direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Scheepswerf Kok
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1884.KERKLAAN7-VAS1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Nadat in 1989 de familiewerf in Vinkeveen werd verlaten vestigt de scheeps- en jachtwerf van dhr. Kok zich aan de Kerklaan 7 te Leimuiden. De scheepswerf voorziet in de onderhoud, reparatie, renovatie en nieuwbouw van verschillende jacht- en scheepstypen. In de winter is er plaats voor de stalling van boten in de loods. De werf ligt gunstig aan de staande mastroute (de Ringvaart om de Haarlemmermeer) en tussen de Westeinderplassen (o.a. Aalsmeer, Rijsenhout), Braassemermeer, de Wijde Aa en de Kagerplassen in. De werf beschikt als enige van de weinige scheepswerfbedrijven in de omgeving over een grote hellingsbaan en onderhoudsloods voor grotere schepen. Voor de auto's is er een parkeerterrein en er zijn aanlegsteigers en een haven voor klanten van de scheepswerf. De huidige bedrijfswoning bevindt zich deels in het bestaande bedrijfsgebouw (zie figuur 1.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.KERKLAAN7-VAS1_0001.png"

Figuur 1.1 - Zicht op de huidige bedrijfswoning

  • a. Verplaatsing bedrijfswoning

De ontwikkeling die door de eigenaar van de scheepswerf wordt beoogd is drieledig. Allereerst wordt de bedrijfswoning verplaatst met het oog op het toekomstbestendig maken van het bedrijf. De huidige locatie van de bedrijfswoning in het bestaande bedrijfsgebouw maakt een goede bedrijfsontwikkeling onmogelijk. Om die reden wil dhr. Kok de bedrijfswoning verplaatsen naar het naastgelegen perceel. Een algehele bedrijfsverplaatsing is, gezien het feit dat er sprake is van een watergebonden bedrijf met zeer specifieke faciliteiten, niet mogelijk. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kaag en Braassem heeft mede om die reden haar medewerking toegezegd voor het verplaatsen van de woning.

  • b. Aanpassen milieucategorie voor schepen tot 32 meter

In het kader van een goede bedrijfsontwikkeling is het daarnaast gewenst dat er metalen schepen met een lengte groter dan 25 meter kunnen worden gebouwd en gerepareerd in de scheepswerf. De gemeente en de Omgevingsdienst West-Holland hebben aangegeven hieraan mee te willen meewerken door verlening van een milieuvergunning voor activiteiten binnen milieucategorie 4.1, en voor wat betreft de scheepslengte 5.1, daarbij aangetekend dat in het bestemmingsplan met een maatbestemming wordt vastgelegd dat dit uitsluitend geldt in relatie tot het huidige type bedrijf, namelijk een scheepswerf. De algemeen toegestane milieucategorie is en blijft 2.

  • c. Aanpassen maatvoeringen bedrijfsbestemming

Ten derde is het in relatie tot de beoogde bedrijfsontwikkeling nodig om de toegestane goot- en bouwhoogte op het bedrijfsperceel te verhogen met elk 2 meter, waardoor de nieuwe hoogtes resp. 8 en 10 meter worden. De aanpassing van de toegestane bouwhoogte betreft aansluiting bij de bestaande en vergunde situatie. Met het aanpassen van de goothoogte is het mogelijk om loopkatten in te bouwen, waardoor zowel de werkveiligheid als de efficiency van de bedrijfsactiviteiten toenemen. Daarbij zal het maximaal toegestane oppervlak aan bedrijfsgebouwen, in het geldende plan bepaald op 2820 m2, moeten worden uitgebreid naar 3110 m2. Deze verhoging bestaat uit de maximale oppervlakte van de nieuwe bedrijfswoning en 100 m2 ten behoeve van het voornemen om containers te verplaatsen van binnen naar buiten de hal, op nog onbebouwde grond binnen het bouwvlak. Het gaat onder meer om containers voor materialen die vanwege milieu- en veiligheidseisen afzonderlijk moeten worden opgeslagen. Voorts is ruimte nodig voor de apparatuur voor electrostatisch spuiten en stralen. Uit de milieubeoordeling van de Omgevingsdienst volgt dat dit vanuit milieutechnisch oogpunt uitvoerbaar is (bijlage 4). Mogelijk wordt de bestaande bedrijfshal hiervoor te zijner tijd uitgebreid met een aanbouw met een zeer beperkte omvang, binnen het bestaande bouwvlak. Hiervoor is uitbreiding van het bestaande bouwvlak dan ook niet aan de orde. Door het opnemen van de beperkte uitbreiding van het bebouwingsoppervlakte in dit bestemmingsplanmogelijk, wordt voorkomen dat hiervoor over enige tijd wederom een planologische procedure noodzakelijk is. Ook deze derde set aanpassingen kan rekenen op instemming van de gemeente.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied omvat de scheeps- en jachtwerf Jan Kok te Leimuiden, alsmede het onbebouwde perceel direct westelijk daarvan. In figuur 1.2 is de ligging van het plangebied globaal weergegeven, in figuur 1.3 wordt de exacte begrenzing van het plangebied verduidelijkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.KERKLAAN7-VAS1_0002.png"

Figuur 1.2 - Ligging plangebied (bron: Google Maps).

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.KERKLAAN7-VAS1_0003.png"

Figuur 1.3 - Begrenzing van het plangebied.

1.3 Planvorm

In het bestemmingsplan 'Buitengebied Jacobswoude', vastgesteld in 2008, heeft het perceel de bestemming Bedrijfsdoeleinden, met als subbestemming een scheepsbouw- en reparatiebedrijf t/m milieucategorie 3. Binnen deze bestemming zijn tevens algemene bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. Binnen het toegekende bouwvlak is een bedrijfswoning toegestaan en een totaal van 2820 m2 aan bedrijfsgebouwen. Binnen het bouwvlak zijn bedrijfsgebouwen toegestaan met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 8 m. De goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan respectievelijk 4 en 8 m.

De bestaande bedrijfswoning wordt verplaatst naar het naastgelegen perceel met de bestemming 'Natuurdoeleinden'. Deze gronden zijn bestemd voor behoud, bescherming en beheer van de natuur- en landschapswaarden. Om binnen gronden met de bestemming 'Natuurdoeleinden' een bedrijfswoning toe te staan, dient de bestemming gewijzigd te worden naar 'Bedrijf'. Daarnaast wordt met het bestemmingsplan afgeweken van het maximaal toegestane oppervlak aan bedrijfsgebouwen van 2820 m2. Hieraan dient de oppervlakte van de voormalige bedrijfswoning te worden toegevoegd. Zoals toegelicht in paragraaf 1.1 vereist de gewenste ontwikkeling verder een verhoging van de toegestane milieucategorie naar 5.1 door middel van een maatbestemming (uitsluitend voor een scheepswerf) en het verhogen van de toegestane goot- en bouwhoogte van de bedrijfsbebouwing. Voor wat betreft de toegestane goot- en bouwhoogte van de nieuwe bedrijfswoning wordt aangesloten bij de maten zoals opgenomen en stedenbouwkundig verantwoord in het (ontwerp-)bestemmingsplan van het naastgelegen nieuwbouwplan Leimuiden West. Om de gewenste ontwikkelingen juridisch-planologisch te regelen is het voorliggende postzegelbestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.KERKLAAN7-VAS1_0004.png"

Figuur 1.4 - Uitsnede vigerend bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven en wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 3 is de gewenste ontwikkeling getoetst aan het relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 is de toetsing van de gewenste ontwikkeling aan de relevante sectorale milieuaspecten beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en toekomstige ontwikkeling

2.1 Huidige situatie

Scheeps- en Jachtwerf Jan Kok ligt buitendijks bij de Grietpolder aan de Ringvaart van de Haarlemmermeer, ongeveer midden tussen Leimuiden en Oude Wetering en direct ten noorden van de zgn. Muizenstaart. Langs de Ringvaart ten noorden van het gebied ligt een oude vuilstort. Op het westelijk deel van deze vuilstort is scheepswerf en ook de woonwijk Meerewijck in Leimuiden gebouwd. Het gebied er tussenin is onbebouwd. De grond is dusdanig vervuild dat sanering noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.KERKLAAN7-VAS1_0005.png" Figuur 2.1 - Luchtfoto van de scheepswerf   Twee natuurpercelen, ten westen van de haven van de werf zijn bij de werf in eigendom. De twee percelen worden van elkaar gescheiden door een sloot.

