Plan: | Readtsjerk - Hjelburd 7 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1891.bpRTHjelburd7-0401 |
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het woonperceel Hjelburd 7 in Readtsjerk. Op dit perceel staat een karakteristieke woonboerderij. De bewoners willen naast deze boerderij een rijhal met paardenstal realiseren. Deze zal licht bedrijfsmatig worden gebruikt voor het op hoog niveau trainen van en met de paarden. Vanwege de omvang van de rijhal is deze niet mogelijk op basis van het bestemmingsplan. Daarnaast wordt een paardenbak, die nu op de plek van de beoogde rijhal ligt, verplaatst naar een plek buiten de woonbestemming.
Het plan voor de rijhal, de nieuwe erfinrichting en de landschappelijke inpassing daarvan is in een zorgvuldig proces tot stand gekomen en afgestemd met provincie Fryslân. Op basis daarvan heeft de gemeente besloten medewerking te willen verlenen aan het initiatief. Om het voornemen juridisch-planologisch te regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Het voorliggende plan voorziet hierin.
Het plangebied ligt aan de Hjelburd 7 te Readtsjerk. Dit perceel ligt ten noordwesten van de dorpskern van Readtsjerk en ten noorden van de dorpskern van Aldtsjerk. Het omvat een woonkavel die grotendeels omgeven is door groensingels en een stuk agrarische grond direct aansluitend hierop. De begrenzing is afgestemd op het geldende bestemmingsplan en op het ingediende inrichtingsplan. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 De ligging van het plangebied
Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Butengebiet Dantumadiel, dat is vastgesteld op 2 juli 2013. Het heeft hierin de bestemming 'Wonen'. Deze gronden zijn bestemd voor wonen in een woonhuis, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep en/of bedrijf. Daarnaast geldt tevens de bouwaanduiding 'karakteristiek', waarvoor de handhaving van de bestaande bouwvorm (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en dakvorm) van belang is. Er is binnen het bestemmingsvlak geen bouwvlak aangegeven en er mag maximaal één woonhuis gebouwd worden.
De totale oppervlakte aan gebouwen binnen de bestemming is vastgelegd op 300 m2. Voor het hobbymatig houden van dieren mag dit onder voorwaarden worden verruimd tot 500 m2. De beoogde rijhal krijgt een oppervlakte van een kleine 1.000 m2 aanvullend op de bestaande boerderij en overstijgt daarmee de mogelijkheden van het bestemmingsplan. Bovendien zijn paardenbakken in de agrarische bestemming niet toegestaan. Hiervoor is een uitbreiding van de woonbestemming nodig.
Over het gehele plangebied geldt daarnaast de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'. De gronden met deze dubbelbestemming zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de (verwachte) archeologische waarden. Bij ingrepen met een oppervlakte van meer dan 500 m² is een archeologisch onderzoek noodzakelijk alvorens de ingreep plaatsvindt.
Tot slot zijn over het gehele gebied de aanduidingen 'luchtvaartverkeerzone' en 'vrijwaringszone - radar'. Binnen de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone' wordt de functionele bruikbaarheid van het militaire luchtvaartterrein Leeuwarden beschermd. Hiervoor geldt een maximale bouwhoogte van 151 meter. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - radar' wordt de functionele bruikbaarheid van een radarstation beschermd. Hiervoor geldt een maximale bouwhoogte van 75 meter.
Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en op de ruimtelijke en functionele inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieu- en omgevingsaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
De planlocatie is gelegen in de op de noordoostrand van de Trynwâlden, op de overgang van het besloten landschap van de hogere gronden naar het open laaggelegen gebied tussen Readtsjerk en Rinsumageast. Het erf van de boerderij dat op de planlocatie aanwezig is, kent een samenstel van verschillende huiskavels die zijn omgeven door houtsingels. De weg Hjelburd vormt met haar grillige verloop een strakke begrenzing van de percelen aan oostzijde van het huiskavelcomplex. De planlocatie is, vanaf deze weg gezien, de voorgrond van het er achter gelegen beboste gebied van landgoed De Klinze in Aldtsjerk. De boerderij, die inmiddels geen agrarische functie meer heeft, maar als woonboerderij in gebruik is, heeft door haar ligging een karakteristieke uitstraling in de historische context van het kenmerkende landschap van de Trynwâlden. Een groot deel van het erf is ingericht ten behoeve van de ruitersport en omvat onder andere een paardenbak.
De weg Hjelburd slingert langs de zuid-, oost- en noordkant om het perceel heen. Middels een oprit aan de oostzijde is het perceel op deze weg ontsloten. Het plangebied wordt grotendeels omringd door agrarische gronden. Verspreid in de omgeving is sprake van meerdere woonpercelen. De dichtstbijzijnde ligt ten zuiden van het plangebied, eveneens aan de Hjelburd. Een luchtfoto van het plangebied en de directe omgeving is weergegeven in figuur 2.1.
