Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Groenwegh 14 Hoogmade / Zuidweg 10b Rijpwetering
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1884.BPGROENWEGH14-VAS1

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Groenwegh 14 is thans een boomkwekerij van 3,25 hectare gevestigd. De initiatiefnemer is voornemens het agrarisch bedrijf te beëindigen en woningen te realiseren. Het thans vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Jacobswoude' (2008) is onvoldoende toegesneden op de beoogde ontwikkeling. Derhalve is initiatiefnemer sinds 2012 in overleg met de gemeente over de kaders van de beoogde ontwikkeling.
 
Het overleg met de gemeente heeft geresulteerd in een collegebesluit d.d. 9 april 2013. De inhoud van dit collegebesluit is per brief van 26 februari 2014 wederom bevestigd. In het besluit is aangegeven dat de gemeente welwillend is mee te werken. In paragraaf 3.3 wordt nader ingegaan op het collegebesluit.
   
De totale ontwikkeling gaat uit van het beëindigen van het agrarisch bedrijf (boomkwekerij) en de sloop van alle gebouwen, behoudens de bestaande woning die gerealiseerd is in 2009. In reactie op het principeverzoek nr. 20110072, kenmerk 13.11597 dd 5 april 2013(zie bijlage) stelt het college van de gemeente Kaag en Braassem bereid te zijn mee te werken met het verzoek tot gebruik van de ruimte voor ruimte regeling. Uit deze reactie blijkt het tekort van 0,46 woning om de twee woningen te mogen realiseren. Voorts heeft initiatiefnemer in de omgeving van het plangebied een mogelijkheid tot extra compensatie gevonden. Familie Wortman geeft toestemming (zie bijlage) om ten behoeve van onderhavige ontwikkeling een deel van het perceel om te vormen van "Sierteelt" naar "Agrarisch met waarde - Natuur en Landschapswaarden". Inmiddels is de 'Ruimte voor Ruimte' regeling met het nieuwe provinciale beleid komen te vervallen. Middels kwaliteitsverbetering kan er alsnog gebruik worden gemaakt van de oude ruimte voor ruimte regeling voor het verkrijgen van bouwrecht voor de twee woningen. 
   
Deze woningen zullen worden gerealiseerd in één bouwvolume. Daarmee worden de landschappelijke kwaliteiten en de kwaliteiten van de Groenewegh behouden. Deze landschappelijke kwaliteiten worden mede bepaald door de uitstraling van het erf en de gebouwen. Initiatiefnemer in voornemens de huidige landelijke uitstraling van het erf zo veel mogelijk te behouden. Bij de twee-aan-een-gesloten woningen wordt met het ontwerp nadrukkelijk rekening gehouden met de landelijke omgeving met boerderijen. 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied ligt in het buitengebied van Hoogmade in de gemeente Kaag en Braassem. Het betreft het perceel aan de Groenwegh 14. Het plangebied wordt begrensd door de Groenwegh en de Ruige Kade. In totaal heeft het perceel een oppervlakte van circa 3,25 hectare. 
     
Ligging plangebied (Groenewegh 14 Hoogmade binnen zwart kader, Zuidweg 10 Rijpwetering binnen rood kader)
 
    
Begrenzing plangebied Groenwegh 14 (indicatief) 
 
Het plangebied ligt aan het lint van Rijpwetering in de gemeente Kaag en Braassem. Het betreft het perceel aan de Zuidweg 10b. Het plangebied wordt begrensd door de lintbebouwing aan de Zuidweg 10a en de omringende percelen weidegrond. In totaal heeft het perceel een oppervlakte van circa 5500m². 
 
Begrenzing plangebied Zuidweg 10 (indicatief)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied aan de Groenwegh valt momenteel binnen het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Jacobswoude'. De gemeenteraad van de voormalige gemeente Jacobswoude heeft het bestemmingsplan 'Buitengebied Jacobswoude' vastgesteld op 11 november 2008. Binnen dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming "Agrarische doeleinden". Voorts is de subbestemming sierteelt opgenomen.
 
Het plangebied aan de Zuideinde valt binnen het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Kaag en Braassem West'. Op 17 juni 2013 is dit bestemmingsplan door de gemeenteraad van de gemeente Kaag en Braassem vastgesteld. Binnen dit bestemmingsplan heeft het plan de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden'. Tevens heeft het plangebied dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie -1'en gebiedsaanduiding 'milieuzone - ruwvoeder'.
 
Met het vaststellen van voorliggend bestemmingsplan zal het bestemmingsplan 'Buitengebied Jacobswoude' binnen de plangrenzen van het voorliggende bestemmingsplan 'Groenwegh 14 Hoogmade / Zuidweg 10b Rijpwetering' niet meer van toepassing zijn.  
  
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van overlegmomenten en de ontwerpfase van het plan zijn opgenomen.
2 Het initiatief
2.1 Huidige situatie
Aan de Groenwegh 14 te Hoogmade is in de huidige situatie een boom-/sierteeltbedrijf van circa 3,25 hectare gevestigd. Op het perceel is momenteel één bedrijfswoning aanwezig. Daarnaast is een gedeelte van de schuur ingericht en in gebruik als woning, eveneens als een stacaravan met aanbouw. In totaal zijn er in de huidige situatie dus drie bouwwerken als woning in gebruik. Van deze drie gebouwen is alleen de bedrijfswoning legaal als woning in gebruik.
 
De locatie ligt in het buitengebied van Hoogmade. Het gebied wordt gekenmerkt door diepe percelen met agrarische bedrijven met incidentele bebouwing aan de kop van het perceel. Hierdoor heeft de Groenwegh een waardevol open karakter en zijn er veel doorzichten naar het omliggende landschap. 
 
De onderstaande afbeeldingen geven een beeld van de huidige situatie. De eerste afbeelding toont een overzicht van het erf en de tweede laat de boerderij, gerealiseerd in 2009, zien.
 
   
Luchtfoto huidige situatie
 
Bestaande bedrijfswoning
2.2 Toekomstige situatie
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van twee woningen middels de 'Ruimte voor Ruimte' regeling. De 'Ruimte voor Ruimte' regeling is met het nieuwe provinciale beleid opgegaan in een ruimere en anders geformuleerde regeling ten behoeve van kwaliteitsverbetering. Hierdoor is het mogelijk om alsnog van deze regeling gebruik te maken. De gemeente houdt hierbij dezelfde getallen aan. Beide woningen worden in één gezamenlijk bouwvolume gerealiseerd. Met het saneren van het boom- en sierteelt bedrijf heeft de initiatiefnemer recht op de realisatie van 1,54 woningen. De ruimte voor ruimte regeling stelt dat voor de sanering van iedere 2,25 ha boom- en sierteelt een woning gerealiseerd mag worden. Voor de sloop van elke 1000 m² aan bedrijfsbebouwing mag tevens een woning gerealiseerd worden. De onderstaande tabel toont de ruimte voor ruimte regeling voor de planlocatie.
 
Compensatie
Woning
2,8 ha boom- en sierteelt
1,24
300 m² bedrijfsgebouw
0,3
elders aangekocht bouwrecht (Zuidweg 10 Rijpwetering)
0,46
 
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van twee woningen in de vorm van een twee-aan-een-gesloten woning. Conform de huidige beleidslijn uit het bestemmingsplan "Buitengebied Jacobswoude" hebben beide woningen een kavel van 750m². De bestaande woning behoudt in de huidige situatie een kavel van 1000 m². De nieuwe woningen zullen qua architectuur aansluiten aan bij de bestaande woning en de landschappelijke omgeving.
   
Plattegrond beoogde ontwikkeling (indicatief)   
 
Het parkeren zal geheel op eigen terrein opgelost worden. In de voorgaande plattegrond zijn hiertoe reeds zes parkeerplekken ingetekend. Het precieze aantal, alsmede de uiteindelijke locatie, zal in een latere fase definitief worden bepaald.
      
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de vigerende beleidsdocumenten gedateerd.
 
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij...’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
  1. een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
  2. over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
  3. een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Nederland concurrerend
Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio’s en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
 
Nederland bereikbaar
De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
 
Nederland leefbaar en veilig
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen zal moeten toenemen.
 
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent voor alle ruimtelijke plannen:
  1. eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;
  2. vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
  3. mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
Planspecifiek
Gezien de kleine schaal van de ontwikkeling is er niet direct raakvlak met het rijksbeleid. Derhalve is de ontwikkeling enkel getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking:
 
De beoogde ontwikkeling wordt gerealiseerd voor gebruik van de initiatiefnemer. Familieleden van de initiatiefnemer zullen zich in de twee nieuwe woningen huisvesten.
 
Het bouwinitiatief is kleiner dan zes woningen waardoor op basis van jurisprudentie geen afstemming door de provincie verplicht is. De twee woningen zijn opgenomen in de Woningbouwplanlijst van de gemeente Kaag en Braassem 'diverse projecten' en past binnen het totaal aantal uit de woningbehoefteraming 2013.
 
De toekomstige bebouwing wordt gerealiseerd ter compensatie van het opheffen van het agrarisch bedrijf en sierteelt op het perceel Zuidweg 10b. Tevens wordt door ontwikkeling ter plaatste van de huidige bebouwing voorzien in een kwaliteitsverbetering. De nieuwe woningen zullen gerealiseerd worden passend in landelijke stijl.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.
 
In het Barro worden een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
 
Na de eerste aanvulling van 1 oktober 2012 worden in het Barro vijftien onderwerpen beschreven zoals project Mainportontwikkeling Rotterdam, defensie, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
 
Planspecifiek
Het plan heeft geen direct raakvlak met de aspecten benoemd in het Barro. Gesteld kan worden dat het plan niet in strijd is met het Barro.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Algemeen
Provincie Zuid-Holland heeft voor haar ruimtelijke visie de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte 2014 en het Programma Ruimte vastgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte. De verplichtingen voor ruimtelijke plannen van de provincie of lagere overheden zijn opgenomen in de Verordening.

3.2.2 Visie Ruimte en Mobiliteit
De Provinciale Staten van provincie Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de Visie Ruimte en Mobiliteit vastgesteld. Met het vaststellen van de VRM is de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie uit 2010, incl. onderliggende herzieningen, komen te vervallen.
  
In de VRM signaleert de provincie de structurele veranderingen in samenleving, economie en milieu. De voorspelbaarheid van nieuwe ontwikkelingen vermindert, demografische ontwikkelingen verschillen en de regionale economie internationaliseert en is kwetsbaar voor externe schokken. Tegelijkertijd gaan technologische innovaties snel en kunnen oplossingen in beeld brengen die nu nog onhaalbaar lijken. Deze tijd vraagt om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen. De economische, technologische en demografische ontwikkelingen werken door in de wijze waarop mensen en bedrijven de ruimte en het mobiliteitsnetwerk gebruiken. De provincie wil aansluiten op de bestaande en toekomstige dynamiek door waar mogelijk flexibiliteit in regelgeving te bieden. De Visie Ruimte en Mobiliteit is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen.
 
De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De gewenste ontwikkeling is verwoord in vier rode draden:
  1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Vanuit het besef dat stad en land één leefomgeving vormen met elkaar aanvullende kwaliteiten, kent deze Visie Ruimte en Mobiliteit een indeling in functionele hoofdstukken. Het hoofdstuk 'Mobiliteit en bebouwde ruimte' geeft uitwerking aan de eerste en tweede rode draad. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit (derde rode draad) komt hoofdzakelijk tot uiting in het hoofdstuk 'Kwaliteit van landschap, groen en erfgoed’ en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving hoofdzakelijk bij ‘Water, bodem en energie’. De verschillende onderdelen zijn samengevat weergegeven op vier kaarten. 
  
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een uitsnede van de overzichtskaart van de VRM.    
Uitsnede VRM (plangebied binnen zwart kader) 
 
Het plangebied ligt volledig in veen(weide)landschap, het perceel ligt tegen de buitengrens van een stiltegebied. In de beoogde situatie wordt de agrarische functie opgeheven. De landelijke uitstraling blijft wel behouden. Het akkerland wordt getransformeerd naar weideland. De nieuwe woningen worden gerealiseerd in plaats van de huidige bebouwing. Derhalve treed er geen extra verstedelijking op en blijven de verkaveling en het aanzicht van het erf behouden. De Visie Ruimte en Mobiliteit stelt richtpunten voor het veen(weide)landschap:
  1. Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
  2. Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen
  3. Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden
  4. Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.
  5. Nieuwe agrarische bedrijven liggen aan bestaande ruilverkavelingslinten of op een zeer goed bereikbare locatie voor zwaar verkeer. Ze vormen visuele eilanden in het veenweidelandschap door stevige, passende beplanting en een ligging op ruime afstand van elkaar.
De beoogde ontwikkeling doet geen afbreuk aan de bestaande verkaveling. De nieuwe woningen worden aan de kop van het erf, in plaats van de huidige bedrijfsbebouwing, gerealiseerd. De rest van het kavel blijft open en zal ingevuld worden als grasland waarmee de openheid van het landschap behouden blijft en versterkt wordt. De beoogde ontwikkeling sluit aan op de richtpunten van de veenweidelandschap.
 
Wat betreft de ruimtelijke kwaliteit vormen de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit het kader. Het plangebied ligt binnen het gebiedsprofiel 'Hollandse Plassen'. In toelichting paragraaf 3.2.5 wordt op dit gebiedsprofiel nader ingegaan.

3.2.3 Programma Ruimte
Tegelijk met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland ook het Programma Ruimte vastgesteld. Dit Programma kent, net als de Visie Ruimte en Mobiliteit, de status van structuurvisie. Gezamenlijk beschrijven ze het integrale ruimtelijk beleid. De vier rode draden die beschreven zijn in de Visie Ruimte en Mobiliteit en die richting geven aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie, komen ook terug in het Programma Ruimte.

Dit programma biedt daarom ook zoveel mogelijk de ruimte om kansen, vernieuwende ideeën en plannen uit de samenleving, gezamenlijk door te vertalen naar concrete handelingsperspectieven. Door bijvoorbeeld het proces van gebiedsgerichte verkenningen, kennisontwikkeling, strategisch onderzoek en beleidsinformatie op onderdelen meer in samenwerking met partners in de regio te organiseren, schept de provincie belangrijke voorwaarden voor het (laten) ontstaan van nieuwe vitale coalities van partijen en initiatieven uit de samenleving aan de voorkant van ontwikkelingen gefaciliteerd worden. De verschillende activiteiten zijn inzichtelijk gemaakt in de Actieagenda ruimte.

Het Programma Ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om deze doelen te (doen) bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio’s en provincie. De realisatiemix uit het Programma Ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.
 
Planspecifiek
Voorliggend planvoornemen maakt geen onderdeel uit van één van de in het Programma Ruimte beschreven projecten. De kleinschalige ontwikkeling kent ook geen verder raakvlak met het Programma Ruimte. Daarmee vormt dit provinciale programma geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend planvoornemen.

3.2.4 Verordening Ruimte
Tegelijk met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland ook de Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Verordening Ruimte draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd zijn in de VRM. De verordening omvat in aanvulling op de Visie Ruimte en Mobiliteit toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.  
 
Planspecifiek
Vanuit de Verordening Ruimte zijn de ladder voor duurzame verstedelijking en de beschermingscategoriën ruimtelijke kwaliteit van belang.
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
Artikel 2.1.1 lid 1 van de Verordening Ruimte stelt dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende eisen moet voldoen:
  1. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  2. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  3. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit,
    3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.
Voorgaande provinciale ladder voor duurzame verstedelijking komt grotendeels overeen met de ladder voor duurzame verstedelijking die in toelichting paragraaf 3.1.1 aan de orde is gekomen. Voor de beoordeling van de verschillende treden van de ladder wordt dan ook verwezen naar deze paragraaf. Enkel het gegeven dat de ontwikkeling moet passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit komt hier niet aan de orde. In dit kader zijn echter de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit, waarop in toelichting paragraaf 3.2.5 nader wordt ingegaan, van belang.
 
Beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit
De volgende afbeelding toont een fragment van de kaart 'Beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit'.
 
Fragment kaart Beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit, Verordening Ruimte
   
Uit de afbeelding blijkt dat een deel van het plangebied binnen beschermingscategorie 2, belangrijk weidevogelgebied ligt. Artikel 2.2.1 lid 2 sub b van de Verordening Ruimte stelt beperkende regels voor dit gebied. Onderhavige ontwikkeling vindt plaats aan de westzijde van het plangebied dat buiten deze beschermingszone valt. Derhalve vormt de Verordening Ruimte geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

3.2.5 Gebiedsprofiel Hollandse Plassen
Het gebiedsprofiel staat tussen de kwaliteitskaart van de structuurvisie en bijvoorbeeld een beeldkwaliteitplan van de gemeente. Begin 2012 is het gebiedsprofiel ‘Hollandse Plassen’ vastgesteld door Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland en vormt het een handreiking om de ruimtelijke kwaliteit mee te nemen in de ruimtelijke planvorming. Het profiel is een gezamenlijk vertrekpunt ten aanzien van de karakteristiek, de ruimtelijke kwaliteit en de ambitie voor dit specifieke gebied. Het profiel verbeeldt en beschrijft wat wordt verstaan onder ‘ruimtelijke kwaliteit’, welke elementen aan die kwaliteit ten grondslag liggen in relatie tot de kwaliteitskaart en hoe sturing gegeven kan worden aan behoud en ontwikkeling van ruimtelijke kwaliteit.
  
Het gebiedsprofiel is opgebouwd uit 13 elementen zoals onder andere 'veenweidelandschap', 'water als structuurdrager', 'kwaliteit in stads- en dorpsgebied' ‘Linten blijven linten’ en ‘Identiteitsdragers van Zuid-Holland’.
 
Planspecifiek
 
Uitsnede ambitiekaart 'Veenlandschap' (plangebied rood omcirkeld)
 
Het plangebied wordt gekenmerkt als een gebied met blokverkaveling. Hiertoe zijn diverse ambities opgenomen:
  1. handhaven en versterken van het specifieke karakter van de blokverkaveling door het in stand houden en beleefbaar houden van bestaande sloten en specifieke blokvorm van de kavels. Daar waar onderscheid tussen lengtesloten en overige sloten niet te maken is, is demping van sloten in principe niet mogelijk;
  2. in stand houden van het beeld van gebiedseigen groen en bebouwing;
  3. nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot verdichting van het open landschap. Het aanbrengen van bijvoorbeeld hoog opgaande beplanting of nieuwe bebouwing buiten bestaande erven is niet gewenst;
  4. waar mogelijk ontwikkeling van natuurwaarden gericht op de versterking van de veenweidennatuur.
In antwoord op de gestelde ambities kan worden gesteld:
  1. De beoogde ontwikkeling voorziet niet in veranderingen aan de verkavelingstructuur en de watergangen. De kenmerkende verkaveling wordt in stand gehouden
  2. Aanwezig waardevol groen blijft behouden. De bebouwing die gesloopt wordt heeft geen toegevoegde waarde aan de ruimtelijke kwaliteit. De nieuwbouw wordt gerealiseerd passend in de landelijke stijl.
  3. Nieuwbouw wordt gerealiseerd ter compensatie van het op te heffen agrarisch bedrijf en de sloop van bedrijfsbebouwing. Derhalve treed er geen extra verstedelijking op. De nieuwe woning wordt geplaatst in dezelfde bebouwingslijn als de bestaande woning binnen het erf.
  4. Het akkerland verliest zijn functie als boom- en sierteeltgrond. De gronden worden ingevuld als grasland. Gezien het feit dat het plangebied binnen belangrijk weidevogelgebied ligt voorziet de beoogde ontwikkeling in een verbetering van de natuurwaarde.
Uitsnede ambitiekaart 'Linten blijven linten' (plangebied rood omcirkeld)
 
Daarnaast ligt de projectlocatie in een boerenervenlint. Voor ontwikkelingen aan het boerenervenlint dient rekening gehouden te worden met de volgende punten:
  1. het behouden van het overwegend agrarische karakter van de bebouwing;
  2. verdere verdichting van dit type lint verstoort de kenmerkende openheid van de droogmakerij en kan alleen daar waar ruime doorzichten bewaard blijven;
  3. boerenerven zelf kunnen uitbreiden, onder de voorwaarde dat dit aansluit bij de karakteristieke erfindeling met een landelijke uitstraling en dient ter ondersteuning van de (verbrede) functie van het landbouwbedrijf.
In reactie op de hiervoor genoemde:
  1. De agrarische functies worden opgeheven in het plangebied. Echter blijft de uitstraling van het boerenerf behouden. De boerderij wordt bewaard en de nieuwbouw wordt in dezelfde stijl gerealiseerd.
  2. De beoogde ontwikkeling voorziet niet in verdichting. De nieuwe woning wordt gerealiseerd in plaats van de bestaande bebouwing. Derhalve treed er geen extra verdichting op.
  3. De nieuwe woning wordt uitgevoerd in landelijke stijl. Er is om die rede gekozen om twee twee-aan-een-gesloten woningen te realiseren in plaats van twee vrijstaande woningen. Twee losse bouwvolumes past niet binnen het boeren erf. Eén lang bouwvolume sluit echter wel aan op de bestaande bebouwing en zorgt daarmee voor een goede inpassing.
De beoogde ontwikkeling is in lijn met de gestelde ambities uit het gebiedsprofiel. De ontwikkeling houdt de bestaande gebiedskwaliteiten in stand en zorgt voor een verbetering van de natuurwaarden. De te realiseren nieuwbouw wordt gerealiseerd in landelijke stijl en is daarmee passend in de bestaande situatie. De herinrichting van de sierteelt gronden tot agrarisch gebied met waarden leidt tot een kwaliteitsverbetering in het gebied.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie
De gemeenteraad van de gemeente Kaag en Braassem heeft op 12 december 2011 de Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie (MRSV) vastgesteld. De MRSV is de gemeentelijke visie op de maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkeling in het jaar 2025.
 
De MRSV integreert het beleid vanuit verschillende beleidssectoren tot een logisch en samenhangend geheel. De MRSV biedt een beleidslijn op hoofdlijnen vanuit de gedachte dat de gemeente zich niet (meer) tot in detail met alles gaat bemoeien. Voor zaken en activiteiten waar de gemeente de komende jaren nog wel een duidelijke verantwoordelijkheid heeft of wil hebben, moet aanvullend beleid worden ontwikkeld. Voor dit aanvullende beleid geldt de MRSV als basis.
 
De MRSV is in lijn gebracht met de beleidsdoelen van het Rijk en de provincie. Zo zijn de ‘gebiedsprofielen’ van de provincie gebruikt als basis voor de ruimtelijke structuur. Op regionale schaal zijn de beleidsdoelen van Holland Rijnland in deze MRSV geïntegreerd. Ook is gekeken naar de verschillende beleidsdoelen van de voormalige gemeenten Alkemade en Jacobswoude. De gemeente maakt in de MSRV vijf strategische keuzes:
  1. geen nieuwe woningbouwplannen; wel afronding huidige projecten en versterken bestaande woonmilieus.
  2. delen verantwoordelijkheid; de gemeente neemt niet meer zelf initiatief, maar faciliteert.
  3. verschil tussen groei- en groenkernen; het behoud van voorzieningen is ondergeschikt aan de kwaliteit van (samen)leven. Bundelen van voorzieningen en woningaanbod enkel in de groeikernen. Dit versterkt de levensvatbaarheid van die voorzieningen.
  4. ruimtelijke kwaliteit staat voorop; economische ontwikkelingen worden gestimuleerd langs de hoofdverkeersaders en langs de intensievere recreatieve routes. Daarmee worden de waardevolle landschappen beschermd.
  5. ontwikkeling door beheer; de focus komt steeds meer te liggen op de ontwikkeling van kleinschalige herstructureringen binnen de bestaande woonomgeving.
Planspecifiek
In verband met demografische veranderingen verwacht de gemeente (op termijn) een ruimere woningmarkt. Zonder maatregelen leidt een te ruime woningmarkt tot een waardedaling van woningen en uiteindelijk tot leegstand en verloedering. Om dat te voorkomen is in de MRSV gekozen om een plafond aan het aantal nieuw te bouwen woningen per kern te stellen. Er is gekozen om een onderscheid te maken tussen groenkernen en groeikernen. Door de aanwijzing van Hoogmade als groenkern is het toevoegen van woningen enkel onder strikte voorwaarden mogelijk. Toevoegingen zijn mogelijk als deze kwalitatief zijn. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om een kleine herstructurering of het toevoegen van een ontbrekend type woning (zoals een woongroep voor ouderen).
 
Voor de planlocatie zijn geen specifieke regels opgenomen in de MRSV. De woonambities hebben enkel betrekking op de kern van Hoogmade. Hiervoor geldt dat er maatwerk nodig is voor de realisatie van woningen. De beoogde ontwikkeling voorziet in een directe vraag van de initiatiefnemer.

3.3.2 Nota inbreidingslocaties
Op 7 februari 2011 is de Nota inbreidingslocaties vastgesteld door de gemeenteraad van Kaag en Braassem. De ‘nota Inbreidingslocaties’ heeft als doel om een ruimtelijk beleidskader te bieden aan woningbouwinitiatieven binnen de rode contour. Hierdoor worden deze uniform en transparant beoordeeld. Er wordt in de nota een beschrijving gegeven van de bestaande stedenbouwkundige situatie en kwaliteiten binnen elke kern. Uitgangspunt is om nieuwe initiatieven aansluiting te laten vinden bij deze bestaande situatie en kwaliteiten. Hiervoor wordt een afwegingskader gegeven, waardoor ruimtelijke beslissingen gemotiveerd kunnen worden genomen. Dit leidt tot een duurzame ruimtelijk/functionele ontwikkeling van de locaties zelf en de kern als geheel.
 
De nota geeft geen kant en klaar antwoord op de wenselijkheid van een initiatief. De beschreven gebiedskenmerken en samenhangende waardeoordelen gelden als basis voor het verdere onderhandelings- en ontwerptraject bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het kader biedt de gemeente enerzijds houvast om te kunnen sturen op kwaliteit, maar zorgt anderzijds ook voor flexibiliteit om in te kunnen spelen op (markt)ontwikkelingen.
 
Planspecifiek
Het buitengebied van Hoogmade wordt in de Nota inbreidingslocaties niet specifiek beschreven. Er staat wel beschreven dat het behouden en versterken van de landschappelijke kwaliteit het uitgangspunt vormt bij eventuele ontwikkelingen met name aan de rand van de kern.
 
In toelichting paragraaf 3.2.5 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de eisen uit het gebiedsprofiel. Hieruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling de huidige kwaliteiten behoudt en de natuurwaarden van het gebied vergroot. De beoogde ontwikkeling doet geen afbreuk aan de landschappelijke kwaliteiten en is daarmee niet in strijd met de Nota inbreidingslocaties.
 
3.3.3 Welstandsnota
Op 6 september 2010 heeft de gemeenteraad van Kaag en Braassem een nieuwe welstandsnota vastgesteld. De welstandsnota bevat de basisvoorwaarden, waaraan bouwaanvragen op welstands-aspecten getoetst zullen worden en het legt voor bepaalde gebieden beoordelingskaders vast. Dit is opgesteld vanuit een visie op de toekomst van het gebied en vanuit een beeld van aanwezige waarden. Er zijn criteria benoemd die bijdragen dat de toekomstige bebouwing past in de omgeving. De gemeentelijke welstandsnota richt zich daarmee op bestaande karakteristieken.
 
In het welstandsbeleid heeft de initiatiefnemer veel vrijheid. Dit betekent dat er in principe geen welstandstoets wordt gedaan, met uitzondering van de monumenten en beschermde dorpsgezichten. Uitgangspunt voor het welstandsbeleid is dat de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en gebieden beschermd worden. Alle bouwwerken aan- of bij (het perceel van) een monument of in een beschermd dorpsgezicht zijn vergunningsplichtig. Deze vergunningsplichtige gebieden zijn weergegeven op de welstandskaart, zie hiernavolgende afbeelding.
 
Uitsnede Welstandskaart (plangebied oranje omlijnd)
 
Planspecifiek
Het plangebied ligt buiten het beschermd dorpsgezicht. Volgens de kaart zijn er geen monumentale panden in of om het plangebied gesitueerd. Daarmee kent het plangebied geen bebouwing van monumentale status en is de ontwikkeling niet strijdig aan de welstandsnota.

3.3.4 Nota vereveningsfondsen
Als uitwerking op de MRSV is op 17 juni 2013 de Nota Vereveningsfondsen door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin worden bestemmingsreserves sociale woningbouw en parkeren aangewezen. Doel van deze reserves is tenminste 30% sociale woningbouw te realiseren bij nieuwbouwprojecten en te voorzien in voldoende parkeervoorzieningen bij nieuwbouwontwikkelingen (niet alleen voor sociale woningbouw).
 
Indien in uitzonderlijke gevallen niet aan de gestelde normen kan worden voldaan zal op basis van een overeenkomst met de initiatiefnemer van een bouwplan een bijdrage aan de betreffende bestemmingsreserve(s) worden afgesproken. Conform de ambitie uit de MRSV is deze norm voor sociale woningbouw op 30% gesteld. Deze bijdrage kan vervolgens worden ingezet bij projecten die meer sociale woningbouw realiseren dan de gestelde norm, dit alles met als doel gemiddeld 30% sociale woningbouw bij nieuwbouw projecten te realiseren. De bijdrage aan de parkeerbestemmingsreserve wordt gebruikt om in geval van nieuwbouw in de openbare ruimte ontbrekende parkeergelegenheid aan te leggen.
 
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling voorziet in de mogelijkheid tot de realisatie van maximaal twee woningen. De realisatie van 30% sociale huur is derhalve niet haalbaar. Er dient een bijdrage gedaan worden aan de reserve sociale woningbouw.
 
Zoals bij het aspect "verkeer en parkeren" in hoofdstuk 4 zal blijken voldoet het initiatief aan voldoende parkeergelegenheid waardoor het niet noodzakelijk is een bijdrage te leveren aan de parkeerbestemmingreserve.
  
3.3.5 Vigerend bestemmingsplan
Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Jacobswoude'. De gemeenteraad van de voormalige gemeente Jacobswoude heeft het bestemmingsplan 'Buitengebied Jacobswoude' vastgesteld op 11 november 2008.  
 
 
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan  
 
In de huidige situatie heeft het plangebied een agrarische bestemming. In de beoogde situatie behoudt het achterland deze bestemming agrarisch. Gelet op de landschappelijke waarde en de aanwijzing als belangrijk weidevogelgebied is een agrarische bestemming met waarden opgenomen. De huidige en beoogde woningen worden binnen een woonbestemming gebracht.

3.3.6 Collegebesluit 9 april 2013
Op 9 april 2013 heeft het college van de gemeente Kaag en Braassem besloten medewerking te verlenen aan de beoogde ontwikkeling. Daartoe zijn enkele (ruimtelijke) kaders vastgesteld:
  1. aanvullen compensatie (tekort van 0,46 compensatiewoning). De gemeente heeft voorkeur dat deze compensatie elders binnen de gemeente wordt aangekocht;
  2. volledige sanering van alle sierteelt incl. alle aanwezige bebouwing / verharding op het perceel met uitzondering van de woning die gerealiseerd is in 2008/2009;
  3. maximale maatvoering woningen en perceel komt overeen met het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Jacobswoude".
De aanvullende 0,46 'compensatiewoningrechten' zal in overleg met de gemeente aangekocht worden en alle bebouwing en sierteelt wordt gesaneerd. De maatvoering van de woningen en de percelen is gebaseerd op "Buitengebied Jacobswoude": 650 m³ en 750 m².
4 Randvoorwaarden
In een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden dat de nieuwe bestemming niet conflicteert met verschillende ruimtelijke relevante aspecten zoals geluidshinder, bodemkwaliteit en externe veiligheid (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Tevens dient een beschrijving te worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Voorliggend hoofdstuk voorziet in deze onderzoeksverplichting.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (namelijk de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. Omdat er slechts 2 woningen worden gerealiseerd (minder dan 1% van de drempelwaarde) kan afgezien worden van een m.e.r.-beoordeling en kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r. beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden: 
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt gevormd door de hiernavolgende paragraven. Daarin worden geen belangrijke nadelige milieugevolgen gesignaleerd. Deze gevolgen kunnen derhalve worden uitgesloten; een nadere m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.
4.2 Milieu
4.2.1 Bodem
In het kader van een bestemmingsplan moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij herinrichtingssituaties is doorgaans een bodemonderzoek noodzakelijk in het kader van de Woningwet. Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Voor bodemgebruik wordt uitgegaan van acht verschillende bodemfuncties:
  1. landbouw;
  2. moestuin/volkstuin;
  3. wonen met tuin;
  4. kinderspeelplaatsen;
  5. natuurgebieden;
  6. groen met natuurwaarden;
  7. industrie en ander groen;
  8. bebouwing en infrastructuur.
In het kader van de Wet bodembescherming worden de acht bodemfuncties in het Besluit Bodemkwaliteit onderscheiden in drie bodemklassen:
  1. klasse landbouw en natuur (1,  2 en 5);
  2. klasse wonen (3, 4 en 6);
  3. klasse industrie/bedrijven (7 en 8).
Wanneer onderzoek noodzakelijk is wordt in eerste instantie volstaan met een historisch vooronderzoek. Wanneer uit het vooronderzoek blijkt dat op grond van de resultaten een verontreiniging te verwachten is, dient een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 (Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek - Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond) van het NNI te worden uitgevoerd.
 
De kwaliteit van verontreinigde bodem moet ten behoeve van de realisatie van een nieuwe bestemming voldoen aan de doelstellingen uit de Beleidsvernieuwing Bodemsanering (BEVER). Uitgangspunt is dat functioneel wordt omgegaan met eventueel aanwezige verontreinigingen. Tevens introduceerde de commissie Welschen in het begin van de jaren negentig het begrip "actief bodembeheer". Het doel hiervan is om op verstandige, doelmatige wijze om te gaan met de structurele aanwezigheid van bodemverontreiniging.
 
Planspecifiek
Op de locatie is een verkennend bodemonderzoek (Lankelma, kenmerk 66772, d.d. 26-05-2014, zie bijlage) uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat de grond licht is verontreinigd met zware metalen en PAK. Het grondwater is licht verontreinigd met zware metalen en naftaleen.
 
Formeel gezien is de bodem op de locatie niet geheel vrij van bodemverontreiniging. Gezien de aard en mate van de aangetroffen verontreiniging is nader onderzoek niet noodzakelijk. Er bestaan uit bodemkwaliteitsoogpunt geen beperkingen ten aanzien van de geplande nieuwbouw. Indien er grond wordt aan-of afgevoerd moet dit plaatsvinden volgends de door de overheid gestelde regels. In het bijzonder wordt gewezen op het Besluit bodemkwaliteit.

4.2.2 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  1. scholen;
  2. kinderdagverblijven;
  3. verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
Per ontsluitingsweg worden minder dan 1500 woningen gerealiseerd. Onderhavig plan betreft twee woningen. Volgens bijlage 3B van de Regeling draagt het plan hierdoor "niet in betekendende mate" bij. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof PM10.
 
De grenswaarde voor fijn stof PM 2,5 bedraagt 25μg/m³. De NSL-Rekentool geeft voor de Doespolderweg (rekenpunt 15839824, zie onderstaande afbeelding) een achtergrondconcentratie van 14,9μg/m³ richtjaar 2015. Langs de Groenwegh op de planlocatie zal de concentratie lager zijn. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie is redelijkerwijs aan te nemen dat de gericht bijdrage van twee woningen niet leidt tot een overschrijding van de grenswaarden.
 
 
NSL-rekentool (plangebied binnen zwart kader)
 
Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dient wel afgewogen te worden of het aanvaardbaar is om het project op deze locatie te realiseren. In dit geval is getoetst aan de ambities voor luchtkwaliteit uit het regionaal beleidskader voor duurzame stedenbouw (RBDS).
 
Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging als gevolg van het plan kunnen de concentraties uit de digitale monitoringstool, die behoort bij het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwalitiet) worden gebruikt. Uit de monitoringstool blijkt dat de concentraties stikstofdioxide en fijn stof PM10 in de gemeente nergens hoger zijn dan 35μg/m³ (2011). Het is de verwachting, dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de lucht in de toekomst nog lager is. Hiermee wordt voldaan aan de extra ambities voor luchtkwaliteit uit het RBDS.
 
Het plan voldoet aan de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwalitietseisen. Verder wordt voldaan aan de ambities uit het regionaal beleidskader duurzame stedenbouw. Hierdoor zijn er geen belemmeringen voor dit plan met betrekking tot de luchtkwaliteit. 
 
Tevens zal uit paragraaf 4.4 blijken dat als gevolg van het opheffen van het agrarisch bedrijf en het toevoegen van twee woningen er een afname van 7,7 verkeersbewegingen wordt voorzien. Op basis van de verwachte afname aan verkeersbewegingen is er sprake van een verbetering van de luchtkwaliteit (reductie NO2).

4.2.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  1. woningen;
  2. geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
  3. andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Het plangebied is niet binnen de invloedsfeer van industrie- en spoorweglawaai gelegen. Deze vormen van lawaai zijn derhalve niet van belang. De planlocatie ligt aan de Groenwegh. Groenwegh is een rustige doorlopende 60km/u weg. Onderhavig plangebied is het laatste perceel aan de weg, die is afgesloten door een paal, waarna de weg overgaat in een fietspad. Hierdoor is er alleen bestemmingsverkeer mogelijk op de Groenwegh. Derhalve is de verkeersintensiteit op de Groenwegh bijna 0. De gevelbelasting op de nieuw te realiseren woningen zijn berekend met Standaard rekenmethode 1. Uit deze berekening blijkt dat de voorkeursgrenswaarde niet overschreden wordt. Het aspect geluid vormt derhalve geen belemmering op de beoogde ontwikkeling.

4.2.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  1. het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  2. het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
In de directe omgeving van het plangebied zijn hoofdzakelijk veehouderijen te vinden. De veehouderij valt onder het Activiteitenbesluit. In het Activiteitenbesluit zijn afstandseisen opgenomen voor geurhinder. De afstand tot geurgevoelige objecten (zoals woningen) moet tenminste 50 m bedragen.
 
De afstand tussen het plangebied en de veehouderij bedraagt minimaal 100 meter. Daarmee wordt voldaan aan de gewenste zonering en kan een goed woon- en leefklimaat ter hoogte van het plangebied worden aangetoond.   
 
Afstand van het plangebied tot het agrarisch bedrijf
 
Gezien het feit dat de nieuwe woningen voldoen aan de minimale richtafstand vormt de beoogde ontwikkeling geen belemmering op de bedrijfsvoering van de bestaande bedrijven in directe omgeving. Het onderdeel bedrijven en milieuzonering vormt derhalve geen belemmering op de beoogde ontwikkeling.
4.2.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  1. risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  2. vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  3. vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico (voorheen individueel risico) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er verschillende ontwikkelingen gaande. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen en wordt er gewerkt aan een Structuurvisie buisleidingen. Deze Structuurvisie wordt de opvolger van het Structuurschema Buisleidingen uit 1985 en bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het PR in acht te nemen en het GR te verantwoorden. Het Bevb vervangt hiermee de circulaires Zonering langs hogedruk aardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen (1991).
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat beschreven in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs). In de circulaire Rnvgs is dit beleid nader uitgewerkt. In de nota en circulaire Rnvgs staan normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen via weg, water en spoor. Deze normen hebben echter geen wettelijke status.
 
Het voornemen van het kabinet is een aantal categorieën van routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en bijbehorende plafonds aan te wijzen. Dit moet leiden tot een basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit Basisnet geeft de relatie aan tussen de ruimtelijke ordening en de vervoersrisico’s. Zo wordt beschreven welke ruimtelijke ontwikkelingen wel en niet zijn toegestaan in een gebied tot 200 meter vanaf de infrastructuur. Om het Basisnet wettelijke grondslag te geven zal bestaande wetgeving aangepast en nieuwe wetgeving ontwikkeld moeten worden. Derhalve wordt een nieuwe Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) opgesteld om de regels voor de ruimtelijke ordening van het Basisnet vast te leggen: het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Vanuit het Btev moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) opgenomen worden en moet een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Het Btev is nog niet in vastgesteld beleid. Vooruitlopend op de gewenste vaststelling zijn de Basisnetten Weg en Water al als bijlage bij de circulaire Rnvgs opgenomen.
 
Planspecifiek
Uit raadpleging van de provinciale RisicoKaart blijkt dat in de nabije omgeving van het betreffende plangebied buisleidingen lopen.
  
Uitsnede provinciale RisicoKaart (plangebied in oranje kader)
 
De buisleiding aan de zuidkant van het plangebied wordt in het vigerend bestemmingsplan aangeduid als leiding II. De minimale bebouwingsafstand tot incidentele bebouwing is 4 meter. Dezelfde bebouwingsafstand geldt voor de noordelijke buisleiding, en vormt derhalve geen belemmering.
 
De bestaande woning bevindt zich op een afstand van 15 meter tot de (zuidelijke) buisleiding. De nieuwe woningen komen op een afstand van ca. 45 meter tot de buisleiding te liggen. Het leidingtracé en de zone van vier meter aan weerzijden, wordt bestemd met de bestemming Leiding-Gas-1. Voor deze bestemming geldt dat hier geen bebouwing mogelijk is. De beoogde ontwikkeling zal het groepsrisico zeer beperkt verhogen. Gelet op de beperkte verhoging hoeft er geen nieuwe berekeningen uitgevoerd te worden.
 
Er bevinden zich verder geen risicovolle inrichtingen in de omgeving van het plangebied. Het onderdeel externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering op de beoogde ontwikkeling. (PM plan voorleggen aan de Veiligheidsregio Hollands Midden proactie_preventie@brandweer.vrhm.nl)
4.3 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

4.3.1 Algemene wet- en regelgeving
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  1. vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  2. schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.  
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. 

4.3.2 Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland

Waterbeheerplan
Op 9 december 2009 is het nieuwe waterbeheerplan (WBP) van het hoogheemraadschap van Rijnland vastgesteld. Voor de planperiode 2010-2015 is dit WBP van toepassing. In het plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn:
  1. veiligheid tegen overstromingen; 
  2. voldoende water; 
  3. gezond water.
Wat betreft veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en hevigere buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelstijging. Het WBP sorteert voor op deze ontwikkelingen.

Keur en Beleidsregels
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en de daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De ‘Keur en Beleidsregels’ maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
  1. waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  2. watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten en beken);
  3. andere waterstaatwerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of nabij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in de Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.

4.3.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
Door op basis van de luchtfoto de huidige hoeveelheid verharding te berekenen en op basis van het structuurplan de beoogde hoeveelheid verharding te berekenen, kan worden bepaald of compensatie noodzakelijk is. De resultaten (bij benadering) van de berekening zijn opgenomen in de volgende tabel.
 
    Metrage
Huidige situatie Bebouwing 300 m²
  Erfverharding 1000 m2
Beoogde situatie Percelen (50% verharding) 858 m²
  Overige verharding (straat en parkeren) 200 m²
Resultaat   242 m²
 
Hoogheemraadschap van Rijnland stelt een compensatie verplicht vanaf een toename van 500 m² verhard oppervlakte. Omdat de beoogde ontwikkeling voorziet in een afname van 242m2 verharding is compensatie niet noodzakelijk. 
 
Legger
In en om en plangebied lopen watergangen. De legger toont een beschermingszone rondom de watergangen die onbebouwd moet blijven. De beoogde ontwikkeling valt buiten de beschermingszone en heeft daarmee geen nadelige gevolgen voor het watersysteem in het gebied.
(ontwerp) Legger Hoogheemraadschap Rijnland
4.4 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.

4.4.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in de toevoeging van twee woningen ter compensatie van de opheffing van het agrarisch bedrijf. Het betreffen twee-aan-een-gesloten woningen.
 
In de volgende tabel is op basis van publicatie 317, het toe te voegen programma en het bestaande programma een verkeersgeneratie berekend. Hierbij is uitgegaan van het gebiedstype 'buitengebied, niet stedelijk'.  Voor een agrarisch bedrijf bestaat geen kengetal om de verkeersgeneratie te bepalen. Daarom wordt een algemene vuistregel voor bedrijven (niet-kantoren) gebruikt: per arbeidsplaats genereert een bedrijf 4,5 motorvoertuigbewegingen per etmaal. 
 
Huidige situatie:
Functie conform publicatie 317 Generatie Programma Totaal
Koopwoning, vrijstaand 7,8 per woning 1 woning 7,8
Agrarisch bedrijf 4,5 (per arbeidsplaats) 5 arbeidsplaatsen 22,5
      30,3
 
Toekomstige situatie:
Functie conform publicatie 317 Generatie Programma Totaal
Koopwoning, vrijstaand 7,8 per woning 1 woning 7,8
Twee-aan-een-gesloten woningen 7,4 per woning 2 woningen 14,8
      22.6
  
Uit de voorgaande tabellen blijkt dat als gevolg van de planontwikkeling een afname van 7.7 verkeersbewegingen is te verwachten. De beoogde ontwikkeling vormt geen hinder voor de verkeersdruk op  Groenwegh.

4.4.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen. 
 
Planspecifiek 
Zoals blijkt uit hoofdstuk 2 van de voorliggende onderbouwing voorziet de beoogde ontwikkeling in het opheffen van het agrarisch bedrijf en het toevoegen van twee woningen, in de vorm van twee-aan-een-gesloten woningen. De bestaande boerderij wordt behouden. Met behulp van de parkeernormen uit de CROW publicatie 317 wordt de parkeerdruk berekend.
 
Functie conform publicatie 317 Norm Programma Totaal
Koopwoning, vrijstaand 2 per woning 1 woning 2
Koopwoning, twee-aan-een-gesloten woning 1,8 per woning 2 woningen 3,6
      5,6 parkeerplaatsen
 
Zoals gebruikelijk is aan de Groenwegh, wordt de parkeervraag op het erf opgelost. Het perceel biedt voldoende ruimte voor de realisatie van het bovenstaande aantal parkeerplaatsen. Op de afbeelding in paragraaf 2.2 zijn de parkeerplaatsen indicatief ingetekend. Uitgangspunt is wel dat minimaal 5,6 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Dit houdt dus in dat er op eigen terrein 6 parkeerplaatsen gerealiseerd worden.
4.5 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

4.5.1 Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet 1998 zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
  1. Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  2. beschermde Natuurmonumenten;
  3. wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  1. vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  2. verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  3. verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Planspecifiek
Het plangebied vormt geen onderdeel van een beschermd gebied in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. De geplande ingreep is niet van dien aard dat een negatief effect op de gestelde instandhoudingsdoelstellingen is te verwachten. Een verdere procedure in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is voor dit project dan ook niet noodzakelijk. Het plangebied vormt tevens geen onderdeel van de EHS en de wezenlijke kenmerken en waarden worden zodoende niet aangetast.
 
Wel wordt het gebied aangemerkt als belangrijk weidevogelgebied. Om deze functie te beschermen krijgt het gebied de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden'.

4.5.2 Soortenbescherming
De Flora- en faunawet (Ffw) regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd, zie bijlage 1. Op basis van de quickscan Flora- en faunawet wordt geconcludeerd dat met de voorgenomen herontwikkeling mogelijk de Flora- en faunawet wordt overtreden. Om overtreding te voorkomen dient rekening te worden gehouden met de volgende streng beschermde soorten.
 
Vleermuizen
Het voorkomen van foeragerende vleermuizen ter plaatse van de groenstructuren rondom het plangebied kan niet worden uitgesloten. Indien de werkzaamheden bij daglicht worden uitgevoerd zullen foeragerende vleermuizen in de omgeving niet worden verstoord (door bijvoorbeeld licht van bouwlampen). Ten aanzien van de voorziene nieuwbouw zal eventuele verlichting goed moeten worden gericht om te voorkomen dat omliggende groenstructuren (met name de bomenrij langs de sloot) niet worden verlicht.
 
Algemene broedvogels
Rekening dient te worden gehouden met broedvogels. Geadviseerd wordt om de werkzaamheden b uiten het reguliere broedseizoen uit te voeren. De meeste vogels broeden in de periode van circa 15 maart tot 15 juli. Benadrukt wordt dat alle broedvogels beschermd zijn. Dit betreft ook vogels die buiten het reguliere broedseizoen broeden. Indien besloten wordt de sloop- en rooiwerkzaamheden binnen het broedseizoen uit te voeren wordt geadviseerd om de planlocatie voorafgaand aan de werkzaamheden door een ecoloog te laten controleren op broedgevallen.
 
Rugstreeppadden
Om te voorkomen dat eventueel in de omgeving van aanwezige rugstreeppadden zich vestigen op de planlocatie dient te worden voorkomen dat een geschikt landbiotoop ontstaat. Geadviseerd wordt om de grond niet lang braak te laten liggen. Indien dit niet mogelijk is kan er voor gekozen worden om een paddenscherm rondom de locatie te plaatsen.
 
Naast bovenstaande dient te allen tijde rekening dient te worden gehouden met de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving.
4.6 Cultuurhistorie
Door recente wijzigingen in het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) is sinds 1 januari 2012 het opnemen van een cultuurhistorische paragraaf verplicht. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.  
 
Planspecifiek
Hoogmade is als dorp ontstaan in de 13de eeuw langs de huidige Kerkstraat aan de rivier de Does die van het Braassemermeer richting Zoeterwoude-Rijndijk loopt. Het dorp heeft momenteel circa 1700 inwoners en is goed bereikbaar via de doorgaande Doespolderweg (N446) die aansluit op de Rijksweg A4. Hoogmade dankt zijn naam aan de relatief hoge ligging in een laaggelegen en nat veengebied.
 
Het omliggende landschap van Hoogmade wordt in de cultuurhistorische hoofdstructuur van de Rijnstreek aangemerkt als een gebied van topkwaliteit. Het behouden en versterken van deze landschappelijke kwaliteit vormt het uitgangspunt bij eventuele ontwikkelingen. Het plangebied ligt in het landschappelijke buitengebied van Hoogmade.
 
In toelichting paragraaf 3.2.5 wordt beschreven waar een goede landschappelijk inpassing aan moet voldoen. Het belangrijkste uitgangspunt is het behoud van de verkavelingstructuur. De beoogde ontwikkeling doet hier geen afbreuk aan.
 
De nieuwe woningen worden gerealiseerd als twee-aan-een-gesloten woningen. Erf bebouwing wordt gekenmerkt door enkele grote bouwvolumes. Twee losse woningen samen met de bestaande boerderij zal afbreuk doen aan de typische uitstraling van het erf. Een twee-aan-een-gesloten woning, uitgevoerd in een passende bouwstijl, past binnen het bouwvolume van een erf.
 
De hiernavolgende afbeelding toont een uitsnede uit de Cultuuratlas. Het plangebied wordt hier gemarkeerd als redelijk hoog landschappelijke waarde. Het gebied kent deze waarde toe vanwege het karakteristieke en cultuurhistorische open weidelandschap. Om deze waarde de bewaken worden de gronden bestemd als 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden' .
 
Uitsnede Cultuuratlas Zuid Holland (plangebied rood omcirkeld)
4.7 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet en de Wet op Archeologie en Monumentenzorg. Op basis van deze wetten zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
 
Planspecifiek
In mei 2011 is het archeologiebeleid van de gemeente Kaag en Braassem vastgesteld. In het kader van een aantal bestemmingsplanprocedures en het voornemen tot vaststellen van een erfgoedverordening is het archeologiebeleid van de gemeente Kaag en Braassem geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie zijn de ondergrenzen herijkt en de archeologische verwachting op bepaalde plaatsen in de gemeente aangepast. Vervolgens heeft de gemeenteraad op 13 mei 2013 deze herziening van het beleid vastgesteld.
     
Bijgestelde Archeologische beleidsadvieskaart
  
Het plangebied ligt in archeologisch gebied met een hoge en een middelhoge verwachtingswaarde. De grens tussen middelhoge en de hoge verwachtingswaarde is gesitueerd onder de woning op het bouwvlak. Het totale bouwvlak is circa 220 m². Daarmee is de verwachte oppervlakte aan bodemingrepen circa 300 m². Dit oppervlakte blijft onder de drempel van 500 m². Nader archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. De meldingsplicht bij mogelijke archeologische vondsten blijft onverkort van kracht.
4.8 Duurzaamheid
De gemeente Kaag en Braassem hanteert als uitgangspunt bij bouwprojecten de Regionale DuBoPlus Richtlijn 2008 als duurzaam bouwen-maatlat. Over de nagestreefde kwaliteit en duurzaamheid van het project kunnen op vrijwillige basis afspraken gemaakt worden tussen de gemeente en de ontwikkelaar. Voor kleine bouwprojecten als het onderhavige informeert de gemeente initiatiefnemers over duurzaam bouwen via het Infoblad Milieuvriendelijk bouwen en verbouwen. Dit infoblad staat op de website van de Omgevingsdienst: www.odwh.nl/dubo. Er is zowel een infoblad voor particulieren als voor bedrijvigheid.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).     
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.   
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
  1. Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  2. Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  3. Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  4. Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  5. Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  6. Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende (dubbel)bestemmingen:
 
Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden
Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud en herstel van de aanwezige natuurlijke en landschappelijke waarden, bestaande uit de openheid, het verkavelingspatroon, de aanwezigheid van weidevogels en kenmerkende oever- en slootvegetaties. Nieuwe ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het mogelijk effect op de natuurlijke en landschappelijke waarden.
 
Wonen
De beoogde functie van wonen is bepalend voor de toekenning van deze bestemming. De woningen dienen binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken te worden gebouwd. Tevens vallen de beoogde erven en (achter)tuinen ook onder de bestemming ‘Wonen’. Typologisch is er voor gekozen de vrijstaande woning en de twee aan-een-gebouwde woningen vast te leggen middels een aanduiding.
  
De maximale goot- en bouwhoogte is geregeld middels een aanduiding op de verbeelding. Conform de wijze van meten dient de goothoogte gelijk gesteld te worden aan de hoogte van de goot en niet aan de hoogte van het punt waar het verticale vlak (wand) snijdt met het diagonale vlak (dak).
 
Naast de woonfunctie is het toegestaan een gedeelte van de woning te gebruiken voor een aan huis verbonden beroep.
 
Leidingen
De planologisch relevante leidingen zijn in deze dubbelbestemmingen als zodanig bestemd. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is alleen onder voorwaarden toegestaan. Alvorens het bevoegd gezag over een verzoek om afwijking beslist, wint zij schriftelijk advies in bij de desbetreffende leidingbeheerder. Ter bescherming van aanwezige leidingen is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.
 
Waarde  - Archeologie
Het plangebied kent volgens het archeologisch beleid van de gemeente Kaag en Braassem twee archeologische waarde. De verwachtingswaarde in het plangebied is van dermate dat dit geen invloed op de beoogde ontwikkeling heeft. Wel dient het aangeduid te worden op de plankaart als waarde - archeologie 1 en 2.
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  2. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  3. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De ontwikkeling betreft een particuliere ontwikkeling. De gemeente faciliteert de planontwikkeling door middel van planbegeleiding. Ten behoeve van de verdeling van de kosten en risico’s is een anterieure overeenkomst gesloten. Voor de gemeente zijn dan ook geen andere kosten en of risico aan het plan verbonden. Daarnaast bestaat er geen noodzaak om eisen te stellen ten aanzien van de fasering van het plan.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. 

6.2.1 Inspraak- en vooroverlegprocedure
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de inspraakreacties op het voorontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen. Tevens zullen de resultaten van het artikel 3.1.1 Bro vooroverleg worden opgenomen.

6.2.2 Zienswijzenprocedure
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.
  • 1. Quickscan flora- en faunawet - sloop bedrijfspand met woongedeelte en nieuwbouw van twee woningen Groenwegh 14 te Hoogmade, Van Dijk Geo- en Milieutechniek b.v., Opdrachtnummer: 151880, 3 juni 2014