Plan: | 's Gravenweg 28, Nieuwerkerk aan den IJssel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1892.BpGravenweg28Nwk-Va01 |
Aanleiding voor onderliggend plan op de locatie 's-Gravenweg 28 in de kern Nieuwerkerk aan den IJssel in de gemeente Zuidplas, vormt het verzoek tot herbestemming van het niet meer in gebruik zijnde racketcentrum 's Gravenhout. Het gebruik hiervan is komen te vervallen. Gronden en opstallen zijn in een slechte staat zodat sloop en herontwikkeling de enige optie is.
Eigenaar 's Gravenhout B.V. heeft samen met de afdeling Ruimte van de Gemeente Zuidplas bekeken op welke wijze invulling kan worden gegeven aan deze herontwikkeling, rekening houdend met omwonenden, gemeentelijk en provinciaal beleid en kwaliteit op termijn. 's Gravenhout B.V. en haar adviseurs hebben voor de locatie veel inspanning geleverd om te kijken op welke wijze de gemeente en de provincie wensen om te gaan met de toekomstige bestemming van deze locatie. De structuurvisie Groene Zoom van de gemeente is een belangrijke leidraad geweest om te komen tot een plan waarin zo veel mogelijk met de randvoorwaarden zoals verwoord in de visies en studies, als hierboven genoemd, rekening is gehouden.
Ook is uitgebreid rekening gehouden met de wensen van direct omwonenden (de belangenvereniging is gehoord), het naastgelegen transportbedrijf (met een autobedrijf en een tankstation) en andere belanghebbenden.
Voor de locatie is een ontwikkeling voorzien, waarbij in totaal 10 kavels voor woningbouw worden gerealiseerd. Deze beoogde ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan.
Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld voor het plangebied 's Gravenweg 28, Nieuwerkerk aan den IJssel. Het plangebied 's Gravenweg 28, Nieuwerkerk aan den IJssel is gelegen in het gebied Esse Zoom Hoog. Het gebied ligt tussen de Ringvaart (noordwestzijde) en de 's-Gravenweg (zuidoosten). Ten oosten van het plangebied is een bedrijf gevestigd. Zie figuur 1.1.
Figuur 1.1 luchtfoto plangebied
Voor het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan is momenteel het bestemmingsplan 'Groene Zoom' van kracht. De gronden hebben de bestemming 'Sport'. De ontwikkeling naar woningbouw is hiermee in strijd.
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. In de toelichting is een beschrijving van het plangebied opgenomen en zijn de aan het plan ten grondslag gelegen keuzes en beleidsuitgangspunten beschreven.
De toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een omschrijving van de ontwikkeling. De voor het plan relevante beleidsuitspraken van Rijk, provincie en regio en het eigen gemeentelijke beleid zijn in hoofdstuk 4 beschreven.
Hoofdstuk 5 is de waterparagraaf waar alle voor het plangebied relevante wateraspecten worden behandeld. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de verschillende milieu-aspecten en hoofdstuk 7 behandelt de relevante omgevingsaspecten. Hierbij vindt er een toets aan de diverse milieu- en omgevingsaspecten plaats.
Een toelichting op de juridische systematiek evenals een omschrijving van de afzonderlijke bestemmingen is beschreven in hoofdstuk 8. In hoofdstuk 9 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven en in hoofdstuk 10 de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de te doorlopen procedures.
De 's-Gravenweg is een oude weg en buurtschap tussen Nieuwerkerk aan den IJssel en de Rotterdamse wijk Kralingen. De 's-Gravenweg is de weg waarnaar het Nederlandse gezegde ”Zo oud als de weg naar Kralingen” verwijst. De 's-Gravenweg maakt deel uit van een oude waterkering die al in de 11e eeuw verliep van Gouda naar Vlaardingen. Na de aanleg van Schielands Hoge Zeedijk in de 12e eeuw kwam de 's-Gravenweg binnendijks te liggen. De 's-Gravenweg heeft op dit gedeelte zijn landelijke karakter grotendeels behouden, het is een smalle polderweg met aan beide zijden sloten, geflankeerd door wilgen.
Vroeger waren er veel boerderijen langs de 's-Gravenweg. Het slagenlandschap was ideaal weidegebied voor vee. De boerderijen waren veelal op de kop van enkele percelen gevestigd en bestonden uit een woongedeelte aan de voorzijde met het boerenerf en stallen erachter. Heden ten dage zijn de meeste boerderijen en boerenwoningen hier verdwenen en de weidegronden niet meer als zodanig in gebruik.
Het plangebied is jaren in gebruik geweest als racketcentrum. Het gebruik hiervan is komen te vervallen. De gronden en opstallen zijn inmiddels in een slechte staat. Zie figuur 2.1.
Figuur 2.1 luchtfoto vanuit westelijke richting
In grote lijnen omvat het plan primair de mogelijkheid tot het realiseren van maximaal 10 ruime, luxe vrijstaande woningen op grote kavels. De locatie zal een woonbestemming krijgen welke door de grote openheid past in de cultuurhistorische geschiedenis van het gebied. Op de kop van het “slagenkavel” wordt een vrijstaande woning geprojecteerd welke de voorgevel aan de 's-Gravenweg zal krijgen. Langs de woning ligt de inrit, zoals gebruikelijk bij een boerenerf. De architectonische uitwerking van de eerste achterliggende woning zal verwijzen naar een boerenstal of -schuur. Na de knik in het “boerenerf” zullen links en rechts vrijstaande woningen worden gebouwd. Het profiel is dermate breed dat een doorzicht naar de achterliggende Ringvaart gewaarborgd zal blijven. De bebouwing zal zich niet over de volle diepte tot de Ringvaart uitstrekken. Dit om het achterste gedeelte een groen karakter, grenzend aan de Ringvaart te geven. Met deze opzet wordt ingespeeld op hetgeen is beoogd in de gemeentelijke structuurvisie. Zoals geëist door de provincie en ten behoeve van de recreatieve kwaliteit zal het erf worden voortgezet in een langzaam verkeersroute, welke als verbinding met de gronden aan de andere zijde van de Ringvaart zal kunnen gaan dienen. De locatie zal hoogwaardig landschappelijk worden ingevuld, hierbij wordt rekening gehouden met de cultuurhistorische waarde van de omgeving hetgeen ook tot uiting zal komen in de verschijningsvorm van de woningen en de inrichting van “het erf”. Bestaande bomen zullen daar waar mogelijk behouden blijven, met name langs de omringende sloten. De bestemming voor deze gronden is zo gekozen dat bomen op deze gronden zijn toegestaan (Groen). Daarnaast is in de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de groensingel behouden moet blijven.
Figuur 3.1 Impressie van de nieuwe inrichting, met rechts de 's-Gravenweg.
Visie op de 's-Gravenweg
De 's-Gravenweg wordt beschouwd als een gewaardeerde landschappelijke drager die mede door het aangrenzende “slagenlandschap” een uniek karakter kent. Wonen aan de 's-Gravenweg is vertoeven in een groene landschappelijke omgeving en dat moet zo blijven. Groene kavels blijven groen en op met woningen bebouwde kavels mag iets meer worden bebouwd, maar altijd met behoud van de landschappelijke waarden. Voor grotere kavels zoals de 's-Gravenweg 28 wordt naar oplossingen gezocht die passend zijn in de omgeving en aansluiten bij het Ruimtelijk toetsingskader 's-Gravenweg zoals vastgesteld in juni 2010 voor het bestemmingsplan Groene Zoom 2013.
Om de waarden van de 's-Gravenweg zo goed mogelijk te behouden wordt voor de onderliggende beoogde ontwikkeling een aantal uitgangspunten geformuleerd. De uitgangspunten dienen als beleidskader voor de ontwikkeling en invulling van de locatie aan de 's-Gravenweg 28.