Figuur 2.1 Luchtfoto van het plangebied
Het initiatief
De initiatiefnemer bedrijft hippische sport op hoog niveau en heeft daarom de wens om een trainingshal op het erf bij de woonboerderij te hebben. De initiatiefnemer houdt zes paarden en vier pony's. Er is hiervoor de noodzaak ontstaan om een rijhal op het zuidelijke deel van het perceel te realiseren. De minimaal benodigde afmetingen voor een dergelijke rijhal betreffen 20 x 46 meter. Tegen de rijhal aan zal een paardenstal gerealiseerd worden, om de paarden te kunnen stallen wanneer er niet op gereden wordt. Het houden van het genoemde aantal paarden en pony's voor het bedrijven van de paardensport wordt gezien als een licht bedrijfsmatige functie. Het betreft op basis van jurisprudentie in ieder geval een inrichting op grond van de Wet milieubeheer. De rijhal en paardenstal dienen in die zin ten behoeve van een 'beroep aan huis'.
De rijhal en paardenstal komen op de locatie van de huidige paardenbak in het zuiden van het perceel. Daarop zal er een nieuwe paardenbak gerealiseerd worden, ten noordwesten van de rijhal. De voorgenomen indeling van het plangebied is weergegeven in figuur 2.2.
Figuur 2.2 Voorgenomen indeling van het plangebied (bron: Adema Architecten)
De rijhal krijgt een oppervlakte van ongeveer 23 bij 47 meter en een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,3 en 8,9 meter. De voorgenomen stal wordt aan de oostzijde tegen de rijhal aangebouwd. De stal krijgt een oppervlakte van circa 12 bij 19 meter en een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,3 en 7,4 meter. In figuur 2.3 zijn impressies van de voorgenomen rijhal en stallen weergegeven.
Figuur 2.3 Impressies van de voorgenomen rijhal en stal (bron: Adema Architecten)
Uitwerking erfinrichting
De voorgestelde erfinrichting is voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure in nauw overleg met de gemeente en provincie tot stand gekomen. Daaruit is naar voren gekomen dat er voldoende afstand tussen de karakteristieke boerderij en de nieuwe bebouwing moet worden aangehouden. Hierdoor wordt het oorspronkelijk erfdeel in zijn waarde gelaten en concurreert de nieuwbouw niet met de boerderij. Daarnaast kunnen de nieuwe trainingshal en de stallen op deze manier dezelfde nokrichting krijgen als de bestaande boerderij, wat zorgt voor een eenduidige structuur op het perceel.
De nieuwbouw bestaat uit een samengesteld volume, waarbij de kleinere stal tegen de grotere rijhal is gepositioneerd aan de zijde van de boerderij. Dit bevordert de ondergeschiktheid van de nieuwbouw ten opzichte van het bestaande volume. Het kleine volume is tevens bepalend voor het zicht van de Hjelburd. Vanaf de straat zorgt dit kleine volume voor een opdeling van het grote volume. Ook hier bevordert dit de ondergeschiktheid van de nieuwbouw ten opzichte van het bestaande volume.
De erfinrichting met landschapselementen is weergegeven in figuur 2.4.
Figuur 2.4 Erfinrichting met landschappelijke inpassing (bron: Adema Architecten)
Landschappelijke inpassing
De ontwikkeling vindt plaats in het waardevolle landschap van de noordelijke Friese Wouden. Het huidige landschap vindt zijn oorsprong in het verre verleden. Sporen van honderden jaren oud zijn nog steeds te zien, zoals pingo's uit de ijstijd, hoge zandgronden, keileem in de ondergrond en veenvorming en -afgraving. De belangrijkste kenmerken van het gebied zijn de dykswâlen (houtwallen), elzensingels, dobben en pingo's en dorpen en gehuchten. De percelen en ook de wegen in de omgeving van het plangebied worden begeleid door elzensingels. Tezamen met het nabijgelegen landgoed De Klinze en de eendenkooi ten noordoosten van het plangebied, zijn deze landschapselementen beeldbepalend en kenmerkend voorde karakteristieke beslotenheid van het gebied.
Het plangebied ligt in een veenweidegebeid, op de overgang naar het meer open kleigebied Oostergo ten noorden van het plangebied. Deze overgang is duidelijk zichtbaar in de omgeving. Voor dit plan is het van belang dat de nieuwe elementen op het erf op een verantwoorde wijze worden ingepast in het landschap.
Het huidige erf wordt begrensd door een kavelsloot langs de Hjelburd. Tussen de weg en de kavelsloot zorgt een dichte rij volwassen bomen en de nodige onderbegroeiing voor een duideijke begrenzing en beschutting van het perceel. De inrit van het erf wordt begeleid met een bomenrij. Het erf heeft in de huidige situatie een agrarische uitstraling. Dit komt vooral door de karakteristieke boerderij en de ten zuiden daarvan gelegen paardenbak, maar ook door de erfbeplanting. Het grillige verloop van de Hjelburd, die rondom het perceel slingert, geeft het erf een kenmerkende vorm, anders dan de meeste agrarische bedrijfserven in de omgeving. De uitstraling van de bebouwing en het erf zijn wel passend in de omgeving. De huidige opgaande groensingels op de randen van het perceel zijn karakteristiek voor het landschapstype waar het erf onderdeel van uit maakt.
De nieuwe rijhal en paardenstal komen binnen de huidige begrenzing van het erf te staan. De indeling van het erf is in overeenstemming met de agrarische uitstraling. Ook de is de korrelgrootte passend voor agrarisch gebruik. Dit wordt versterkt doordat de nieuwbouw ook qua vorm en materiaalgebruik de uitstraling van een agrarische schuur krijgt. De schuur wordt ook daadwerkelijk als schuur gebruikt. De gedekte kleuren en de agrarische uitstraling van de hal resulteren in een beeld dat passend is op het agrarische erf in het landelijke gebied van de omgeving. De huidige opgaande groensingels rondom het erf zorgen voor een besloten beeld, waarbinnen de nieuwe hal een plek krijgt.