Vanaf land wordt het bedrijf ontsloten via de Kerklaan, namelijk een afsplitsing van de Kerklaan die van Leimuiden naar Oude Wetering loopt. De Kerklaan doorsnijdt de Grietpolder, het lager gelegen land (NAP -0,60 meter) achter de dijk dat grotendeels nog in agrarisch gebruik is. Voor verkeer over water wordt gebruik gemaakt van de Ringvaart en het daarmee verbonden waterstelsel.

De Kerklaan komt uit bij de achterzijde van de scheepswerf. Hier is voldoende parkeerruimte. De woning bevindt zich aan de andere kant van het bedrijfsgebouw. Vanaf de parkeerruimte geeft een steiger toegang tot de ingang van het bedrijf en de woning.

Het bedrijf bestaat uit twee geschakelde grote loodsen van een bouwlaag met een kap. De bedrijfswoning ligt gedeeltelijk in de achterste loods. Voor de loodsen ligt een haven met een aanlegsteiger voor boten inclusief een helling voor schepen tot 80 ton.  

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.KERKLAAN7-VAS1_0006.png"

Figuur 2.2 - Het aangezicht van de scheepswerf vanaf de noordkant van de Ringvaart.

2.2 Toekomstige ontwikkeling

Het plan voorziet allereerst in de verplaatsing van de bedrijfswoning naar het als natuur bestemde perceel ten westen van het bedrijf en de haven. De woning wordt zo veel mogelijk aan de oostzijde van dit perceel gesitueerd (figuur 2.3). Buiten het bouwvlak voor de nieuwe bedrijfswoning, vinden op dit perceel geen ingrepen plaats. Rondom de woning wordt geen tuin aangelegd en worden geen aan woondoeleinden gerelateerde bouwwerken geplaatst. Dit in tegenstelling tot wat op eerdere inrichtingsschetsen te zien was. De ontwerpschetsen die in de ecologische quickscan (bijlage 3), het inrichtings- en beheerplan (bijlage 2) en in het voorgaande concept-bestemmingsplan als uitgangspunt dienen, zijn daarom deels achterhaald; in figuur 2.4 is aangegeven in welke opzichten.

Uitsluitend rondom het woongedeelte wordt een vlonder gerealiseerd, bedoeld als terras bij de woning (figuur 2.5). De omringende gronden worden blijven als natuur ingericht en beheerd. De plattegrond van de woning wordt ingepast binnen een bouwvlak van 30 m lang en 12 m breed. Wat de uiterste goot- en bouwhoogte van de nieuwe bedrijfswoning betreft wordt aangesloten bij wat in het (ontwerp-)bestemmingsplan Leimuiden-West is vastgelegd, resp. 6 en 9 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.KERKLAAN7-VAS1_0007.png"

Figuur 2.3 - Het plangebied met daarop de locatie van de nieuwe bedrijfswoning en andere ingrepen aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.KERKLAAN7-VAS1_0008.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1884.KERKLAAN7-VAS1_0009.png"  
Ontwerpschets uit het inrichtings- en beheerplan en de ecologische quickscan. De paden en brug naar het meest westelijke veenperceel zijn komen te vervallen. De ingrepen aan de noordzijde van het perceel (nieuwe beschoeiing), met als doel de natuurwaarden te verhogen en afkalving tegen te gaan, blijven onderdeel van het plan.   Ontwerpschets uit een eerder concept-
ontwerpbestemmingsplan. De ingrepen t.b.v. het uitzicht vanuit de woning vervallen. De locatie van de bedrijfswoning is bij benadering gelijk.  

Figuur 2.4 - Actualisatie van eerdere ontwerpschetsen

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.KERKLAAN7-VAS1_0010.png"

Figuur 2.5 - Sfeerbeeld van een mogelijk ontwerp van de nieuwe bedrijfswoning.

Naast de realisatie van de nieuwe bedrijfswoning wenst de eigenaar ook aanpassingen te verrichten in en aan de bestaande bedrijfshallen. Zoals eerder aangegeven worden in de bouwregels van dit bestemmingsplan de nok- en goothoogte aangepast. De bestaande en vergunde bouwhoogte wordt hiermee planologisch vastgelegd. De verruiming van de toegestane goothoogte van 6 naar 8 meter biedt de eigenaar de mogelijkheid om loopkatten te installeren in het gebouw, waarmee schepen en onderdelen veiliger en eenvoudiger kunnen worden gehesen en verplaatst. De verbeterde veiligheidssituatie houdt verband met het feit dat de kraan met dieselmotor hierdoor aanzienlijk minder vaak hoeft worden ingezet en de loopkat nauwkeuriger is en makkelijker in de bediening. Daarbij wordt in de toegestane oppervlaktemaat aan bedrijfsgebouwen rekening gehouden met het voornemen van de initiatiefnemer om bestaande containers buiten de hal te plaatsen, en hiervoor een aanbouw met een beperkte omvang te realiseren. Hiervoor is binnen het bestaande bouwvlak voldoende ruimte. Tot slot maakt de opschaling van de toegestane milieucategorie door middel van een maatbestemming het mogelijk dat ook metalen schepen tot 32 meter kunnen worden gebouwd en gerepareerd in de werf.

2.3 Ruimtelijke verantwoording

In deze paragraaf is de ruimtelijke verantwoording opgenomen van de voorliggende ruimtelijke ingreep. Aangegeven wordt waarom voor deze locatie is gekozen. Daarnaast wordt verantwoord dat de bestemmingswijziging van natuur naar bedrijf niet leidt tot een grote aantasting van natuurwaarden. Als laatste wordt ingegaan op de beoogde beeldkwaliteit van de woning en diens inpassing in de omgeving.

Locatiekeuze

Het bestaande bouwvlak met de bestemming Bedrijfsdoeleinden biedt geen ruimte voor de herbouw van de woning. Uitsluitend aan de zuidzijde van het bouwvlak, achter de bestaande loodsen, is nog onbebouwde ruimte. Deze ruimte wordt echter gebruikt als manoeuvreerruimte voor (vracht)auto's en dient tevens als parkeerruimte. Het bebouwen van deze ruimte levert een gebrek aan ruimte op voor parkeren en manoeuvreren dat niet op een andere plaats binnen het bouwvlak kan worden opgelost. Gezien het smalle profiel van de Kerklaan is parkeren langs de Kerklaan evenmin wenselijk.

