direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Ruimtelijke onderbouwing Stationsgebied Feanwâlden
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1891.ovFWstationsgebied-0301

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het kader van het project Kansen in Kernen/Stationsgebied Feanwâlden wordt de openbare ruimte van het stationsgebied van Feanwâlden opnieuw ingericht. Er is voor gekozen om het gebied tussen spoor en dorp in te richten als een park. Een park waarin verschillende functies een plek moeten krijgen. Het gaat hierbij onder meer om:

  • Een nieuwe snelle verbinding langs het spoor naar het station.
  • Een nieuw stationsplein met parkeermogelijkheden voor auto's, een fietsenstalling.
  • Goede inpassing van het chinees restaurant en de kerk.
  • Afronding van de bebouwing tussen de Stationswei en de Stinswei.
  • Integratie van het Talmahus in het park.


Deze herinrichting past niet direct binnen het geldend juridisch-planologisch regime, zoals opgenomen in het bestemmingsplan Veenwouden-Zuid (vastgesteld op 29 juni 1993) en Feanwâld (vastgesteld op 2 juli 2013). Om de ontwikkeling mogelijk te maken, wordt daarom een uitgebreide procedure op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gevolgd. Voor deze uitgebreide procedure voor omgevingsvergunning is een ruimtelijke onderbouwing van het project nodig. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet hierin.

1.2 Projectgebied

Het projectgebied ligt in het centrale deel van het dorp Feanwâlden. Naast het station, het hotel en de kerk, maken ook de Rûnwei en Juliusstrjitte onderdeel uit van het projectgebied. In onderstaande figuren is het projectgebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.ovFWstationsgebied-0301_0001.png"

Figuur 1. Ligging projectgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.ovFWstationsgebied-0301_0002.png"

Figuur 2. Luchtfoto omgeving projectgebied (Bron: Google Maps)

1.3 Leeswijzer

Na dit inleidend hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het project gegeven. In hoofdstuk 3 worden vervolgens de relevante beleidskaders beschreven. De diverse omgevingsaspecten worden in hoofdstuk 4 getoetst. En ten slotte wordt in hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project besproken.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

In de huidige situatie is het plangebied ingericht als doorgaande route van Quatrebras naar De Westereen. Hoewel de omgeving voorzien is van voldoende groen en bomen is de weg overheersend in het straatbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.ovFWstationsgebied-0301_0003.png"

Figuur 3. Uitzicht op de Rûnwei in oostelijke richting

Ook het stationsgebied behoort tot het plangebied. Het stationsgebied is momenteel functioneel ingericht. Er is ruimte om te (fiets)parkeren, wachtruimte voor treinpassagiers en ruimte voor de bus.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.ovFWstationsgebied-0301_0004.png"

Figuur 4. Weergave huidige situatie stationsgebied

Toekomstige inrichting
Feanwâlden kende tot voor kort een zware verkeersbelasting in het dorp. De bestaande provinciale weg door het dorp heeft er tevens voor gezorgd dat het dorp met de rug naar het stationsgebied gekeerd is en dat het stationsgebied en het dorp slecht met elkaar verbonden zijn. Met de aanleg van de Centrale As van Dokkum naar Garyp rijdt het doorgaande verkeer niet meer door het dorp en komt er ruimte voor een nieuwe invulling van het gebied tussen het dorp en het spoor. Naast de kans om de ruimte tussen Feanwâlden en het spoor terug te geven aan het dorp, lag er een kans om het station Feanwâlden op te waarderen tot een transferium met alle daarbij behorende functies. De ontwerpopgave was gericht op het realiseren van een samenhangend gebied dat past bij de lokale identiteit. Dit heeft geresulteerd in een plan voor de inrichting van een parkachtige omgeving.

Hoe de bezoeker Feanwâlden ook binnenkomt, met de bus, de trein of de auto, het nieuwe park is het eerste dat je ziet van het dorp en daardoor beeldbepalend. De herinrichting van de stationsomgeving en de Rûnwei is daarbij een kans om de identiteit van het dorp te versterken. De sfeer en het karakter van het park sluiten daarom aan bij de identiteit van het dorp. Bepalend zijn het historische centrum met de Schierstins en de dorpsstraat, het groene karakter met grote bomen, de statige landhuizen en de lager gelegen zone langs de Rûnwei. De inrichting van de vrijkomende ruimte moet het stijlvolle dorpse van Feanwâlden versterken. Dus geen grootschalige stedelijke architectuur en straatprofielen, maar juist het op een subtiele manier versterken van het vriendelijke en zachte karakter. Het park mag eigentijds zijn, maar wel passend bij het ontspannen dorpse karakter.

Het plan is geïnspireerd door de herkenbare Vlaskamppark-ontwerpen. Het is geen letterlijke kopie van een Vlaskamp-ontwerp maar het interpreteert de ruimtelijke en functionele principes en vertaalt ze tot een hedendaags park. Elementen zoals reliëf, water, zichtlijnen maar ook bijzondere objecten en beplanting vormen de basis voor het nieuwe parkontwerp. Er wordt gespeeld met reliëf om ruimtelijke scheiding te creëren en zichtlijnen te accentueren. Water komt centraal in het park te staan en "tuinsieraden" zoals een brug of stapstenen markeren bijzondere plekken in het park. Het definitiefontwerp is opgenomen in bijlage 1.