Het belangrijkste voor het plangebied is de landschappelijke context waarin ze ligt. Deze moet te allen tijde maatgevend zijn voor welke ontwikkeling dan ook. Het is een gegeven en daar moet een plan zich naar voegen. Het landschap mag niet worden vervangen. Het beleidskader voor de locatie is opgenomen in het Ruimtelijk toetsingskader 's-Gravenweg van juni 2010. Zie paragraaf 4.4.6.
Ruimtelijke kwaliteiten vanuit de omgeving
Voor de opzet van het voorstel op de locatie is gebruikgemaakt van de ruimtelijke en functionele kwaliteiten die de omgeving biedt. Zo zijn er de aanwezige historische boerderijen welke gekarakteriseerd en gewaardeerd worden als groene omgeving. Het wonen aan de 's-Gravenweg is geliefd door de groene, landschappelijke sfeer te midden van het (deels) open polderlandschap. Typerend is de karakteristieke architectuur van het boerenland met de vele landschappelijke waardevolle elementen zoals bruggetjes, sloten, rietkragen en knotwilgen. De locatie heeft een dermate ruim oppervlak voor het aantal woningen dat naast de benodigde invulling genoeg ruimte overblijft voor de gewenste landschappelijke invulling. Dit met name in de openbare ruimte die, zoals eerder gezegd, een verwijzing is naar het “boerenerf”.
Doelstelling van de architect
Ruimtelijkheid, duurzaamheid, uitstraling en comfort met een juiste verhouding tussen maat en schaal van omgeving en bebouwing is het uitgangspunt. Het plan zal na realisatie als passend in de omgeving worden ervaren. Dit wordt bereikt door de juiste mate van proportioneren en positioneren van de woningen, door toepassing van hoogwaardige materialen alsmede door de wijze waarop het landschap en de omgeving in het plan worden verweven.
Door de stedenbouwkundige opzet hebben alle woningen een relatie met het binnengebied (het erf), hoofdontsluiting en entree. De gekozen stedenbouwkundige opzet is gelieerd aan de opzet van een boerderij, een voorhuis met meerdere achterliggende bouwvolumes in een groene setting en een open karakter.
Duurzaamheid
Het gebruik van duurzame materialen en het toepassen van duurzame energie krijgt hoge prioriteit. Zo zal het terugdringen van de CO2 footprint en het vergroten van de inzet van duurzame energiebronnen een belangrijke doelstelling zijn.
Er zal gekeken moeten worden naar het verlagen van energieverbruik door efficiënt gebruik van de energie en het eventueel inzetten van duurzame energiebronnen.
Gelet op de maatschappelijke wens om op termijn voor het wonen geen energie meer van buitenaf te betrekken, zal het gebruik van de laatste technieken op dat gebied worden onderzocht. Warmte-koudeopslag lijken, gelet op de oppervlakte van het gehele perceel en de vermoedelijke bodemgesteldheid, haalbaar.
De aanwezigheid van grote dakvlakken, voor een belangrijk deel op het zuiden gesitueerd, zal eveneens bijdragen aan een mogelijk optimale invulling met zonnepanelen.
Het plangebied ligt in de Groene Zoom tussen Nieuwerkerk aan den IJssel en Capelle aan den IJssel binnen het gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas. De ligging vraagt erom de ontwikkeling dusdanig vorm te geven dat op een zorgvuldige wijze in wordt gespeeld op de kwaliteiten van het landschap.
Als uitwerking van de kwaliteitskaart in de provinciale structuurvisie is het gebiedsprofiel 'Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas' opgesteld. Het gebiedsprofiel is de schakel tussen de kwaliteitskaart en de beeldkwaliteitsparagrafen van lokale overheden. Het is een uitwerking van de legenda-eenheden van de kwaliteitskaart. Het geeft een beschrijving en ambitie voor de kenmerken en kwaliteiten van een gebied.
Het gebied Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas is een overwegend open gebied dat zich uitstrekt tussen Rotterdam en het Groene Hart en dat aan beide zijden geflankeerd wordt door glastuinbouw- en woongebieden. Het gebied kent vele identiteiten. Zo is het een recreatiegebied voor de stedelingen in de omgeving, een landbouw- en glastuinbouwgebied voor agrariërs, een werkgebied door de vele bedrijven langs de snelwegen én een buitengebied met natuurbeleving dichtbij de stad. De contrasten in het gebied zijn enorm en de randvoorwaarden en ontwikkelingsdruk vanuit waterveiligheid, recreatie en stedelijke functies zijn divers en groot.
De hoofdambities uit het gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas zijn:
Locatie 's Gravenweg 28
Het gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas geeft richting aan middelgrote ruimtelijke projecten, zo ook aan de ontwikkeling van 's Gravenweg 28. Voor deze ontwikkeling zijn de volgende legenda-eenheden van belang:
Hieronder wordt ingegaan op de omgang met de verschillende ambities die behoren bij deze legenda-eenheden. Daarna worden conclusies getrokken met betrekking tot de landschappelijke inpassing van de ontwikkeling 's Gravenweg 28.
1. Herkenbaar Waterrijk Veenweide: Het veenweidegebied is ontgonnen vanaf de 's-Gravenweg. Alleen het middelste gedeelte is nog in gebruik als weideland. Het ontginningspatroon met lange smalle kavels en opstrekkend slotenpatroon is nog grotendeels aanwezig.
Ambities:
Inpassing:
De locatie ligt binnen het veenweidegebied ten noorden van de 's-Gravenweg. In de huidige situatie wijkt het perceel iets af (breder dan omliggende percelen) van het kenmerkende langgerekte verkavelingspatroon dat in dit gebied aanwezig is. De ontwikkeling van dit enkele perceel heeft geen negatieve invloed op het aanwezige verkavelingspatroon. De centraal gelegen ontsluiting binnen het plangebied zorgt ervoor dat het verkavelingspatroon in de nieuwe situatie meer aansluit op de omgeving. Binnen het plangebied was een grote sporthal met sportvelden gevestigd. Deze worden gesloopt waarna een beter passend plan met woningen op grote percelen wordt gerealiseerd. Door de ontwikkeling is er sprake van een kwaliteitsverbetering. Met de opbouw op de kavel wordt ingespeeld op de opbouw van kavels langs de 's-Gravenweg. De brede sloten langs het plangebied zorgen voor een doorkijk naar het achterland.
2. Weg door stad en land: De 's-Gravenweg is een lokale weg. Lokale wegen liggen in de polderstructuur en op dijken langs de rivieren en stromen. Kenmerkend voor de lokale wegen is de openheid en het uitzicht op het landschap.
Ambities:
Inpassing:
Het bestaande straatprofiel blijft behouden. De ontwikkeling heeft alleen betrekking op de bebouwing en die past binnen de gestelde ambitie om bebouwing niet direct aan de weg te situeren. De nieuwe bebouwing langs de 's-Gravenweg sluit aan bij de lintstructuur (zie ook linten blijven linten).
3. Water als structuurdrager: Het veenweidelandschap wordt getypeerd door een langgerekt slotenpatroon met smalle kavels en een hoog waterpeil. De droogmakerijen op kleibodem worden getypeerd door een orthogonaal, rationeel slotenpatroon met grote rechthoekige kavels. Het kenmerkende slotenpatroon is op de meeste plekken nog duidelijk herkenbaar. Het draagt niet alleen bij tot de ruimtelijke beleving, maar accentueert eveneens de ontstaansgeschiedenis van het gebied.
Ambities:
Inpassing:
Door de ontwikkeling van de locatie blijft de kavel even groot, maar door de centrale weg lijkt het perceel te worden gesplitst waardoor het qua grootte beter aansluit bij de omgeving. Het kenmerkende langgerekte verkavelingspatroon blijft hierdoor behouden.
