Plan: | Campus Damwâld |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1891.bpDWcampusdamw-0401 |
Aan de Badhúswei in Damwâld is een nieuwe campus beoogd. Het betreft een brede school waarin de drie basisscholen uit het dorp zich vestigen. De plannen voor deze locatie zijn nog in ontwikkeling, maar passen zeker niet in het ter plaatse geldend planologisch regime. In het geldend bestemmingsplan 'Damwoude-Kom' uit 2007 is de locatie de bestemd voor 'recreatieve doeleinden' en daarmee bedoeld voor veldsporten of ijsbaan. De beoogde campus is binnen deze planologische regeling niet toegestaan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan nodig is. De gemeente wil een nieuw bestemmingsplan voor deze locatie opstellen, dat een passend planologisch-juridisch kader biedt voor de brede school. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied ligt aan de Badhúswei in Damwâld en betreft een deel van de daar aanwezige sportvelden. Het betreft de hoek die aan de noordzijde wordt begrensd door de Badhúswei en aan de oostzijde door de Halewei. De sporthal De Boppeslach en het voormalige badhuis maken ook deel uit van het plangebied. In onderstaand figuur is het plangebied globaal aangegeven.
Figuur 1. Luchtfoto omgeving plangebied
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het planvoornemen gegeven. In hoofdstuk 3 worden vervolgens de relevante beleidskaders beschreven. De diverse omgevingsaspecten worden in hoofdstuk 4 getoetst. Hoofdstuk 5 geeft de juridische toelichting op het plan. En tot slotte wordt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan besproken.
In de huidige situatie is in het plangebied bestemd voor recreatieve doeleinden. Hieraan is invulling gegeven in de vorm van een sporthal en sportvelden. De sportvelden zijn omzoomd met groensingels en liggen op enige afstand van de Badhúswei. Aan de noordzijde van het plangebied is een parkeerterrein aanwezig. Hier bevindt zich ook de sporthal, evenals het voormalig badhuis. Dit voormalige badhuis (op onderstaande luchtfoto het oranje dak) is onlangs gerenoveerd en heeft al een maatschappelijke bestemming in de vorm van een kind-centrum.
Figuur 2. Luchtfoto plangebied
Het planvoornemen betreft de bouw van een nieuwe brede school in een groene omgeving. Tevens maakt het plan de sloop en herbouw van de bestaande sporthal mogelijk. Het terrein kan in samenhang worden ingericht, waarbij, tezamen met het kind-centrum de Blokkendoos, een campus ontstaat.
De nieuwbouw van de brede school is beoogd ter plaatse van de sportvelden en het parkeerterrein. Een brede school biedt een toekomstbestendige onderwijsvoorziening. Hierin worden de drie bestaande basisscholen van Damwâld gevestigd. Het gaat om een schoolgebouw geschikt voor bijna 450 leerlingen. En heeft een sterke relatie met het achterland (rand van het dorp), met de sport en het naastgelegen park. De nieuwgebouwde sporthal zal eveneens door de scholen worden gebruikt. Met het park wordt nadrukkelijke verbinding gezocht door middel van veilige oversteek plekken voor voetgangers en fietsers. Voor deze bijzondere locatie is de wens om ook een groen plein te realiseren. Aan de Badhúswei komt tevens een tut en d'r út.
Om dit planvoornemen in de toekomst mogelijk te maken wordt de bestemming van het plangebied gewijzigd naar 'Maatschappelijk'. De waterloop aan de westzijde van het plangebied wordt ten behoeve van de waterhuishouding verbreedt en nadrukkelijk bestemd als 'Water'.
Inrichting
Een uitgangspunt bij de inrichting van de campus is dat het voormalige Badhuis (waaraan de weg zijn naam dankt) behouden blijft. De bestaande sporthal zal worden gesloopt en worden meegenomen in de nieuwbouw van de campus. Uit de stedebouwkundige analyse gemaakt door Twa Architecten in Burdaard (Bijlage 1) komt naar voren dat het belangrijk is dat de volumes van de nieuwe sporthal en brede school ondergeschikt blijven aan het badhuis en zich voegen in de landschappelijke structuur van noordzuid lopende houtwallen en elzensingels. Het is daarom wenselijk om beide functies in een apart volume onder te brengen. Door het nieuwe volume van de sporthal ten opzichte van de bestaande locatie ca. 14 m naar het zuiden te verschuiven wordt er ruimte gemaakt voor een voetgangersverbinding die de schoolomgeving verbindt met het entreeplein en de parkeerplaats. Op deze wijze ontstaat een sterke campus-structuur met een doorgaande en verbindende openbare ruimte.
Participatieproces
Om het nieuwe gebouw een goede plek te geven in zijn omgeving is voor een benadering gekozen waarbij alle belangrijke aspecten integraal zijn meegewogen. Dit vond plaats middels de zogenaamde Nije Pleats-methode. De Nije Pleats-aanpak zorgt voor betrokkenheid van alle partijen aan de voorkant van het proces.
De Nije Pleats bijeenkomsten hebben geresulteerd in een structuurschets, zie Bijlage 1. Het plan, zoals ontstaan in de Nije Pleats bijeenkomsten, kan als basis dienen voor de vervolgfases.
Parkeren
De voorgenomen ontwikkeling van het gebied brengt uiteraard ook de vraag naar parkeervoorzieningen met zich mee. in dit kader is het van belang dat de sporthal en het kind-centrum reeds in het plangebied bestaande functies zijn, waarvoor in de huidige situatie al een voldoende parkeervoorziening aanwezig is. Het schoolgebouw brengt een nieuwe parkeerbehoefte met zich mee. Voor het halen en brengen van kinderen wordt een tut en d'r út voorziening gerealiseerd in aansluiting op de Badhúswei. De parkeerbehoefte dat het planvoornemen met zich mee brengt wordt derhalve gevormd door de medewerkers van de basisscholen.
De publicatie nr. 317 'Kerncijfers parkeren en verkeersgeneratie' (2012) van CROW bevat kencijfers en vuistregels die kunnen worden gebruikt voor het bepalen van de parkeerbehoefte. Hiertoe wordt voor het basisonderwijs in de rest bebouwde kom als vuistregel minimaal 0,5 en maximaal 1 parkeerplaats per leslokaal aangegeven. Omdat het aantal leslokalel nog niet vast ligt, is in dit geval uitgegaan van een gemiddelde klasgrootte van 25 leerlingen om te komen tot een parkeervraag . Dit houdt in dat er 9 tot 18 parkeerplaatsen beschikbaar moeten zijn voor de scholen tezamen.