STATIONSGEBIED
In het projectgebied wordt het stationsgebied opnieuw ingericht in het kader van het project Transferium Feanwâlden. Er wordt een nieuw busstation gerealiseerd, er komen nieuwe fiets- en autoparkeerplaatsen en ruimte voor een taxistandplaats met Kiss&Ride locatie. Deze inrichting is weergegeven in figuur 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.ovFWstationsgebied-0301_0005.png"

Figuur 5. Weergave nieuwe stituatie stationsgebied

Rondom het station en richting de oostzijde, wordt het park gerealiseerd. De huidige Rûnwei vervalt en gaat over in fiets- en wandelpaden. Het park is beoogd als groen dorpsplein, een multifunctionele ruimte voor het dorp, waar tevens plek is voor waterberging en ecologie. Door activiteiten voor scholen, verenigingen en individuele burgers te integreren, wordt het park ook in sociaal opzicht beter aangehecht aan het dorp en onderdeel van ‘de mienskip’.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.ovFWstationsgebied-0301_0006.png"

Figuur 6. Weergave nieuwe situatie park oostzijde

Het ontwerp kiest voor een compacte organisatie van de transferium- en ketenfaciliteiten rondom een centrale pleinruimte en een duidelijke scheiding tussen park en verkeersstromen langs het spoor. Deze principes worden ook in materialisatie doorgevoerd. Er wordt voor een duidelijke aanduiding van stromen gekozen waar helderheid en veiligheid centraal staan. Shared space is, zoals overal in het dorp, in rode gebakken klinkers ingericht en het park krijgt een strakke betonmaterialisatie. Hier kan je comfortabel wandelen, fietsen of skaten. Er wordt duidelijk aangegeven waar je de auto kan verwachten en waar auto's maar beperkt of helemaal niet mogen komen.

ECOLOGIE
Het ontwerp voor het park is gebaseerd op het versterken van de twee karakteristieken van Feanwâlden. Dit betreft de ligging van het dorp op de hogere gronden en de daarbij behorende grote bomen en Stinsenflora en de naastgelegen nattere weidegronden met elzen en wilgen. Deze tweedeling komt terug in het ontwerp van het park. De hogere delen grenzen aan het dorp en bestaan uit grote open ruimtes met boomgroepen en beplantingsvakken met heesters die ruimtes geleden. Het lagere deel ligt langs de spoorzone en bestaat uit een vijver met aangrenzende wadi's die het regenwater uit het gebied opvangen en zo nodig afvoeren.

Het wadisysteem zorgt voor de waterfiltratie van het regenwater, maar ook van het water afkomstig van verharde oppervlaktes (wegen, paden, parkeerterreinen) en van de daken (Talmahuis, Lotus Plaza, kerk). De diepte van de wadi's in het plan variëren van 0,60 tot 1,00 m diep en de taluds van de wadi's variëren vanaf 1:3 tot 1:10. Het waterniveau in de vijver kan fluctueren met ongeveer 0,30 m, vandaar dat de oever een natuurlijke rand heeft met de beplanting die goed bestand is tegen droge en natte periodes. In de vijver worden twee plateaus met verschillende waterdieptes gemaakt: -0,25 cm en -0,50 cm. Door middel van verschil in beplanting wordt een contrast gemaakt tussen deze twee zones

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.ovFWstationsgebied-0301_0007.png"

Figuur 7. Weergave droge zone (groen) en natte zone (blauw)

Het beplantingsplan is eveneens gericht op het versterken van deze karakteristieke tweedeling. Daarnaast is de beplantingskeuze gericht op het versterken van de ecologische kwaliteiten en het vergroten van de belevingswaarde. De in het plangebied aanwezige bomen, waaronder veel monumentale bomen, vormen de basis voor de boomstructuur. De recreatieve waarde van het park wordt versterkt door het creëren van aantrekkelijke ruimtes en lange doorzichten, maar ook door de keuze voor een gevarieerde beplanting.

PARKEREN
De ketenfaciliteiten van het transferium worden op een vanzelfsprekende manier rondom het centrale plein georganiseerd. Fietsers en bussen krijgen een centrale plek direct verbonden met het transferiumgebouw. Dit zorgt niet alleen voor efficiënt maar ook prettig overstappen en wachten. Parkeren wordt zowel langs het spoor als in het park gepositioneerd, om juist de piekmomenten te vangen en slim delen van parkeren te stimuleren. Zo wordt het parkeerterrein langs het spoor, zowel voor het transferium als voor het nabij liggende restaurant en kerk gepland. Het parkeerterrein in het park zou door de week als transferium parkeren kunnen werken en in het weekend voor het Talmahûs en de Kerk de piekmomenten kunnen vangen.