4. Linten blijven linten: De ‘s-Gravenweg is een belangrijke ontginningsas van waaruit het achterliggende veengebied werd ontgonnen. Het lint loopt door de polder Esse, Gansdorp en Blaardorp en verder door richting het westen. De oude boerderijen en statige herenhuizen herinneren nog aan het verleden van de weg als belangrijke verbinding tussen Rotterdam en Gouda. Van oudsher lag de bebouwing aan de westzijde van de weg, de oostzijde was grotendeels onbebouwd. Deze asymmetrische profielopbouw is een belangrijke ruimtelijke karakteristiek, hoewel de bebouwing aan de oostzijde inmiddels sterk is toegenomen. Vooral in het begin van de 20e eeuw is de bebouwing op grote delen dusdanig verdicht dat er sprake is van een besloten (straat) ruimte. De huizen staan evenwijdig aan de percelen, met doorzichten tussen de woningen richting de open polder. De N219 loopt parallel aan het lint en kruist deze ter hoogte van de golfbaan. Deze golfbaan beperkt met een afwijkende schaal en beplantingsrichting de herkenbaarheid van het landschap.
Ambities:
Inpassing:
De 's-Gravenweg is in profiel, beplanting en bebouwing passend binnen de lintstructuur. Door de herbouw van een woning langs de 's-Gravenweg ter plaatse van de ruïne van een eertijds afgebrande woning wordt deze structuur versterkt. Ter plaatse is geen sprake van een doorzicht. Het perceel is geheel omrand met opgaande beplanting (om destijds de tennishal uit het zicht te houden). De opgaande beplanting is nu onderdeel van de achtertuinen van de nieuwe woningen en biedt de nieuwe bewoners enige privacy. Het bestaande beeld van buitenaf richting het plangebied zal nagenoeg overanderd blijven. Ter plaatse van de ruïne zal weer een nieuwe woning verschijnen. Het bestaande doorzicht (over de brede sloten) richting het achterland blijft behouden.
De ontwikkeling sluit goed aan bij de bestaande lintstructuur. De achtergrens (noordzijde) van de bebouwing valt samen met de locatie van de te slopen tennishal waardoor de achterste rooilijn gehandhaafd blijft. De bebouwing zal dus niet uitbreiden in noordelijke richting.
Conclusie
Het ontwerp voor de ontwikkeling gaat uit van een kwaliteitsverbetering door met name de sanering van de aanwezige leegstaande tennishal. Tevens speelt de ontwikkeling op deze plek erop in dat de bestaande verkavelingsstructuur behouden blijft en beter aansluit bij de lintstructuur. Aanwezige landschappelijke structuren zijn als basis genomen voor de verkaveling. Zie paragrafen 3.1 en 4.4.6.
Gezien de bijzondere landschappelijke ligging van het plangebied zijn er specifieke voorwaarden opgesteld voor de plaatsing van dakkapellen. Een dakkapel is een bescheiden uitbouw in de kap die bepalend kan zijn voor het straatbeeld. Dakkapellen zijn een ondergeschikte toevoeging aan een dakvlak. De voorwaarden die gelden binnen dit plangebied zijn als volgt:
Algemeen
Plaatsing
Dakvlak over één bouwlaag
Dakvlak over twee bouwlagen (alleen achterzijde)
Maatvoering
Vormgeving
Materiaal en kleur
Uitsterfregeling
Is een bouwplan overeenkomstige een bestaande dakkapel in de directe omgeving, die minder dan drie jaar geleden met een positief welstandsadvies en dus vergunning is gerealiseerd of waarvoor een vergunning is verleend waarvan op het moment van indiening van de onderhavige aanvraag om een omgevingsvergunning nog gebruik kan worden gemaakt, dan is deze toegestaan.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
De bovenstaande specifieke voorwaarden zijn opgesteld voordat het Bor is vastgesteld. De landelijke regels uit het Bor gelden boven de specifieke vastgestelde voorwaarden.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze wet gaat uit van een scheiding tussen beleid en normstelling (juridische verankering). Het beleid wordt verankerd in structuurvisies. De normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan en/of in algemene regels die overgenomen moeten worden in het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt voor dit bestemmingsplan hierop nader ingegaan.
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.
Consequentie plangebied
De doelen uit de structuurvisie en de genoemde belangen uit het Barro zijn wel van belang maar gezien het kleinschalige karakter van het bestemmingsplan hebben ze in het kader van dit bestemmingsplan geen consequenties.
Op 5 september 2008 heeft het kabinet de structuurvisie Randstad 2040 vastgesteld. Bij de structuurvisie gaat het om een integraal toekomstperspectief dat richting kan geven aan de integrale rijksinzet in de Randstad met oog voor de lange termijn op het gebied van onder meer wonen, werken, infrastructuur, water, natuur en landschap. De structuurvisie draagt niet alleen bij aan de ambitie een duurzame en concurrerende topregio te ontwikkelen, maar ook aan een 'mooi Nederland'. De langetermijnvisie en de richting die het kabinet (samen met de regio) kiest, focust op fysiek-ruimtelijke onderwerpen, maar beperkt zich niet tot de ruimtelijke ordening alleen. Niet-fysieke onderwerpen die in belangrijke mate bijdragen aan de nagestreefde duurzame en concurrerende Randstad worden geagendeerd in de visie.
Consequenties voor dit plan
Gezien het kleinschalige karakter van dit bestemmingsplan zijn bovenstaande keuzes wel van belang maar hebben ze in het kader van dit bestemmingsplan geen consequenties.
Onder de Wro is een sterkere scheiding aangebracht tussen beleid en normstelling. Gemeenten, provincies en Rijk leggen hun beleid vast in structuurvisies. Deze binden alleen de eigen bestuurslaag. Bestaande structuurplannen, streekplannen en nationale ruimtelijke plannen als de Nota Ruimte worden in het kader van het overgangsrecht aangemerkt als een structuurvisie en verliezen daarmee hun externe werking.
Om de doorwerking van nationale ruimtelijke belangen in provinciale en gemeentelijke plannen te waarborgen is op rijksniveau het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (de AMvB Ruimte) opgesteld. Er is voor gekozen om de 'nationale belangen' zoals genoemd in de Nota Ruimte beleidsneutraal vast te leggen in de eerste tranche AMvB Ruimte.
De AMvB Ruimte kan bepalingen bevatten rondom de verplichte doorwerking in bestemmingsplannen, beheersverordeningen of omgevingsvergunningen.
Consequenties voor dit plan
In de AMvB Ruimte zijn geen regels opgenomen die van belang zijn voor het onderhavige plangebied.
De Nota Mobiliteit is het nationale verkeers- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer (1998) en is de opvolger van het Structuurschema Verkeer en Vervoer (SVV-2). In de Nota Mobiliteit zijn de hoofdlijnen van het verkeers- en vervoersbeleid voor de komende vijftien jaar vastgelegd. Een duurzame samenleving is het uitgangspunt.
Permanente verbetering van de verkeersveiligheid door reductie van het aantal verkeersslachtoffers is een belangrijk punt in de Nota Mobiliteit. Daarnaast wordt kwaliteit van de leefomgeving nagestreefd door duurzame mobiliteit. Belangrijke thema's daarin zijn aandacht voor klimaat, luchtkwaliteit, geluid en natuur en landschap.
Consequentie plangebied
Gezien het kleinschalige karakter van dit bestemmingsplan biedt dit plan weinig mogelijkheden om de mobiliteit te verbeteren.
Het beleid in de Nota Belvedere (Ministeries van OCW, VROM, LNV, V&W, 1999) is gericht op het scheppen van goede voorwaarden om de cultuurhistorische identiteit meer van invloed te laten zijn op de inrichting van de ruimte en expliciet te betrekken bij ruimtelijke ontwikkelingen en planvormingsprocessen. Het doel is tweeledig, enerzijds verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en anderzijds behoud van het cultureel erfgoed.
Consequentie plangebied
Het plangebied is geen onderdeel van een Belvederegebied. Wel wordt bij de inrichting rekening gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Het nationaal milieubeleidsplan is het strategisch milieubeleidsplan van de nationale overheid met een reikwijdte tot 2030 en richt zich in hoofdzaak op enkele hardnekkige milieuknelpunten.
