direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijf
Plan: Bedrijventerrein Kortenoord 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1892.BpKortenoord2013-Va01

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1': bedrijven uit ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': een bedrijfswoning;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': uitsluitend nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes, elektriciteitsstations en gemalen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autoschadebedrijf' is, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging, een autoschadebedrijf met de SBI-code 45204 en uit ten hoogste milieucategorie 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf' is, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging, een transportbedrijf met de SBI-code 494 en uit ten hoogste milieucategorie 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - grondverzetbedrijf' is, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging, een grondverzetbedrijf met de SBI-code 43 en uit ten hoogste milieucategorie 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan;

met de daarbij behorende:

  • g. wegen, straten en paden;
  • h. laad- en losvoorzieningen;
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. kunstwerken en infrastructurele voorzieningen.
  • k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • l. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  • m. voorzieningen van openbaar nut, zoals ondergrondse afvalinzamelpunten;
  • n. objecten van beeldende kunst;
  • o. straatmeubilair.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

3.2.2 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 6 meter;
  • c. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3 meter;
  • d. de totale oppervlakte aan gebouwen en overkappingen bedraagt maximaal het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel;
  • e. de totale oppervlakte aan (nuts-)gebouwen bedraagt per bouwvlak maximaal het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage;
  • f. de afstand van gebouwen en overkappingen tot de perceelgrens bedraagt ten minste 3 meter;
  • g. indien gebouwen op een bouwperceel niet aaneen worden gebouwd, geldt een onderlinge afstand van ten minste 1 meter.

3.2.3 Bedrijfswoning

Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfswoning mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 6 respectievelijk 10 meter;
  • c. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 500 m3.

3.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte bedraagt 50 m2;
  • b. de maximale goothoogte van uit- en aanbouwen bedraagt de eerste volledige bouwlaag van de bedrijfswoning vermeerderd met 0,25 meter, met een maximum van 4 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte van uit- en aanbouwen bedraagt 6 meter, in geval van een doorgetrokken dakvlak van het hoofdgebouw. In alle andere gevallen is de maximale bouwhoogte gelijk aan de maximale goothoogte;
  • d. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt maximaal 3 meter;
  • e. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt maximaal 5 meter.

3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 2 meter;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 10 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt maximaal 4,50 meter.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder f om de afstand van gebouwen en overkappingen tot de perceelgrens te verkleinen tot ten minste 1 meter, mits daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolgde de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

3.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afstand van bedrijfsbebouwing tot de zijerfgrens in verband met brandveiligheidseisen.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 17,wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. een geluidszoneringsplichtig bedrijf;
  • b. het toevoegen van nieuwe bedrijfswoningen;
  • c. wonen in vrijstaande bijgebouwen;
  • d. een verkooppunt voor motorbrandstoffen met verkoop van LPG;
  • e. seksinrichtingen;
  • f. kantoorvloeroppervlakte per bedrijf welke meer bedraagt dan 30% van de bedrijfsvloeroppervlakte met een absoluut maximum van 400 m2;
  • g. horeca;
  • h. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • i. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • j. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 meter op onbebouwde gronden;
  • k. opslag en verkoop van consumentenvuurwerk.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijking staat van bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1, onder a, ten behoeve van:

  • a. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die zijn opgenomen in een hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 3.1 onder a, indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 3.1, onder a;
  • b. de uitoefening van een bedrijfsactiviteiten, niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten wordt genoemd, maar die gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 3.1, onder a.

Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp, gevaar, verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf, visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduidingen als bedoeld in artikel 3.1 onder d tot en met f te verwijderen, waarmee de bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorie 3.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten maximaal toelaatbaar zijn. Een en ander met dien verstande dat de betreffende activiteit, als bedoeld in artikel 3.1, onder d tot en met f beëindigd is en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet.
  • b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de Staat van bedrijfsactiviteiten wordt gewijzigd door het onderbrengen van een bedrijf in een andere categorie, dan wel door het opnemen dan wel afvoeren van een bedrijf, indien ontwikkelingen op het gebied van de milieuhygiëne, dan wel technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.