De gronden aan de oostzijde van het bouwvlak zijn niet in eigendom bij de heer Kok en zijn daarnaast vervuild vanwege de vuilstort die hier in het verleden aanwezig was. Het bouwen van woning op deze gronden vereist een zodanige investering (voor sanering en aankoop van gronden) dat de gewenste ontwikkeling niet haalbaar/realistisch is. De gronden aan de westzijde, daarentegen, zijn in eigendom van dhr. Kok en kunnen vanaf de huidige entree worden ontsloten.

Natuurwaarden

De locatie waarop de woning gebouwd moet worden heeft in het bestemmingsplan Buitengebied Jacobswoude de bestemming 'Natuurdoeleinden'. Deze gronden zijn in algemene zin bestemd voor het behoud, de bescherming en het beheer van de natuur- en landschapswaarden, maar de specifiek aanwezige waarden op deze locatie worden planologisch niet nader gedefinieerd. De vraag is of door de bouw van de woning de bestaande natuurwaarden onevenredig worden geschaad. In de paragraaf ecologie (paragraaf 4.5) worden de bestaande natuurwaarden binnen het plangebied, net als de gevolgen die de beoogde ontwikkeling daarop heeft, nader beschreven.

Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat de helft van het perceel waarop de bedrijfswoning wordt gebouwd, weinig tot geen ecologische waarde heeft. Het veenbos is op dit perceel in het laatste decennium sterk afgetakeld, waarbij de meeste bomen afgestorven en omgevallen zijn. De nog steeds doorgaande bodemdaling kan een oorzaak zijn van deze aftakeling. Het zeer oppervlakkig liggende wortelpakket van de bomen zakte tot onder de grondwaterspiegel, waardoor de wortels verstikten en de bomen afstierven. Op dit perceel is in 2007 een vergunning verleend voor het storten van een laag van zo’n 40 cm bagger vanuit de haven. Het aftakelingsproces is na die stort doorgegaan. Er staan nu vrijwel alleen langs de rand van het perceel nog bomen. De oostelijke helft van het perceel is dan ook niet door de provincie aangewezen als NNN. Er bestaat dan ook geen verplichting voor de gemeente om de gronden te bestemmen en beschermen vanwege formeel beschermde natuurwaarden. Hierin heeft zij van de provincie beleidsvrijheid gekregen. Het toekennen van een andere bestemming dan de bestemming 'Natuur' aan deze gronden behoort, mits onderbouwd en op uitvoerbaarheid onderzocht, dan ook tot de mogelijkheden.

Als onderdeel van de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het storten van de bagger is een inrichtings- en beheersplan opgesteld (bijlage 2). Hierin is aangegeven op welke wijze door initiatiefnemer getracht wordt om de natuurwaarden op het perceel weer te verbeteren. Op het noordelijke gedeelte van het perceel zal er sprake zijn van verlanding. Achter de nieuw aan te leggen beschoeiing komt stilstaand water, waarin na verloop van tijd de eerste verlandingsstadia met rietbegroeiing zichtbaar zullen worden (zie figuur 2.3). Zoals aangegeven in figuur 2.4 vervallen de plannen voor het aanleggen van paden en een brug.

Beeldkwaliteit

De locatie bevindt zich in een prachtige omgeving waarbij de bestaande ingerichte terrein overgaat in natuurgroen. Om het karakter van de locatie te versterken zal onderhoud gepleegd worden aan het bestaande groen. De toegenomen openheid die zal ontstaan zal worden gebruikt voor de positionering van de te realiseren woning. Hierbij is het de opgave geweest om het gebouw te positioneren zonder afbreuk te doen aan de landschappelijke kwaliteit van de omgeving en de woonkwaliteit en privacy van de woonschepen die zuidelijk van het natuurperceel liggen. Uit een analyse van de context is de positie zoals getekend in figuur 2.3 vastgesteld als ideale positie. De woning is nauwelijks zichtbaar vanaf zowel de overzijde van de Ringvaart, de woonschepen in de vaart aan de zuidkant als vanuit het natuurgebied. Aan de zijde van de bestaande locatie is de woning uiteraard zichtbaar vanwege de ontsluiting en de toegang. De gekozen positie leidt verder tot een zo geleidelijk mogelijke en minst harde overgang van het bedrijfsterrein naar het naastgelegen natuurgebied. Ook bij het kiezen van het ontwerp van de woning wordt - binnen de gestelde kaders - rekening gehouden met een zo subtiel mogelijke overgang naar de omgeving.

Voor de nieuwe bedrijfswoning geldt een bouwvlak van 30 bij 12 meter en zijn de toegestane goot- en bouwhoogtes overgenomen zoals opgenomen en verantwoord in het bestemmingsplan van de naastgelegen nieuwbouwwijk Leimuiden-West. Er is gekozen voor het aansluiten bij de maten die binnen Leimuiden-West gelden voor de woningen aan de noord- of vaartzijde (resp. 6 en 9 meter), omdat de bedrijfswoning bij de scheepswerf niet direct aan de dijk ligt en daar door bestaande bosschages en een vaart van wordt afgeschermd. Voor woningen direct aan de zuid- of polderzijde gelegen, zijn in Leimuiden-West namelijk iets lagere hoogtes toegestaan om een zachte overgang met de polder en de dijkbebouwing te bewerkstelligen.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleid

De voorgenomen ontwikkeling dient getoetst te worden aan het nu geldende rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Hieronder wordt het resultaten van deze toetsing nader toegelicht.

3.1 Rijksbeleid

Op rijksniveau zijn op ruimtelijk gebied het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de Structuurvisie Infrastructuur en Milieu, de meest bepalende beleidsdocumenten. Deze documenten richten zich op een dusdanig schaalniveau en zijn als gevolg daarvan ook van een zeker (hoog) abstractieniveau, dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor de betreffende ontwikkeling. De ontwikkeling draagt hierdoor enerzijds niet bij aan het realiseren van het rijksbeleid, maar is evenmin in strijd met dit beleid. Het rijksbeleid staat de uitvoering van het plan zodoende niet in de weg.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Visie ruimte en mobiliteit (VRM)

De Visie ruimte en mobiliteit uit 2014, geactualiseerd vastgesteld in december 2016, biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

De huidige ruimtelijke situatie – gecombineerd met de vier rode draden - vormt het vertrekpunt voor de Visie ruimte en mobiliteit.

Ruimtelijke kwaliteit

Belangrijk uitgangspunt van het Provinciale beleid is dat wordt in gezet op een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. In Zuid-Holland, dat zich onderscheidt door het sterke contrast tussen een dynamische stedelijke omgeving en open deltalandschappen, is zorg voor de ruimtelijke kwaliteit in het bijzonder van belang.

De essentie van de rode draad ‘verbeteren van ruimtelijke kwaliteit’ is dat initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen enerzijds inspelen op de aanwezige kwaliteiten in de omgeving (zeker als de omgeving hoge cultuurhistorische of identiteitsbepalende waarden vertegenwoordigt) en er anderzijds specifieke kwaliteiten aan toevoegen die te maken hebben met de samenleving van vandaag.