Direct grenzend aan het plangebied is een bestaand parkeerterrein aanwezig. Deze wordt gebruikt door de bezoekers van het sportveldcomplex, de sporthal en het kindcentrum. Dit parkeerterrein biedt afdoende ruimte om ook een passende parkeervoorziening voor de school te bieden. Zeker wanneer rekening wordt gehouden met dubbelgebruik. De parkeerplaatsen die doordeweeks gebruikt worden voor de school, zijn in het weekend beschikbaar voor bezoekers van het sportveldcomplex of de sporthal.
Tevens zijn er plannen om het parkeerterrein opnieuw in te richten en de parkeervoorziening in gebruik te optimaliseren. Dit maakt echter geen deel uit van dit bestemmingsplan.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Op 13 maart 2012 is de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte" (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Dat is ook het geval met voorliggend plan, de ontwikkeling van de Campus in Damwâld valt niet direct onder één van de rijksdoelen. Het is de ruimtelijke uitwerking van een afweging naar actuele behoeften op gemeentelijk niveau.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro, 7 december 2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Het voorliggende plan is niet in strijd met de kaders die het Barro heeft gesteld.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Per 1 oktober 2012 is deze Ladder als motiveringseis in artikel 3.1.6 tweede en derde lid van het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Per 1 juli 2017 is de Ladder aangepast, waarbij een nieuwe vereenvoudigde laddersystematiek geldt. De Ladder is een instrument waarmee vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar afgestemd worden om zo de ruimte in stedelijke gebieden optimaal te benutten.
De Ladder moet worden doorlopen als sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die in het plan mogelijk wordt gemaakt. De aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving bepaalt of er sprake is van een (nieuwe) stedelijke ontwikkeling. Als een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dan moet de toelichting van dat plan een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevatten, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het planvoornemen voor de bouw van een brede school valt als accommodatie voor 'maatschappelijke functies', in de categorie 'andere stedelijke voorziening' zoals bedoeld in de definitie van 'stedelijke ontwikkeling' in het Bro. De behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling dient in het kader van de ladder te worden aangetoond.
Bij het toepassen van de Ladder zijn de volgende aspecten van belang:
In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.
Ad 1.
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
Ten opzichte van het vigerend bestemmingsplan wordt er met het planvoornemen meer bebouwing mogelijk gemaakt. Er is aldus sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Ad 2.
Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan die ontwikkeling worden gemotiveerd. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.
Het ruimtelijk verzorgingsgebied is in onderhavig plan beperkt tot de gemeente Dantumadiel. De campus zal voornamelijk worden gebruikt door de kinderen die in de nabije omgeving wonen.
Ad 3.
Zoals hiervoor al staat vermeld, dient de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, te worden beschreven. Kort gezegd is de 'behoefte' het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende 10 jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als dit aanbod feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
In het ruimtelijk verzorgingsgebied van het onderhavig plan is een grote behoefte aan nieuwe onderwijshuisvesting. Dit is het geval omdat in Damwâld de drie basisscholen technisch en functioneel zijn verouderd. Tevens is binnen het plangebied de behoefte aan een nieuwe sporthal aangezien de huidige sporthal verouderd is.
Ad 4.
In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Het plangebied ligt aan de zuidzijde van het dorp Damwâld omringt door woonwijken en bebouwing van maatschappelijke functies. Geconcludeerd kan worden dat het plangebied onderdeel is van het bestaand stedelijk gebied.
CONCLUSIE
Geconcludeerd kan worden dat het plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het plan voorziet in een behoefte. Deze behoefte wordt opgevangen in bestaand stedelijk gebied.
Streekplan Fryslân 2007
Op 13 december 2006 is door Provinciale Staten het 'Streekplan Fryslân 2007: Om de kwaliteit fan de romte" vastgesteld. Het streekplan geeft de visie van Provinciale Staten op het ruimtelijk beleid van de provincie weer. Centraal in het streekplan staat het begrip 'ruimtelijke kwaliteit'. Hiermee bedoelt de provincie dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde worden toegevoegd aan de omgeving. Deze drie waarden waarborgen op de langere termijn een doelmatig gebruik en herkenbaarheid van de ruimte. Het betekent ook een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. De provincie wil deze doelstellingen koppelen aan een krachtige sociaaleconomische ontwikkeling in een leefbare omgeving.
De provincie kiest voor concentratie van wonen, werken en voorzieningen in stedelijke bundelingsgebieden. Met dit bundelingsbeleid wordt onder meer beoogd dat er voldoende schaal en massa is voor sterke steden en voldoende draagvlak voor (hoogwaardige) stedelijke voorzieningen en werkgelegenheid. Damwâld wordt aangemerkt als een 'overige kern' en ligt binnen het in het streekplan aangegeven stedelijke bundelingsgebied van Dokkum.
Voor zogeheten overige kernen wordt een terughoudend woningbouwbeleid voorgestaan. Daarnaast wordt beperkt ruimte geboden voor ontwikkeling voor lokale bedrijven in overige kernen. Dit draagt bij aan de levendigheid en de economische vitaliteit op het lokale schaalniveau. Belangrijk is dat deze ruimte alleen binnen bestaand bebouwd gebied en vervolgens voor nieuwe locaties aan de rand van de kern wordt geboden. Hierbij wordt gestreefd naar verhoging van de ruimtelijke kwaliteit en de beleving daarvan, waarbij maatwerk als begrip centraal staat.
Het voorliggende plan voldoet aan het gestelde in het Streekplan uit 2007.
Verordening Romte Fryslân 2014
Door Provinciale Staten is d.d. 25 juni 2014 een herziene versie van de 'Verordening Romte Fryslân 2014" vastgesteld die per 1 augustus 2014 in werking is getreden. In de verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als onvoldoende aan die zienswijze tegemoet wordt gekomen. Het streekplanbeleid is in het kader van de verordening voorzien van concrete beleidsregels. Deze beleidsregels zijn betrokken bij het opstellen van dit bestemmingsplan.
