direct naar inhoud van Regels
Plan: Hoofdweg, Nieuwerkerk aan den IJssel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1892.BpHoofdwegNwk-Va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Hoofdweg, Nieuwerkerk aan den IJssel" met identificatienummer NL.IMRO.1892.BpHoofdwegNwk-Va01 van de gemeente Zuidplas;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.8 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.9 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.10 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

1.11 duiker:

een gesloten constructie onder een weg, spoorweg kade, dijk enzovoorts ten behoeve van het afvoeren van water;

1.12 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.13 kunstwerk:

een civieltechnische constructie of installatie in de infrastructuur die een of meer functies vervult;

1.14 ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil;

1.15 openbaar gebied:

de gronden die voor eenieder toegankelijk zijn en die in eigendom, beheer en onderhoud zijn bij een overheidsinstelling;

1.16 openbare ruimte:

rijwegen, voet- en fietspaden, pleinen, groenvoorzieningen en water, met inbegrip van de daarbij behorende voorzieningen van algemeen nut, bermen, taluds, waterlopen en kunstwerken, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen;

1.17 overkluizing:

een gesloten constructie onder een weg, spoorweg, kade, dijk enzovoort ten behoeve van een andere weg of voor het beschermen van en geleiden van kruisende kabels en leidingen;

1.18 parkeervoorzieningen:

elk al dan niet overdekte c.q. ondergrondse stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer;

1.19 voorzieningen van algemeen nut:

voorzieningen ten behoeve van op het openbare net aangesloten nutsvoorzieningen, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

1.20 watergang/waterloop:

een werk al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan;

1.21 weg:

een voor het openbaar verkeer openstaande weg of pad, met inbegrip van de daarin liggen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

1.22 werk:

grondwerk, wegenbouwkundig werk, waterbouwkundig werk of werk, geen bouwwerk zijnde;

1.23 werken:

alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten en gerekend:

2.1 bebouwde oppervlakte:

de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen;

2.2 de inhoud van een gebouw:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.3 de bouw-/nokhoogte van een gebouw:

het hoogste punt van het gebouw, gemeten van het gemiddelde maaiveld;

2.4 de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

van het hoogste punt van het bouwwerk tot aan het gemiddelde maaiveldpeil van het gemiddelde maaiveld;

2.5 de oppervlakte van een gebouw:

tussen de buitenzijde van de gevelvlakken en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het maaiveld;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde:

de gezamenlijke verticale neerwaartse projectie van alle onderdelen van het bouwwerk op het gemiddelde niveau van het maaiveld;

2.7 peil:
  • voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebiedsontsluitingwegen met maximaal 2 x 1 rijstrook, inclusief de daarbij behorende vluchtstroken, in- en uitvoegstroken en rotondes, met tevens een functie van ontsluiting van de aanliggende of nabijgelegen gronden en andere kruisende wegen;
  • b. voet- en fietspaden, in- en uitritten;
  • c. bermen en groenvoorzieningen, met dien verstande dat als gevolg van de capaciteitsuitbreiding van de Hoofdweg dient te worden voorzien in minimaal 2.573 m² aan nieuwe groenvoorziening ten opzichte van de bestaande situatie ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan;
  • d. watergangen met natuurlijke oevers en/of oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
  • e. waterberging, met dien verstande dat dient te worden voorzien in minimaal 288 m² waterberging ten behoeve van compensatie ten opzichte van de bestaande situatie ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan;
  • f. geluidwerende voorzieningen en geluidreducerende maatregelen;
  • g. voorzieningen van algemeen nut;
  • h. overige kleinschalige infrastructurele voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • i. verhardingen;
  • j. bermsloten en greppels;
  • k. dammen en/of duikers;
  • l. straatmeubilair;
  • m. werken en werkzaamheden, overkluizingen en andere kunstwerken.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

3.2.2 Gebouwen
  • a. op of in deze gronden mogen voorzieningen van algemeen nut, abri's en fietsenstallingen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter;
  • c. de oppervlakte van een voorziening van algemeen nut, abri's en fietsenstallingen bedraagt maximaal 25 m².

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. op de gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waaronder begrepen lichtmasten, informatieborden, wegwijzers, verkeerstekens en -regelinstallaties, schakelkasten, straatmeubilair, kunstwerken en (beeldende) kunstobjecten;
  • b. de bouwhoogte en oppervlakte van schakelkasten bedraagt maximaal 3 meter en 25 m²;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt voor:
    • 1. lichtmasten, informatieborden, wegwijzers, verkeerssignalering en verkeersregel-installaties en overige infrastructurele voorzieningen maximaal 20 meter;
    • 2. kunstwerken en (beeldende) kunstobjecten maximaal 10 meter;
    • 3. geluidwerende en geluidreducerende voorzieningen maximaal 6 meter;
    • 4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 5 meter.