De provincie stelt met het handelingskader ruimtelijke kwaliteit spelregels vast die het bovenlokale, algemene belang borgen en heeft samen met partijen in de regio een kwaliteitsbeeld voor het betreffende gebied geformuleerd (de regionale Gebiedsprofielen). Binnen deze spelregels en met dit gedeelde kwaliteitsbeeld is er ruimte voor maatwerk om te komen tot de best mogelijke oplossing voor de gestelde opgave. De provincie beschikt al enige tijd over een kwaliteitskaart die de kwaliteitsambities van de provincie toont en in een geactualiseerde vorm onderdeel is van deze Visie ruimte en mobiliteit. De kwaliteitskaart staat met de bijbehorende uitwerking in richtpunten aan de basis van de regionale gebiedsprofielen, die een handreiking vormen voor het gebiedsspecifiek omgaan met ruimtelijke kwaliteit.

De provincie maakt in dit kader onderscheidt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen

  • Inpassing: de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. In dat geval gelden er geen aanvullende voorwaarden.
  • Aanpassing: de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar voorziet een wijziging op structuurniveau. In dat geval wordt deze ontwikkeling uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo gelijk blijft door een zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving en het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen.
  • Transformeren: de ruimtelijke ontwikkeling past niet bij de bestaande gebiedsidentiteit. In dit geval is de ontwikkeling alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit is gewaarborgd door een integraal ontwerp en het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke voorwaarden.
3.2.2 Verordening Ruimte

De Verordening ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie ruimte en mobiliteit en het Programma ruimte. Alle drie de documenten zijn geactualiseerd vastgesteld in 2016. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van juridische doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.

In de toelichting op de Verordening Ruimte heeft de provincie verduidelijkt dat er sprake is van een inpassing indien de ontwikkeling zich afspeelt op het niveau van een kavel en de bestaande structuren en kwaliteiten niet of nauwelijks veranderen. Daarbij komt dat aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart moet worden voldaan en dat in gebieden met een beschermingscategorie aanvullende beperkingen gelden.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Maatschappelijk ruimtelijke structuurvisie 2025 (MRSV)

De MRSV is in december 2017 geactualiseerd en vervolgens opnieuw vastgesteld. Het doel van het opstellen van de Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie is, om de vraagstukken (vergrijzing, vergroening, druk op landschap van infrastructuur en verstedelijking) en kansen integraal in beeld te brengen en te gebruiken als bouwstenen voor een helder toekomstperspectief.

In de Maatschappelijke Ruimtelijke structuurvisie komen onder andere de volgende onderwerpen aan de orde.

Visie op het landschap

het landschap wordt gekenmerkt door zijn openheid. Het open agrarisch landschap kan uitsluitend behouden blijven als dit hoofdzakelijk in gebruik blijft als landbouwgrond. Bebouwing wordt beperkt tot bouwvlakken, daarbuiten mag niet worden gebouwd. Op de waterbestemmingen wordt een beschermende waarde gelegd in verband met de bescherming van de oevers en natuurwaarden. Het gebied is cultuurhistorisch zeer waardevol, behoud van het kavel- en slotenpatroon staat hier voorop. Verbreding van de agrarische sector kan zorgen voor een goede mix tussen natuurbeheer, recreatie en landbouw.

Voor de plassen en meren in Kaag en Braassem wordt ingezet op een verdere profilering. Enerzijds het meer verstedelijkte, drukke Braassemermeer, anderzijds de meer rustige en natuur- en landschapsgeoriënteerde plassen zoals Hanepoel, Kiekpoel en de Drecht.

Economische zaken

Kaag en Braassem zet zich de komende jaren in voor het versterken van de woon-werkbalans door het (planologisch) stimuleren van kansrijke economieën met als doelstelling meer arbeidsplaatsen per woning. Het platteland krijgt de ruimte om in te spelen op dagrecreatie en kleinschalige recreatie. Zo kan de agrarische sector zich economisch versterken.

Recreatie en Toerisme

Kaag en Braassem geeft de agrariërs in het buitengebied graag de ruimte om in te spelen op dagrecreatieve en kleinschalige verblijfsrecreatie. Kaag en Braassem zet verder in op:

  • uitbreiding en intensivering van recreatie bij en in aansluiting op bestaande concentraties bebouwing langs de oevers van de plassen, zoals bij het Vennemeer, Kaag en Rijpwetering.
  • het creëren van voorzieningen voor de watersporter/recreant door onder andere het integraal ontwikkelen en onderhouden van passantenplaatsen, recreatieplekken langs het water en het toegankelijk maken van en het vergroten van de interactie tussen water en land.
  • een aantrekkelijke stadsrandzone door ruimte te bieden aan recreatieve bedrijvigheid. Er wordt gestreefd naar goede cultuurhistorische en recreatieve informatievoorziening, goede bereikbaarheid en toegankelijkheid tussen stad en land door onder andere de aanleg van nieuwe fietspaden.
  • kleinschalige recreatieve bestemmingen in het buitengebied.

Duurzaamheid

De gemeente maakt de keuze om op het gebied van duurzaamheid trendvolgend te zijn. Dat betekent dat Kaag en Braassem een veilige en duurzame leefomgeving voor haar inwoners wenst te zijn, maar zonder vooruit te lopen op vernieuwende maatregelen, technieken en/of investeringen op gebied van duurzaamheid. Onlangs is in overleg met andere gemeenten in de regio een Duurzaamheidsagenda opgesteld.

De gemeente zet in op een duurzame, schone, gezonde en groene omgeving waarin het goed en veilig leven is. De gemeente wil haar leefomgeving duurzaam inrichten. Dat geldt zowel voor nieuw te ontwikkelen gebieden, als voor herstructureringen.

3.4 Conclusie

Voor de ontwikkeling die hier wordt beoogd geldt dat er volgens de definities van het PRS sprake is van een inpassing. De ontwikkeling speelt zich qua schaalniveau binnen een kavel af en doet geen afbreuk aan de structuren en kwaliteiten van het gebied. De verkeersstructuur, waterstructuur, de leefbaarheid van de omgeving en andere ruimtelijke structuren worden namelijk niet veranderd of beïnvloed door de beperkte uitbreiding van het bedrijfsperceel. De westelijke helft van het kavel waarop de woning wordt gebouwd is aangemerkt als een natuurgebied dat tot het Natuurnetwerk Nederland behoort en door de provincie is gerekend tot beschermingscategorie 1. Hier zijn ontwikkelingen die de natuurwaarden ter plekke aantasten niet bespreekbaar. Aangezien de bedrijfswoning aan de oostelijke kant van het kavel wordt gesitueerd en het overgrote deel van het perceel een natuurbestemming blijft houden, waaronder uiteraard de hele westelijke helft, wordt ook hier voldaan aan het provinciaal beleid. Daarmee past de ontwikkeling binnen de door de provincie gestelde kwalitatieve richtlijnen en betreft het verder geen provinciaal belang.

In de MRSV wordt ingezet op een intensivering van de recreatie langs de oevers en het creëren van voorzieningen voor de watersporter en -recreant. Scheepswerf Jan Kok neemt als watergebonden bedrijf langs de staandemastroute een bijzondere positie in in het toeristisch-recreatief aanbod binnen de gemeente Kaag en Braassem. Door het verplaatsen van de bedrijfswoning krijgt het bedrijf een nieuw impuls en is het verzekerd van een meer duurzame toekomst. Deze impuls past in dezen binnen de MRSV.

De natuurwaarden ter plaatse zijn beperkt en niet opgenomen in de NNN. De initiatiefnemer ontwikkelt naast de nieuwe woning eveneens de natuurwaarden op het perceel. Gezien de positieve bijdrage aan de natuurwaarden en het feit dat er op het huidige perceel geen mogelijkheden zijn om de woning te verplaatsen, is de gemeente bereid mee te werken aan de verplaatsing.