Voor zeven grote milieuproblemen wordt beschreven dat over dertig jaar forse moeilijkheden kunnen worden verwacht wanneer nationaal en internationaal ingrijpen uitblijft. Op basis van enkele hardnekkige milieuproblemen en het uitgangspunt van duurzaamheid zijn in het nationaal milieubeleidsplan enkele ambities neergelegd.
Consequentie plangebied
Gezien het kleinschalige karakter van dit bestemmingsplan biedt dit bestemmingsplan weinig mogelijkheden om bovengenoemde milieuproblemen te verbeteren.
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving.
Recreatie
Recreatieterreinen liggen veelal op de overgang van de stedelijke dynamiek naar het luwe buiten. De kwaliteit van deze overgang kan versterkt worden door het vergroten van de robuustheid, continuïteit, beleefbaarheid en aantrekkingskracht van zowel de recreatie- als de natuurgebieden. Een wezenlijk kenmerk van de recreatiegebieden is het openbaar parkkarakter. Een divers aanbod aan recreatiegebieden vergroot de aantrekkelijkheid van de provincie. De inrichting van de gebieden is gebaseerd op de ligging ten opzichte van het stedelijk weefsel, de recreatievraag, de landschappelijke kenmerken ter plaatse en de ligging ten opzichte van andere stedelijk groen. Het aanbod wordt hierdoor specifieker en sterker verbonden met de Zuid-Hollandse kwaliteiten.
Richtpunten:
De ontwikkeling maakt een langzaamverkeersverbinding (recreatieve route) mogelijk vanaf de 's-Gravenweg naar de achterliggende percelen richting de Bermweg. Deze mogelijkheid is afgestemd met de wensen van de provincie en sluit aan op de Visie Ruimte en Mobiliteit.
De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is. Het plangebied ligt binnen het gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas. Toetsing aan de ambities van het gebiedsprofiel is opgenomen in de paragraaf beeldkwaliteit (3.2).
Consequentie plangebied
Het plan past binnen het gebiedsprofiel en levert een positieve bijdrage aan de recreatieroutes.
In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.
Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
Toepassing artikel 2.1.1, lid 1:
Er is sprake van een actuele behoefte die regionaal is afgestemd (zie bijlage 1). De ontwikkeling is voorzien buiten het bestaande stads- en dorpsgebied. De ontsluiting van de locatie is goed en de ontwikkeling past binnen de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit (zie ook paragraaf 3.2, beeldkwaliteit).
Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit
Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende
voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Toepassing artikel 2.2.1, lid 1:
Er is in dit geval sprake van aanpassen. De ruimtelijke kwaliteit blijft per saldo ten minste gelijk door een zorgvuldige inpassing in de omgeving (zie paragraaf 3.2 beeldkwaliteit). Aanvullende ruimtelijke maatregelen worden getroffen. De sloop van de leegstaande bebouwing is noodzakelijk voor de verwezenlijking van het plan, maar kan gezien worden als maatregel die het gebied ten goede komt.
Lid 2 Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën
Toepassing artikel 2.2.1, lid 2:
De locatie ligt binnen beschermingsgebied 2 (recreatie). Er is geen sprake van transformatie maar van aanpassing. Lid 2 is niet van toepassing. De ontwikkeling houdt nadrukkelijk rekening met de recreatieve doelstelling van het gebied. De ontwikkeling maakt een langzaamverkeersroute mogelijk vanaf de 's-Gravenweg naar de achterliggende percelen.
Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen
Toepassing artikel 2.2.1, lid 3:
Er is sprake van een aanvullende ruimtelijke maatregel in de vorm van het wegnemen van een leegstand pand (tennishal) en het verwijderen van deels 'overwoekerde' tennisvelden.
Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
Toepassing artikel 2.2.1, lid 4:
De paragraaf beeldkwaliteit is opgenomen in paragraaf 3.2
Lid 5 Afstemming op specifieke regels is niet van toepassing.
De Interregionale Structuurvisie is de langetermijnvisie en geeft antwoord op de vraag in welke mate en onder welke voorwaarden de driehoek Rotterdam - Zoetermeer - Gouda (RZG) in het algemeen en de Zuidplaspolder in het bijzonder van kleur kunnen verschieten.
Consequentie plangebied
De ISV is wel van belang maar heeft in het kader van dit bestemmingsplan geen directe consequenties.
In 2006 is het Intergemeentelijke Structuurplan (ISP) voor de Zuidplaspolder vastgesteld. Het ISP is een gemeenschappelijk plan van de vijf betrokken grondgebiedgemeenten (Zevenhuizen-Moerkapelle, Moordrecht, Waddinxveen, Nieuwerkerk aan den IJssel en Gouda), in samenwerking met de provincie Zuid-Holland, de gemeente Rotterdam en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
De visiekaart uit de ISV vormt het ruimtelijk kader voor het ISP. Belangrijk structurerend element op deze kaart is het stelsel van linten, lanen en tochten. Door deze structuur als uitgangspunt te nemen wordt een verbinding gelegd tussen de historische ontginningsstructuur van de polder en de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast zorgt de structuur voor een heldere indeling van het gebied. Het plangebied is op de plankaart aangeduid als 'bestaand en gepland wonen en werken.
Consequentie plangebied
Dit bestemmingsplan maakt de bouw van enkele woningen mogelijk binnen de aanduiding 'bestaand en gepland wonen en werken'. Het planvoornemen past binnen het intergemeentelijk structuurplan voor de Zuidplaspolder.
In de Zuidvleugel kan met herstructurering, revitalisering en transformatie van bestaande verouderde stedelijke gebieden een belangrijk deel van de ruimtevraag naar wonen en werken in de periode 2010-2030 worden opgelost. De Zuidvleugel staat voor een aanzienlijke herstructurering- en revitaliseringopgave van bedrijventerreinen. Daarnaast is er sprake van een grote ruimtebehoefte voor bedrijvigheid in het algemeen. De decentrale overheden in Zuidvleugel streven ernaar om in de periode 2010-2020 60.000 tot 80.000 woningen toe te voegen aan het bestaand bebouwd gebied van de verschillende steden in de regio.
Consequentie plangebied
Dit bestemmingsplan maakt de transformatie van een vervallen recreatievoorziening naar woningen mogelijk en past daardoor binnen 'Verstedelijking in de Zuidvleugel'.
De mogelijkheid van verstedelijking in de Zuidplaspolder wordt binnen het grote geheel van opgaven in de driehoek RZG nader uitgewerkt door de provincie Zuid-Holland. Uit onderzoek van het Rijk blijkt dat de locatie qua woningbouwkosten en opbrengsten niet zo'n gunstige verhouding heeft. Deze verhouding van kosten en baten komt gunstiger te liggen als in de planvorming de betrokken partijen erin slagen om de woningbouw te concentreren op locaties met een goede grondslag, mede in relatie tot de wateropgave in deze diep gelegen polders. Bij de uitwerking is hiermee rekening gehouden. Zo zal een deel van de woningbouwopgave langs linten en lanen gerealiseerd worden en is een scan gedaan naar de grondslag waarop keuzes voor woningbouwlocaties mede zijn bepaald. Het gebied is relatief goed te ontsluiten. In het gebied liggen qua woningbouw vooral kansen om tegemoet te komen aan de vraag naar groene woonmilieus. Belangrijk is ook dat de Zuidplaspolder voldoende mogelijkheden behoudt voor de ontwikkeling van bedrijven en van het landbouwontwikkelingsgebied voor de glastuinbouw.
Consequentie plangebied
Dit bestemmingsplan maakt de transformatie van een vervallen recratievoorziening naar woningen langs het lint mogelijk. Het planvoornemen past binnen de opgaven die gemaakt zijn voor de Driehoek RZG.
Het project 'Hollandse IJssel, meer dan water' biedt een gezamenlijke aanpak van de problematiek binnen de gekanaliseerde Hollandse IJssel (van IJsselstein tot Gouda) en de erlangs gelegen waterkeringen en uiterwaarden. Hiertoe is het 'Integraal Ontwikkelingsperspectief Hollandse IJssel, meer dan water' opgesteld; het betreft een samenhangende visie op waterbeheer, ruimtelijke kwaliteit, wonen, werken, recreëren en natuur.
