Plan: | Bedrijventerrein Kortenoord 2013 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1892.BpKortenoord2013-Va01 |
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven:
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico (PR 10-6) wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron, zoals een bedrijf, weg of spoorlijn. Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels restaurants.
Risicobronnen
In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicobronnen binnen het plangebied. Mogelijke risicobronnen zijn inrichtingen, waar activiteiten met gevaarlijke stoffen plaats vinden of transportmodaliteiten bestemd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals (spoor-, vaar-)wegen en buisleidingen.
Consequentie plangebied
Inrichtingen
Ter voorbereiding van het voorliggende bestemmingsplan Bedrijventerrein Kortenoord 2013 is onderzocht of er risicobronnen binnen of nabij het plangebied zijn gelegen die hierop van invloed zijn. In de directe nabijheid van het plangebied zijn enkele relevante inrichtingen (inzake externe veiligheid) gelegen. Wettelijk gezien moeten alleen bedrijven die zijn aangewezen in het Bevi getoetst worden aan de risico's voor de omgeving. De bedrijven die gelegen zijn in het plangebied vallen niet onder het Bevi. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening zijn deze bedrijven toch nader beschouwd. Gelet op de afstand tot het plangebied vormen deze inrichtingen geen belemmering voor het plangebied.
Transport
Langs het plangebied aan de westzijde ligt de provinciale weg N219. Over deze weg vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats, zoals brandbare gassen en vloeistoffen. Op basis van tellingen is berekend dat voor de N219 ter hoogte van het plangebied geen sprake is van een PR 10-6 contour.
De rijksweg A20 is ten noordwesten van het plangebied gelegen op 880 meter afstand. Voor ruimtelijke plannen op meer dan 200 meter afstand van de A20 is het plaatsgebonden risico en groepsrisico geen item. Op een dergelijke afstand is er wel sprake van een risico op het vrijkomen van toxische gassen. Bij nieuwbouw binnen het plangebied wordt geadviseerd om deze uit te voeren met afschakelbare ventilatie, zodat toxisch gas niet naar binnen kan worden gezogen.
Het noordwestelijk deel van het plangebied ligt langs de spoorlijn Rotterdam-Gouda. Over dit spoor vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Gelet op de minimale afstand van de spoorlijn tot het plangebied geldt tevens een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter. Uit de berekeningen in het kader van het basisnet spoor blijkt dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde uitkomt. Het voorliggende plan is conserverend van aard, waardoor het groepsrisico ook niet zal toenemen. Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van het spoor zijn er geen belemmeringen voor het plangebied wat betreft plaatsgebonden risico en plasbrandaandachtsgebied.
Ten zuidoosten van het plangebied ligt de Hollandsche IJssel. De Hollandsche IJssel is in het Basisnet Water aangeduid als groene vaarweg. Dit betekent dat er geen beperkingen zijn voor het onderhavige plan wat betreft het plaatsgebonden risico. Ten aanzien van het groepsrisico is bij groene vaarwegen geen verantwoording van het groepsrisico nodig.
Binnen of in de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen die in het kader van externe veiligheid relevant zijn voor het plangebied.
Ondergrondse infrastructuur
Ten behoeve van dit voorliggende bestemmingsplan is een Klic-melding bij het Kadaster aangevraagd. Met de Klic-melding zijn de ondergrondse kabels en leidingen die in het plangebied zijn gelegen in kaart gebracht en beschreven. Uit de Klic blijkt dat leidingen in het plangebied zijn aangetroffen waarvoor een voorzorgsmaatregel geldt. Dit vraagt om extra zorgvuldigheid bij grondwerkzaamheden. Het gaat bij de betreffende leidingen om hoofdwaterleidingen in verschillende diameters waarop diverse gebruikers zijn aangesloten. Er zijn binnen het plangebied echter geen (hoofd)transportleidingen aanwezig die een speciale bescherming nodig hebben. In het bestemmingsplan is voor de aanwezige leidingen dan ook geen dubbelbestemming opgenomen. Gelet op de conserverende aard van het bestemmingsplan is er geen bijzondere aandacht nodig voor het ondergrondse leidingtracé. Een leidingtracé moet vrij toegankelijk zijn voor onderhoud en andere werkzaamheden. Wanneer veranderingen in het maaiveld leiden tot een verslechtering van deze bereikbaarheid kan in overleg met de leidingbeheerder gekozen worden voor een tracéwijziging.