direct naar inhoud van Regels
Plan: Kleine Vink en omgeving
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1892.BPKleineVinkeo-Va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Kleine Vink en omgeving van de gemeente Zuidplas;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.BPKleineVinkeo-Va01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan-huis-verbonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, alsmede kappers, schoonheidssalons, hondentrimsalons en pedicures die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;

1.6 aan-huis-verbonden beroep:

het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch gebied, die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;

1.7 antenne-installatie:

Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.8 arbeidsextensieve bedrijven:

een bedrijf dat het produceren relatief weinig arbeid wordt gebruikt en waar een arbeidsplaats overeen komt met 30 tot 50 m2 brutovloeroppervlak;

1.9 arbeidsintensieve bedrijven:

een bedrijf waar bij het produceren relatief veel arbeid wordt gebruikt en waar een arbeidsplaats overeen komt met 25 tot 35 m2 brutovloeroppervlak;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingspercentage:
  • 1. indien het percentage een bestemmingsvlak betreft: de verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak;
  • 2. indien het percentage een bouwperceel betreft:
  • a. een percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
  • b. dit percentage wordt slechts berekend over het gedeelte van het bestemmingsvlak of het bouwperceel, waarbinnen de bouwwerken mogen worden gebouwd;
1.12 bedrijf:

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen;

1.13 bedrijfsverzamelgebouw:

een gebouw, waarvan het gebruik een gelijkwaardige mix is van kantoren zonder baliefunctie, arbeidsextensieve- en arbeidsintensieve bedrijven;

1.14 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;

1.15 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 beperkt kwetsbaar object:

object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.18 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.19 bijenstal

een plaats waar een aantal bijenkorven of bijenkasten (onder een afdak) zijn verzameld;

1.20 bijzondere bouwlaag:

kelders, souterrains, dakopbouwen en kap;

1.21 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.22 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.23 (gewone) bouwlaag:

een gedeelte van een gebouw, niet zijnde een bijzondere bouwlaag, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd;

1.24 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.25 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.26 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.27 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.28 brutovloeroppervlak:

de som van de buitenwerks gemeten vloeroppervlakte van alle bouwlagen;

1.29 dove gevel:

een bouwkundige constructie die een ruimte in geen gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering - conform NEN 5077 - die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33dB (ingeval van verkeerslawaai) en 35 dB (ingeval van industrielawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzonderingen te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

1.30 erf:

de grond deeluitmakende van een bouwperceel behorende bij een hoofdgebouw;

1.31 erker:

een uitbouw in één bouwlaag aan de voor- en/of zijgevel van een woning;

1.32 evenementen:

elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, zoals bedoeld in de Algemeen Plaatselijke Verordening van de gemeente Zuidplas;

1.33 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.34 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.35 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.36 horeca(bedrijf):

een horeca-inrichting als bedoeld in de bij dit bestemmingsplan behorende lijst (bijlage 2 bij de regels) van horeca-categorieën Horecabeleid Zuidplas.

1.37 inwoning:

het bewonen van een niet zelfstandige woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen;

1.38 kantoor:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat door zijn indeling en inrichting gericht is op het verlenen van diensten en/of het uitvoeren c.q. verrichten van handelingen op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.39 kunstwerk:

bouwwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;

1.40 kwetsbaar object:

object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.41 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.42 minder zelfredzame personen:

personen verstaan, die door geestelijke of lichamelijke beperkingen of door zeer jonge leeftijd of door opsluiting voor langere tijd, niet in staat zijn om zich zelfstandig binnen korte tijd in veiligheid te brengen of bescherming te zoeken voor een dreigend gevaar door het vrijkomen van een gevaarlijke stof;

1.43 objecten van beeldende kunst

de vorm van kunst waarbij het beeldende voorop staat. Een afbeelding in de zin van een uitbeelding, die een platte of een ruimtelijke vorm kan aannemen met een zichtbaar resultaat;

1.44 overkapping:

een bouwwerk met een open constructie met maximaal één gesloten wand;

1.45 overkragend bouwdeel:

overstekende steenlaag om een uitspringend bouwdeel te ondersteunen;

1.46 peil:
  • voor hoofdgebouwen: het bouwkundig peil dat maximaal 0,1 m1 boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg ligt;
  • voor aan - en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  • in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
1.47 rijksweg:

autoweg voor snel gemotoriseerd verkeer dat van elkaar wordt gescheiden door gescheiden rijbanen en ongelijkvloerse kruisingen;

1.48 risicovolle inrichtingen:

inrichtingen zoals aangewezen in art. 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.49 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.50 Staat van bedrijfsactiviteiten:

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uit maakt;

1.51 standplaats:

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn, die op het leidingnet van de nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten, kunnen worden aangesloten;

1.52 volumineuze goederen:

goederen die vanwege hun omvang en aard een groot uitstallingsoppervlak nodig hebben;

1.53 vloerpeil:

de hoogte van de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw is de gemiddelde hoogte van het aansluitend of aangrenzend terrein;

1.54 voorgevel:

de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.55 voorziening van openbaar nut:

voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

1.56 verenigingsgebouw:

gebouw met ruimtes voor het uitoefenen van verenigingsactiviteiten, waaronder onder andere een kantine en kleedkamers worden gerekend;

1.57 weg (wegen):

alle voor het openbaar verkeer opstaande wegen of paden voor zowel snel (gemotoriseerd) als langzaam verkeer;

1.58 woonwagen:

voor bewoning bestemd gebouw, dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

1.59 zelfstandige horeca:

horeca (in de categorie 1-5, zoals opgenomen in Bijlage 2 bij de regels) die niet ondergeschikt/ondersteunend is aan de hoofdfunctie en als aparte horecagelegenheid kan functioneren;

1.60 zijgevel:

een gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die voor- en achtergevel met elkaar verbindt.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 bebouwingspercentage:

het deel van het bouwvlak uitgedrukt in procenten dat gebouwd mag worden;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

indien de goot/de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel lager zijn gemonteerd dan het snijvlak van de gevel en het dakvlak, geldt de hoogte tot aan het snijvlak.

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer (exclusief isolatiemateriaal), de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.7 de breedte van een gebouw:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 de horizontale bouwdiepte van een gebouw:

een lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg toegekeerde gevel

2.10 de verticale bouwdiepte van een gebouw:

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2';
  • b. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorie 1 tot en met 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2';
  • c. handel in vrachtwagens ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - handel in vrachtwagens';
  • d. een bouwmarkt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - bouwmarkt';
  • e. niet-zelfstandige kantoren als onderdeel van de bedrijven als genoemd onder a tot en met d, met een oppervlak van maximaal 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 3.000 m²;
  • f. één bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – voorwaardelijke verplichting groenaanleg': de voorwaardelijke verplichting tot groene inpassing die is opgenomen in 3.4.2, onder a;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'groen': hagen (met ook bomen daarin geplaatst) en groene omzomingen (met een lage begroeiing) overeenkomstig de inrichtingsschets voorwaardelijke verplichting groenaanleg in bijlage 3;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsverzamelgebouw uitgesloten' zijn bedrijfsverzamelgebouwen niet toegestaan;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfshal' is een bedrijfshal toegestaan;
  • k. tuinen;
  • l. bijbehorende bouwwerken;
  • m. parkeervoorzieningen;
  • n. wegen;
  • o. fiets- en voetpaden;
  • p. water;
  • q. groenvoorzieningen;
  • r. kunstwerken;
  • s. objecten van beeldende kunst;
  • t. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op of in de gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming en gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag volledig bebouwd worden, tenzij een bebouwingspercentage of een maximaal bebouwd oppervlakte is opgenomen;
  • c. de maximale aangeduide goot- en/of bouwhoogten mogen niet overschreden worden;
  • d. de minimale aangeduide bouwhoogte geldt als minimale bouwhoogte; deze minimale bouwhoogte geldt alleen voor hoofdgebouwen en alleen op die plaatsen waar daadwerkelijk een hoofdgebouw is of wordt gebouwd;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte [m], maximum bouwhoogte [m]' is het schuin afdekken van gebouwen verplicht voor zover deze gebouwen worden gerealiseerd in de 'zone verplichte kaprichting' zoals aangegeven op de kaart in bijlage 4; daarbij moet de kaprichting overeenkomen met de richting aangeduid op die kaart;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' dient een onderdoorgang te worden gerealiseerd door middel van overkragende bouwdelen van de bedrijfsbebouwing op de eerste verdieping, het maaiveld dient ter plaatse van deze aanduiding vrij te blijven van bebouwing, tot de eerste verdieping van de bedrijfsbebouwing.
3.2.2 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van een bedrijfswoning, zoals bedoeld in 3.1 onder f, geldt dat de inhoud van de bedrijfswoning maximaal 750 m3 bedraagt, inclusief de aangebouwde bijbehorende bouwwerken.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. erfafscheidingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gerealiseerd worden;
  • b. de hoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 2 m¹;
  • c. de hoogte van vlaggenmasten en lichtmasten bedraagt maximaal 7 m1;
  • d. de hoogte van reclamezuilen bedraagt maximaal 3 m1;
  • e. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 m¹.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen met betrekking tot de afdekking van bouwdelen en/of gebouwen die voor een deel zijn gelegen op gronden met de aanduiding 'maximum bouwhoogte [m]' en voor een ander deel op gronden met de aanduiding 'maximum goothoogte [m], maximum bouwhoogte [m]' en die in functioneel en architectonisch opzicht één geheel vormen, met dien verstande dat kan worden geëist dat de wijze van (schuine) afdekking die het bouwdeel en/of gebouw heeft ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte [m], maximum bouwhoogte [m]', wordt voortgezet ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte [m]'.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Specifieke gebruiksregel
  • a. de netto kavelgrootte per bedrijf bedraagt maximaal 5.000 m2;
  • b. voor de in 3.1, onder l, bedoelde parkeervoorzieningen gelden de regels uit de Beleidsnota Parkeernomen;
3.4.2 Overige zone - voorwaardelijke verplichting groenaanleg
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting groenaanleg' is het gebruik voor bedrijfsdoeleinden, overeenkomstig het bepaalde in 3.1, van de op een bouwperceel gerealiseerde of te realiseren bebouwing uitsluitend toegestaan als de – aan het bouwperceel verbonden – gronden ter plaatse van de functieaanduiding 'groen', worden voorzien van hagen, zoals bedoeld in Bijlage 3 Inrichtingsschets voorwaardelijke verplichting groenaanleg;
  • b. de inrichting van gronden, zoals bedoeld onder a, moet uiterlijk zijn voltooid 18 maanden nadat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ter plaatse van het aan deze gronden verbonden bouwperceel met de aanduiding 'overige zone – voorwaardelijke verplichting groenaanleg' is verleend.
3.4.3 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 14, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. een geluidzoneringsplichtig bedrijf;
  • b. wonen in vrijstaande bijgebouwen;
  • c. risicovolle inrichtingen;
  • d. seksinrichtingen;
  • e. zelfstandige kantoren;
  • f. zelfstandige horeca;
  • g. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • h. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijking netto kavelgrootte

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1, onder a, ten behoeve van het vergroten van de netto kavelgrootte tot maximaal 7.500 m2, met dien verstande dat:

  • 1. voldaan wordt aan de maatvoering, zoals opgenomen in 3.2.1 en 3.2.3;
  • 2. voldaan wordt aan de parkeernormen, zoals opgenomen in 3.4.1, onder b;
  • 3. aangetoond wordt dat een grotere kavelgrootte noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;
  • 4. aangetoond wordt dat belangen van derden niet onevenredig geschaad worden.
3.5.2 Afwijking staat van bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1, onder a en b, ten behoeve van:

  • a. de uitoefening van een bedrijfsactiviteiten, die zijn opgenomen in een hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 3.1 onder a en b, indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 3.1, onder a en b, niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten wordt genoemd;
  • b. de uitoefening van een bedrijfsactiviteiten, die hoewel gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 3.1, onder a en b, niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten wordt genoemd.

Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp, gevaar, de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.