In de verordening is onderscheid gemaakt tussen de begrippen bestaand stedelijk gebied en landelijk gebied. Voor bestaand stedelijk gebied geldt dat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening bestaat dan in het landelijk gebied. Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan: "Het gebied dat de bestaande of bij bestemmingsplan toegelaten en voorziene woon- of bedrijfsbebouwing waaronder mede begrepen de daarbij behorende openbare voorzieningen en verkeersinfrastructuur van een kern bevat, zoals begrensd op de van de verordening deel uitmakende kaarten Begrenzing bestaand stedelijk gebied". De definitie van landelijk gebied sluit daar op aan: "Het gebied buiten het bestaand stedelijk gebied". Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt binnen het bestaand stedelijk gebied, zoals te zien is in de navolgende figuur. De ontwikkeling van de campus, waarin verschillende functies worden gecombineerd, past daarmee binnen de beleidsregels uit de Verordening Romte van de provincie Fryslân.
Figuur 3. De ligging van het plangebied, omcirkeld, binnen het bestaand stedelijk gebied (bron kaart: provincie Fryslân)
Welstandsnota Dantumadiel
Op 4 juli 2016 is de nieuwe Welstandsnota van de gemeente Dantumadiel vastgesteld. Met dit welstandsbeleid wordt ingespeeld op de deregulering en een grotere vrijheid voor de burger. Het gemeentelijk grondgebied is welstandsvrij met uitzondering van:
Het welstandsbeleid bestaat daarmee uit gebiedscriteria, objectgerichte, en algemene criteria. Aan deze criteria worden bouwplannen getoetst in het kader van de welstandsbeoordeling.
De gebiedscriteria voor reguliere bouwplannen gelden voor de gangbare bouwplannen (een normaal woonhuis bijvoorbeeld) en zijn verschillend per welstandsgebied. Een welstandsgebied vertoont samenhang in de verschijningsvorm van de bebouwing, in de stedenbouwkundige opzet of in het type landschap.
Objectgerichte criteria voor specifieke bouwwerken zijn opgesteld voor bouwwerken die beeldbepalend zijn. Daarvoor gelden specifieke criteria die aanvullend zijn op de gebiedsgerichte criteria. Ligt het pand in een gebied waarvoor geen welstandscriteria gelden dan zijn de objectgerichte criteria wel van toepassing.
Daarnaast gelden er nog algemene criteria, voor de situaties waarin de gestelde criteria toch niet toereikend zijn. Hiermee kan een bouwplan geheel op zichzelf, op het eigen architectonische vakmanschap worden beoordeeld.
Binnen het dorp Damwâld worden verschillende welstandsgebieden onderscheiden, het plangebied voor de Campus ligt in het welstandsvrije gebied, zoals blijkt uit het navolgende kaartbeeld. Het plan hoeft daardoor niet te voldoen aan bijzondere welstandscriteria die opgenomen zijn in de nota, Wel zijn de de algemene welstandscriteria uit hoofdstuk 5 van toepassing. Dit zijn zes thema's die theoretisch kader vormen voor een goede vormgeving:
De stedebouwkundige analyse gemaakt door Twa Architecten uit Burdaard, waarvan de samenvatting is opgenomen in Bijlage 1, is het vertrekpunt voor de uitwerking van het bouwplan. Het uiteindelijke bouwplan moet daarbij eveneens voldoende aan de bovengenoemde algemene welstandcriteria.
Figuur 4. Fragment Welstandsgebieden Damwâld
Toekomstvisie Dantumadiel 2018
Op 16 december 2008 is door de gemeenteraad de visie 'Dantumadiel 2018, Dantumadiel Gewoan Bysûnder' vastgesteld. Hierin heeft de gemeente, op hoofdlijnen, haar visie op de ontwikkeling van de gemeente in de periode tot 2018 uiteengezet.
De gemeente Dantumadiel is vooral een woongemeente. Er zijn elf dorpen in de gemeente, waarvan drie met een zogenoemde centrumfunctie: Damwâld, Feanwâlden en De Westereen. Dit betekent dat er in deze dorpen verschillende voorzieningen zijn (zoals ook een bedrijventerrein). De gemeente streeft naar "Noflik Wenjen in de groene Wâlden". Op basis van de visie zet de gemeente zich in voor de ontwikkeling van de gemeente als woongemeente. Daar hoort ook bij dat er zorg gedragen wordt voor voldoende voorzieningen.
In de missie van Dantumadiel, zoals deze in de toekomstvisie is vastgelegd, wordt benoemd dat scholen een belangrijke partner zijn in de lokale ketenzorg. Schoolgebouwen hebben een brede maatschappelijke functie. Naast onderwijs bieden scholen ook voorzieningen, gericht op jongeren en hun opvoeders, afhankelijk van de behoefte en passend binnen de concrete situatie in het dorp. De gemeente geeft uitvoering aan het brede-schoolconcept, waarin verschillende functies bij elkaar in één gebouw zijn gehuisvest.
De plannen voor de Campus passen daarmee binnen de toekomstvisie van de gemeente.
Wet- en regelgeving
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Onderzoek
ARCHEOLOGIE
De Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) in de Cultuurhistorische Kaart Fryslân 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân biedt voor de gehele provincie per locatie informatie over de bekende als wel de te verwachten archeologische waarden. Daarbij worden twee verschillende onderzoeksperioden onderscheiden, te weten Steentijd-Bronstijd en IJzertijd-Middeleeuwen. Op de FAMKE wordt voor beide onderzoeksperiode het uitvoeren van archeologisch onderzoek geadviseerd. Voor de periode Steentijd-Bronstijd geldt een karterend onderzoek 1, waarbij archeologisch onderzoek nodig is bij ingrepen met een oppervlakte groter dan 500 m2. Voor de Ijzertijd-Middeleeuwen is karterend onderzoek 3 aangegeven. Hiervoor is onderzoek nodig bij ingrepen met een oppervlakte groter dan 5000 m2. Het plangebied heeft een oppervlak van bijna 3 ha, waarmee deze oppervlakte wordt overschreden.