Consequentie plangebied
Bovenstaande punten zijn wel van belang maar hebben in het kader van dit bestemmingsplan geen consequenties.
In deze Structuurvisie presenteert de gemeente Zuidplas op een compacte wijze de ruimtelijke visie tot 2030 en daarna. Hierin wordt op hoofdlijnen beschreven welke ambities Zuidplas heeft en welke koers Zuidplas volgt om die ambities te verwezenlijken. De Structuurvisie biedt een kader voor alle gebiedsopgaven en ruimtelijke opgaven die Zuidplas in de komende decennia wil realiseren.
Voorliggend bestemmingsplan maakt woningbouw mogelijk langs de rand van een dorp. Het plangebied is reeds aangeduid als 'wonen en voorzieningen'. De ontwikkeling past binnen de structuurvisie.
De welstandsnota Zuidplas is in mei 2015 vastgesteld. Zuidplas is in principe welstandsvrij. Structuurbepalende elementen, landschappelijk waardevolle gebieden en historische dorpskernen worden nadrukkelijk beschermd door een zwaar welstandsregime.
Voor de ’s–Gravenweg en omgeving geldt een zwaar welstandsregime, vanwege de waardevolle landschappelijke en cultuurhistorische structuur van het gebied. Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven en versterken van de ruimtelijke karakteristiek van het gebied. Essentieel is de afwisseling in de vormgeving van de bebouwing.
Het beleid in gebieden met een zwaar welstandsregime is gericht op behoud, herstel en/of versterken van waardevolle elementen en structuren. Er is ruimte om gericht nieuwe elementen toe te voegen ter versterking van de karakteristiek. Het achterliggende gebied is welstandsvrij. Gezien de bijzondere ligging zijn er wel specifieke voorwaarden voor de plaatsing van een dakkapel opgesteld (paragraaf 3.2.2). In de anterieure overeenkomst is opgenomen dat voldaan moet worden aan de beeldkwaliteitsparagraaf waarin de voorwaarden zijn opgenomen, waardoor naleving geborgd is.
Met de fusie van de voormalige gemeenten Moordrecht, Zevenhuizen-Moerkapelle en Nieuwerkerk aan den IJssel is het van belang dat er een nieuwe woonvisie wordt opgesteld. Als tussenstap naar een nieuwe woonvisie heeft de gemeente een analyse van de woningmarkt uitgevoerd. De marktrapportage is een tussenstap op weg naar de Woonvisie en schetst zoveel mogelijk de feitelijke situatie: de woningvoorraad en vraag naar en aanbod van woningen en is niet gericht op de technische kwaliteit van de woningen. De woningmarktrapportage is in september 2011 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld.
Plezierig wonen in het eigen dorp: dat is waar de gemeente Zuidplas voor staat. De Woonvisie 'Wonen in de dorpen van de gemeente Zuidplas' geeft aan hoe de gemeente dit wil bereiken op het gebied van wonen, woonomgeving, welzijn en zorg. Zo moeten er voldoende woningen beschikbaar zijn voor verschillende doelgroepen, bijvoorbeeld voor starters, senioren en mensen met een zorgbehoefte. Het behoud van het eigen karakter en het versterken van de dorpen is daarbij uitgangspunt.
Binnen alle dorpen bestaat de grootste voorkeur voor eensgezinswoningen.
Het waterplan heeft betrekking op het oppervlaktewatersysteem, rioolsysteem en het (ondiepe) grondwater in de gemeente Zuidplas. Het waterplan richt zich op het gehele gemeentelijke gebied, waarbij de focus ligt op het bebouwd gebied: de kernen Nieuwerkerk aan den IJssel, Moordrecht, Moerkapelle en Zevenhuizen. Hierbij is van belang dat de kernen niet los gezien kunnen worden van het landelijk gebied en de ontwikkelingen hierin.
De ontwikkeling in het plangebied betreft de sloop van een racketcentrum en de nieuwbouw van woningen. Zie verder hoofdstuk 5.
In de gebiedsanalyse is een aantal zaken aangegeven die voor de ruimtelijke kwaliteit van de 's-Gravenweg in zijn geheel van belang zijn. Daarnaast zijn er algemeen geldende randvoorwaarden voor de bestaande bebouwde kavels opgesteld. Een aantal van de randvoorwaarden is ook van toepassing op de herontwikkelingslocatie van de 's-Gravenweg 28:
Naast genoemde voorwaarden uit het ruimtelijk toetsingskader zijn er voor de locatie nadere randvoorwaarden gedefinieerd.
Bij de ontwikkeling van het plan is rekening gehouden met bovenstaande punten. Het stedenbouwkundig plan, zoals opgesteld door de ontwikkelaar/architect is beoordeeld door de gemeente en akkoord bevonden. Een groene afscherming is mogelijk gemaakt binnen de bestemming Wonen door middel van tuin- en groenvoorziening binnen de bestemming op te nemen. Daarnaast zijn groenstroken opgenomen voor openbaar groen. De afschermende werking is als voorwaardelijke verplichting vastgelegd in de planregels. Gebruik van de als Wonen bestemde gronden is uitsluitend toegestaan indien een houtsingel is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Hoogheemraadschapsbeleid
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan 2016-2021 'Met mensen en water', de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het waterbeheerplan bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard. Met het nieuwe Waterbeheerplan staat het HHSK voor een doelmatig en duurzaam waterbeheer, in directe verbinding met de omgeving. Per 1 januari 2016 is de geactualiseerde Keur in werking getreden. De Keur geeft met verboden aan welke activiteiten in de buurt van water en waterkeringen niet zijn toegestaan. Daarnaast geeft de Keur met geboden aan welke onderhoudsverplichtingen eigenaren en gebruikers van wateren en waterkeringen hebben.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen aan de 's-Gravenweg 28 te Nieuwerkerk aan den IJssel en bestaat in de huidige situatie uit een racketcentrum.
Volgens de bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) bestaat de bodem ter plaatse van het plangebied uit veengrond. Er is sprake van grondwatertrap II. Dit houdt in dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand van nature op minder dan 0,4 m beneden maaiveld is gelegen en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand van nature varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld.
Het plangebied is gelegen in peilgebied EGB-4 met een streefpeil van NAP -2,2 m.
Figuur 5.1 Waterkwantiteit
Rondom het plangebied zijn verschillende watergangen gelegen. Ten noordwesten van het plangebied is de Ringvaart, een boezemwatergang, gelegen. Ten zuidoosten is een hoofdwatergang gelegen en ten noordoosten en ten zuidwesten is overig water gelegen. De watergangen zorgen voor de afwatering van het gebied.
Veiligheid en waterkeringen
Aan de achterzijde van het perceel is langs de Ringvaart een boezemkade gelegen. Delen van het plangebied liggen dan ook binnen de kernzone van deze kering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
Het bestemmingsplan maakt de sloop van het aanwezige racketcentrum mogelijk en de bouw van een tiental woningen.
Waterkwantiteit
Bij een toename in verharding dient deze toename te worden gecompenseerd door de aanleg van functioneel open water. Volgens de eis van het HHSK dient 5% van de toename in verharding te worden gecompenseerd mits deze toename meer dan 500 m2 bedraagt.
Door de sloop van de bestaande bebouwing in het plangebied en de bouw en aanleg van een tiental woningen met grote tuinen, zal de verharding in het plangebied naar verwachting afnemen, maar in ieder geval niet met meer dan 500 m2 toenemen. Compensatie van oppervlaktewater is dan ook niet noodzakelijk.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend hoogheemraadschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terechtkomt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid worden aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud worden gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Water en Waterstaat in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In het Besluit m.e.r. is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de bouw van maximaal 10 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
De 's-Gravenweg ligt parallel aan de N219 (Capelle aan den IJssel – Nieuwerkerk aan den IJssel/A20) en leidt in oostelijke richting naar de kern Nieuwerkerk a/d IJssel en in westelijke richting naar Capelle a/d IJssel. Even ten westen van het plangebied is het mogelijk om via de Burg. van Beresteijnlaan naar de oostelijke wijken van Rotterdam te gaan. De 's-Gravenweg vormt de belangrijkste ontsluitingsweg voor het plangebied.