De nieuwe buitenbak wordt gezien vanuit de openbare ruimte achter het bestaande erf gerealiseerd. Door deze buiten de erfbeplanting te houden kan de bestaande erfstructuur onaangetast blijven. De paardenbak zal wel zichtbaar zijn vanaf de verder gelegen Fjildwei en vanaf De Moark. De impact van de paardenbak is gezien vanaf deze zijde ook zeer beperkt, gelet op de afstand en doordat er geen lichtmasten worden toegestaan. Hierdoor doet de paardenbak geen afbreuk aan de landschap.
Algemeen
Voor plannen in het landelijk gebied waar extra bouwmogelijkheden worden geboden, moet op basis van het provinciaal beleid aangegeven moet worden op welke wijze rekening wordt gehouden met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van de nieuwe functies en hoe het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten.
In de structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte' heeft de provincie Fryslân het belang dat zij hecht aan een goede verankeringen van ontwikkelingen in het landschap aangegeven. Op basis van de uitgangspunten uit deze structuurvisie is de voorgenoemde ontwikkeling getoetst. Het is van belang dat de ontwikkeling op een verantwoorde manier wordt ingepast in het landschap.
Waardering landschap
Volgens de kaart bij de structuurvisie ligt het plangebied in de Noordelijke Wouden. Dit kenmerkende coulisselandschap ligt globaal tussen Leeuwarden, Dokkum en Drachten. Het is aangewezen als een Nationaal Landschap. Voor het gebied zijn een aantal kernkwaliteiten bepaald, die de provincie van provinciaal belang acht. In eerste plaats is de kleinschaligheid van het gebied van belang, met hoge dichtheid aan opstrekkende percelen die richting geven aan het landschap met grensbeplanting van houtwallen en elzensingels. Daarin ligt een dicht netwerk van kleinschalige infrastructuur, verspreide bebouwing of dun bebouwde linten.
Het plan ligt in de rand van de Noordelijk Wouden, in de overgang naar het open kleingebied Oostergo. Het behoud en de versterking van de geleidelijke overgang (dunner wordende singels) tussen twee contrasterende gebieden geldt hier als uitgangspunt. De houtwallen bevinden zich op de hogere zandgronden en vormen samen een landschappelijke structuur die van belang is in stand te houden. De elzensingels bevinden zich voornamelijk langs de sloten en bepalen het huidige beeld van het gebied in samenhang met de verkaveling. Versterken en ontwikkelen deze structuur van wegen en sloten is uitgangspunt.
Vertaling in het ontwerp
In paragraaf 2.2 zijn de principes en uitgangspunten voor de erfinrichting en de landschappelijke inpassing van het erf beschreven. Het huidige perceel is een karakteristieke oude boerderijplaats die is voorzien van een gebiedseigen randbeplanting. Deze beplanting is beschermd in dit bestemmingsplan en vormt ook een belangrijk onderdeel van de inpassing. De nieuwe rijhal en paardenstal worden binnen het bestaande erf gerealiseerd, op zodanige afstand van de boerderij dat een evenwichtig erfensemble ontstaat. De nieuwbouw is qua ontwerp en omvang in te passen op een (voormalig) agrarisch erf en ook in dit landschap. Het is daarom niet bezwaarlijk dat deze vanuit de omgeving zichtbaar is, hoewel het zicht op de bebouwing wordt verzacht door de erfbeplanting. De paardenbak wordt achter het perceel gerealiseerd en wordt in die zin aan het zicht onttrokken. Doordat deze niet wordt voorzien van verlichting heeft deze een minimale impact op de omgeving. Het plan wordt op deze manier op een adequate wijze inpast bij de landschappelijke kernkwaliteiten van de omgeving.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt niet alleen regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen. Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in het Barro.
Duurzame verstedelijking
In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. De toelichting van een bestemmingsplan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevatten. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Een rijhal en een paardenstal betreffen agrarisch gelieerde functies. Het is een logische ontwikkeling om dergelijke functies in het buitengebied te ontwikkelen, gezien de benodigde ruimte en het agrarische karakter. Vanuit de initiatiefnemer is er behoefte aan een rijhal om in eigen tijd en op eigen terrein te kunnen trainen voor de uitoefening van hippische sporten.
Streekplan Fryslân 2007 en Verordening Romte 2014
Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Het provinciaal beleid is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân 2007 'Om de kwaliteit fan de romte'. In het streekplan is bepaald dat het buitengebied primair is bedoeld voor aan het buitengebied gebonden functies, zoals agrarische bedrijven. In de Verordening Romte 2014 zijn de beleidsuitgangspunten van de provincie vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.