Geconcludeerd wordt dat het plan past binnen het gestelde in het nationale, provinciale en gemeentelijke beleid. Het ruimtelijk beleid staat de uitvoering van deze ontwikkeling derhalve niet in de weg.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Verkeer en infrastructuur

Bereikbaarheid voor gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer

Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Kerklaan, deze weg is doodlopend en eindigt bij het plangebied. De Kerklaan geeft via de kern Leimuiden aansluiting op de N207. Het bedrijf ontsluit tevens via het water.

De Kerklaan is gecategoriseerd als erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/h. Conform de inrichting volgens Duurzaam Veilig vindt een gemengde verkeersafwikkeling plaats. In de nabijheid van het plangebied is geen openbaar vervoer aanwezig.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

De bouw van de nieuwe woning levert geen extra verkeersbewegingen op, aangezien in de huidige situatie ook een woning aanwezig is. Deze woning wordt een kantoor dat ondergeschikt is aan het bedrijf. Aangezien een groot deel van de ontsluiting via het water plaats vindt zal (nagenoeg) geen extra verkeer over de weg naar het gebied komen.

Parkeren

Op eigen terrein is voldoende ruimte om te parkeren.

Conclusie

De bereikbaarheid voor het gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer is goed te noemen. De bereikbaarheid voor het openbaar vervoer is slecht door het ontbreken hiervan. De ontwikkelingen zullen niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en parkeren. Het aspect verkeer staat de uitvoering van de plannen dan ook niet in de weg.

4.2 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van een binnen- of buitenstedelijke ligging.

De geluidhinder wordt aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night) berekend. Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg, geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. Voor de beoogde buitenstedelijke ontwikkeling geldt een uiterste grenswaarde van 53 dB.

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van deze aftrek, conform artikel 3.4 uit het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012, is gebruikgemaakt.

De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB voor woningen.

Onderzoek

Het plangebied is gelegen binnen de geluidszone van de Kerklaan, de Leimuiderdijk en de Weteringweg. Deze wegen hebben een geluidszone van 250 m uitgaande van 1-2 rijstroken en een buitenstedelijke ligging.

De Kerklaan is gezien de zeer geringe intensiteit buiten beschouwing gelaten. Door de lage intensiteit zal de geluidsbelasting ook laag liggen en hierdoor aanvaardbaar zijn.

Rekenmethodiek en invoergegevens

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012. De berekeningsresultaten zijn opgenomen in Bijlage 1.

Verkeersgegevens

De verkeersintensiteit op de Weteringweg is afkomstig uit het verkeersmodel Noord Holland zuid. Het betreft een weekdagintensiteit in het prognosejaar 2030. Op de Leimuiderdijk is de verkeersintensiteit laag. Aangenomen is dat de intensiteit niet meer zal bedragen dan 500 mvt/etmaal.

Tabel 4.1 - Verkeersintensiteiten in mvt/weekdagetmaal (afgerond op 50-tallen)

  2030  
Weteringweg   3.650  
Leimuiderdijk   500  

Voor de voertuigverdeling van het verkeer is uitgegaan van een standaard verdeling van het verkeer op landelijke ontsluitingswegen. De wegdekverharding bestaat uit asfalt. De maximumsnelheid op de Weteringweg bedraagt 80 km/h en op de Leimuiderdijk 60 km/h.

Resultaten gezoneerde wegen

Ten gevolge van het verkeer op de Weteringweg is de 48 dB contour (voorkeursgrenswaarde) bepaald. Deze contour is op een afstand van 91 m uit de as van de weg gelegen. De 48 dB contour (voorkeursgrenswaarde) ten gevolge van het verkeer op de Leimuiderdijk is op een afstand van 15 m uit de as van de weg gelegen.

Het plangebied is op grotere afstand uit de as van deze wegen gelegen zodat de voorkeursgrenswaarde binnen het plangebied dan ook niet overschreden zal worden. Er is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Conclusie

Ten gevolge van het verkeer op de Kerklaan, de Weteringweg en de Leimuiderdijk is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat binnen het plangebied. Het aspect wegverkeerslawaai staat de bouw van de nieuwe woning dan ook niet in de weg.

4.3 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek en conclusie

Ter plaatse van het plangebied vindt een functiewijziging plaats van natuur naar bedrijvigheid met een bedrijfswoning. In het kader van deze functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie.

Uit het Bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt dat ter plaatse van de beoogde ontwikkeling geen historische activiteiten bekend zijn die hebben kunnen leiden tot een bodemverontreiniging. Daarnaast bestaat de huidige functie uit natuur. Natuur is geen bodemverontreinigende activiteit. Ter plaatse heeft wel verspreiding van de bagger uit de aansluitende sloot plaats gevonden. De kwaliteit van het slib behoorde tot klasse 2, met verontreinigingsconcentraties tussen grenswaarde en toetsingswaarde. Er wordt dan ook verwacht dat ter plaatse geen ernstige gevallen van bodemverontreiniging aanwezig zijn met concentraties van bodemverontreinigende stoffen boven de grenswaarden.

De bodemkwaliteit is hiermee voor voorliggende bestemmingsplan voldoende inzichtelijk gemaakt. Het aspect bodem staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg. Ten behoeve van de omgevingsvergunning voor bouwen zal een actueel bodemonderzoek worden uitgevoerd.

4.4 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Verordening Ruimte
  • Provinciale Structuurvisie

Waterschapsbeleid

Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5) vastgesteld. In het WBP5 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2016 -2021. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

Keur en uitvoeringsregels

Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.

Maar ook aan het onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak.

Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist (zie http://www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels)

De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Raadpleeg daarvoor de vergunningencheck via www.rijnland.net.

Riolering en afkoppelen  

Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.

De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen aan de Kerklaan te Leimuiden en bestaat enerzijds uit een scheepswerf en anderzijds uit natuur.

Bodem en grondwater

De bodem ter plaatse van het plangebied bestaat uit zeekleigrond. Er is sprake van grondwatertrap III. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte in het plangebied is circa NAP -0,2 m.

Waterkwantiteit

Ten noorden van het plangebied is het primaire boezemwater Ringvaart Haarlemmermeerpolder gelegen. Ten oosten, zuiden en westen is rond het plangebied tevens overig boezemwater aanwezig. Langs deze watergangen is een beschermingszone gelegen. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

De Ringvaart Haarlemmermeerpolder is een Kader Richtlijn Water (KRW)-lichaam. De Europese KRW moet ervoor zorgen dat het oppervlakte- en grondwater van een goede kwaliteit is en dat ecologische doelen behaald worden.

Veiligheid en waterkeringen

Ten zuiden van het plangebied is een boezemkering gelegen. De locatie waar een functiewijziging van natuur naar bedrijvigheid plaatsvindt is niet binnen de kern-/beschermingszone van deze kering gelegen. Delen van de bestaande scheepswerf zijn wel gelegen binnen de beschermingszone van de kering.

Afvalwaterketen en riolering

De locatie waar de functiewijziging plaatsvindt is in de huidige situatie niet aangesloten op een rioolstelsel. De bestaande scheepswerf in aangesloten op een gemengd stelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de functiewijziging naar bedrijvigheid en de realisatie van één bedrijfswoning ter plaatse van de huidige functie natuur. Daarnaast wordt parallel aan de loop van de ringvaart een damwand geplaatst. Deze dient tegen het weglekken van water uit de haven en om oeverafslag door boeggolven te voorkomen.