Ten behoeve van het planvoornemen is door RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. in februari 2018 een bureau- en karterend booronderzoek (projectnummer: NO6267_DABA) uitgevoerd. Uit het gedane onderzoek is gebleken dat er binnen het plangebied geen archeologisch relevante lagen intact zijn. Tevens zijn er geen aanwijzingen voor archeologische nederzettingen. Dit heeft als gevolg dat de archeologische verwachting van het plangebied kan worden bijgesteld naar een lage verwachting. Het vondstniveau ontbreekt en de kans op dieper ingegraven sporen wordt zeer klein geacht. Mochten er bij de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, dient hiervan melding te worden gemaakt bij de gemeente Dantumadiel. Het archeologisch onderzoek is als Bijlage 7 opgenomen.
CULTUURHISTORIE
Op de CHK2 van de Provinsje Fryslân is informatie opgenomen over cultuurhistorische waarden. Voor het plangebied is deze kaart geraadpleegd. Op de kaart is te zien dat een deel van het plangebied deel uit maakt van een voormalige boerderijplaats, zie figuur 5. Deze is in het huidige situatie niet meer in die hoedanigheid waarneembaar, waardoor deze waarde vanwege het planvoornemen niet verloren gaat.
Figuur 5. Fragment CHK2
In het plangebied staat een voormalige badhuis. Dit is een karakteristiek pand dat recent gerenoveerd is. Het is in gebruik als kind-centrum. Het planvoornemen maakt hierin geen wijzigingen mogelijk. In dit bestemmingsplan wordt de cultuurhistorische waarde van dit pand beschermd door het als karateristiek aan te duiden.
Conclusie
ARCHEOLOGIE
De resultaten van het onderzoek geven geen aanleiding om archeologische maatregelen aan te bevelen. Het planvoornemen is op het gebied van archeologie uitvoerbaar.
CULTUURHISTORIE
Het bestemmingsplan beschermd de cultuurhistorische waarden in het plangebied en is op het gebied van cultuurhistorie uitvoerbaar.
Wet- en regelgeving
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer duidelijkheid over de noodzakelijke financiële investering in een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering moet bestaan. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is daarom onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Daarnaast geldt in het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de volksgezondheid dat het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming, zoals wonen, in beginsel moet worden voorkomen.
Onderzoek
Het zogeheten Bodemloket van Rijkswaterstaat biedt informatie over bodemonderzoeken en -saneringen die zijn uitgevoerd en over bedrijven of terreinen waar 'verdachte' werkzaamheden hebben plaatsgevonden die mogelijk bodemverontreiniging hebben veroorzaakt. Voor dit bestemmingsplan is het actuele Bodemloket geraadpleegd, zie figuur 6. Hieruit blijken geen bijzonderheden ten aanzien van het plangebied. Op basis van de reeds in de omgeving uitgevoerde bodemonderzoeken wordt vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht (paarse arceringen). Bovendien is de grond in het plangebied niet als verdacht aangemerkt op de bodemkaart. Om deze reden bestaan er daarom planologisch geen bodemkundige bezwaren tegen het voorgenomen plan. Voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen zal ter zijne tijd wel een actueel bodemonderzoek moeten worden overlegd.
Figuur 6. Fragment bodemloket
Conclusie
Het bestemmingsplan is voor wat betreft het aspect bodem planologisch uitvoerbaar.
Wet- en regelgeving
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De wettelijke grondslag hiervan ligt per 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming.
Onderzoek
Het plangebied is op het gebied van ecologie onderzocht door Altenburg & Wymenga. De resultaten van het ecologisch onderzoek zijn gepresenteerd in de notitie Ecologische beoordeling van de aanleg van de Campus te Damwâld, zoals is opgenomen in Bijlage 2. Uit het gedane onderzoek is gebleken dat er ten aanzien van de gebiedsbescherming geen conflict is met de Wet natuurbescherming. Het planvoornemen veroorzaakt ook geen conflicten met overige beschermde natuurgebieden.
Om te bepalen hoe de aanleg van de campus zich verhoudt tot de Wet natuurbescherming ten aanzien van de soortbescherming is aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid/afwezigheid van verblijfplaatsen en vliegroutes van vleermuizen en van nesten van vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten noodzakelijk. Dit onderzoek is inmiddels afgerond en is toegevoegd aan dit bestemmingsplan (Bijlage 3). Uit de conclusies van het vervolgonderzoek wordt duidelijk dat in het plangebied geen nestplaatsen van vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten aanwezig zijn.
De provincie Fryslân wijst er op dat uit het vervolgonderzoek moet blijken of het plan uit oogpunt van soortenbescherming direct uitvoerbaar is of dat bij latere vergunningverlening een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is en ook verleenbaar lijkt. Hoewel in de plannen niet alle in het vervolgonderzoek geconstateerde verblijfplaatsen van de Gewone Dwergvleermuis kunnen worden behouden, geeft de provincie Fryslân aan dat naar aanleiding van de resultaten en de conclusie in het vervolgonderzoek een ontheffing nodig is. In een aanvullende beoordeling ten behoeve van de soortenbescherming is realiseerbaar geacht dat een aangevraagde ontheffing zal kunnen worden verleend door het bevoegd gezag (Bijlage 4).
Conclusie
Op basis van het resultaat van het aanvullend onderzoek en de beoordeling op uitvoerbaarheid wordt een aangevraagde ontheffing op grond van de Wet Natuurbescherming verleenbaar geacht. Tevens zal, indien noodzakelijk, de inrichting van de omgeving van het scholencomplex afgestemd worden op de uit het onderzoek voortkomende te behouden natuurwaarden. Daarmee is het plan wat betreft de Wet natuurbescherming uitvoerbaar.
Wet- en regelgeving
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is erop gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).
Onderzoek
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Op de risicokaart staan verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven. Voor dit bestemmingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de binnen een straal van 400 m geen risicobronnen aanwezig zijn. Op een afstand van iets meer dan 400 me bevinden zich een aardgastransportleiding en een gasontvangststation. Het betreft de aardgastransportleiding N-505-90 (40 bar, 4,25 inch), die een invloedsgebied van 45 m heeft. Het gasontvangststation heeft en plaatsgebonden risicocontour van 0 meter. Dit houdt in dat het plaatsgebondenrisico zich binnen de terreingrenzen bevindt. Gezien de grote afstand van beide objecten tot het plangebied, brengt uitvoering van het planvoornemen geen externe veiligheidsrisico's met zich mee.