Bundeling stedelijke functies
In de Verordening Romte Fryslân (vastgesteld op 25 juni 2014) stelt de provincie regels aan de provinciale belangen. Het plangebied betreft een voormalige boerderijplaats, die is herontwikkeld tot woonperceel. in de voormalige boerderij is een reguliere woning gevestigd. Omdat sprake is van een vrijgekomen agrarisch perceel is artikel 1.2.1 van toepassing. Hierin is geregeld dat stedelijk functies, zoals wonen, in principe in de bestaande gebouwen plaatsvindt. Enige aanvullende nieuwbouw ten behoeve van stedelijke functies is wel mogelijk, maar dan moet dit wat betreft omvang duidelijk ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw. Aan hergebruik, verbouw of vervanging van vrijkomende gebouwen en aanvullende nieuwbouw worden in een ruimtelijk plan voor landelijk gebied zodanige regels gesteld, dat
Het voornemen dat dit bestemmingsplan mogelijk maakt sluit niet geheel aan op artikel 1.2.1, omdat de nieuwbouw in omvang niet ondergeschikt is aan de boerderij. De omvang van een rijhal is, gezien de benodigde ruimte en hoogte van het gebouw om paardensport te kunnen uitoefenen, groter dan het hoofdgebouw op het perceel.
In dit specifieke geval kan echter worden afgeweken van het gestelde in artikel 1.2.1, omdat er sprake is van een licht bedrijfsmatige activiteit in de vorm van een gebruiksgerichte paardenhouderij. Dit is een functie die wel in het landelijk gebied past. Ook past de beoogde rijhal en paardenstal qua uitstaling goed op een voormalig agrarisch bedrijfsperceel. In paragraaf 2.2 is omschreven hoe in de uitstraling en bouwvormen toch zoveel mogelijk een ondergeschikt gebouw wordt gecreëerd. Het hoofdgebouw blijft de bestaande boerderij en de hoofdfunctie van het perceel blijft wonen.
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 2.1.1 lid 3 is opgenomen dat een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied dient te voorzien in een zorgvuldige inpassing van het voornemen binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten. Het voornemen is op een goede wijze landschappelijk ingepast voor de aanwezigheid van een groensingel rondom het perceel. Deze singel blijft in de toekomstige situatie behouden. Dit is in de regels van het bestemmingsplan geborgd. De ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is verwoord in paragraaf 2.3. Ook de cultuurhistorische kernkwaliteiten binnen het plangebied blijven behouden. Dit is nader omschreven in paragraaf 4.4. Het plan voldoet hiermee aan de voorwaarden uit hoofdstuk 2 van de verordening.
Natuur
In artikel 7 is de bescherming van door de provincie aangewezen gebieden opgenomen. Het gaat om gebieden die onderdeel zijn van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voormalige Ecologische Hoofdstructuur). Het plangebied maakt geen deel uit van een dergelijk gebied, maar nabij het plangebied liggen wel NNN-gebieden. Het gaat om de eendenkooi ten noordoosten van het plangebied, het landgoed De KLinze, dan ten zuiden van het plangebied ligt en watergang De Moark. Deze gebieden zijn weergegeven in figuur 3.1. Zoals ook beschreven in paragraaf 4.5 maakt het plan geen activiteiten en ontwikkelingen mogelijk die leiden tot significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Figuur 3.1 Ligging NNN-gebieden
Grutsk op é Romte
De provincie zet in op het in stand houden en verder ontwikkelen van de belangrijke landschappelijke kwaliteiten en waarden in de provincie. Hiervoor heeft de provincie op 26 maart 2014 de structuurvisie 'Grutsk op é Romte' vastgesteld. Het plangebied maakt deel uit van het deelgebied 'Noordelijke Wouden'. Voor dit gebied zijn aan aantal kernkwaliteiten (ofwel: provinciale belangen) aangewezen. Het gaat dan om landschappelijke kwaliteiten en kenmerken. De inrichting van het terrein is ontworpen met respect voor de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische kenmerken van de omgeving. Paragraaf 2.2 gaat nader in op de ruimtelijke kwaliteit en de inpassing van de ontwikkeling in het landschap.
Nota ruimtelijk beleid buitengebied Dantumadiel 2010-2020
De gemeente Dantumadiel heeft samen met de gemeente Kollumerland c.a. een Nota ruimtelijk beleid buitengebied opgesteld. De Nota is vastgesteld op 21 februari 2012. De Nota ruimtelijk beleid buitengebied gaat in op hoe nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen (zoals een uitbreiding van een agrarisch bedrijf) ingepast kunnen worden in het landschap en kunnen aansluiten bij de landschappelijke waarden van het buitengebied.
In dit plan gaat het om de realisatie van een bedrijfsmatige rijhal en paardenstal. Een dergelijk bedrijf is gelieerd aan het agrarisch gebied. Het buitengebied is daarom een logisch gebied om de ontwikkeling te realiseren. In de uitwerking is op meerdere manieren rekening gehouden met de landschappelijke en cultuurhistorische inpassing van de hal. Dit is nader omschreven in paragraaf 2.2. Daarmee is de ontwikkeling is overeenstemming met de Nota ruimtelijk beleid buitengebied Dantumadiel 2010-2020.
Welstandsnota Dantumadiel (herziening 2016)
Het welstandsbeleid van de gemeente Dantumadiel is vastgelegd in de Welstandsnota. Het plangebied is gelegen in het welstandsgebied 'Buitengebied', in het besloten landschap. Dit wordt gekenmerkt door vele elzensingels en houtwallen. Hier is sprake van verspreid liggende bebouwing; zowel boerderijen als woonhuizen en zogenaamde “wâldspultsjes”. Het beleid is gericht op het beheer van de bestaande situatie. De nadruk ligt op het behoud en eventueel versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Hier is met de beoogde ontwikkeling rekening mee gehouden, zoals in het vorige hoofdstuk is beschreven. Het uitgangspunt is dat een bouwaanvraag een positief welstandsadvies heeft.