Op de parkeerplaats bij het station worden 85 parkeerplaatsen mogelijk gemaakt. Deze kunnen gebruikt worden voor zowel het transferium, het restaurant als de kerk. Bij het restaurant worden 8 parkeerplaatsen mogelijk gemaakt, bij de kerk 3. Voor de taxi's en Kiss&Ride zijn 6 parkeerplaatsen opgenomen. Aan de Oostzijde van het busstation is ruimte voor een parkeerplaats van 44 parkeerplaatsen. Deze kunnen ingezet worden voor het transferium, de kerk en het Talmahûs. Bij het Talmahûs zelf zijn 40 parkeerplaatsen + 30 extensiefparkeren parkeerplaatsen beschikbaar.

Voor het fietsparkeren komen 256 plaatsen beschikbaar, tevens biedt de locatie ruimte voor 20 fietskluizen. Het aantal parkeerplaatsen is onderbouwd in het parkeeronderzoek station Feanwâlden dat in 2016 is 2.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Op 13 maart 2012 is de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte" (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • Vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • Verbeteren van de bereikbaarheid.
  • Zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Dat is ook het geval met voorliggend project, de aanpak van het stationsgebied Feanwâlden valt niet direct onder één van de rijksdoelen. Het is de ruimtelijke uitwerking van een afweging naar actuele behoeften op gemeentelijk niveau.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro, 7 december 2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de kaders die het Barro heeft gesteld.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Per 1 oktober 2012 is deze Ladder als motiveringseis in artikel 3.1.6 tweede en derde lid van het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Per 1 juli 2017 is de Ladder aangepast, waarbij een nieuwe vereenvoudigde laddersystematiek geldt. De Ladder is een instrument waarmee vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar afgestemd worden om zo de ruimte in stedelijke gebieden optimaal te benutten.
De Ladder moet worden doorlopen als sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die in het plan mogelijk wordt gemaakt. De aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving bepaalt of er sprake is van een (nieuwe) stedelijke ontwikkeling. Als een omgevingsvergunning een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dan moet de daar bijbehorende ruimtelijke onderbouwing een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevatten, en, indien de omgevingsvergunning die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zoals bedoeld in de Ladder, is bij dit project geen sprake. Artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro omschrijft dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling bij de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke ontwikkelingen. Op basis van vaste jurisprudentie en de parlementaire geschiedenis moet een 'andere stedelijke ontwikkeling' worden uitgelegd als accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. De herinrichting van het stationsgebied Feanwâlden heeft betrekking op herpositionering van bestaande functies en inrichting van de openbare ruimte. Het valt niet te beschouwen als één van voorgenoemde ontwikkelingen. De beoogde activiteiten vallen dus niet onder een van de categorieën waarvoor de Ladder voor duurzame verstedelijking voor moet worden doorlopen.

3.2 Provinciaal beleid

Streekplan Fryslân 2007
Op 13 december 2006 is door Provinciale Staten het 'Streekplan Fryslân 2007: Om de kwaliteit fan de romte" vastgesteld. Het streekplan geeft de visie van Provinciale Staten op het ruimtelijk beleid van de provincie weer. Centraal in het streekplan staat het begrip 'ruimtelijke kwaliteit'. Hiermee bedoelt de provincie dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde worden toegevoegd aan de omgeving. Deze drie waarden waarborgen op de langere termijn een doelmatig gebruik en herkenbaarheid van de ruimte. Het betekent ook een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. De provincie wil deze doelstellingen koppelen aan een krachtige sociaaleconomische ontwikkeling in een leefbare omgeving.

Het project betreft de herinrichting van het stationsgebied Feanwâlden. Deze herinrichting is noodzakelijk omdat de verkeersstromen rondom het stationsgebied veranderd zijn. De doorgaande weg in Feanwâlden wordt sinds de aanleg van de Centrale As niet langer als drukke verkeersader aangemerkt. Een minder aanwezige rol in het straatbeeld is dan ook wenselijk. Voorliggend project maakt onderdeel uit van het project Kansen in kernen zoals uitgewerkt in paragraaf 3.3.

Het onderhavige project voldoet aan het gestelde in het Streekplan uit 2007.

Verordening Romte Fryslân 2014
Door Provinciale Staten is d.d. 25 juni 2014 een herziene versie van de 'Verordening Romte Fryslân 2014" vastgesteld die per 1 augustus 2014 in werking is getreden. In februari 2018 zijn enkele wijzigingen in de verordening aangebracht. In de verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als onvoldoende aan die zienswijze tegemoet wordt gekomen. Het streekplanbeleid is in het kader van de verordening voorzien van concrete beleidsregels. Deze beleidsregels zijn betrokken bij het opstellen van deze ruimtelijke onderbouwing.

De verordening maakt onderscheid tussen de begrippen bestaand stedelijk gebied en landelijk gebied. Voor bestaand stedelijk gebied geldt dat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening bestaat dan in het landelijk gebied. Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan: "Het gebied dat de bestaande of bij bestemmingsplan toegelaten en voorziene woon- of bedrijfsbebouwing waaronder mede begrepen de daarbij behorende openbare voorzieningen en verkeersinfrastructuur van een kern bevat, zoals begrensd op de van de verordening deel uitmakende kaarten Begrenzing bestaand stedelijk gebied". De definitie van landelijk gebied sluit daar op aan: "Het gebied buiten het bestaand stedelijk gebied". Het projectgebied van deze ruimtelijke onderbouwing ligt binnen het bestaand stedelijk gebied. De herinrichting van het stationsgebied past daarmee binnen de beleidsregels uit de Verordening Romte van de provincie Fryslân.