De wegen in de gemeente Zuidplas zijn conform Duurzaam Veilig gecategoriseerd. Zo is de 's Gravenweg een erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/h. De N219 is een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 80 km/h.
Langzaam verkeer
Conform Duurzaam Veilig maakt het fietsverkeer op de 's-Gravenweg van dezelfde rijbaan gebruik als het gemotoriseerde verkeer. Even ten westen van het plangebied is het voor het fietsverkeer mogelijk om via de Klaas Klinkertweg in noordelijke richting naar de oostelijke wijken van Rotterdam te rijden. In zuidelijke richting heeft de fiets eigen fietsvoorzieningen in de vorm van een solitair fietspad dat in tweerichtingen bereden wordt. Dit fietspad kruist de N219 en leidt naar Capelle aan den IJssel waar het aansluit op het fietsnetwerk van deze kern. Langs de N219 liggen ook vrijliggende fietspaden die in twee richtingen bereden worden. Ook is in dit bestemmingsplan de mogelijkheid opgenomen om een langzaamverkeersroute te realiseren richting de Bermweg.
Verkeersgeneratie
De wijziging van gebruik kan effect hebben op de verkeersafwikkeling. Om de verkeersafwikkeling te beoordelen is de verkeersgeneratie inzichtelijk gemaakt. Daarvoor wordt de huidige verkeersgeneratie afgezet tegenover de toekomstige verkeersgeneratie.
Om de verkeersgeneratie ten gevolge van de ontwikkelingen in het plangebied inzichtelijk te maken zijn kencijfers van CROW gehanteerd. Daarbij is uitgegaan van het worst case scenario dat houdt in dat voor de huidige situatie uitgegaan is van minimale verkeersgeneratie en voor de toekomstige situatie van maximale verkeersgeneratie. De kencijfers van CROW zijn onder andere afhankelijk van de stedelijkheid van een gemeente. Het plangebied ligt in de gemeente Zuidplas. Deze gemeente is volgens CBS een matig stedelijke omgeving [statline.cbs.nl]. Aangezien voorliggend plan buiten de kernen van de gemeente ligt valt het plangebied in de categorie buitengebied van CROW [publicatie 317, CROW-2012].
Huidige verkeersgeneratie
Het racketcentrum heeft een oppervlakte van circa 2.900 m2 bvo. CROW heeft kencijfers voor een tennishal: 3,4 mvt/weekdagetmaal per 100 m2 bvo [publicatie 317, CROW-2012]. Dit komt neer op een verkeersgeneratie van circa 100 mvt/weekdagetmaal. Om de verkeersgeneratie voor een werkdag te verkrijgen dient met een factor van 1,09 te worden omgerekend. Omgerekend naar een werkdag is dit circa 105 mvt/werkdagetmaal.
Toekomstige verkeersgeneratie
Binnen het plangebied worden 10 luxe vrijstaande woningen mogelijk gemaakt. Volgens kencijfers van CROW heeft een vrijstaande koopwoning een maximale verkeersgeneratie van circa 8,6 mvt/weekdagetmaal [publicatie 317, CROW-2012]. Hiermee komt de totale verkeersgeneratie uit op circa 86 mvt/weekdagetmaal. Om de verkeersgeneratie voor een werkdag te verkrijgen dient met een factor van 1,11 te worden omgerekend. Dit komt neer op circa 95 mvt/werkdagetmaal.
Verkeersafwikkeling
Als gevolg van de ontwikkeling zal de verkeersgeneratie verminderen. Geconcludeerd wordt dat de verkeergeneratie goed kan worden afgewerkt op de huidige infrastructuur.
Parkeren
De nieuwe ontwikkelingen zullen leiden tot een wijziging van de parkeerbehoefte. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte dient gerekend worden met de parkeerkencijfers uit het Gemeentelijk Verkeer- en VervoerPlan (GVVP) van de gemeente Zuidplas. Nieuwe vrijstaande koopwoningen vallen onder de categorie woning duur waarvoor een parkeerkencijfer geldt van 1,9 – 2,1 per woning [GVVP, Zuidplas]. Het uitgangspunt is daarbij het hanteren van het gemiddelde kerncijfer. Voor tien woningen komt de parkeerbehoefte hierdoor uit op 20 parkeerplaatsen. Het parkeren zal door de ruime opzet van de kavels grotendeels op eigen terrein plaatsvinden. Daarnaast is voldoende ruimte in het openbare gebied om in het benodigde aantal parkeerplaatsen te kunnen voldoen. Daarbij dient voldaan te worden aan de bovenstaande kencijfers.
Conclusie
De ontsluiting van het terrein is voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer goed te noemen. Als gevolg van de ontwikkeling zal de verkeersgeneratie marginaal wijzigen. Geconcludeerd wordt dat de verkeergeneratie goed kan worden afgewerkt op de huidige infrastructuur. In de parkeerbehoefte wordt voorzien door aan te sluiten bij de parkeerkencijfers uit het GVVP van de gemeente Zuidplas. De parkeerplaatsen zullen zo veel mogelijk op eigen terrein worden gefaciliteerd. Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Ontwikkeling
Het plan maakt de realisatie van maximaal tine nieuwe woningen mogelijk. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidgevoelige functies en dienen daarom in dat kader getoetst te worden aan de wettelijke geluidsnormen. Deze toetsing is vastgelegd in de rapportage 'Akoestisch onderzoek bestemmingsplan 's-Gravenhout - akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai' (Buro Bouwfysica B.V., 2016). Deze rapportage is opgenomen in bijlage 2.
Resultaat en conclusie
Uit het onderzoek wordt geconcludeerd dat het wegverkeer op de N219 leidt tot een geluidsbelasting die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. De maximaal berekende geluidsbelasting bedraagt 53 dB op de meest zuidelijke begrenzing van het bouwvlak binnen het bestemmingsplan. Vanwege de overige beschouwde wegen is geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde.
Bron- / overdrachtsmaatregelen om de geluidbelastingen te reduceren zijn gelet op het geringe aantal woningen waarbij sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, redelijkerwijs niet mogelijk of stuiten op bezwaren van financiële, stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige of vervoerskundige aard.
Om het plan mogelijk te maken is een hogere grenswaarde procedure doorlopen. Het vaststellen van een hogere waarde impliceert dat op grond van het gemeentelijk geluidbeleid eisen worden gesteld aan de woningen waarbij de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. Deze eisen hebben met name betrekking op de aanwezigheid van geluidluwe zijdes en geluidluwe buitenruimtes. Met de beoogde invulling van het plan kan worden voldaan aan het gemeentelijke geluidbeleid met betrekking tot geluidluwe zijden en geluidluwe buitenruimten.
Uitgaande van maximaal 10 woningen en gelet op de optredende geluidsbelastingen en de gewenste flexibiliteit is voor drie woningen een hogere waarde vastgesteld van 53 dB. Tegen het besluit zijn geen zienswijzen ingesteld.
Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidszone van een industrieterrein of de spoorlijn. De aspecten industrielawaai en spoorweglawaai vormen dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de Circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Onderzoek
Uit de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen Bevi-inrichtingen zijn gelegen die van invloed zijn op de veiligheidssituatie in het plangebied. Binnen het plangebied is wel een propaantank gelegen (opslag 8 m3 propaan in bovengrondse tank). Dit is geen Bevi-inrichting, tevens is de tank niet meer in gebruik.