Figuur 7. Fragment risicokaart
Conclusie
Het planvoornemen is op het gebied van externe veiligheid uitvoerbaar.
Wet- en regelgeving
De Wet geluidhinder (Wgh) is erop gericht om geluidhinder vanwege onder meer wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting'op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. Indien binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan.
Onderzoek
Voor de ontwikkeling in het plangebied is nagegaan of toetsing aan de Wet geluidhinder nodig is. Industrielawaai en spoorweglawaai zijn in de omgeving van het plangebied niet aan de orde. Ten aanzien van wegverkeerslawaai is op basis van de Wet geluidhinder formeel geen noodzaak tot het verrichten van een akoestisch onderzoek indien de omliggende wegen behoren tot een 30 km-gebied. Dit omdat voor 30 km/uur-wegen geen geluidszone geldt zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.
De omgeving van het plangebied is echter op dit moment niet ingericht als een 30 km-gebied. Beleidsmatig is echter in het verkeersstructuurplan “ De Nije Wei ” voor het deel van Damwâld waarin de campus is geprojecteerd een situatie ingesteld overeenkomstig een 30 km- zone. Op 26 juní 2012 is dit verkeersstructuurplan “ De Nije Wei ” van Dantumadiel vastgesteld. Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente wordt daarin gebaseerd op het zogenaamde Shared Spaceprincipe, in Fryslân ‘Dielde Romte’ genoemd. Dielde Romte is daarmee het leidende concept bij de inrichting van wegen in de gemeente Dantumadiel en wordt beschouwd als variant op de bekende 30 km-zone.
In de dorpskernen of centrumgebieden zijn in het verkeersstructuurplan Dielde-Romte- aandachtsgebieden
aangewezen. In deze gebieden zijn veel ruimtelijke functies die voetgangersverkeer genereren, zoals winkels, scholen, dichte bebouwing, parkjes en pleintjes. Het langzame verkeer wordt prioriteit gegeven. De nadruk ligt hierbij op veiligheid en toegankelijkheid, bij een ‘dorpse’ inrichting. De Dielde-Romte-aandachtgebieden worden niet afgesloten voor autoverkeer, maar zijn zo ingericht dat de auto zich te gast voelt. Voor het optimaal functioneren van de campus zal de omgeving van het plangebied vanwege de ontwikkeling van de campus aldaar, als een Dielde-romte aandachtsgebied moeten zijn ingericht.
Dielde Romte heeft in het provinciale verkeers- en vervoersplan een plaats gekregen in de context van Duurzaam Veilig. Hierbij wordt gesteld dat Dielde Romte een goed uitgangspunt is om verkeersveiligheidsvraagstukken aan te pakken. De automobilist vormt hierin een geïntegreerd onderdeel binnen een maatschappelijke en culturele context. Ook de inrichting van voetgangersgebieden, wandel- en fietsroutes past binnen deze context.
De Duurzaam Veilig categorisering is direct afgeleid van de verkeersfunctie van wegen. Deze categorisering beoogt een functionele indeling van het wegennet, gericht op verkeersveiligheid. De nieuwe functionele indeling bestaat uit de volgende vier categorieën:
In het verkeersstructuurplan is geen rekening gehouden met de locatie van de nieuwe scholen binnen de Campus. Dat is de reden dat tegelijk met de vaststelling van het bestemmingsplan ook wordt besloten om zodanige inrichtingsmaatregelen voor de Badhûswei en de Halewei te nemen, dat deze wegen voor zover ze het plangebied raken, in de hierboven genoemde categorie van wegen met een dorpsontsluitingsfunctie vallen. Het leidende principe voor deze inrichtingsmaatregelen is dat het Dielde Romte principe een situatie oplevert overeenkomstig een 30 km- zone. Op deze wijze is de ontwikkeling van de campus in overeenstemming met een ligging in een zone die zodanig is ingericht dat er door auto- en ander verkeer niet harder wordt gereden dan 30 km/uur. Een geluidszone en een geluidsonderzoek naar wegverkeerslawaai, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, is dan ook niet aan de orde.
Zoals aangegeven is er in een 30 km situatie geen verplichting vanuit de Wet geluidhinder om een akoestisch onderzoek uit te voeren, maar moet wel worden nagegaan of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening op het gebied van toekomstige geluidsproductie naar aanleiding van de komst van de school. Om de geluidsproductie van de aanwezigheid van de school te kunnen inschatten is daarom in september 2018 een voorlopige rapportage gemaakt van een akoestisch onderzoek naar de geluidsuitstraling van de buitenactiviteiten na realisatie van de campus in Damwâld (zie Bijlage 5). Doel van dit onderzoek is het beoordelen van de veroorzaakte geluidsniveaus naar omliggende woningen ten gevolge van activiteiten binnen dit plan. Het onderzoek concentreert zich hierbij op de activiteiten die zich rondom het schoolgebouw zullen ontwikkelen, zoals het spelen van kinderen op het schoolplein, het halen en brengen van kinderen door ouders met de auto, de voertuigbewegingen van docenten etcetera. Ook worden de activiteiten en de daarbij behorende geluidsuitstraling van de activiteiten rondom het kinderdagverblijf inzichtelijk gemaakt.
Uit de voorlopige conclusies en aanbevelingen van dit onderzoek blijkt dat de geluidsproductie voldoet aan de daarvoor gestelde normen, dit uitgezonderd de geluidsproductie van verkeer over de Badhûswei. Bij de huidige snelheid van 50 km/uur worden de richtwaarden overschreden. Daarom wordt aanbevolen om door
inrichtingsmaatregelen ten aanzien van de Badhûswei geluidsproductie terug te brengen. Als mogelijke maatregel om de geluidsproductie op deze weg terug te brengen wordt ook in dit onderzoek aanbevolen om de snelheid terug te brengen tot 30 km/uur.
De definitieve resultaten van het geluidsonderzoek zullen worden gehanteerd bij de inrichtingsmaatregelen voor de Badhûswei en de aanpalende wegen als 30 km zone, waartoe gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan wordt besloten. Dit verkeersbesluit heeft betrekking op de hele Badhûswei en aanpalende zijwegen, zodat de 30 km zone een feit is voordat de school in gebruik wordt genomen.