3.3 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie Dantumadiel 2018

Op 16 december 2008 is door de gemeenteraad de visie 'Dantumadiel 2018, Dantumadiel Gewoan Bysûnder' vastgesteld. Hierin heeft de gemeente, op hoofdlijnen, haar visie op de ontwikkeling van de gemeente in de periode tot 2018 uiteengezet.

De gemeente Dantumadiel is vooral een woongemeente. Er zijn elf dorpen in de gemeente, waarvan drie met een zogenoemde centrumfunctie: Damwâld, Feanwâlden en De Westereen. Dit betekent dat er in deze dorpen verschillende voorzieningen zijn (zoals ook een bedrijventerrein). De gemeente streeft naar "Noflik Wenjen in de groene Wâlden". Op basis van de visie zet de gemeente zich in voor de ontwikkeling van de gemeente als woongemeente. Daar hoort ook bij dat er zorg gedragen wordt voor voldoende voorzieningen.

In de missie van Dantumadiel, zoals deze in de toekomstvisie is vastgelegd, wordt benoemd dat goede bereikbaarheid en versterkte verkeersveiligheid belangrijk zijn. Ontwikkeling van het transferium en stationsgebied in Feanwâlden staat hierin centraal.

De herontwikkeling van het Stationsgebied Feanwâlden is daarmee een uitwerking van de gemeentelijke toekomstvisie.

Kansen in Kernen
Er reden dagelijks duizenden auto's door Damwâld, De Falom, Feanwâlden, Hurdegaryp, Burgum en Garyp. Nu de Centrale As er ligt kan de voormalige route door de dorpen fors worden afgewaardeerd. Dit biedt kansen om de verkeersveiligheid en leefbaarheid van die zes kernen te vergroten. Kansen om de huidige weg anders in te richten, socialer te maken, groener en stiller. De weg die soms jarenlang als scheidslijn door het dorp liep kan nu weer een verbinding worden. In dit kader is het project Kansen in Kernen gestart.

Feanwâlden heeft tevens een bijzondere positie in het openbaar vervoer netwerk in Noordoost Fryslân. Dit is waar de Centrale As en het spoor Groningen-Leeuwarden samen komen. Door de komst van de extra sneltrein Groningen-Leeuwarden wordt deze positie versterkt. Om die reden verkrijgt het stationsgebied in Feanwalden het predicaat transferium. Gelet op de ruimtelijke raakvlakken tussen het transferium en het KiK project is besloten om er één project van te maken, het project KiK/Stationsgebied Feanwâlden.

In 2011 hebben de gemeente en de provincie tezamen met de toenmalige kerngroep uit Feanwâlden een schetsvisie opgesteld. In 2015 is deze visie geactualiseerd. Er is voor gekozen om het gebied tussen spoor en dorp in te richten als een park. Met onderhavig project voor herinrichting van het stationsgebied wordt uitvoering gegeven aan dit project.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

4.1.1 Archeologie

Wet- en regelgeving
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).

De Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) in de Cultuurhistorische Kaart Fryslân 2 (CHK2) van de provincie Friesland biedt voor de gehele provincie per locatie informatie over de bekende als wel de te verwachten archeologische waarden. Daarbij worden twee verschillende onderzoeksperioden onderscheiden, te weten steentijd-bronstijd en ijzertijd-middeleeuwen.

IJzertijd - middeleeuwen

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.ovFWstationsgebied-0301_0008.png"

Figuur 8. Uitsnede Famke ijzertijd-middeleeuwen

In het projectgebied adviseert de provincie karterend onderzoek 3 (middeleeuwen). In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd-middeleeuwen. De provincie beveelt aan om bij ingrepen groter dan 5.000 m2 een historisch en karterend onderzoek te verrichten.

Steentijd-bronstijd

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.ovFWstationsgebied-0301_0009.png"

Figuur 9. Uitsnede Famke steentijd-bronstijd

In het projectgebied adviseert de provincie een quickscan. Van deze gebieden wordt vermoed dat eventuele aanwezige archeologische resten al ernstig verstoord zijn, maar dit is niet met zekerheid te zeggen. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen groter dan 5.000 m2 een quickscan te verrichten.

Analyse

Het planvoornemen neemt een groter ruimtebeslag in dan de hiervoor genoemde ondergrenzen. Derhalve is in het projectgebied een inventariserend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd door De Streekproef. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 3 en wordt hieronder aangehaald.

Het onderzoek bestond uit een bureauonderzoek en een veldonderzoek door middel van boringen. In het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel is uitgegaan van een lage tot middelhoge verwachting voor resten uit de steentijd in de top van het dekzand. Hierbij is er rekening mee gehouden dat de oorspronkelijke dekzandbodem waarschijnlijk sterk is aangetast. Voor wat betreft resten daterend uit de bronstijd tot en met de vroege middeleeuwen is uitgegaan van een lage archeologische verwachting in verband met de afdekking van het gebied met veen vanaf het neolithicum. Voor wat betreft resten uit de late middeleeuwen en de nieuwe tijd is uitgegaan van en middelhoge verwachting voor resten van veenontginning en bewoning op veenterpjes.


Om na te gaan of de bodem in het plangebied nog voldoende intact is om behoudenswaardige archeologische resten te bevatten, zijn 34 gutsboringen gezet. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de bodem bijna overal verstoord is tot in de C-horizont. Plaatselijk zijn nog fragmentarische resten van podzol- en veenvorming aanwezig die aantonen dat in het plangebied oorspronkelijk podzolbodems aanwezig waren en dat later veen is gevormd.

De over het geheel genomen ingrijpende verstoring van de bodem en het ontbreken van aaneengesloten zones met resten van podzolvorming, betekent dat de kans op behoudenswaardige archeologische resten gering is. Ook resten van ontginning van en bewoning van het veen zullen door de ingrijpende bodemverstoring verloren zijn gegaan. Overigens zijn nergens in het plangebied archeologische indicatoren aangetroffen die op de (voormalige) aanwezigheid van dergelijke resten zouden kunnen wijzen. In verband hiermee geven de resultaten van het onderzoek geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren. Evenmin zijn archeologische resten gevonden waarmee tijdens de verdere planvorming rekening zou moeten worden gehouden.

Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect archeologie uitvoerbaar.

4.1.2 Cultuurhistorie

Wet- en regelgeving
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, van het Bro als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek. De rijksmonumenten worden beschermd door de erfgoedwet. Met monumenten worden alle onroerende zaken bedoeld. Tot die onroerende zaken horen gebouwen en objecten, zoals vaarten, bruggen, wegen, bomen en pleinen, die ten minste vijftig jaar oud zijn. Zij moeten van belang zijn door hun schoonheid, de wetenschappelijke en/of hun cultuurhistorische betekenis. Een monument kan worden aangewezen als rijksmonument wanneer het aan deze regels voldoet en als het een nationale, unieke waarde heeft. Naast rijksmonumenten worden op provinciaal niveau en gemeentelijk niveau monumenten aangewezen op grond van de respectievelijk provinciale- en gemeentelijke monumentenverordening.

Onderzoek
Op de Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK2) van de Provinsje Fryslân is informatie opgenomen over cultuurhistorische waarden. Voor het projectgebied is deze kaart geraadpleegd, hieronder is daarvan een uitsnede weergegeven in figuur 10.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.ovFWstationsgebied-0301_0010.png"

Figuur 10. Uitsnede Cultuurhistorische Kaart Fryslân

Uit de cultuurhistorische informatie die door de provincie is verzameld blijkt dat er in het dorpsgebied van Feanwâlden zich verschillende ontwikkelingen hebben voorgedaan die in cultuurhistorisch opzicht van belang zijn:

  • In de loop van de tijd zijn ten gevolge van de ontwikkeling van Feanwâlden in zuidelijke richting een aantal cultuurelementen verdwenen. De cultuurhistorische kaart geeft de volgende elementen: In 1850 wordt het tracé verhard van de weg van Dokkum naar Burgum die aansluiting geeft op de in 1830 verharde weg tussen Groningen en Leeuwarden. In het bestemmingsplangebied is dit de Suderwei;
  • In 1866 wordt direct ten zuiden van de dorpskom van Feanwâlden de spoorlijn tussen Leeuwarden en Groningen aangelegd, met een halteplaats direct ten zuiden van de oude dorpskom;
  • Rond 1970 wordt de provinciale weg van Dokkum naar Burgum buiten Feanwâlden omgeleid via een tracé direct ten noorden van de spoorlijn.

De aanwezigheid van deze verbindingen leidt tot vestiging van vooral forenzen in de nieuwbouwwijken die vanaf die tijd aan het dorp worden toegevoegd.


De eerste bebouwing in de omgeving van het projectgebied ontstaat direct na verharding van de verbinding tussen Dokkum en Burgum (de Suderwei). Aan de westzijde van de weg wordt op ruime kavels gebouwd. Villa Eldorado (Suderwei 2, dat.1874) en de Doopsgezinde Kerk en haar pastorie (Suderwei 6-8, dat.1868) zijn de nog aanwezige cultuurhistorische monumenten uit die tijd. Aan de oostzijde van de weg ontstaat vanaf dat moment een lintbebouwing op basis van een kleinschaliger verkaveling. Hiervan zijn Suderwei 15, 19 en 21 voorbeelden. Door de aanleg van de spoorlijn worden een aantal oude noord-zuid verbindingen in het projectgebied doorsneden. Naast de al genoemde Suderwei zijn dit de Prysterikker en de Feintensloane. De Prysterikker is onderdeel van het oude kloosterpad tussen de voormalige kloosters van Claercamp en Burgum.

Conclusie
Uit de CHK2 volgt dat in het projectgebied cultuurhistorische waarden aanwezig zijn maar niet bepalend voor de beoogde ontwikkelingen.