In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planMER-plichtig (onderdeel C en D), projectMER-plichtig (onderdeel C) of m.e.r.-beoordelingsplichtig (onderdeel D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. In onderdeel D van het Besluit m.e.r. (D14) is de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken en houden van dieren opgenomen. Voor paarden ligt de drempelwaarde op 100 stuks paarden, waarbij het aantal bijbehorende dieren in opfok jonger dan 3 jaar niet wordt meegeteld.
Op basis van verschillende jurisprudentie blijkt dat het houden van zes paarden en vier pony's op de voorgestelde wijze en met de voorgestelde voorzieningen gezien moet worden als een bedrijfsmatige activiteit c.q. inrichting op basis van de Wet milieubeheer. Dit is voor de provincie en gemeente ook reden om in dit geval mee te willen werken aan de bouw van de rijhal de paardenstal. In dit kader gelden ook de verplichtingen uit het Besluit m.e.r. Gelet op het zeer beperkte aantal dieren blijft de inrichting ruim onder de drempelwaarden.
In het Besluit m.e.r. is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Kenmerken van het project
Het plan omvat de realisatie van een paardrijhal en een paardenstal op een bestaand woonperceel. Het gaat hierbij om 6 paarden en 4 pony's die in de huidige situatie ook al op het perceel gehouden worden. Door een rijhal te realiseren is er de mogelijkheid om bij slecht weer binnen te trainen. Dit bestemmingsplan legt de gewenste situatie voor een belangrijk deel vast, waarmee er afgezien van enige flexibiliteit geen wezenlijke uitbreidingsmogelijkheden zijn. De omvang van het project, zeker in relatie tot de drempelwaarden van het Besluit m.e.r., rechtvaardigt geen volledige mer-beoordeling.
Plaats van het project
Het plangebied ligt niet in een gevoelig gebied, zoals een Natura 2000-gebied of een verbindingszone binnen het Nederlands Natuurnetwerk. De locatie ligt ten noorden van de dorpskern van Aldtsjerk, op een locatie die nu voor wonen is bestemd. Gevoelige gebieden zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. bevinden zich op enige afstand. De plaats van het project rechtvaardigt geen volledige mer-beoordeling.
Kenmerken potentiële effecten.
Een paardrijhal en paardenstal van deze omvang hebben geen belangrijke milieueffecten. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' wordt voor lokale milieuhinder uitgegaan van maximaal 50 meter voor geurhinder en 30 meter voor geluid en stofhinder. Binnen deze afstanden vanaf de werkzone zijn geen gevoelige objecten of andere te beïnvloeden aspecten gelegen. Een effect dat potentieel verder reikt is een toename van stikstofdepositie op wettelijk beschermde natuurgebieden. Echter, deze gebieden liggen op minimaal 3,8 kilometer afstand. Het houden van 6 paarden en 4 pony's heeft een dermate kleine stikstof emissie dat significante effecten op de bedoelde gebieden uitgesloten zijn. Verder is de verkeersaantrekkende werking is verwaarloosbaar bij de huidige verkeersbewegingen in de omgeving. De kenmerken van het potentiële effect rechtvaardigen ook geen volledige mer-beoordeling.
Conclusie
Door de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten treden geen belangrijke negatieve milieugevolgen op. Dit blijkt ook uit de beoordeling van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen.
De regels ten aanzien van de omgang met archeologische waarden zijn opgenomen in de Erfgoedwet. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Voor de gemeente Dantumadiel wordt gebruik gemaakt van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Uit deze kaart blijkt dat er in het plangebied voor de periode 'ijzertijd - middeleeuwen' een kleine kans is op het aantreffen van archeologische resten. Voor deze periode geldt dat bij ingrepen groter dan 5.000 m² wordt geadviseerd een archeologisch onderzoek uit te voeren. Voor de periode 'steentijd - bronstijd' geldt een veel grotere kans op het aantreffen van archeologische resten. Voor deze periode geldt dat bij ingrepen groter dan 500 m² wordt geadviseerd een archeologisch onderzoek uit te voeren. Ook in het bestemmingsplan is deze regeling overgenomen in de vorm van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2', waarbij voor ingrepen groter dan 500 m² het noodzakelijk is een archeologisch onderzoek uit te voeren.
Omdat in dit geval de grootte van de ingreep zoals bedoeld in de FAMKE groter is dan de in de FAMKE opgenomen oppervlakte voor de periode steentijd - bronstijd, is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. De bijbehorende rapportage is opgenomen Bijlage 1. Tijdens het onderzoek zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. In verband hiermee geven de resultaten van het onderzoek geen aanleiding tot het adviseren van nader archeologisch onderzoek. Geadviseerd wordt het terrein vrij te geven.
In alle gevallen geldt dat indien bij toekomstig graafwerk toch archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, hiervan direct melding dient te worden gemaakt conform de Erfgoedwet.
Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.
