Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Sotaweg 37 in Roelofarendsveen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1884.WPKBSOTAWEG372011-VAS1

4.2 Milieu

4.2.1 Bodem
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
   
Planspecifiek
Het gebruik van de gronden zal in onderhavig geval gelijk blijven. Daarbij is er geen sprake van bodemverstorende werkzaamheden. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Vanuit het aspect bodem bestaat er geen bezwaar tegen de beoogde herbestemming.
4.2.2 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: ·        
  • scholen;  
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
 
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
In onderhavig project is er geen sprake van een gevoelige bestemming. De luchtkwaliteit in de directe omgeving van het plangebied laat de ontwikkeling toe. Daarnaast kan gezien de geringe omvang, het project gezien worden als een NIBM-project. De nieuwe ontwikkeling zal niet leiden tot een verslechterde luchtkwaliteit.
4.2.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):   
  • woningen;     
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);     
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;  
    • psychiatrische inrichtingen;  
    • medisch centra;  
    • poliklinieken;   
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Geluidhinder als gevolg van wegverkeer
De woning is gelegen nabij de Sotaweg hiervoor geldt vanuit de Wet geluidhinder een onderzoeksplicht voor geluidsgevoelige objecten. Echter vanuit de Wet geluidhinder wordt er geen onderscheidt gemaakt tussen een bedrijfswoning en een burgerwoning. Indien er in de bestaande situatie sprake is van een overschrijding van de grenswaarde, moet er in het verleden een ontheffing zijn aangevraagd in het kader van het opstellen van het moederplan 'De Baan en Sotaweg'. Dit is niet het geval. In onderhavig geval is er geen sprake van een nieuwe situatie en kan er van uit worden gegaan dat er ten aanzien van het aspect geluid sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder is niet noodzakelijk.
 
Geluidhinder als gevolg van bedrijvigheid
De woning aan de Sotaweg 37 maakt in de nieuwe situatie geen onderdeel meer uit van de bedrijfsvoering en wordt daarmee aangemerkt als een woning van een derde. De afstand van de woning tot de aanwezige kassen is op onderdelen kleiner dan de voorkeursafstanden zoals deze gehanteerd worden in Richtlijn bedrijven en milieuzonering. De onderstaande tekening maakt de huidige situatie inzichtelijk. Hieruit blijkt dat de afstand tot de woning tot de meer intensieve bedrijfsonderdelen groter is dan de vereiste tien meter. Waar de afstand kleiner is betreft het minder intensieve bedrijfsonderdelen, opslag, kantoorruimte en toiletgroep of is er sprake van een tussenliggende afschermende schuur welke tot de woning Sotaweg 37 behoort.
4.2.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:  
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;    
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.  
Planspecifiek 
Het voornemen bestaat de bedrijven Sotaweg 41 en 37 samen te voegen tot één toekomstgericht duurzaambedrijf. Binnen de bedrijfsvoering heeft de bedrijfswoning Sotaweg 37 daarin geen directe functie meer. Deze woning zal wel bewoond gaan worden door een van de medewerkers van het bedrijf.
 
Afstand tot bedrijfsruimte Sotaweg 41
 
De afstand van de bedrijfswoning Sotaweg 37 tot de bedrijfsruimte is circa 7 meter. Aan de woningzijde is in de bedrijfshal Sotaweg 41 is een kantoorruimte gevestigd, een toiletgroep en een opslagruimte voor verpakkingsmateriaal, zie onderstaande foto's (op situatietekening aangeduid als kantoortje). De bedrijfshal is verder ingericht voor het verpakken/veilingklaarmaken van zelf geproduceerde bloemen. In deze ruimte zijn geen machines aanwezig. De bedrijfsvoering in de loods zorgt daarmee niet tot overlast voor de woning Sotaweg 37. De aan- en afvoer van producten vindt niet plaats in de nabijheid van Sotaweg 37.
 
 
  
Afstand tot de kas Sotaweg 37
 
De afstand van de woning Sotaweg 37 tot de kas (Sotaweg 37a) is circa 5 meter. Dit is de afstand tot de bijkeuken. Naar het woongedeelte is de afstand circa 10 meter. De kassen zijn ongeveer 30 jaar oud en gedateerd. Voornemen bestaat op termijn deze kassen te vervangen.
 
Het kasgedeelte achter de woning wordt gebruikt voor de vermeerdering van uitgangsmateriaal voor freesia en dit vindt plaats op een zo natuurlijk mogelijke manier met minimaal gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en een laag verbruik van verwarming. De aanwezige belichting in de kas (was aanwezig vanuit de rozenteelt) zal minimaal gebruikt worden en alleen tijdens de daguren vanwege het vermeerderen van de freesia's. Dit moet namelijk gebeuren in omstandigheden die met betrekking tot de daglengte passen bij het nederlandse klimaat.
 
Aangezien de kas er al ruim 30 jaar staat en in dit type kas geen moderne teeltwijze voor de freesia uitgevoerd kan worden, is gekozen voor vermeerderingsactiviteiten. De bedrijfsvoering is ingericht op het telen van freesia's. Binnen de bedrijfsvoering bestaat niet het voornemen om andere gewassen, die een veel intensiever teeltplan behoeven, te gaan telen. De bestaande kas is hier niet geschikt voor.
 