3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. (permanente) buitenopslag van goederen en materialen;
  • d. het plaatsen van onderkomens of geplaatst houden van onderkomens;
  • e. het plaatsen van reclameobjecten (zuilen en/of borden).

3.3.2 Dwarsprofiel

Ter plaatse van de aanduiding 'dwarsprofiel' mag de nieuw in te richten weg niet eerder in gebruik worden genomen dan nadat deze is ingericht overeenkomstig het op de verbeelding aangegeven dwarsprofiel.

3.3.3 Voorwaardelijke verplichting groen en water

De gronden met de bestemming 'Verkeer' mogen niet eerder in gebruik worden genomen dan nadat deze is ingericht overeenkomstig het in dit plan opgenomen Definitief Ontwerp. Met dien verstande dat binnen in ieder geval 6 maanden na het gereed komen van de herinrichting dient te zijn voorzien in:

  • a. minimaal 2.573 m² aan nieuwe groenvoorziening ten opzichte van de bestaande situatie ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan;
  • b. minimaal 288 m² waterberging ten behoeve van compensatie ten opzichte van de bestaande situatie ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.

3.3.4 Voorwaardelijke verplichting ecologie

De werkzaamheden ter plaatse van de gronden met de bestemming 'Verkeer' mogen niet eerder aanvangen, nadat uit aanvullend ecologisch onderzoek is gebleken dat er geen ecologische waarden worden aangetast. Indien er wel sprake is van aantasting van de aanwezige ecologische waarden, mogen de werkzaamheden niet eerder plaatsvinden, dan wanneer de aantasting op een adequate wijze wordt gemitigeerd. Hiertoe dient een mitigatieplan te worden overgelegd aan het bevoegd gezag.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;

met de daarbij behorende:

  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. voet- en fietspaden, in- en uitritten;
  • d. geluidwerende voorzieningen en geluidreducerende maatregelen;
  • e. voorzieningen van openbaar nut;
  • f. waterlopen en waterpartijen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. kunstwerken.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

4.2.2 Gebouwen
  • a. op of in deze gronden mogen voorzieningen van algemeen nut, abri's en fietsenstallingen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter;
  • c. de oppervlakte van een voorziening van algemeen nut, abri's en fietsenstallingen bedraagt maximaal 25 m².

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. op de gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waaronder begrepen lichtmasten, informatieborden, wegwijzers, verkeerstekens en -regelinstallaties, schakelkasten, straatmeubilair, kunstwerken en (beeldende) kunstobjecten;
  • b. de bouwhoogte en oppervlakte van schakelkasten bedraagt maximaal 3 meter en 25 m²;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt voor:
    • 1. lichtmasten, informatieborden, wegwijzers, verkeerssignalering en verkeersregel-installaties en overige infrastructurele voorzieningen maximaal 20 meter;
    • 2. kunstwerken en (beeldende) kunstobjecten maximaal 10 meter;
    • 3. geluidwerende en geluidreducerende voorzieningen maximaal 6 meter;
    • 4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 5 meter.

4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. (permanente) buitenopslag van goederen en materialen;
  • d. het plaatsen van onderkomens of geplaatst houden van onderkomens;
  • e. het plaatsen van reclameobjecten (zuilen en/of borden).

4.3.2 Dwarsprofiel

Ter plaatse van de aanduiding 'dwarsprofiel' mag de nieuw in te richten weg niet eerder in gebruik worden genomen dan nadat deze is ingericht overeenkomstig het op de verbeelding aangegeven dwarsprofiel.

4.3.3 Voorwaardelijke verplichting ecologie

De werkzaamheden ter plaatse van de gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' mogen niet eerder aanvangen, nadat uit aanvullend ecologisch onderzoek is gebleken dat er geen ecologische waarden worden aangetast. Indien er wel sprake is van aantasting van de aanwezige ecologische waarden, mogen de werkzaamheden niet eerder plaatsvinden, dan wanneer de aantasting op een adequate wijze wordt gemitigeerd. Hiertoe dient een mitigatieplan te worden overgelegd aan het bevoegd gezag.

Artikel 5 Leiding - Hoogspanningsverbinding

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. het bovengrondse transport van elektrische energie door een hoogspanningsleiding;

met de daarbij behorend(e):

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels
  • 1. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag op deze gronden niet anders worden gebouwd dan ten behoeve van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'.
  • 2. Op of in deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan:
    • a. de bouwhoogte van hoogspanningsmasten bedraagt maximaal 55;
    • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 meter.