Het plangebied betreft een woonerf in het landelijk gebied. Er is geen sprake van een verdachte locatie. Op voorhand wordt aangenomen dat de bodemkwaliteit toereikend is voor het voorgenomen gebruikt. In het kader van de vergunningverlening is een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. Hiermee is gewaarborgd dat er geen risico's voor de volksgezondheid ontstaan.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Om na te gaan of sprake is van cultuurhistorische waarden in het plangebied, is gebruik gemaakt van de Cultuurhistorische Kaart Fryslân. Hieruit is naar voren gekomen dat het perceel een boerderijplaats betreft. Boerderijplaatsen verschaffen kennis over de bewoningsgeschiedenis en over de ontwikkeling van het cultuurlandschap op lokaal, regionaal en provinciaal niveau. Boerderijplaatsen zijn zeer kenmerkend voor het landschapsbeeld van de provincie. De kenmerkende onderdelen zijn:
In het plangebied worden de boerderij, de omgrachting en de groenaanplant niet aangetast met dit plan. In het ontwerp en de plaatsing van de paardrijhal en paardenstal wordt rekening gehouden met dat dit de uitstraling van bijgebouwen krijgt, waarbij de oude boerderij als hoofdgebouw op het erf geldt. Dit is omschreven in paragraaf 2.2. De archeologische waarden in de bodem worden beschermd met een archeologische dubbelbestemming. In paragraaf 4.2 is beschreven hoe met deze archeologische waarden wordt omgegaan.
De bestaande boerderij is aangewezen als Rijksmonument. Het gaat om een boerderij van het kop, hals-romptype met een gaaf voorhuis met schoorstenen waarop borden, een omlopende goot, houten geveldaklijsten aanwezig zijn. Daarnaast is sprake van een bakhuis en bijschuur. Rijksmonumenten zijn monumenten die beschermd zijn op grond van de Monumentenwet 1988. In het vigerende bestemmingsplan is ter plaatse van de boerderij de aanduiding 'karakteristiek' opgenomen.
Ook in de toekomstige situatie blijft de boerderij behouden. Door de rijhal en paardenstal op enige afstand van de boerderij te plaatsen, wordt geen afbreuk gedaan aan het aanzicht van de boerderij. De aanduiding karakteristiek is ook in dit plan opgenomen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Gebiedsbescherming gaat om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. In de provinciale verordening worden gebieden die van belang zijn voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN) beschermd. De bescherming van gebieden en de bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Wet natuurbescherming.
Gebiedbescherming
Natura 2000-gebieden
Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden liggen op grote afstanden. Het gaat om de Groote Wielen (3,8 kilometer), het Lauwersmeer (18,6 kilometer) en de Waddenzee 11,3 kilometer). De Natura 2000-gebieden liggen op zodanig grote afstand dat het plan geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van deze gebieden heeft. Van de genoemde gebieden kent alleen de Waddenzee stikstofgevoelige habitattypen. De rijhal en paardenstal die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn zeer kleinschalig. De stal biedt ruimte voor 6 paarden en 4 pony's. Als gevolg van dit aantal dieren zal er op een afstand van meer dan 10 kilometer geen sprake zijn van een meetbare toename van stikstofdepositie.
Nederlands Natuurnetwerk (NNN)
Een plan mag geen activiteiten en ontwikkelingen mogelijk maken, die leiden tot significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van het NNN. Het plangebied maakt geen deel uit van het NNN, maar er liggen wel verschillende NNN-gebieden in de nabije omgeving. Gelet op de aard en de omvang van de plannen wordt geen externe werking op deze NNN-gebieden verwacht.
Soortenbescherming
Ten behoeve van het voornemen is een ecologisch onderzoek naar beschermde soorten uitgevoerd. De briefrapportage van deze natuurtoets is opgenomen in Bijlage 2.
Op basis van bekende verspreidingsgegevens, het uitgevoerde verkennend veldonderzoek (QS) en de eigenschappen van de omgeving zijn in het plangebied geen (zwaar) beschermde natuurwaarden aanwezig en/of te verwachten. Het is al leen zaak om rekening te houden met (algemene) broedvogels waarvan de nesten tijdens het broedseizoen beschermd zijn. Geadviseerd wordt om de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Verder moet de zorgplicht in acht worden genomen. Dit betekent dat bij de werkzaamheden en het gebruik van het perceel als moet worden gedaan of juist gelaten om schade aan dieren te voorkomen door deze de gelegenheid te geven naar een andere leefomgeving.
Conclusie
Het plan is uitvoerbaar binnen de kaders van de Wet natuurbescherming.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, LPG en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen.
In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart van de provincie Fryslân bekeken. Hieruit blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Deze worden ook niet mogelijk gemaakt. Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan daarom geen belemmeringen voor het plan.
Ten aanzien van geluidshinder is de Wet geluidhinder (Wgh) (2012) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidshinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is alleen geluidshinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang. In de wet is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft, waar aandacht aan geluidshinder moet worden besteed. De Wgh onderscheidt geluidsgevoelige objecten enerzijds en niet-geluidsgevoelige objecten anderzijds.
Binnen het plangebied worden een paardrijhal en een paardenstal mogelijk gemaakt. voor de Wet geluidhinder gelden deze inrichtingen niet als geluidgevoelige objecten. Daarom is toetsing aan de Wet geluidhinder voor dit voornemen niet aan de orde.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang.