Ten zuidwesten van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats door een aardgasleiding van de Gasunie (A-518-KR-032, diameter 30 inch, druk 66,2 bar). Volgens de risicokaart is de PR 10-6 contour ter hoogte van het plangebied niet buiten de leiding gelegen. Het invloedsgebied van de leiding is 380 m. Het plangebied ligt op circa 360 m afstand van de leiding, een deel van het plangebied ligt dus binnen het invloedsgebied. Gezien de omgeving van de leiding, in de directe omgeving bestaan de gronden voornamelijk uit agrarische gronden met incidentele bebouwing, zal het groepsrisico in de huidige situatie onder de oriënterende waarde zijn gelegen. Door de beperkte ontwikkeling van een tiental woningen op een relatief grote afstand van de leiding en omdat slechts een klein deel van het plangebied binnen het invloedsgebied van de leiding ligt, zal het aantal personen binnen het invloedsgebied nauwelijks toenemen. Naar verwachting heeft dit ook nauwelijks invloed op het groepsrisico. De aanwezigheid van de leiding vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Ten zuidoosten van het plangebied vindt daarnaast vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de N219. Het invloedsgebied van de weg is 200 m. Het plangebied ligt op circa 60 m van de weg. Dit is binnen het invloedsgebied. Uit tellingen blijkt dat over de weg 234 GF3 transporten per jaar plaatsvinden. Pas bij 500 transporten of meer is sprake van een PR 10-6 risicocontour. Hiervan is bij deze weg dus geen sprake. De hoeveelheid transporten van GF3 is daarnaast dusdanig laag vergeleken met de drempelwaarden uit de Handleiding Risicoanalyse Transport (Ministerie van infrastructuur en milieu, d.d. 1 november 2011) dat er ook geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Door de beoogde ontwikkeling zal het groepsrisico beperkt toenemen. Deze toename leidt echter in geen geval tot een overschrijding van de oriënterende waarde.
Verantwoording groepsrisico
Hierboven is reeds vermeld dat het plangebied binnen de invloedsgebieden van een aardgasleiding en een provinciale weg is gelegen. Door de ligging van het plangebied binnen de invloedsgebieden is een verantwoording van het groeprisico noodzakelijk. Deze verantwoording is hieronder opgenomen.
Het groepsrisico voor zowel de gasleiding als de provinciale weg is in de huidige situatie zeer beperkt. Er vindt geen overschrijding van 0,1 maal de oriënterende waarde van het groepsrisico plaats. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 10 woningen. Volgens de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico wordt bij woningen uitgegaan van een personendichtheid van gemiddeld 2,4 personen per woningen. Dit betekend dat de personendichtheid binnen het plangebied met circa 24 personen zal toenemen. Door de relatief grote afstand van het plangebied tot de aardgasleiding zal de toename van de personendichtheid nauwelijks een effect hebben op de hoogte van het groepsrisico. De afstand tot de weg is kleiner, maar door het beperkte aantal transporten met gevaarlijke stoffen, zal ook hier het groepsrisico beperkt blijven. Het groepsrisico zal in geen geval groter worden dan 0,1 maal de oriënterende waarde.
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten voldoende is. Het plangebied wordt ontsloten door de 's-Gravenweg. Door deze weg en vervolgens de hierop aansluitende wegen is het plangebied goed te bereiken voor hulpdiensten en ook goed te ontvluchten tijdens een calamiteit.
Conclusie
Door de geringe personendichtheid binnen het invloedsgebied van zowel de gasleiding als de provinciale weg en daarmee het relatief lage groepsrisico wordt het groepsrisico verantwoord geacht.
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek
Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Beleid en Normstelling
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
Door ATKB is ter plaatse van het plangebied indicatief en aanvullend historisch bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 4; Bijlage 5). Het doel van deze onderzoeken was het vaststellen van de kwaliteit van de grond in het kader van de voorgenomen transactie van de locatie en het bepalen of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde ontwikkeling.
Uit het vooronderzoek is gebleken dat ter plaatse van het plangebied bij de Omgevingsdienst Midden Holland geen bodembedreigende activiteiten zijn geregistreerd. Uit het onderzoek blijkt verder dat in de bovengrond hoofdzakelijk lichte verontreinigingen met overwegend zware metalen zijn aangetroffen. Op het noordelijke deel van het terrein is tevens een matige verontreiniging met koper vastgesteld. Aangezien de bovengrond van het zuidelijk terreindeel ten hoogste licht verontreinigd is, wordt aangenomen dat op het noordelijk terreindeel sprake is van een incidentele verhoging.
Op basis van het indicatieve onderzoek uit 2010 en het aanvullend historisch onderzoek kan worden gesteld dat de milieuhygiënische kwaliteit van de grond geen belemmering vormt voor de vaststelling van voorliggende bestemmingsplan.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 6.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | Grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijnstof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek en conclusie
De ontwikkeling in het plangebied is met de realisatie van een tiental woningen dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof direct langs de N219 (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling in het plangebied bestaat uit de realisatie van woningen. Woningen zijn milieugevoelige functies. In de directe omgeving van het plangebied zijn ook voornamelijk woningen gelegen. Deze woningen vormen geen belemmering voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.
Ten zuidwesten van het plangebied is daarnaast een bedrijf gelegen. Ter plaatse is bedrijfsvoering uit de milieucategorie 2 uit de VNG-uitgave mogelijk. Voor bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 2 geldt een richtafstand van 30 m tot een rustige woonwijk. De beoogde woningen zullen op circa 30 m afstand van dit aanwezige bedrijf worden gerealiseerd. Er wordt dus voldaan aan de richtafstand.
Ten noordoosten van het plangebied is daarnaast het Autobedrijf Neeleman gelegen. Bij dit bedrijf vindt enerzijds handel in vrachtauto's plaats (SBI-code 451). Anderzijds vindt hier stalling van vrachtauto's met koelinstallaties plaats (SBI-code 5221). Beide activiteiten vallen binnen milieucategorie 3.2 met een richtafstand van 100 m tot een rustige woonwijk en 50 m tot gemengd gebied. De maximaal planologische mogelijkheden ter plaatse zijn tevens bedrijfsactiviteiten uit de milieucategorie 3.2. Het plangebied is aan te merken als gemengd gebied omdat sprake is van lintbebouwing met menging van de functies (agrarische) bedrijvigheid en wonen. Tevens is de locaties (deels) binnen de zone van de Schielandweg (N219) gelegen.
Met de richtafstand van 50 m die voor het plangebied geldt ten opzichte van het Autobedrijf Neleman wordt in het stedenbouwkundig plan rekening gehouden. De beoogde woningen worden op minimaal 50 m afstand van de bedrijfsbestemming gerealiseerd. Er wordt dan ook voldaan aan de richtafstand waardoor ter plaatse van de beoogde woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Tevens wordt hiermee geborgd dat het aanwezige bedrijf niet in zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd. Omdat de planologische mogelijkheden op de locatie van het autobedrijf ook maximaal bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 3.2 zijn en de richtafstand is gemeten vanaf de bedrijfsbestemming, wordt het aanwezige bedrijf ook niet in zijn toekomstige (uitbreidings)mogelijkheden beperkt.
Conclusie
Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit (half)verharding, bebouwing, vervallen tennisbanen en beplanting. Langs de randen van het plangebied liggen watergangen.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van woningen. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Toetsingskader
Beleid
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Zuid-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Op ruime afstand van het plangebied zijn ecologische verbindingszones gepland. Op relatief grote afstand van het plangebied is ook belangrijk weidevogelgebied aangewezen.
Figuur 7.1: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl).
Vaatplanten
De bermen en groenstroken binnen het plangebied bieden groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis. In en langs de watergangen zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig. Het ruige plantsoen in het plangebied biedt groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol.
Vogels
In de groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de steenuil, buizerd, kraai en grote bonte specht. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn. De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De groenstroken en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen.
De waterspitsmuis komt voor rond zuiver, niet te voedselrijk water met watervegetatie en ontwikkelde oevervegetaties en in dichte, kruidachtige vegetaties. De ontwikkelde oevervegetaties en dichte kruidachtige vegetaties ontbreken in het plangebied. De waterspitsmuis komt hier niet voor.
Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen, in kelders en als voortplantingsplaats in de waterpartijen.
De rugstreeppad leeft vooral in open terreinen waar de bodem en vegetatie regelmatig veranderingen ondergaan, bij voorkeur op droge en losgrondige (zand)bodems die snel opwarmen. Dit biotoop komt niet voor in het plangebied.
Vissen
De waterpartijen bieden waarschijnlijk leefgebied aan de matig beschermde kleine modderkruiper. Andere beschermde vissoorten zijn hier niet te verwachten.
Reptielen
Door het gebrek aan broeihopen in het plangebied wordt het voorkomen van de ringslang uitgesloten.
Weekdieren
In en grenzend aan het plangebied is geen helder, stilstaand of zeer zwakstromend water met een rijke plantengroei (zoals ondergedoken vaatplanten, draadalgen, als planten met drijvende bladeren) aanwezig. Het voorkomen van de platte schijfhoren wordt dan ook uitgesloten.
Overige soorten
Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel 7.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 7.1: Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
Nader onderzoek nodig | ||||
Vrijstellingsrege- ling Ffw | tabel 1 | grote kaardenbol, brede wespenorchis, zwanenbloem en dotterbloem mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker |
nee | |
Ontheffingsrege- ling Ffw | tabel 2 | kleine modderkruiper | Ja | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | bittervoorn | Ja | |
bijlage IV HR | alle vleermuizen | Ja | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | steenuil, buizerd, gierzwaluw en huismus | Ja |
Toetsing en conclusie
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Op ruime afstand van het plangebied zijn ecologische verbindingszones gepland. Op ruim 700 m ten zuidoosten van het plangebied ligt belangrijk weidevogelgebied. Gezien de afstand en de tussenliggende golfbaan treedt verstoring als gevolg van de realisatie (tijdelijke bouwactiviteiten) en het gebruik (wonen) niet op.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.
Het bestemmingsplan voorziet in realisatie van woningen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden. Op basis van bovenstaand bureauonderzoek is in 2013 ecologisch veldonderzoek naar vleermuizen, broedvogels met vaste nesten en vissen uitgevoerd (bijlage 3). Uit het onderzoek komt naar voren dat het plangebied en directe omgeving is foerageergebied voor gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger. Het ontbreekt aan vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen. Tevens zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Ook het voorkomen van beschermde vissen is niet aangetoond.
Gezien bovenstaande conclusies vormt het aspect ecologie geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Monumentenwet
De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Gemeentelijke beleidsnota archeologie Zuidplas
Volgens de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Zuidplas (d.d. september 2010) ligt het plangebied in een gebied met een lage (geel), hoge (licht rood) en zeer hoge verwachtingswaarde (donker rood). Zie onderstaande figuur.
Figuur 7.2 Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart
De beschreven verwachtingszones zijn op de archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar concrete beleidslijnen. Hiervoor is gebruik gemaakt van een zogenaamd vrijstellingsregime, waarbij ruimtelijke ingrepen tot een bepaalde omvang en diepte worden ontheven van archeologisch onderzoek.
De ontwikkelingsruimte in dit bestemmingsplan is gelegen op locaties waar sprake is van archeologische verwachtingswaarden. Om aantasting van deze waarden te voorkomen is in het bestemmingsplan een beschermende regeling opgenomen.
Eventuele vondsten gedaan tijdens bijvoorbeeld de planuitvoering vallen onder de meldingsplicht zoals vastgelegd in artikel 53 van de Monumentenwet 1988.
Ter bescherming van de aanwezige archeologische waarden zijn in de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 1 t/m 3' opgenomen. Voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet bureau- en eventueel vervolgonderzoek hebben uitgewezen dat archeologische resten niet worden verstoord. Voor de vergunningverlening wordt dit getoetst.
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP 2012 kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Verbeelding
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is deze uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik.
Conform SVBP 2012 bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.
In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren.
Gebruik
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, (ondergrondse) afvalinzamelpunten en de daarbij behorende wegen en paden, parkeervoorzieningen, voorzieningen van openbaar nut, waterlopen en waterpartijen met bijbehorende kunstwerken, objecten van beeldende kunst en speelvoorzieningen.
Bouwen
Binnen de bestemming mogen slechts gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m en een oppervlakte van maximaal 25 m².
Gebruik
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor een tuin bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, toegangspaden en in- en uitritten en parkeervoorzieningen.
Bouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden enkele specifieke bepalingen.
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
Gebruik
De voor 'Verkeer - verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, parkeervoorzieningen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie.
Bouwen
Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
Gebruik
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging, bermen en groenvoorzieningen, extensief recreatief medegebruik en kunstwerken.
Bouwen
Op of in de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
Gebruik
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen en aan-huis-verbonden beroepen tot maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m².
Tevens zijn de daarbij behorende tuinen, bijbehorende bouwwerken, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden, speeltoestellen, water en kunstwerken toegestaan.
Bouwen
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd waarbij splitsing van een bouwperceel ten behoeve van nieuwbouw van een woning niet is toegestaan. Hier geldt de situatie op het moment van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan als uitgangspunt. De maximale bouwhoogte is op de verbeelding aangeduid.
Voorwaardelijke verplichting
Het gebruik van de gronden en bouwwerken binnen deze bestemming is uitsluitend toegestaan indien eerst een groensingel wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden. Deze groensingel dient voor de landschappelijke inpassing en ter afscherming van de reeds bestaande woningen en voor de nieuwe woningen zelf. Na 1 jaar na de verlening van de omgevingsvergunninf voor het bouwen dient de groensingel een hoogte van minimaal 2 meter te hebben.
Artikel 8 t/m Artikel 10 Waarde - Archeologie - 1 t/m 3
Deze dubbelbestemming is toegekend aan de gronden met archeologische verwachtingswaarden. Op deze gronden mogen ten behoeve van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen mogen - op enkele uitzonderingen na - uitsluitend met een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag worden gebouwd. Daarnaast geldt voor diverse werken en werkzaamheden een omgevingsvergunningplicht.
Artikel 11 Waterstaat - Waterkering
Deze dubbelbestemming is toegekend aan de gronden binnen de beschermingszone van de waterkering. Op deze gronden mogen ten behoeve van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen mogen - op enkele uitzonderingen na - uitsluitend met een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag worden gebouwd. Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij het HHSK omtrent de vraag of de belangen van de waterkering niet onevenredig worden geschaad.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.
Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wro moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Bro beschrijft wat een 'bouwplan' is. De raad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:
De 'grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden.
In dit geval betreft het voornemen een bouwplan. De kosten worden in dit geval 'anderzins verzekerd'. De initiatiefnemer heeft een exploitatieovereenkomst afgesloten met de gemeente.
Voor het plangebied is een nota van uitgangspunten opgesteld. Deze nota is op locatie gepresenteerd aan omwonenden. Een informatieavond op locatie en met in achtneming van de input is de nota van uitgangspunten vastgesteld. Op basis van de nota is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
Het ontwerpbestemmingsplan 's Gravenweg 28, Nieuwerkerk aan den IJssel heeft vanaf donderdag 21 mei 2015 gedurende 6 weken ter inzage gelegen op het raadhuis, op www.ruimtelijkeplannen.nl en op de website van de gemeente Zuidplas.
Gedurende de terinzagelegging is een ieder de gelegenheid geboden om mondeling danwel schriftelijk zienswijzen in te dienen. Het plan was in de genoemde termijn zowel digitaal als in papieren versie te raadplegen.
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het ontwerpbestemmingsplan tevens digitaal aan diverse instanties ter kennis gesteld met het verzoek om op de inhoud van het ontwerpbestemmingsplan te reageren.
De reacties uit het vooroverleg en de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan zijn samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie. Deze zijn opgenomen in de Nota van Zienswijzen (bijlage 6). In deze nota zijn tevens de ambtshalve aanpassingen opgenomen.