Conclusie
Op grond van bovenstaande, bevattende zowel het nemen van passende inrichtingsmaatregelen als het nemen van een verkeersbesluit om de betreffende wegvakken als 30 km/u te categoriseren, leiden tot de conclusie dat het planvoornemen qua geluid uitvoerbaar is.
Wet- en regelgeving
Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn onder meer projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10 bijdragen, wat overeenkomt met 1,2 µg/m3 vrijgesteld van toetsing. PM10 en PM2,5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.610 voertuigbewegingen van auto's dan wel 130 vrachtwagens per weekdagetmaal leidt (grenswaarde in 2018).
Onderzoek
Het planvoornemen maakt een nieuwe brede school mogelijk in het plangebied. De school wordt geschikt voor circa 450 leerlingen. Deze brede school heeft logischerwijs verkeersbewegingen tot gevolg. Tevens maakt het planvoornemen de sloop en nieuwbouw van de sporthal mogelijk; het betreft een reeds bestaande functie in het plangebied. Een significante verandering in het aantal verkeersbewegingen van en naar de in het plangebied aanwezige sporthal zijn ten gevolge van het planvoornemen niet te verwachten. Het bestaande kind-centrum blijft in de huidige vorm behouden, waardoor hieromtrent geen verandering in het aantal verkeersbeweging ten gevolge van het planvoornemen te verwachten is. Het is niet aannemelijk dat de brede school met 450 leerlingen leidt tot een verkeersgeneratie van meer dan 1610 voertuigbewegingen. Het planvoornemen kan derhalve worden beschouwd als nibm-plan.
Conclusie
Uitvoering van voorliggend bestemmingsplan wordt niet door de wettelijke eisen wat betreft luchtkwaliteit belemmerd.
Wet- en regelgeving
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden aangetoond dat een planvoornemen buiten de invloedssfeer van eventuele hinderlijke activiteiten in de omgeving valt en daarnaast geen belemmeringen oplevert voor nabijgelegen functies.
Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.
In de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering worden twee omgevingstypen onderscheiden. Bij het omgevingstype 'rustige woonwijk of rustig buitengebied' wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. Hiertoe mogen de aangegeven minimale richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (milieucategorie 1 wordt 0, 2 wordt 1, 3.1 wordt 2, etc.).
Onderzoek
Het planvoornemen maakt een bredeschool mogelijk in het plangebied. Daarnaast wordt de bestaande sporthal gesloopt en in het plangebied nieuw gebouwd. Het bestaande kind-centrum is in dit plan opnieuw zo bestemd. Allen zijn in te delen in milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand geldt van 30 meter, in alle geval voor het aspect geluid. Het gaat om:
De sporthal en het kind-centrum zijn al in het plangebied aanwezig en vergund. De brede school vormt een nieuwe functie in het plangebied. Deze komt ter plaatse van de sportvelden, welke zijn in te delen in milieucategorie 3.1 (veldsportcomplex (met verlichting) - SBI-2008 (931 nr. G)), met een richtafstand van 50 m eveneens op basis van geluid. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening zou kunnen worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving de situatie verbetert.
Tussen de verschillende functies op de Campus is sprake van functionele en technische binding. Daarbij komt het beheer van het complex in handen van één stichting. Gezien deze onderlinge samenhang wordt de Campus gezien als één inrichting, zoals bedoeld in de Wet milieubeheer. Hierdoor is van onderlinge bedrijfshinder geen sprake.
Om meer inzicht te krijgen in de toekomstige geluidssituatie in en rondom het plangebied is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door het Noordelijk Akoestisch Adviesburo (NAA). Het rapport hiervan is te vinden in Bijlage 5. Doel van het onderzoek is het beoordelen van de veroorzaakte geluidsniveaus naar de omliggende woningen ten gevolge van activiteiten binnen het plan. Het onderzoek concentreert zich hierbij op de activiteiten die zich rondom de gebouwen plaatsvinden, zoals het spelen van kinderen op de schoolpleinen en het speelplein, het halen en brengen van de kinderen door de ouders met de auto, de voertuigbewegingen van de docenten, et cetera.
Conclusie
Aan de genoemde richtafstand van 30 meter wordt niet voldaan wanneer deze afstand wordt gemeten vanaf de bestemmingsgrens tot aan de dichtstbijzijnde woningen. Binnen het plangebied bestaat de mogelijkheid om de nieuwe functie (de brede school) op een grotere afstand dan 30 meter van omliggende woningbouw te realiseren. Om meer inzicht te krijgen in de toekomstige geluidssituatie in en rondom het plangebied is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek kunnen het schoolgebouw en het schoolplein zodanig in het plangebied worden gesitueerd dat de omgeving hiervan geen onaanvaardbare geluidhinder ondervindt.
Wet- en regelgeving
Een plan-m.e.r. is een in de Wet milieubeheer (Wm) vastgelegde procedure waarmee voor de m.e.r.-(beoordelings)plichtige onderdelen van een ruimtelijk plan de milieugevolgen op basis van een zekere bandbreedte worden beoordeeld. Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).
Onderzoek
Voorliggend plan valt onder de categorie 'stedelijk ontwikkelingsproject'. Hiervoor is de volgende drempelwaarde van belang:
D 11.2
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Met het planvoornemen wordt deze drempelwaarde niet overschreden. Er geldt om die reden een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Op grond van artikel 2, lid 5 besluit m.e.r. dient de initiatiefnemer in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling een aanmeldnotitie op te stellen en in te dienen bij het bevoegd gezag. Indien de gemeente initiatiefnemer is, hoeft deze geen aanmeldnotitie op te stellen. Aangezien de gemeente initiatiefnemer is van dit bestemmingsplan is geen aanmeldnotitie opgesteld.
In dit kader kan worden aangegeven dat de kenmerken, plaats en milieueffecten van de voorgenomen ontwikkeling in voorgaande paragrafen reeds zijn onderzocht. Op basis hiervan mag worden aangenomen dat de toekomstige activiteiten in het plangebied geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zullen hebben. Naar alle Europese criteria voor de afweging hieromtrent is gekeken.
Conclusie
Dit bestemmingsplan geeft geen aanleiding voor een vervolgonderzoek in het kader van het Besluit m.e.r.