In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Wel ligt het plangebied binnen een vrijwaringszone voor een radar en in een luchtvaartverkeerzone. Gebouwen binnen de vrijwaringszone voor de radar mogen een bouwhoogte van maximaal 75 meter hebben. Voor gebouwen binnen de luchtvaartverkeerzone geldt een maximale bouwhoogte van 151 meter. Dergelijke hoge gebouwen worden niet mogelijk gemaakt. De zones zijn, in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan, op de verbeelding aangeduid.
In de Wet milieubeheer (2016) zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.
Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) geldt in de directe omgeving van het projectgebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van 14 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van 8 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). De huidige luchtkwaliteit ter plaatse is dus zeer goed.
Plannen die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. De invloed van de paardrijhal en de paardenstal die in het plangebied mogelijk worden gemaakt is niet in betekenende mate. Verkeersbewegingen zullen sporadisch zijn en het voorgestelde aantal dieren heeft ook geen significant effect op de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Er zijn er geen belemmeringen voor het plan vanuit dit aspect.
Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën
De paardrijhal en paardenstal vallen conform de VNG-brochure in milieucategorie 3.1, waarbij een richtafstand van 50 meter hoort. Bepalend voor de richtafstand is het aspect geurhinder. Hiervoor moet 50 meter worden aangehouden tot woningen van derden.
Ten zuiden van het plangebied, aan de Hjelburd 3 en 5, staan 2 woningen. De woning aan Hjelbrud 5 ligt op circa 36 meter van het plangebied. De woning aan Hjelburd 3 ligt op circa 51 meter van het plangebied. Voor de woning aan Hjelburd 3 wordt dus aan de richtafstand voldaan. De woning aan Hjelburd 5 valt binnen de richtafstand van de paardenhouderij.
Voor de richtafstand is uitgegaan van een gemiddelde paardenhouderij. In dit geval is sprake van een zeer kleinschalige bedrijfsvoering, waarbij het gaat om een 'aan huis verbonden bedrijf'. Geurhinder wordt via de Wet milieubeheer/Wet geurhinder en veehouderij gereguleerd door verplicht te stellen dat geuremissiepunten (openingen in de stal en mestopslag) op minimaal 50 meter vanaf de woningen gesitueerd moeten worden. Hiermee wordt een goed woonklimaat ter plaatse van de woningen gewaarborgd. Daarom is het in dit geval aanvaardbaar om een kleinere afstand tot aan een woning van derden aan te houden. Er is geen aanvullend onderzoek noodzakelijk voor het aspect milieuzonering.
Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.
Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap. Vanwege de berperkte invloed van het plan op de waterhuishouding is de korte procedure voor de watertoets van toepassing. Volstaan wordt met het opnemen van een standaard wateradvies. Dit is opgenomen in Bijlage 3.
In de Leidraad Watertoets staan de uitgangspunten waarmee bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.
Veilig
Naast de verdedigingswerken moet worden ingezet op aanpassingen in de ruimtelijke ordening en calamiteitenbeheersing. Er is in dit verband sprake van meerlaagse veiligheid, dit staat voor Veiligheid in drie lagen. In het kader van ruimtelijke ordening is vooral laag 2 van belang. Het gaat er dan om dat de ruimte op een duurzame manier wordt ingericht. Bijvoorbeeld door geen gevoelige functies te realiseren op plekken die kunnen overstromen. In dit plan worden geen gevoelige functies zoals bedoeld door het waterschap voorgesteld. Bovendien ligt het maaiveld in het plangebied boven het maatgevend waterpeil. Wel moet rekening worden gehouden met het feit dat het plangebied vrij voor de boezem ligt.
Voldoende
Klimaatadaptie
In het kader van klimaatadaptie adviseert het waterschap om bij de inrichting van het plangebied te anticiperen op hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en mogelijk overstroming door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Het planbied ligt in een voldoende groene omgeving. Ook is er voldoende waterberging aanwezig.
Compensatie
Het waterschap hanteert als uitgangspunt dat de toename verhard oppervlak voor een deel wordt gecompenseerd in de vorm van nieuw oppervlaktewater of waterberging. Het dempen van water en/of watergangen moet volledig gecompenseerd worden. Deze compensatie is bedoeld om wateroverlast door het versneld afvoeren van hemelwater vanaf de verhardingen te voorkomen. Compensatie is nodig bij een toename aan verharding van meer dan 1.500 m2 in het landelijk gebied. Op basis van het erfinrichtingsplan is de toename aan verharding als gevolg van dit plan circa 1.000 m2. Het is niet nodig om hiervoor compenserende maatregelen te nemen.
Peilbeheer
Er dient rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging. Dit is de afstand tussen het waterpeil en de aanleghoogte van de bebouwing. Naar verwachting voldoet de maaiveldhoogte aan de droogleggingsnorm.
Grondwateronttrekking
Voor het (tijdelijk) onttrekken van grondwater is een vergunning of melding nodig. Ook op het lozen van onttrokken grondwater is de meldingsplicht van toepassing.
Schoon
Afvalwater en regenwatersysteem
Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. Er worden in dit geval geen aanpassingen gedaan in de afvoer van afvalwater. Afstromend hemelwater vanaf de verhardingen kunnen infiltreren of worden afgevoerd op de naastgelegen watergang.
Waterkwaliteit
De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn om verontreiniging van het water te voorkomen. In dit geval zal gebruik worden gemaakt van milieuvriendelijke (bouw)materialen.