3.5.3 Afwijking realisatietermijn voorwaardelijke verplichting groenaanleg

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.2, onder b, en de gestelde realisatietermijn voor de inrichting van gronden verlengen met een extra termijn van 12 maanden indien, naar het oordeel van het bevoegd gezag, realisatie anders niet mogelijk is.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. een fietspad en een ontsluiting ten behoeve van calamiteiten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - calamiteitenontsluiting';
  • c. een bijenstal ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - bijenstal';
  • d. (ondergrondse) afvalinzamelpunten;

met de daarbij behorende:

  • e. wegen en paden;
  • f. voorzieningen van openbaar nut;
  • g. waterlopen en waterpartijen;
  • h. objecten van beeldende kunst;
  • i. kunstwerken.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op of in de gronden mogen gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

4.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3 m¹;
  • b. de oppervlakte bedraagt maximaal 25 m².
4.2.3 Bijenstal

Voor het bouwen van een bijenstal gelden de volgen de bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van de bijenstal bedraagt maximaal 2,2 m1;
  • b. de oppervlakte bedraagt maximaal 20 m2.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van speeltoestellen bedraagt maximaal 2,5 m¹;
  • b. de hoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 10 m¹;
  • c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m¹.
4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 14, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 5 Sport

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sportvoorzieningen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'sporthal' een sporthal;
  • c. evenementen;
  • d. verenigingsgebouw
  • e. horeca in categorie 0;

met de daarbij behorende:

  • f. sportvelden;
  • g. terrassen;
  • h. bijbehorende bouwwerken;
  • i. voorziening van openbaar nut;
  • j. parkeervoorzieningen;
  • k. fiets- en voetpaden;
  • l. speeltoestellen;
  • m. water;
  • n. groenvoorzieningen;
  • o. kunstwerken.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

5.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dan gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut ook buiten het bouwvlak zijn toegestaan;
  • b. het gehele bouwvlak mag worden bebouwd;
  • c. de maximale bouwhoogte, zoals aangeduid, mag niet overschreden worden;
  • d. de bouwhoogte van een gebouw voor een voorziening van openbaar nut bedraagt maximaal 3 m¹;
  • e. de oppervlakte van een gebouw voor een voorziening van openbaar nut bedraagt maximaal 25 m² per gebouw.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten de bouwvlakken opgericht worden;
  • b. het geheel aan bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 150 m2;
  • c. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 3 m¹;
  • d. de hoogte van ballenvangers bedraagt maximaal 8 m¹;
  • e. de hoogte van lichtmasten en voorzieningen ten behoeve van duurzame opwekking van energie bedraagt maximaal 16 m¹;
  • f. de hoogte van tribunes bedraagt maximaal 6 m¹;
  • g. de hoogte van reclameborden (langs de kant van velden) bedraagt maximaal 1,5 m¹;
  • h. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2,5 m¹.
5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.2 onder a, ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak met maximaal 20%, met dien verstande dat:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de omliggende percelen niet worden beperkt;
  • b. de extra verkeersaantrekkende werking niet tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten leidt.
5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 14, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. zelfstandige horeca;
  • b. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
  • d. seksinrichtingen.

Artikel 6 Verkeer - 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer-1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. rijkswegen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' een verkooppunt motorbrandstoffen met lpg en lng;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt' een vulpunt ten behoeve van een verkooppunt motorbrandstoffen met lpg en lng;

met de daarbij behorende:

  • d. gebouwen en bijbehorende bouwwerken;
  • e. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  • f. voorzieningen van openbaar nut;
  • g. straatmeubiliair;
  • h. water;
  • i. kunstwerken.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op of in de gronden mogen gebouwen ten dienste van de bestemming en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

6.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de maximale goot- en bouwhoogte, zoals aangeduid, mag niet overschreden worden;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a en b, mogen gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut ook buiten een bouwvlak gerealiseerd worden. Voor gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 m¹;
    • 2. de oppervlakte gebouwen bedraagt maximaal 25 m².
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. overkappingen ten dienste van de in 6.1, onder b bedoelde functie, mogen buiten het bouwvlak gebouwd worden;
  • b. de hoogte van wegwijzers, verkeerstekens, verkeerssignalering en verkeersregelinstallaties, kunstwerken en overige infrastructurele voorzieningen bedraagt maximaal 20 meter;
  • c. de hoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 12 m¹;
  • d. de hoogte van straatmeubilair bedraagt maximaal 3 m¹;
  • e. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 m¹.
6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 14 wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 7 Verkeer - 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer -2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;

met de daarbij behorende:

  • b. voet- en fietspaden;
  • c. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  • d. voorzieningen van openbaar nut;
  • e. straatmeubiliair;
  • f. water;
  • g. kunstwerken.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Op of in de gronden mogen gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

7.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3 m¹;
  • b. de oppervlakte bedraagt maximaal 25 m².
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 12 m¹;
  • b. de hoogte van voorzieningen van openbaar nut bedraagt maximaal 10 m¹;
  • c. de hoogte van kunstwerken bedraagt maximaal 5 m¹;
  • d. de hoogte van straatmeubilair bedraagt maximaal 3 m¹;
  • e. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 m¹.
7.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 14 wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 8 Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
  • b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
  • c. bermen en groenvoorzieningen;
  • d. extensief recreatief medegebruik;
  • e. kunstwerken.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Op of in de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van kunstwerken bedraagt maximaal 3 m¹;
  • b. de hoogte van het geluidscherm bedraagt maximaal 4 m1;
  • c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 m¹.
8.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 14, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 9 Wonen - Woonwagenstandplaats

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen-Woonwagenstandplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maximaal 15 standplaatsen van woonwagens;
  • b. aan-huis-verbonden beroepen tot maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van de woonwagen en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 30 m²;

met de daarbij behorende:

  • c. tuinen en erven;
  • d. bijbehorende bouwwerken;
  • e. parkeren;
  • f. in- en uitritten;
  • g. speeltoestellen;
  • h. water;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. kunstwerken.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

9.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. per standplaats mag een woonwagen geplaatst worden van maximaal 100 m2;
  • b. de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m1 en de bouwhoogte maximaal 5 m1;
  • c. de minimale afstand tussen de woonwagens bedraagt niet minder dan 5 m1.
9.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. per woonwagenstandplaats mag maximaal 30 m2 bebouwd worden;
  • b. de hoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bedraagt maximaal 4,5 m1.
9.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 2 m¹;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 m¹.
9.3 Specifieke gebruiksregels
9.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 14, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het wonen in vrijstaande bijgebouwen;
  • b. horeca;
  • c. seksinrichtingen;
  • d. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • e. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • f. bedrijfsmatige activiteiten.
9.4 Afwijken van de gebruiksregels
9.4.1 Afwijking aan huis verbonden bedrijven

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.1, sub b, teneinde de uitoefening van aan-huis-verbonden bedrijven in de woonwagen en bijbehorende bouwwerken mogelijk te maken, met dien verstande dat:

  • a. uitsluitend afgeweken wordt van het bestemmingsplan voor het uitoefenen van bedrijvigheid, die valt in milieucategorie 1 of 2 van de als bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • b. de bedrijfsactiviteit de parkeerdruk op de openbare ruimten niet nadelig beinvloedt;
  • c. er geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met de bedrijfsmatige activiteit;
  • d. maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten en/of aan huis verbonden beroepen in gebruik mag zijn, zulks met een maximum van 50 m²;

Artikel 10 Leiding - Hoogspanning

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. het bovengronde transport van elektrische energie door een hoogspanningsleiding;

en de daarbij behorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Op of in de in 10.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van hoogspanningsmasten bedraagt maximaal 55 m1;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m1.
10.3 Afwijking bouwen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2 en toestaan dat bouwwerken worden gebouwd, welke toelaatbaar zijn op grond van het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 9 indien:

  • a. geen aantasting plaats vindt van het doelmatig en veilig functioneren van de hoogspanningsverbinding;
  • b. vooraf advies wordt ingewonnen van de betrokken leidingbeheerder.
10.4 Specifieke gebruiksregel

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 14 wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. een gebruik dat geen rekening houdt met de goede werking van de hoogspanningsverbinding en de risico's die ermee verbonden zijn;
  • b. beplanting die door hun hoogte de goede werking van de bovengrondse hoogspanningsverbinding in gevaar kunnen brengen.
10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.5.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Hoogspanning' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van hoog opgroeiende beplantingen en bomen;
  • b. het aanbrengen van andere boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • c. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het plaatsen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander hoog straatmeubilair;
  • e. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
  • f. het wijzigen van het maaiveldniveau.
10.5.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in 10.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel die toebehoren tot het op de bestemming van de gronden gerichte normale onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
10.5.3 Voorwaarden

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 10.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaats vindt van de belangen van de in 10.1 genoemde bestemmingsomschrijving;
  • b. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij een leidingbeheerder.