Wet- en regelgeving
Bij ruimtelijke plannen dient te worden beoordeeld of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding. Middels een watertoets wordt het planvoornemen in een vroegtijdig stadium ter beoordeling aan het waterschap voorgelegd. Voorliggend planvoornemen valt binnen het beheersgebied van Wetterskip Fryslân.
Onderzoek
Op 9 januari 2018 is het planvoornemen middels de digitale watertoets ingediend bij het Wetterskip Fryslân, zie Bijlage 6. Hieruit komt naar voren dat voor het planvoornemen de normale watertoetsprocedure moet worden gevolgd. Dit betekent dat het Wetterskip een wateradvies geeft waarin wordt ingegaan op de wateraspecten en aandachtspunten die gelden voor dit plan.
WATERADVIES
Meerlaagse veiligheid:
Het klimaat verandert en wordt steeds grilliger. Langere perioden van droogte, afgewisseld met korte periodes met intensieve buien, zeespiegelstijging en zwaardere stormen.
Naast de verdedigingswerken moet worden ingezet op aanpassingen in de ruimtelijke ordening en calamiteitenbeheersing. Er is in dit verband sprake van meerlaagse veiligheid, dit staat voor Veiligheid in drie lagen. In het kader van ruimtelijke ordening is vooral laag 2 van belang. Het gaat er dan om dat de ruimte op een duurzame manier wordt ingericht. Bijvoorbeeld door geen gevoelige functies te realiseren op plekken die kunnen overstromen.
Klimaatadaptatie:
Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.
Bij de inrichting van het plangebied kunt u hier op anticiperen door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen.
Schouwwatergang:
In het plangebied ligt een schouwwatergang. De ligging van de schouwwatergang is te raadplegen op de website: www.wetterskipfryslan.nl/leggerkaart.
Peilgebied en drooglegging:
Het plangebied ligt in een peilgebied met een zomerpeil van -1,00 m en een winterpeil van -0,40 NAP. Dit vastgestelde peil is een streefpeil. Het werkelijke peil is als gevolg van opstuwing en weersomstandigheden niet altijd gelijk aan het streefpeil. De geschatte gemiddelde maaiveldhoogte ligt tussen de +0,80 m NAP en de +1,20 m NAP. Er wordt ruimschoots voldaan aan de droogleggingsnorm.
De grondwaterstand is niet gelijk aan het waterpeil in de sloten. Grondwater kan opbollen en uitzakken. Om grondwateroverlast te voorkomen is naast de drooglegginsnorm daarom ook de ontwateringsdiepte van belang. Het Wetterskip Fryslân heeft geen gedetailleerde informatie beschikbaar over de grondwaterstanden van het plangebied. Geadviseerd wordt om bij het bepalen van de aanleghoogte naast de drooglegging ook rekening te houden met voldoende ontwateringsdiepte.
Grondwateronttrekking:
Bij de aanleg van gebouwen of infrastructuur is het vaak nodig om het grondwater te verlagen om het werk droog uit te kunnen voeren. Voor het onttrekken van grondwater is een vergunning of melding nodig. Ook op het lozen van onttrokken grondwater is de meldingsplicht van toepassing. Om te weten of er met een melding kan worden volstaan of dat er toch een vergunning nodig is, kan contact worden opnemen met het Cluster Vergunningverlening van het Wetterskip Fryslân.
Voor de toename van het verhard oppervlak, zal in elk geval watercompensatie plaats moeten vinden. Het is goed hier in de uitwerking van de plannen op voorhand rekening mee te houden. Het plangebied biedt voldoende ruimte om hierin te voorzien. Vooralsnog is de waterloop aan de oostzijde van het plangebied, en een verbreding hiervan, bestemd als 'Water', om hiervoor ruimte te bieden.
Toename verhard oppervlak:
Het Wetterskip Fryslân hanteert een compensatienorm van 10%. Voor bebouwd gebied is de ondergrens van 200 m2 van toepassing. Door de realisatie van het plan neemt de hoeveelheid verhard oppervlak met 5.684 m² toe. Binnen het planvoornemen wordt het extra verhard oppervlak gecompenseerd door de watergang aan de westzijde van het plan te verbreden met minimaal 568,4 m2. Hiermee voldoet het plan aan de compensatienorm.
Waterkwaliteit:
Om een goede waterkwaliteit te realiseren is het nodig om binnen het planvoornemen te voorkomen dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn. Ook is het nodig dat binnen het planvoornemen gebouwd wordt met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal.
Afkoppelen en waterkwaliteit:
Om het aantal overstortingen van rioolwater en de belasting van rioolwaterzuiveringen te beperken, is het uitgangspunt om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In geval van dit bouwplan is het mogelijk om het hemelwater afkomstig van verhard oppervlak, onder de bij Waterkwaliteit genoemde voorwaarden, te lozen op het oppervlaktewater.
Uitbreiding van het rioolstelsel:
Mogelijk is een uitbreiding van het rioolstelsel onderdeel van het plan. Wijzigingen aan het rioolstelsel van het betreffende rioleringsgebied dienen door gegeven te worden aan het Wetterskip Fryslân. Hiervoor kan contact opnemen worden met het Cluster Waterzuivering van het Wetterskip Fryslân.
Conclusie
Vanwege de duurzaamheidsdoelen van het Campusgebied en het betrekken van het Wetterskip bij het planproces kan er vanuit worden gegaan dat het aspect water geen belemmeringen oplevert voor het onderhavig bestemmingsplan. Het planvoornemen is op het gebied van water uitvoerbaar.
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast.
De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit dat er sprake is van een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in artikel 1 aangaande de begrippen. Ook schrijft de SVBP2012 voor op welke wijze er invulling moet worden gegeven aan artikel 2 betreffende de wijze van meten. Vanwege het Bro geldt verder een formulering die ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht eveneens in de planregels moet worden overgenomen.
In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:
Voorbereidingsfase
Voor het opstellen van een bestemmingsplan verricht de gemeente onderzoek naar de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, naar de bestaande toestand en naar mogelijke en wenselijke ontwikkelingen binnen een gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro haar voornemen beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Er wordt in dit geval afgezien van het voeren van de inspraak. Hiervoor is gekozen, omdat voorafgaand aan het opstellen van dit bestemmingsplan een uitvoerig participatietraject is gevolgd. Het plan wordt daarom als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.