5.3 Afwijken van de bouwregels
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2 lid 1 en toestaan dat bouwwerken worden gebouwd, welke toelaatbaar zijn op grond van het bepaalde in de basisbestemmingen.
  • 2. De in lid 1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
    • a. geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de hoogspanningsverbinding;
    • b. de veiligheid van mens, dier en goederen niet in gevaar wordt gebracht;
    • c. vooraf advies is ingewonnen van de betrokken leidingbeheerder.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een met deze bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. een gebruik dat geen rekening houdt met de goede werking van de hoogspanningsverbinding en de risico’s die ermee verbonden zijn;
  • b. het hebben van beplantingen die door hun hoogte de goede werking van de bovengrondse hoogspanningsleiding in gevaar kunnen brengen.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • 1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op of in gronden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:
    • a. het aanbrengen van hoog opgroeiende beplantingen en bomen;
    • b. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • c. het aanleggen van watergangen en -partijen;
    • d. het wijzigen van het maaiveldniveau;
    • e. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
    • f. het plaatsen van onroerende objecten, geen bebouwing zijnde, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
  • 2. Het verbod als bedoeld in 5.5 lid 1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
    • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  • 3. De in 5.5 lid 1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien:
    • a. het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad;
    • b. vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder omtrent het bepaalde in sub a en de eventueel aan de vergunning te stellen voorwaarden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond, die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

7.1 Afwijking algemeen

Indien niet op grond van een andere bepaling van de regels kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van:

  • a. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling wordt aangepast, mits het afwijkingen van maximaal 1 meter betreft ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, waarbij:
    • 1. geen belangen van derden worden geschaad;
    • 2. de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
    • 3. de aanpassing niet leidt tot overschrijding van de grenswaarde dan wel de verleende hogere grenswaarde op enig geluidgevoelig object;
  • b. de bestemmingsbepalingen ten aanzien voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op de openbare weg die niet behoren tot de specifieke uitrusting van een weg, tot ten hoogste 10 meter;
  • c. het realiseren van voorzieningen ten behoeve van de verkeers- en waterinfrastructuur alsmede de waterhuishoudkundige en waterstaatkundige functie, waaronder in elk geval begrepen (riool)gemalen;
  • d. het oprichten van gedenktekens, kunstwerken en (beeldende) kunstobjecten, geen gebouw zijnde;
  • e. het plaatsen van vrijstaande reclameobjecten (zuilen en/of borden) met een maximale bouwhoogte van 5 m¹;
  • f. het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde alsmede het uitvoeren van werkzaamheden alsmede het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de aanleg en instandhouding van boven- als ondergrondse ecovoorzieningen, zoals faunapassages en ecoduikers, binnen de in het plan gelegen bestemmingen, mits de bestemmingsbepalingen hierin niet voorzien, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken maximaal 2 meter bedraagt.

7.2 Voorwaarden

Afwijken als bedoeld in lid 7.1 kan slechts, nadat schriftelijk advies is ingewonnen bij de gemeentelijke stedenbouwkundige, als daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. het landschapsbeeld;
  • c. de woonsituatie;
  • d. de milieusituatie
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. de sociale veiligheid;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden en bouwwerken.

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen bij de afwijking als bedoeld in 7.1 nadere eisen (voorwaarden) stellen teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing ten opzichte van de omgeving te waarborgen, ten aanzien van:

  • a. de situering van bouwwerken;
  • b. de situering van parkeervoorzieningen;
  • c. de hoogte van bouwwerken;
  • d. de situering, aard en omvang van werken, geen bouwwerken zijnde.

Artikel 8 Algemene procedureregels

8.1 Nadere eisen

Bij toepassing van de nadere eisenregeling, die onderdeel uitmaken van dit plan, is op de voorbereiding van een besluit voor de procedure als bedoel in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 9 Overige regels

9.1 Nadere eisen
9.1.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, voor zover in de bestemmingsregels als bedoeld in hoofdstuk 2 basiseisen zijn geformuleerd, nadere eisen stellen aan:

  • a. de bouwhoogte en/of de goothoogte van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • b. de situering van gebouwen;
  • c. de situering van bouwwerken, geen gebouwen;
  • d. de situering van verlichting (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) en het plaatsen van verlichting op of aan bouwwerken ter voorkoming van lichthinder/lichtverstoring;
  • e. het aantal, de situering en omvang van parkeergelegenheid;
  • f. de bebouwingsdichtheid;
  • g. de situering van in- en uitritten.

9.1.2 Voorwaarden

De nadere eisen als bedoeld in dit artikel mogen slechts worden gesteld, nadat schriftelijk advies is ingewonnen bij de gemeentelijke stedenbouwkundige, indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van een of meerdere van de hieronder opgenomen items:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de directe omgeving;
  • c. de milieukwaliteit;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  • g. het woon- en leefklimaat;
  • h. een ecologisch en landschappelijk verantwoorde inrichting.

9.2 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
10.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

10.1.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1.1 met maximaal 10 %.

10.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in lid 10.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik
10.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

10.2.2 Veranderen strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.2.1, te veranderen of te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

10.2.3 Onderbreken strijdig gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.2.1 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

10.2.4 Uitzondering

Het bepaalde in lid 10.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Hoofdweg, Nieuwerkerk aan den IJssel van de gemeente Zuidplas.