Artikel 11 Leiding - Water

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Leiding - Water" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor

  • a. het ondergrondse transport van water door een hoofdwaterleiding;

met daarbij behorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
11.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen

Al hetgeen in deze regels omtrent de ondergeschikte bestemmingen is toegestaan, is uitsluitend toelaatbaar indien het voor zover zulks, gehoord de leidingbeheerder, verenigbaar is met het belang van de leiding(en).

11.3 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de 'Leiding - Water' worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 2,5 m1.

11.4 Afwijking van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.3 voor het toestaan dat er gebouwd wordt, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
  • b. vooraf schriftelijk toestemming is verkregen van de beheerder van de leidingen.
11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.5.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Water' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen of verwijderen van bomen of andere beplantingen, welke diep wortelen;
  • b. het afgraven of ophogen van gronden;
  • c. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen.
11.5.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in 11.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
11.5.3 Voorwaarden

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 11.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
  • b. vooraf schriftelijk toestemming is verkregen van de leidingbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene bouwregels

13.1 Parkeren

Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en/of het wijzigen van de functie van gebouwen en/of gronden wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw en/of gronden in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in de op 29 september 2013 vastgestelde 'Beleidsnota Parkeernormen'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.

13.2 Laden en lossen

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij wordt uitgegaan van de ASVV 2012 van het CROW. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.

13.3 Uitzondering

Het bepaalde in artikel 13.1 is niet van toepassing indien ten tijde voorafgaand aan de vaststelling van dit bestemmingsplan in afwijking van de op 29 september 2013 vastgestelde 'Beleidsnota Parkeernormen' reeds andere parkeernormen zijn afgesproken, zoals blijkend uit een raadsbesluit, collegebesluit of contractuele overeenkomst tussen gemeente en ontwikkelende partij. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.

13.4 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.1:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
13.5 Toegestane overschrijding

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,50 meter bedraagt.

13.6 Toelaten bouwwerken met afwijkende maten
  • 1. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
  • 2. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in het voorgaande lid van dit artikel uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

Artikel 14 Algemene gebruiksregels

14.1 Algemene gebruiksregels

Het is verboden de in de artikelen 3 tot en met 11 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de doeleinden.

14.2 Vormen van verboden gebruik (voorwaardelijke verplichtingen)

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd:

  • a. Het gebruik voor bedrijfsdoeleinden, overeenkomstig het bepaalde in 3.1, van de op een bouwperceel gerealiseerde of te realiseren bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting groenaanleg' overeenkomstig het bepaalde in 3.1 onder h indien de inrichting van de gronden overeenkomstig het bepaalde in 3.4.2, onder a, niet is gerealiseerd binnen de termijn opgenomen in 3.4.2, onder b.

Artikel 15 Algemene aanduidingsregels

15.1 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen - weg
15.1.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen-weg' zijn, naast de voor die gronden van toepassing zijnde basisbestemming en andere dubbelbestemmingen – tevens aangewezen om de vestiging van functies ten behoeve van minder zelfredzame personen tegen te gaan.

15.1.2 Bouwregels

Nieuwe functies ten behoeve van minder zelfredzame personen zijn niet toegestaan op de gronden aangewezen als 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen - weg'.

15.1.3 Afwijking bouwen

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.1.2 en toestaan dat functies ten behoeve van minder zelfredzame personen worden gebouwd, onder de voorwaarde dat:

  • a. met de toepasselijke richtwaarden en risicoafstanden ten aanzien van kwetsbare objecten rekening wordt gehouden;
  • b. het groepsrisico wordt berekend en er een verantwoording van het groepsrisico wordt opgesteld;
  • c. voordat de omgevingsvergunning wordt verleend, wint het college van Burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij het bestuur van de veiligheidsregio.
15.1.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen indien dat vanwege wijziging in de regelgeving omtrent externe veiligheid mogelijk of noodzakelijk is.