4.2 Bodem

Wet- en regelgeving
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer duidelijkheid over de noodzakelijke financiële investering in een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering moet bestaan. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is daarom onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Daarnaast geldt in het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de volksgezondheid dat het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming, zoals wonen, in beginsel moet worden voorkomen.

Onderzoek

De provincie Fryslân heeft voor het bodemloket een kaart gemaakt. Hierop is informatie over uitgevoerde bodemonderzoeken en saneringen opgenomen. Ook is er informatie opgenomen over bedrijven of terreinen waar verdachtewerkzaamheden hebben plaatsgevonden waardoor ter plaatse mogelijk sprake is van een verontreiniging van de bodem en waar mogelijk een bodemonderzoek moet worden uitgevoerd. Uit de informatie blijkt dat in een groot deel van het bestemmingsplangebied is aangewezen als locatie waar aanvullend onderzoek noodzakelijk is. In het kader van dit project is daarom een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door WMR Rinsumageest bv. Het onderzoeksrapport van dit onderzoek is opgenomen in bijlage 5.

Uit het onderzoek blijkt dat met uitzondering van de sterke grondwaterverontreiniging ter plaatse van de Nijewei 7 voor het overig deel van het plangebied geen aanvullend onderzoek noodzakelijk is. De gemeten gehalten en concentraties zijn dusdanig dat er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de uitvoering van de voorgenomen grondwerkzaamheden.


Conclusie

Op basis van het gedane onderzoek kan worden geconcludeerd dat het project voor wat betreft het aspect bodem uitvoerbaar is.

4.3 Ecologie

Wet- en regelgeving
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De wettelijke grondslag hiervan ligt per 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming.

Onderzoek
Voor de herontwikkeling van het stationsgebied is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Dit opgenomen in bijlage 4 en wordt onderstaand aangehaald.

BESCHERMDE GEBIEDEN
Het projectgebied ligt niet in de nabijheid van een Natura 2000-gebied. Een toetsing in het kader van Natura 2000 is dan ook niet nodig. Het projectgebied ligt ook niet binnen de begrenzing van de NNN (voorheen EHS). Toetsing aan het NNN is derhalve niet aan de orde.

BESCHERMDE SOORTEN
In onderstaand overzicht worden de aangetroffen en potentieel aanwezige beschermde soorten en hun beschermingsstatus binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden samengevat. In de Wet natuurbescherming zijn vooral vaste verblijfsplaatsen (voortplantingslocaties zoals nesten, holen, kraamkolonies etc.) van belang, maar ook de functionele leefomgeving die vaste verblijfplaatsen in stand houdt. In dit overzicht zijn dan ook alleen de soorten opgenomen, waarvoor het plangebied onderdeel vormt van hun leefgebied en/of levenscyclus, en waarop eventueel in de toekomst geplande werkzaamheden van negatieve invloed kunnen zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.ovFWstationsgebied-0301_0011.png"

Tabel 1. Overzicht van aangetroffen en potentieel voorkomende beschermde flora en fauna in het plangebied

De werkzaamheden kunnen binnen de kaders van de Wnb worden uitgevoerd, mits bovenstaand advies wordt opgevolgd. Dit advies wordt in acht genomen. Het planvoornemen maakt de realisatie van een nieuw park mogelijk. In het ontwerp is rekening gehouden met de aanwezige natuur en deze wordt waar mogelijk wordt versterkt (zie de projectbeschrijving in hoofdstuk 2) .

Conclusie
Het project is uitvoerbaar ten aanzien van de Wnb. Op basis van het uitgevoerde onderzoek is het project voor wat betreft ecologie uitvoerbaar.

4.4 Externe veiligheid

Wet- en regelgeving
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is erop gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).

Onderzoek
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Op de risicokaart staan verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven. De risicokaart voor het projectgebied is hieronder als figuur 11 weergegeven. De risicokaart leert dat het projectgebied doorkruist wordt door een buisleiding. Aan de zuidoost-zijde wordt het plangebied begrenst door de spoorlijn Groningen-Leeuwarden. In het oosten ligt een gasontvangststation. Een gasontvangststation betreft een risicobron, maar bevindt zich op voldoende afstand van het projectgebied. Verder zijn er in de omgeving een aantal risico-ontvangers aanwezig. Het gaat daarbij om een publieksgebouw (kerk) en onderwijsinstellingen (peuterspeelzaal en basisschool). Deze risico-ontvangers bevinden zich buiten het projectgebied waarop deze ruimtelijke onderbouwing betrekking heeft. Waarbij de kerk wel wordt omringt door het projectgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.ovFWstationsgebied-0301_0012.png"

Figuur 11. Fragment risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Omdat dit project niet voorziet in nieuwe gevoelige functies of bebouwing (risico-ontvangers) en tevens geen nieuwe risicobronnen mogelijk maakt, is er geen sprake van een wijziging in aandachtsvelden van externe veiligheid. Zodoende is verdere toetsing ten aanzien van hinder van inrichtingen niet noodzakelijk.

Conclusie
Het project is op het gebied van externe veiligheid uitvoerbaar.

4.5 Geluid

Wet- en regelgeving
De Wet geluidhinder (Wgh) is erop gericht om geluidhinder vanwege onder meer wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. Indien binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan.