Waterkwantiteit

Bij een toename in verharding dient deze toename te worden gecompenseerd door de aanleg van functioneel open water. Volgens de eis van het Hoogheemraadschap van Rijnland dient bij een toename in verharding van 500 m2 of meer 15% van de toename te worden gecompenseerd. Met voorliggende plan wordt slechts één woning mogelijk gemaakt. In geen geval zal deze ontwikkeling leiden tot een toename in verharding van 500m2 of meer. Watercompensatie is dan ook niet vereist.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.

Veiligheid en waterkeringen

Constructies in, op of nabij een waterkering vormen een potentieel gevaar voor de primaire functie van de waterkering. Niet alleen kan bebouwing het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden, ook kan het toekomstige dijkverzwaring in de weg staan. Het waterkerend vermogen van een dijk wordt bepaald door de kruinhoogte, de fundering, alsmede de stabiliteit en de waterdichtheid van het beklede dijklichaam. De aanwezigheid van bebouwing kan de faalmechanismen en daarmee het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden. Het hoogheemraadschap heeft daarom bouwactiviteiten in de waterkering in haar Keur in beginsel verboden. Indien activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het belang van de kering (bijvoorbeeld bouwwerken, kabels en leidingen, verhardingen, beplantingen, etc.) moet een watervergunning op basis van de Keur aangevraagd worden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Omdat het waterkeringbelang niet het enige belang is en bouwwerken in sommige gevallen verenigbaar zijn met een veilige waterkering, kan het hoogheemraadschap via een vergunning ontheffing verlenen van dit verbod.

Ook voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap een vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater.

Voor voorliggende plan is een vergunning op basis van de Keur nodig voor het aanbrengen van de damwand in de watergang.

Riolering en afkoppelen

Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  • het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  • huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren getransporteerd;
  • ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
      • a. zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
      • b. lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht;

De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater

Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:

  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen van berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand-slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.

Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.

Conclusie

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.5 Ecologie

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoeksgebied

Het onderzoeksgebied voor het aspect ecologie wijkt enigszins af van het plangebied, zoals verbeeld in paragraaf 1.2. In figuur 4.1 is het onderzoeksgebied weergegeven. Het bedrijfsperceel valt buiten dit gebied. Daarentegen is een strook van het elzenbos ten westen van het plangebied bij het onderzoeksgebied betrokken, aangezien daar beheermaatregelen worden beoogd.

Het onderzoeksgebied ligt deels in het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de EHS. De huidige bestemming is 'Natuur'. Het onderzoeksgebied betreft een langgerekte strook tussen de ringvaart en een grote watergang (de Muizenstaart). De besloten strook is in particulier bezit en gedeeltelijk bewoond. In de Muizenstaart liggen veel woonboten. Het gebied ten zuiden van de strook bestaat uit reguliere weidepercelen. Langs de noordoever van de ringvaart is lintbebouwing aanwezig. Twee percelen van de strook zijn in bezit van de werf. Het betreffen de twee percelen die direct ten westen van de werf liggen. Tussen beide percelen loopt een sloot die de ringvaart en de Muizenstaart met elkaar verbindt. De bodem van de percelen is venig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.KERKLAAN7-VAS1_0011.png"

Figuur 4.1 - Onderzoeksgebied voor het aspect ecologie

Beoogde ontwikkelingen

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van:

  • een bedrijfswoning ten westen van de werf, direct grenzend aan het bedrijfsperceel (figuur 4.1);
  • het doortrekken van de beschoeiing langs de ringvaart ter hoogte van de werf tot langs de noordoever van het oostelijke perceel. Dit in verband met de voortdurende afkalving van de oever door golfslag (zie eveneens figuur 4.1);
  • een concreet toekomstbeeld voor het oostelijke perceel ten behoeve van een gericht beheer. In eerste instantie bestaat dit uit het ontwikkelen van een verlandingszone ter plaatse van de af te sluiten inham, de ontwikkeling van struweel in de zuidelijke helft en kruidenrijk hooiland in de noordelijke helft;
  • het toepassen van hakhoutbeheer op het westelijke perceel tot hakhoutbos. De elzen hebben de volwassen leeftijd bereikt en beginnen te kwijnen. Regelmatig vallen bomen om. Sommige exemplaren trekken daardoor de oever stuk. Hiervoor is reeds in het verleden een vergunning verleend (in combinatie met de baggerstort).

Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verwijderen beplanting;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het onderzoeksgebied vormt geen onderdeel van Natura 2000. Het westelijke deel van het onderzoeksgebied maakt deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het oostelijke deel, waar de bedrijfswoning voorzien is, ligt buiten het NNN-gebied. In figuur 4.1 is de locatie ten opzichte van de NNN weergegeven. Het rode kader betreft het plangebied, het gele kader de locatie van de nieuwe bedrijfswoning en de groene arcering de NNN.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck en is op circa 12 kilometer ten zuidoosten van de ontwikkeling gelegen. Dit Natura 2000-gebied ligt op zeer grote afstand van het plan- en onderzoeksgebied en wordt niet beïnvloed door de relatief kleinschalige ingreep.

Voor het oostelijke helft van het perceel waarop de bedrijfswoning komt te staan, is voornamelijk pioniers- en stikstofminnende ruigtebegroeiing aanwezig. Dit perceel ligt buiten de NNN. De westelijke helft van dit perceel, en de meer westelijk gelegen percelen, maken deel uit van het NNN en bestaat uit elzenbos met dichte bomen en schaduwrijke bodem, ofwel elzenbroekbos. Het provinciale beleid is gericht op behoud van de huidige kenmerken en waarden. Dit betekent dat het perceel elzenbroekbos moet blijven. De provincie schrijft niet in detail voor hoe het bos beheerd moet worden. De wens van de initiatiefnemers om hier hakhoutbeheer toe te passen is daarom geoorloofd, zoals nader is onderbouwd in bijlage 2 .

Circa 500 m ten zuiden van het plan- en onderzoeksgebied ligt tevens een belangrijk weidevogelgebied. De realisatie van één woning leidt, gezien de reeds bestaande verstoring vanuit de haven en de woonboten, niet tot verstoring van de NNN of het weidevogelgebied.

De wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Planologisch regime

De huidige bestemming van het onderzoeksgebied betreft 'Natuurdoeleinden'. Na realisatie van de ontwikkeling zal ter plaatse van de nieuwe bedrijfswoning de bestemming 'Bedrijf' gelden. Deze specifieke locatie maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland en is evenmin aangemerkt als Natura 2000-gebied. De natuur ter plaatse van het plangebied vormt dan ook geen dermate bepalende en/of waardevolle natuur dat er significante negatieve effecten en/of onevenredige schade optreedt. Voor het overige deel van het plangebied, waar geen woonbestemming wordt gerealiseerd blijft de bestemming 'Natuur' onverminderd van toepassing.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een Flora- en Faunaonderzoek uitgevoerd door Bureau Bleijsterveld in 2012. Aangezien de inrichting en het beheer van het plangebied onveranderd zijn kan worden aangenomen dat de uitkomsten niet wezenlijk anders zullen zijn. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3. Vanwege de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming zijn de resultaten van dit onderzoek getoetst aan de nieuwe wetgeving. De nieuw beschermde soorten onder de Wet natuurbescherming betreffen ongewervelden, vissen en plantensoorten die hoge eisen stellen aan hun leefgebied, deze soorten worden niet verwacht in het plangebied. Uit het onderzoek blijkt het volgende:

Flora

De plantensoort prachtklokje is aangetroffen in het plangebied, deze soort is met ingang van de Wet natuurbescherming niet meer beschermd. Het exemplaar staat naast het pad in de noordoosthoek van het terrein.