15.2 Veiligheidszone - lpg 1
15.2.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - lpg 1' zijn, naast de voor die gronden van toepassing zijnde basisbestemming en andere dubbelbestemmingen – tevens aangewezen om de vestiging van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten tegen te gaan.

15.2.2 Bouwregels

Bebouwing ten behoeve van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten zijn niet toegestaan op de gronden aangewezen als 'veiligheidszone - lpg 1'.

15.2.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen indien dat vanwege wijziging in de regelgeving omtrent externe veiligheid mogelijk of noodzakelijk is.

15.3 Veiligheidszone - lpg 2
15.3.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - lpg 2' zijn, naast de voor die gronden van toepassing zijnde basisbestemming en andere dubbelbestemmingen – tevens aangewezen om de vestiging van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten en functies ten behoeve van minder zelfredzame personen tegen te gaan.

15.3.2 Bouwregels

Bebouwing ten behoeve van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten en functies ten behoeve van minder zelfredzame personen zijn niet toegestaan op de gronden aangewezen als 'veiligheidszone - lpg 2'.

15.3.3 Afwijking bouwen

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.3.2 en toestaan dat (beperkt) kwetsbare objecten en functies ten behoeve van minder zelfredzame personen worden gerealiseerd, onder de voorwaarde dat:

  • a. met de toepasselijke richtwaarden en risicoafstanden ten aanzien van kwetsbare objecten rekening wordt gehouden;
  • b. het groepsrisico wordt berekend en er een verantwoording van het groepsrisico wordt opgesteld;
  • c. voordat de omgevingsvergunning wordt verleend, wint het college van burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij het bestuur van de veiligheidsregio.
15.3.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen indien dat vanwege wijziging in de regelgeving omtrent externe veiligheid mogelijk of noodzakelijk is.

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • 1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • 2. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m1, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  • 3. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m1;
  • 4. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 50 m1;

mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 17 Algemene wijzigingsregels

  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m1 mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.
  • 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de lijst van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in bijlagen van de regels te wijzigen, ten behoeve van het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van bedrijven, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten ten aanzien van de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.
  • 3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' het gebruik van gronden te wijzingen in de bestemming 'sport-sporthal' ten behoeve van de bouw van een sporthal;

mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

    • 1. de maximale bouwhoogte van de sporthal bedraagt 15 meter;
    • 2. de maximale bedrijfsvloeroppervlakte bedraagt 1400 m2;
    • 3. uit milieuoogpunt bestaan geen bezwaren tegen de sportfunctie;
    • 4. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
    • 5. er vindt geen oneveredige aantasting plaatst van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet oneveredig worden geschaad.

Artikel 18 Overige regels

18.1 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:

  • a. bestaande ondergrondse bouwwerken zijn toegestaan;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a, zijn nieuwe afvalinzamelpunten en randvoorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding buiten bouwvlakken toegestaan binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer - 2';
  • c. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 m¹ onder peil, met dien verstande dat een randvoorziening ten behoeve van de waterhuishouding (bergbassins) tot maximaal 6 m¹ onder peil gebouwd mag worden;
  • d. bij het berekenen van de bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen voor zover deze buiten de buitenwerkse gevelvlakken van een bovengronds gebouw gelegen zijn.
18.2 Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken -geen bouwwerken zijnde- en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

18.3 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 18.1, voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m¹ onder peil onder de voorwaarde dat:

  • a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • b. positief advies is ontvangen van de waterbeheerder in casu het Hoogheemraadschap.

Artikel 19 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 20 Overgangsrecht

20.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
20.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 20.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 20.1 met maximaal 10%.

20.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Bepaling 20.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvóór geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

20.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

20.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 20.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

20.6 Afwijking

Indien het gebruik, bedoeld in 20.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

20.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in `20.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 21 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Kleine Vink en omgeving, Nieuwerkerk aan den IJssel.

Vastgesteld door de gemeenteraad van Zuidplas op