Onderzoek

Het project betreft de herinrichting van het stationsgebied van Feanwâlden. De projectlocatie ligt gedeeltelijk in de geluidszone van de spoorlijn Groningen-Leeuwarden en valt deels binnen de begrenzing van de geluidszone 50 dB(A) contour van het industrieterrein Feanwâlden Súd (aan de overzijde van het spoor). Met het project worden geen geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt, waardoor geen sprake is van oprichting van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze zones.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.ovFWstationsgebied-0301_0013.png"

Figuur 12. Fragment geluidskaart spoorwegen

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.ovFWstationsgebied-0301_0014.png"

Figuur 13. kaart zonering industrieterrein

De Rûnwei is momenteel nog een weg waarop een maximumsnelheid van 50 km/uur is toegestaan, een gezoneerde weg in de zin van de Wet geluidhinder. Met voorliggend project wordt een deel van deze weg herontwikkeld naar een park waarin alleen fiets- en wandelverkeer is toegestaan. Het vormt daardoor niet langer de doorgaande route door het dorp. De nu nog aanwezige geluidsbron wordt aanzienlijk ingeperkt met voorliggend project. Voor de nabijgelegen woningen levert het project dan ook een mogelijke verbetering van het woon- en leefklimaat op.

Conclusie
De Wet geluidhinder verzet zich niet tegen de uitvoering van het project.

4.6 Luchtkwaliteit

Wet- en regelgeving
Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn onder meer projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10 bijdragen, wat overeenkomt met 1,2 µg/m3 vrijgesteld van toetsing. PM10 en PM2,5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.610 voertuigbewegingen van auto's dan wel 130 vrachtwagens per weekdagetmaal leidt (grenswaarde in 2018).

Onderzoek
Met voorliggend planvoornemen wordt een nu nog bestaande doorgaande weg gewijzigd in een park. Tevens vindt een herinrichting plaats van het stationsgebied. Het aantal verkeersbewegingen op de doorgaande weg is vanwege de komst van de Centrale As aanzienlijk afgenomen. Waardoor kansen zijn ontstaan voor de herinrichting van het gebied. Met de komst van het park wordt de doorgaande weg ingeruild voor een wandel- en fietsverbinding. Een ontwikkeling die de luchtkwaliteit in de het plangebied positief zal beïnvloeden.

Conclusie
Uitvoering van voorliggend project wordt niet door de wettelijke eisen wat betreft luchtkwaliteit belemmerd en kan zodoende voor dit aspect als uitvoerbaar worden geacht.

4.7 Milieuzonering

Wet- en regelgeving
Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen voor de exploitatie verplicht te voldoen aan de eisen van het Activiteitenbesluit, waarbij onder andere rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling moet men aantonen dat een project buiten de invloedssfeer van eventuele hinderlijke activiteiten in de omgeving valt en daarnaast geen belemmeringen oplevert voor nabijgelegen functies.

Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.

In de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering worden twee omgevingstypen onderscheiden. Bij het omgevingstype 'rustige woonwijk of rustig buitengebied' wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. Hiertoe mogen de aangegeven minimale richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (milieucategorie 1 wordt 0, 2 wordt 1, 3.1 wordt 2, etc.).


Onderzoek
Het project voorziet niet in activiteiten die belemmeringen opleveren voor nabijgelegen functies. Het project voorziet in het aanpassen van de openbare ruimte aan de Rûnwei en het stationsgebied. Hierbij is geen sprake van voor hinder gevoelige functies. Zodoende is verdere toetsing ten aanzien van hinder van inrichtingen niet noodzakelijk.

Conclusie
Op grond van het aspect milieuzonering zijn er voor deze ontwikkeling geen belemmeringen te verwachten.

4.8 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Wet- en regelgeving
Een plan-m.e.r. is een in de Wet milieubeheer (Wm) vastgelegde procedure waarmee voor de m.e.r.-(beoordelings)plichtige onderdelen van een ruimtelijk plan de milieugevolgen op basis van een zekere bandbreedte worden beoordeeld. Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).

Onderzoek
Voorliggend plan voorziet in het wijzigen van de publieke ruimte. De Rûnwei wordt ontwikkeld naar een park en het stationsgebied wordt anders ingericht. Deze activiteiten vallen onder de categorie 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals die in het Besluit m.e.r. is opgenomen. Hiervoor is de volgende drempelwaarde van belang:

D 11.2
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Met de ontwikkeling wordt deze drempelwaarde niet overschreden. Er geldt om die reden een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Op grond van artikel 2, vijfde lid van het besluit m.e.r. dient de initiatiefnemer in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling een aanmeldnotitie op te stellen en in te dienen bij het bevoegd gezag. Indien de gemeente initiatiefnemer is, hoeft deze geen aanmeldnotitie op te stellen. Aangezien de gemeente Dantumadiel initiatiefnemer is van dit project is geen aanmeldnotitie opgesteld.

In dit kader kan worden aangegeven dat de kenmerken, plaats en milieueffecten van de voorgenomen ontwikkeling in voorgaande paragrafen reeds zijn onderzocht. Op basis hiervan mag worden aangenomen dat de toekomstige activiteiten in het projectgebied geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zullen hebben. Naar alle Europese criteria voor de afweging hieromtrent is gekeken.