Vaststellingsprocedure
Na een aankondiging in de Staatscourant, één of meer plaatselijke dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen en op de gemeentelijke internetpagina, wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kan een ieder zienswijzen indienen. Hierna stelt de gemeenteraad binnen 12 weken na de periode van terinzagelegging het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast.
Beroepsprocedure
Het besluit waarin het bestemmingsplan is vastgesteld, wordt door de gemeenteraad bekend gemaakt. Het vastgestelde bestemmingsplan wordt ter inzage gelegd. Binnen zes weken met ingang van de dag na die van het ter inzage leggen van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er kan een beroep worden ingesteld door mensen die in de vaststellingsprocedure een zienswijze hebben ingediend of mensen die kunnen aantonen dat ze daartoe niet in staat waren. Wanneer de gemeenteraad het plan gewijzigd vaststelt, kunnen alle belanghebbenden tegen de wijzigingen beroep instellen.
Op grond van artikel 3.1.3 van het Bro moet een bestemmingsplan worden uitgewerkt in:
Ook moet op grond van artikel 3.1.6 van het Bro een bestemmingsplan worden vergezeld van een toelichting waarin ten minste zijn opgenomen:
Op grond van artikel 1.2.1 van het Bro (in werking getreden op 1 januari 2010) moet het bestemmingsplan digitaal beschikbaar gesteld worden. Om dit mogelijk te maken moet het bestemmingsplan worden uitgewerkt in een zogenoemde GML. In de GML is er een koppeling tussen de kaart, regels en toelichting (het bestemmingsplan) gemaakt. Deze koppeling van de kaart, regels en toelichting is de zogenoemde verbeelding van het bestemmingsplan. Hiervoor moet het bestemmingsplan worden opgesteld overeenkomstig de RO-standaarden:
Dit bestemmingsplan is zo opgesteld dat het digitaal beschikbaar gesteld kan worden. Dit betekent dat:
De volgende bestemmingen zijn van kracht:
Maatschappelijk
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor gebouwen en overkappingen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen. Binnen deze bestemming kunnen de brede school en sporthal worden gerealiseerd. Bijbehorende voorzieningen als parkeervoorzieningen, speelterreinen en speelvoorzieningen en een tut en d'r út zijn daarbij ook toegestaan. Als bouwregel geldt dat gebouwen en overkappingen in het bouwvlak moeten worden gebouwd, waarbij een maximale bouwhoogte van 7 meter geldt. Ter plaatse van de "specifieke bouwaanduiding - hogere maatvoering" zijn een goothoogte van 9 meter en een bouwhoogte van 11 meter toegestaan. Het voormalige badhuis in het plangebied is cultuurhistorisch waardevol. Met de bouwaanduiding "karakteristiek" wordt geregeld dat de bestaande bouwvorm (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en dakvorm) van het voormalige badhuis moet worden gehandhaafd.
Water
De waterloop aan de westzijde van het plangebied heeft de bestemming 'Water'. Deze bestemming is bedoeld voor waterberging, waterhuishouding, waterlopen en waterpartijen en oeverstroken. De opgenomen bestemming is breder dan de bestaande waterloop. Hiermee wordt bijgedragen aan de watercompensatie middels de realisatie van extra oppervlaktewater.
Grondexploitatie
Op grond van artikel 6.12 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 Bro aangegeven. Dit bestemmingsplan ziet toe op de sloop van de bestaande supermarkt en herbouw van een nieuwe supermarkt en betreft daarmee een bouwplan op grond van artikel 6.2.1 Bro onder b: "de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen".
Doel van een grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal, waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.
Onderzoeks- en plankosten
De gemeente is zelf opsteller van dit bestemmingsplan. De kosten voor het verrichten van de noodzakelijke onderzoeken ten behoeve van de planvorming vanwege dit bestemmingsplan worden dan ook door de gemeente gedragen. Dit geldt eveneens voor de gebruikelijke kosten voor de ambtelijke planbegeleiding.
Realisatiekosten en financiële uitvoerbaarheid
Voor de ontwikkeling van het planvoornemen van dit bestemmingsplan wordt een private partij gezocht, die in opdracht van de gemeente het planvoornemen realiseert. De kosten voor de realisatie komen voor rekening van de gemeente. De gemeente heeft hiertoe budget gereserveerd. Er is een aanbestedingsprocedure gestart om een geschikte kandidaat te vinden. Op grond hiervan mag in redelijkheid worden aangenomen dat de beoogde ontwikkeling binnen de planperiode van in beginsel 10 jaar wordt uitgevoerd.
Planschade
Door het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan voor de betreffende gronden is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden door de bestemmingsplanherziening, omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt.
Conclusie
Het kostenverhaal, evenals de afwenteling van de planschade, wordt gedragen door de gemeente. De gemeente heeft hiervoor budget gereserveerd in haar begroting. Op basis van deze overweging moet het planvoornemen van dit bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht. De exploitatiekosten zijn derhalve anderszins verzekerd. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is dan ook niet noodzakelijk. Voorgaande betekent dat dit bestemmingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.
Zoals aangegeven in paragraaf 5.2 is bij de voorbereiding voor dit bestemmingsplan afgezien van het houden van formele inspraak. Er is een uitvoerig participatietraject gevolgd, waarin ouders, leerkrachten, buurtbewoners, sportverenigingen en andere belangstellenden zijn uitgenodigd mee te denken over de plannen voor de brede school. Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan voor iedereen ter inzage gelegd voor inspraak en is het plan toegezonden aan belanghebbende organisaties. Hierdoor hebben belanghebbenden voldoende gelegenheid gehad op de plannen te reageren.
Tervisielegging ontwerp
Na het overleg en de inspraak is het bestemmingsplan gedurende zes weken (afd. 3.4 Awb) ter visie gelegd. Tijdens deze periode bestaat de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen door een ieder (dus ook door de overlegpartners). De behandeling van ingekomen zienswijzen is samengevat in een afzonderlijke notitie. Deze wordt bij het raadsbesluit van het vast te stellen bestemmingsplan gevoegd.
De behandeling van twee ingediende zienswijzen heeft geleid tot wijzigingen in het door de gemeenteraad vast te stellen bestemmingsplan.