Erfafspoeling
Erfspoelwater is hemelwater dat op het erf in contact komt met voer(-resten), mest(-resten), perssappen en percolaat en dan rechtstreeks afstroomt naar het oppervlaktewater. Voorkomen moet worden dat mest, voederresten en perssappen in het oppervlaktewater terecht komen. Daarvoor gelden de regels uit het Activiteitenbesluit.
Vervol
Waterwet
Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet tijdig een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet.
Procedure
Als met de adviezen uit het wateradvies rekening wordt gehouden bij de uitvoering van de plannen en bij het gebruik van het plangebied heeft Wetterskip Fryslân geen bezwaren. Het wateradvies wordt gecommuniceerd met de aanvrager en als uitgangspunt gehanteerd bij de uitwerking van het plan.
Dit hoofdstuk gaat in op de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. Daarbij wordt in eerste instantie ingegaan op de algemene afspraken die hiervoor (landelijk) zijn gemaakt. Vervolgens wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling van dit specifieke bestemmingsplan, door de gehanteerde bestemming toe te lichten.
Dit bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Wonen
Bestemmingskeuze
De wijze van bestemmingen is afgestemd op het bestemmingsplan Butengebiet Dantumadiel. In het vigerende plan is het perceel al voorzien van de bestemming 'Wonen'. De hoofdfunctie van het perceel blijft ook in de voorgenomen situatie wonen. De paardrijhal en paardenstal is slechts bedoeld voor hobbymatig gebruik van de bewoners en zijn daarom ondergeschikt aan de woonfunctie. Omdat binnen de woonbestemming volgens de wijze van bestemmen in het vigerende plan geen paardrijhal en paardenstal zijn toegestaan, is in dit plan ter plaatse de specifieke aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfsmatig houden van paarden' opgenomen om deze bouwwerken toe te staan.
Functionele mogelijkheden
Binnen de bestemming is het wonen in een woonhuis toegestaan, als dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep en/of bedrijf. Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', geldend voor het hoofdgebouw van het perceel, zijn de gronden bestemd voor handhaving van de bestaande bouwvorm. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfsmatig houden van paarden' zijn zowel hobbymatig agrarisch gebruik alsmede bedrijfmatig houden van paarden toegestaan.
Bouwmogelijkheden
Het bestemmingsvlak is niet voorzien van een bouwvlak. Binnen het bestemmingsvlak is niet meer dan één woonhuis toegestaan. Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie. De gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 300 m² bedragen. Ter plaatste van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfsmatig houden van paarden' is hierop een uitzondering gemaakt. Hier mag één bijbehorend bouwwerk worden gebouwd met een oppervlakte van ten hoogste 1.000 m². Op die manier wordt de paardijhal met paardenstal planologisch mogelijk gemaakt. De goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw bedragen maximaal 3,5 en 9 meter. Het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de verlichting van een paardenbak is uitgesloten.
Waarde - Archeologie 2
De (verwachte) archeologische waarden in het plangebied zijn behouden en beschermd binnen de regels van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Het is volgens deze regeling verboden om zonder omgevingsvergunning grondbewerkingen met een oppervlakte van meer dan 500 m² en een diepte van meer dan 0,5 meter uit te voeren of uit te laten voeren.
Luchtvaartverkeerzone
De functionele bruikbaarheid van het militaire luchtvaartterrein Leeuwarden is beschermd binnen de gebiedsaanduidingsregels van de luchtvaartverkeerzone. Gebouwen mogen binnen deze zone niet hoger worden gebouwd dan 151 meter.
Vrijwaringszone - radar
De functionele bruikbaarheid van het nabijgelegen radarstation is beschermd binnen de gebiedsaanduidingsregels van de vrijwaringszone. Gebouwen mogen binnen deze zone niet hoger worden gebouwd dan 75 meter.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Vooroverleg
Over het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft vooroverleg plaatsgevonden met de provincie. Dit in verband met de ligging van het plangebied in het buitengebied. De provincie heeft tijdens het overleg aangegeven hoe de ontwikkeling juridisch-planologisch geregeld kan worden in het nieuwe bestemmingsplan. Het bestemmingsplan wordt daarnaast direct als ontwerp ter inzage gelegd.
Zienwijzen
Het ontwerpbestemmingsplan is voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro). Er zijn geen zienswijzen ingediend. Wel is een onvolkomenheid in de regels geconstateerd. Dit is aangepast, waardoor het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld. De aanpassingen zijn opgenomen bij het vaststellingsbesluit.
Vaststelling
Het bestemmingsplan is op 26 november 2019 gewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling is gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en plan.
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
De ontwikkeling is een particulier initiatief. Het perceel is reeds in eigendom van de aanvrager. De initiatiefnemer draait daarom op voor de plan- en procedurekosten en de kosten voor de uitvoering van het plan. De financiële haalbaarheid van het plan is niet in het geding.
Grondexploitatie
Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.
Dit bestemmingsplan maakt bouwplannen in de zin van het Bro mogelijk. in dergelijke gevallen dient een grondexploitatieplan opgesteld te worden ten zij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. In dit plan is het kostenverhaal geregeld in een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer. Hierin is onder andere het planschadeverhaal geregeld. Verder worden de plankosten via leges op de initiatiefnemer verhaald. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en wordt van het vaststellen van een exploitatieplan afgezien.