Het bedrijfsplan voorziet in het voornemen deze teeltlocatie, in de toekomst, te herstructureren om zodoende een modern aaneengesloten geheel te krijgen. In het kader van deze herstructurering zal rekening gehouden worden met de voorgeschreven afstandcriteria ten einde tot een duurzame bedrijfsvoering te komen.  De schuurruimte direct naast de woning hoort bij de woning en is opslag/berging en heeft daarmee een bufferfunctie.
 
Om te borgen dat in de nieuwe situatie vooruitlopend op de bedrijfsherstructurering geen knelpunten ontstaan zal in overleg tussen initiatiefnemer en de gemeente Kaag en Braassem gekeken worden of met het stellen van aanvullende voorwaarden een aanvaardbare milieusituatie vastgelegd kan worden.
 
Opstallen en gebruik
   
 
De Milieudienst West Holland heeft op 13 december 2011 advies uitgebracht over het voorgenomen initiatief. De Milieudienst concludeert dat er ter plaatse van de woning Sotaweg 37 geen overlast zal ontstaan door aan- en afvoerbewegingen.
 
De stookinstallatie bevindt zich centraal in het bedrijf, op ongeveer 45 meter afstand van de woning. De Milieudienst heeft een berekening gemaakt van de geluidsemissie van de schoorsteen van de WKK. Bij een 'standaard' WKK is een bronniveau van 80 dB(A) te verwachten. Op de dichtstbijzijnde gevel van de woning wordt een geluidsbelasting van 38 dB( A) voor zowel de dag-, avond- als nachtperiode berekent. Er kan worden voldaan aan de geluidsnormen. In het geval het bronniveau hoger is, dan kan er wel een overschrijding van de geluidsnorm optreden. Met dempende maatregelen kan de geluidsbelasting verminderd worden.
 
De koelcellen zijn gepositioneerd in de bloemenverwerkingsruimte. De motoren zijn inpandig geinstalleerd. De dichtstbijzijnde scherm- en luchtingsmotoren liggen op een afstand van ongeveer 35 meter tot de woning. De schermmotoren staan weliswaar dichter bij de woningen maar omdat deze niet continu gedurende de dag in werking zijn wordt hier een correctie toegepast voor de tijd dat deze in werking zijn. Verder wordt aangenomen dat de schermmotoren niet in de nachtperiode in werking zijn. De luchtingsmotoren kunnen 's nachts in werking zijn, maar ook hier geldt dat dit slechts van korte duur zal zijn.
 
Er wordt alleen gebruik gemaakt van interne transportmiddelen in de vorm van oogstkarren die met een electrotrekker verplaatst worden van de kas naar de verwerkingsruimte. Wij verwachten geen geluidsoverlast ten gevolge van koelmotoren, scherm- en luchtingsmotoren en interne transportmiddelen. Er zijn geen andere geluidsbronnen binnen het bedrijf aanwezig in de directe omgeving van de woning.
 
Verder is in het wijzigingsplan aangegeven dat er minimaal gebruik van gewasbeschermingsmiddelen plaatsvindt. De aanwezige belichting in de kas wordt alleen overdag gebruikt. Gelet op de huidige bedrijfsvoering is er geen belemmering voor het omzetten van de bedrijfswoning in een burgerwoning. Erop gewezen dat indien er een wijziging in de bedrijfsactiviteiten plaatsvindt, het bedrijf mogelijk maatregelen moet treffen om aan de milieunormen te voldoen.
4.2.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:      
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;    
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;  
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
 
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico (voorheen individueel risico) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Hierbij is de 1% letaliteit belangrijk. Zolang deze oriëntatiewaarde niet overschreden wordt is er geen specifieke motivatie noodzakelijk (let wel: er is dus wel een risico!). Indien de 1% letaliteit wel overschreden wordt dient in de ruimtelijke planvorming dit risicoaspect bewust geaccepteerd te worden met daarbij de motivatie waarom dat acceptabel gevonden wordt. Via inrichtingsmaatregelen (op basis van de gebruiksvergunning en de bouwverordening) en rampenplannen e.a. kan het effect bij een calamiteit beperkt worden.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er verschillende ontwikkelingen gaande. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen en wordt er gewerkt aan een Structuurvisie buisleidingen. Deze Structuurvisie wordt de opvolger van het Structuurschema Buisleidingen uit 1985 en bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het PR in acht te nemen en het GR te verantwoorden. Het Bevb vervangt hiermee de circulaires Zonering langs hogedruk aardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen (1991).
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat beschreven in de Nota en circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs). De geactualiseerde circulaire is de voorloper van het Besluit transportroutes gevaarlijke stoffen (Btev), dat in 2012 in werking treedt. Ondanks dat het Btev nog niet in werking is getreden is het, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, verstandig hier al rekening mee te houden. In het Btev staan regels op het gebied van externe veiligheid voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen. Volgens het Btev mag op grond van een ruimtelijke besluit geen kwetsbaar object in de veiligheidszone worden gebouwd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderlijke gevallen in de veiligheidszone worden toegestaan. Ten opzichte van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is een verantwoording van het groepsrisico niet meer verplicht als het aannemelijk is dat het groepsrisico ver beneden de oriëntatiewaarde blijft of nauwelijks toeneemt.
 
Planspecifiek
Onderhavig initiatief zal geen risicovolle activiteiten veroorzaken. Uit de risicokaart van de provincie Zuid-Holland blijkt dat er in de directe omgeving geen inrichtingen en/of leidingen aanwezig zijn welke nader beschouwd moeten worden in het kader van de externe veiligheid. Vanuit het aspect externe veiligheid bestaat er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingswijziging.