Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Oud Adeselaan 51 Rijpwetering
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1884.BPOUDADESELAAN51-VAS1

4.7 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Habitat- of Vogelrichtlijn. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
4.7.1 Inleiding
In het kader van de een goede ruimtelijke onderbouwing moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige beschermde natuurgebieden en dier- en plantsoorten zoals de Natuurbeschermingswet (1998) en  Flora- en faunawet (2002) die aangeven. Als hier sprake van is, moet worden afgeweken middels een omgevingsvergunning.
Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Habitat- of Vogelrichtlijn. Wat betreft soortbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van dier- en plantsoorten geregeld.    
4.7.2 Natuurbeschermingswet
De bescherming van soorten is geregeld in de Flora- en faunawet. De Natuurbeschermingswet 1998 is op 1 oktober 2005 gewijzigd. Sindsdien zijn de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt. De volgende gebieden worden aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet: 
  • Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.
Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Hierdoor is in Nederland een zorgvuldige afweging gegarandeerd bij projecten die gevolgen kunnen hebben voor natuurgebieden. 
 
Conclusie
Onderhavig plangebied is niet gelegen in of nabij een Natura 2000- gebied of een Beschermd of Staats natuurmonument en is niet aan te merken als wetland. De Natuurbeschermingswet vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
4.7.3 Ecologische Hoofdstructuur
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van de provincie Zuid-Holland sluit aan de bij nationale EHS. De EHS van Nederland maakt weer onderdeel uit van het Europese netwerk van natuurgebieden. Dit netwerk wordt aangeduid als de Natura-2000 gebieden.
De EHS is een robuust netwerk van alle belangrijke natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Het netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden en nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. De EHS omvat belangrijk leefgebied voor veel, soms zeldzame, soorten planten en dieren.
 
Om de aansluiting met het nationale en Europese netwerk optimaal te houden werkt de provincie momenteel hard aan de EHS. Het doel is deze in 2018 gereed te hebben.
 
Conclusie
Gelet op de ligging binnen bestaand bebouwd gebied en het feit dat er geen sloop of kapwerkzaamheden plaatsvinden kan worden aangenomen dat onderhavig plan geen negatief effect heeft op de Ecologische Hoofdstructuur.
4.7.4 Soortenbescherming
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. Deze wet biedt het juridisch kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten in Nederland en bevat onder andere de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LBV (artikel 75, lid 3).
 
Conclusie
Gelet op de binnenstedelijke ligging worden aangenomen dat er ter plaatse geen beschermde soorten voorkomen. De bebouwing is reeds aanwezig en wordt niet verder uitgebreid. Daarnaast is er geen sprake van de sloop van bestaande opstallen en het kappen van bomen. Het initiatief is niet in strijd met de Flora- en Faunawet.