Conclusie
Dit project geeft geen aanleiding voor een vervolgonderzoek in het kader van het Besluit m.e.r.

4.9 Water

Wet- en regelgeving
Bij ruimtelijke plannen moet worden beoordeeld of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding. Door middel van een watertoets wordt het planvoornemen in een vroegtijdig stadium ter beoordeling aan het waterschap voorgelegd. Voorliggend projectgebied valt binnen het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Een watertoetsprocedure hoeft niet te worden doorlopen indien er bij het bevoegde waterschap een watervergunning is aangevraagd.

Onderzoek

Op 18 juli 2018 is voor het project een digitale watertoets uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de normale watertoetsprocedure van toepassing is. Dit houdt in dat de aanwezige wateraspecten van invloed zijn op het plan. Uit de waterparagraaf moet blijken wat voor wateraspecten er spelen en hoe hier in het plan rekening mee wordt gehouden. Voor het onderhavig project is dit uitgewerkt in het rapport Watertoets en Rioleringsplan KIK/Transferium Feanwâlden, opgesteld door Witteveen+Bos. In dit rapport, opgenomen als bijlage 6 van deze ruimtelijke onderbouwing, is de waterhuishouding van het ontwerp voor de nieuwe inrichting van het stationsgebied geanalyseerd. Uit het onderzoek en de modelresultaten wordt geconcludeerd dat het geanalyseerde ontwerp werkt. Aan alle gestelde regels omtrent waterhuishouding wordt voldaan.

Conclusie

Het project is ten aanzien van het aspect water uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Grondexploitatie
Op grond van artikel 6.12 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 van het Bro aangegeven. Dit project betreft de herinrichting van de openbare ruimte in de omgeving stationsgebied Feanwâlden en betreft daarmee geen bouwplan op grond van artikel 6.2.1 van het Bro. Een exploitatieplan is voor dit project niet aan de orde.

Onderzoeks- en plankosten
De gemeente Dantumadiel is zelf initiatiefnemer voor deze ruimtelijke onderbouwing. De kosten voor het verrichten van de noodzakelijke onderzoeken ten behoeve van de planvorming vanwege deze onderbouwing worden dan ook door de gemeente gedragen. Dit geldt eveneens voor de gebruikelijke kosten voor de ambtelijke planbegeleiding.

Realisatiekosten en financiële uitvoerbaarheid
Voor de ontwikkeling van het project wordt samenwerking met een private partij gezocht, die in opdracht van de gemeente het project realiseert. De kosten voor de realisatie komen voor rekening van de gemeente. De gemeente heeft hiertoe budget gereserveerd. Op grond hiervan mag in redelijkheid worden aangenomen dat de beoogde ontwikkeling binnen de planperiode van in beginsel 10 jaar wordt uitgevoerd.

Planschade
Door het verlenen van een omgevingsvergunning voor het project is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het projectgebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 van de Wro een verzoek tot tegemoetkoming in planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden door de afwijking van het bestemmingsplan, omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt.

Conclusie
Het kostenverhaal, evenals de afwenteling van de planschade, wordt gedragen door de gemeente. De gemeente heeft hiervoor budget gereserveerd in haar begroting. Op basis van deze overweging moet het project economisch uitvoerbaar worden geacht. De exploitatiekosten zijn derhalve anderszins verzekerd. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is niet noodzakelijk. Voorgaande betekent dat dit project niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Informatiebijeenkomsten
Voorafgaand aan de formele besluitvorming zijn medio april 2017 de eerste ontwerpen voor he project KIK aan de inwoners en belangstellenden gepresenteerd. In juli 2017 werden de plannen in de Raad behandeld. Het onderdeel Suderwei is op dit moment in uitvoering. De uitvoering van het park & transferium staat gepland in het voorjaar van 2019. Het ontwerp voor het park, waarop deze ruimtelijke onderbouwing is gericht, is op donderdag 7 juni 2018 opnieuw gepresenteerd op een daarvoor georganiseerde inloopbijeenkomst. Een film van het definitieve ontwerp is via de gemeentelijke website te bekijken. Daarnaast is het project te volgen via een speciale facebookpagina. Tijdens de diverse informatiebijeenkomsten was het voor belangstellenden mogelijk om zich te laten informeren en zich te laten horen aangaande de plannen. Over het algemeen is positief gereageerd.

Overleg
De ontwerp-omgevingsvergunning zal in het kader van het op grond van artikel 6.18 van het Bor en artikel 3.1.1 van het Bro voorgeschreven overleg aan een aantal instanties worden toegezonden. Dit overleg is vormvrij en de betreffende instanties kunnen ook aangeven wanneer verder overleg niet nodig is.

Inspraak
Burgers en maatschappelijke instanties worden in de gelegenheid gesteld in het kader van de tervisielegging van het ontwerpbesluit hun zienswijze kenbaar te maken. Aan de hand van de ingekomen zienswijzen kan het plan eventueel worden aangepast. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gehouden. Tegen de omgevingsvergunning is beroep mogelijk bij de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.