Fauna

  • De ingreep kan een negatief effect hebben op algemene soorten uit de soortgroepen zoogdieren en amfibieën. In provincie Zuid-Holland geldt een vrijstelling voor deze soorten.
  • Het plan voor de ontwikkeling van een woning is niet van invloed op vleermuizen. Het toepassen van hakhoutbeheer kan een negatief effect hebben op verblijfplaatsen van vleermuizen, hoewel dit niet heel waarschijnlijk is. Het toepassen van een hakhoutbeheer is niet van invloed op vlieg- en foerageerroutes van vleermuizen.
  • In de opgaande begroeiing zijn broedvogels zonder vaste nestplaats te verwachten. Het plan is niet van invloed op broedvogels met vaste nestplaatsen.
  • Het toepassen van zwaar materieel bij de aanleg van de beschoeiing kan een negatief effect hebben op vissen en amfibieën. Bij de werkzaamheden nabij of in het water is het van belang dat het werkgebied wordt afgedamd en de in het water levende vissen en amfibieën worden afgevangen en buiten het werkgebied worden gebracht. Op deze wijze is er geen sprake van verstoring.
  • Het plan is niet van invloed op strikter beschermde zoogdieren, reptielen en ongewervelden.

Uit het onderzoek komt naar voren dat het plan een negatief effect kan hebben op vleermuizen, broedvogels zonder vaste nestplaats en beschermde vissen.

Het is verboden om vaste verblijfplaatsen van vleermuizen te vernietigen. Dit betekent dat bomen met secundaire holten moeten blijven staan of dat het plan- of onderzoeksgebied eerst moet worden onderzocht op aanwezigheid van verblijfplaatsen.

Het is verboden om nesten van vogels te vernietigen. Dit betekent dat het verwijderen van groen buiten het broedseizoen van vogels moet plaatsvinden. De piek van het broedseizoen ligt globaal in de periode half maart – half juli. Eerdere en latere broedgevallen komen echter voor. In de periode november – februari is de kans opbroedsels nihil.

Wanneer bij de aanleg van de beschoeiing zwaar materieel wordt gebruikt, dient dit buiten de kwetsbare periode van vissen te gebeuren. Dit is de periode buiten de paaitijd en opgroeiperiode van larven, dat wil zeggen buiten de periode half maart t/m augustus.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden, zoals Natura 2000 of de NNN. Door rekening te houden met gevoelige perioden van vogels en vissen en bomen met holten voor vleermuizen te laten staan, worden negatieve effecten op beschermde soorten voorkomen. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

De ecologische waarden van het gebied kunnen worden vergroot door aan de west en zuidkant van het gebouw vleermuiskasten op te hangen of in te bouwen.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek

Ter plaatse van het plangebied vindt een functiewijziging plaats van natuur naar bedrijvigheid voor de verplaatsing van de bedrijfswoning die nu gevestigd is aan de Kerklaan 7 te Leimuiden. In het kader van een goede bedrijfsontwikkeling is het daarnaast gewenst dat er metalen schepen met een lengte groter dan 25 meter kunnen worden gebouwd in de scheepswerf. Daarvoor moet de toegestane milieucategorie worden opgeschaald naar 5.1. Door de omgevingsdienst West-Holland is in juli 2016 een onderzoek van de milieusituatie gemaakt ter plaatse van het plangebied. Deze beoordeling is in bijlage 4 toegevoegd. Hieronder staan de belangrijkste uitkomsten uit de beoordeling weergegeven.

  • De huidige activiteiten van de scheepswerf (schepen kleiner dan 25 meter) vallen in milieucategorie 4.1. De gewenste activiteiten (schepen langer dan 25 meter en tot 32 meter) vallen in milieucategorie 5.1;
  • De gewenste uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten van de scheepswerf leidt naar verwachting niet tot een hogere milieubelasting bij de bestaande en de nieuwe woningen dan vanwege de huidige bedrijfsactiviteiten het geval is;
  • De activiteiten van de scheepswerf zullen door de uitbreiding van de activiteiten naar verwachting niet zodanig wijzigen dat de geluidbelasting naar de omgeving wijzigt;
  • Uit een inventariserend bedrijfsbezoek gericht op het aspect lucht is gebleken dat:

- De emissies naar de buitenlucht vanuit het bedrijf op dit moment beperkt zijn;

- Uit de stoffenadministratie van het bedrijf blijkt dat er bij de huidige bedrijfsvoering geen specifieke emissie-eisen gelden voor de afvoer van lasrook en van vluchtige organische stoffen. Ook is er bij de huidige hoeveelheden geen geurhinder te verwachten;

- Indien mechanisch verf gespoten wordt, worden in een nieuwe milieuvergunning, indien gevoelige gebouwen binnen een afstand van 50 meter van een emissiepunt bevinden, voorschriften opgenomen ten aanzien van emissies naar de buitenlucht.

  • De geluidbelasting vanwege de huidige activiteiten van de scheepswerf bij de bestaande woningen aan de Leimuiderdijk bedraagt maximaal 50 dB(A);
  • Geadviseerd wordt om voor de nieuwe woonwijk uit te gaan van de richtafstanden die gelden voor een rustige woonwijk (200 meter voor de huidige bedrijfsactiviteiten en 500 meter voor de gewenste bedrijfsactiviteiten);
  • Indien bij de nieuwe woningen niet aan de richtafstanden voldaan kan worden, wordt geadviseerd om voor de nieuwe woningen een richtafstand van tenminste 75 meter aan te houden vanaf de grens van het bouwvlak van de scheepswerf richting de omgeving. Op deze afstand wordt voldaan aan de richtwaarde van 45 dB(A);
  • Omdat de scheepswerf met de huidige bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de bestaande woningen niet kan voldoen aan de in de geldende omgevingsvergunning onderdeel milieu opgenomen geluidnormen, zal de Omgevingsdienst de milieuvergunning actualiseren.

Wet geluidhinder

Zoals gezegd valt de inrichting, gezien de beoogde activiteiten (het bouwen en repareren van schepen van 25 tot 32 meter), in milieucategorie 5.1. In onderdeel D van bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) wordt aangegeven dat dergelijke inrichtingen als 'grote lawaaimakers' worden gezien en er dientengevolge een geluidzone moet worden vastgesteld overeenkomstig de Wet geluidhinder. Dit geldt alleen voor zover metaalbewerkende activiteiten in de open lucht plaatsvinden of het proefdraaien van motoren in de avond- of nachtperiode plaatsvindt. Omdat aan deze activiteiten in de specifieke gebruiksregels (art. 3.3 onder f) nadrukkelijk beperkingen zijn gesteld, is het vaststellen van een geluidzone voor deze ontwikkeling niet aan de orde.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuhinder de beoogde ontwikkeling niet in de weg staat en dat de omliggende bedrijven niet in de eigen bedrijfsvoering worden beperkt. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg. Ter plaatse van de beoogde woning, de omliggende woningen en nieuwe woonwijk zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.7 Archeologie

Regelgeving en beleid

Erfgoedwet

Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Beleidsnota Archeologie

De gemeente Kaag en Braassem heeft haar archeologiebeleid geformuleerd en vastgelegd op de De archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart en de toelichting daarop (ADC Heritage, 4 augustus 2011) en in de nota 'Aanpassing archeologische beleidsadvieskaart (The Missing Link, maart 2013). De archeologische beleidsadvieskaart is het instrument van de gemeente Kaag en Braassem op basis waarvan zij op een verantwoorde manier met haar bodemarchief kan omgaan. De gemeente wil, indien wenselijk, gemotiveerd van de provinciale richtlijnen af kunnen wijken en een eigen visie op het archeologisch landschap ontwikkelen.

Op grond van de geïnventariseerde gegevens is, in combinatie met algemene kennis over bodemopbouw, bewoningsgeschiedenis van en locatiekeuzes in en rondom de gemeente Kaag en Braassem, een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld. Dit model geeft op basis van de meest recente wetenschappelijke inzichten en feitelijke waarnemingen binnen de gemeente een voorspelling over het voorkomen, de aard en de verspreiding van archeologische resten. De als bijlage in dit rapport opgenomen archeologische verwachtingskaart vormt een visualisatie van dit model. De op de verwachtingskaart gebaseerde beleidsadvieskaart bevat zones waar wel of geen voorwaarden zijn verbonden aan toestemming om de bodem te mogen verstoren. Deze zones zijn met de grootst mogelijke nauwkeurigheid bepaald op zoveel mogelijk en zo nauwkeurig mogelijke gegevens.

De archeologisch waardevolle gebieden en bijbehorende regimes die op de archeologische beleidsadvieskaart zijn weergegeven kunnen direct vertaald worden naar de kaarten en regels van nieuwe bestemmingsplannen. Bij het opstellen of wijzigen van consoliderende bestemmingsplannen zal dit doorgaans voldoende zijn. Voor elk bestemmingsplan dat is gericht op ruimtelijke ontwikkelingen is aanpak van de archeologische waarden door middel van archeologisch (voor)onderzoek in een zo vroeg mogelijk stadium vereist. Zo kunnen gedetailleerde gegevens over de ontwikkelingslocatie worden verzameld op basis waarvan archeologische belangen door de gemeente zorgvuldig kunnen worden afgewogen.

In het geval van een postzegelbestemmingsplan kan worden volstaan met het, indien noodzakelijk, opnemen van een dubbelbestemming waarmee de bescherming van de te verwachten archeologische waarden wordt gewaarborgd. Uiteindelijk dient bij het aanvragen van de omgevingsvergunning voor bouwen alsnog , op basis van de opgenomen dubbelbestemming, archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek

De gronden behorende bij het scheepswerfbedrijf zijn op de Archeologische beleidskaart van de gemeente Kaag en Braassem heeft het plangebied een middelhoge verwachting (zie figuur 4.2). Binnen deze gebieden dient voor bodemingrepen met een oppervlak van meer dan 2.500 m2 en dieper dan 30 cm archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Voor uitsluitend het realiseren van de woning is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk aangezien het grondoppervlak kleiner is dan 2.500 m2. De overige op het perceel uit te voeren werkzaamheden kunnen het oppervlak van 2500 m2 eventueel wel overschrijden. Omdat op voorhand niet kan worden aangetoond dat de werkzaamheden binnen het oppervlak van 2500 m2 blijven, wordt voor het plangebied een dubbelbestemming opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.KERKLAAN7-VAS1_0012.png"

Figuur 4.2 - Uitsnede Archeologische beleidsadvieskaart, gemeente Kaag en Braassem

4.8 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Daarnaast vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het water, het spoor of door buisleidingen.

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

4.9 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.10 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.2 - Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.KERKLAAN7-VAS1_0013.png"

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

De ontwikkeling bestaat uit de verplaatsing van een bedrijfswoning en is daarmee dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie niet voor een verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt daardoor in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven. Naast de verplaatsing van de bedrijfswoning wordt de milieucategorie verhoogd naar 5.1. Door de omgevingsdienst West-Holland is in juli 2016 een beoordeling van de milieusituatie gemaakt ter plaatse van het plangebied. Deze beoordeling is in bijlage4 toegevoegd. In dit onderzoek is ook de luchtkwaliteit in de toekomstige situatie beoordeelt. De verwachting is dat verhoging van de milieucategorie naar 5.1 geen verslechtering geeft voor de luchtkwaliteit. Indien mechanisch verf gespoten wordt, worden in een nieuwe milieuvergunning, indien gevoelige gebouwen binnen een afstand van 50 meter van een emissiepunt bevinden, voorschriften opgenomen ten aanzien van emissies naar de buitenlucht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort.

Hieruit blijkt dat in zowel 2015 als in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof PM10 en PM2,5 direct langs de Weteringweg (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is indien (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2);

  • 5. de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • 6. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat;
  • 7. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de functiewijziging van natuur naar bedrijf voor de verplaatsing van één bedrijfswoning. De beoogde ontwikkeling overschrijdt de drempelwaarden niet. Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor voorgenomen plan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 5 Juridische verantwoording

In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe de juridische regeling is vormgegeven.

5.1 Verantwoording

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de bedrijfswoning, een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling.

De planopzet biedt flexibiliteit voor de beoogde herinrichting en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in het plan vastgelegde omvang van de diverse functies is vastgelegd op de verbeelding en in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.

Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de voormalige Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De regeling is tevens afgestemd op het gemeentelijk handboek voor bestemmingsplannen.

5.2 Opbouw regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

5.3 De bestemmingen

Bedrijf

In het bestemmingsplan is de bestemming Bedrijf toegekend aan het de locatie van de nieuwe bedrijfswoning en het oude bedrijfsperceel. De locatie van de nieuwe bedrijfswoning is aangeduid op de verbeelding. Binnen het overige bouwvlak is geen bedrijfswoning toegestaan. De maximale oppervlaktemaat is afgestemd op de huidige aanwezige bebouwing, inclusief het grondoppervlak van de nieuwe bedrijfswoning en 100 m2 voor de voorgenomen uitbreiding van de bedrijfsbebouwing van beperkte omvang. De maximale goot- en bouwhoogtes zijn afgestemd op de maten zoals vastgelegd en onderbouwd in het (ontwer-)bestemmingsplan Leimuiden-West.

Natuur

Rondom de nieuwe woning hebben de gronden de bestemming Natuur gekregen. De gronden kunnen niet worden gebruikt als tuin. Binnen het gebied zullen ook geen wandelpaden of vlonders worden aangelegd. Op deze manier wordt een natuurlijk inrichting van het gebied gewaarborgd.

Waterstaat - Waterkering

De waterstaatkundige dubbelbestemming uit het vigerende bestemmingsplan is overgenomen in de bestemmingsregels en op de verbeelding.

Waarde - Archeologie

De archeologische dubbelbestemming uit het vigerende bestemmingsplan is overgenomen in de bestemmingsregels en op de verbeelding.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan 'Scheepswerf Kok' wordt in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening aan diverse personen en instanties toegezonden. Eventuele reacties van deze personen en instanties worden t.z.t. in deze paragraaf opgenomen.

Tevens zal het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage worden gelegd. Eventuele reacties worden t.z.t. in deze paragraaf opgenomen.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.

De gemeente zal een anterieure overeenkomst sluiten met de betreffende partij waarin het kostenverhaal wordt geregeld. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partij. Geconstateerd is dat initiatiefnemer voldoende middelen heeft om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.