Plan: | VDL Nedcar - Pasveld |
---|---|
Status: | voorontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1883.BPVDLPasveld-VO01 |
VDL Nedcar is de enige onafhankelijke autoproducent in Nederland die in serieproductie auto's assembleert voor derden. De productiefaciliteiten van VDL Nedcar in Born zijn uniek. Zij zijn in staat om verschillende automerken in verschillende uitvoeringen op klantspecificatie tegelijkertijd te produceren. Die kennis heeft het bedrijf opgebouwd en in de loop der jaren telkens verder uitgebouwd.
Sinds de overname van Nedcar door VDL Groep eind 2012, is de autofabriek in Born compleet omgebouwd en heringericht voor de productie van de nieuwe MINI in opdracht van de BMW Group.
Ook naar de toekomst toe wil het bedrijf zich blijven ontwikkelen en de productie van auto’s verhogen. Om dit mogelijk te maken is flexibiliteit van essentieel belang. Dus ook in hun logistieke systemen en bij de sterk geautomatiseerde procedures en processen waarbij zij vele geavanceerde robotsystemen inzetten in de hele fabriek.
Het bedrijf is constant op zoek naar vernieuwing, naar originele oplossingen die VDL Nedcar verder vooruit kunnen helpen.
De automotiveindustrie is één van de meest concurrerende industrieën, welke blootstaat aan wereldwijde concurrentie. Overleven en continuïteit van de werkgelegenheid in deze industrie zijn uitsluitend mogelijk indien wordt voldaan aan de hoogste eisen van kwaliteit, kosten en afleverbetrouwbaarheid.
De komende periode heeft het VDL Nedcar het voornemen om de locatie Pasveld, ten noordwesten van de huidige bedrijfssite, te betrekken bij het bedrijf en hier een 2e ‘bodyshop’ (carrosseriebouw) te realiseren. Deze 2e bodyshop dient in 2018 in gebruik te kunnen worden genomen (start of production).
De ontwikkeling van een 2e bodyshop wordt ingegeven door gewijzigde productieprocessen. Waar voorheen enkele body en uitvoeringsvarianten in grote aantallen werden geproduceerd (minder machines, meer draaiuren per machine), dient het productieproces nu gericht te zijn op vele body’s en uitvoerings-varianten in kleinere aantallen (meer machines, minder draaiuren per machine). Het aantal auto's dat bij VDL Nedcar wordt geproduceerd blijft daarmee wel gelijk. Echter om de productie van meerdere modellen en uitvoeringsvarianten mogelijk te maken zijn er wel nieuwe productiefaciliteiten nodig en daarmee meer ruimte.
Het plangebied van het bestemmingsplan "VDL Nedcar - Pasveld" omvat het nieuw te ontwikkelen deelgebied Pasveld (donkergeel) en een de bestaande bedrijfssite van VDL Nedcar (lichtgeel), waar de auto's worden gebouwd. De bestaande bedrijfssite van VDL Nedcar maakt vanwege de relatie met de productieaantallen deel uit van onderhavig bestemmingsplan. Voor het overige verandert er voor dit locatiedeel niet.
Het nieuw te ontwikkelen deelgebied Pasveld is circa 7 hectare groot en bevindt zich aan de noordwestzijde van de bestaande bedrijfssite. Pasveld wordt begrensd door de Holtummerweg, de Grote Allee, de Dr. Hub van Doorneweg en de bestaande bedrijfssite van VDL Nedcar. Aan de noordoostzijde van het gebied ligt kasteel Wolfrath.
Plangebied BP VDL Nedcar - Pasveld
Het voorliggend bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van de uitbreidingsplannen van VDL Nedcar binnen het deelgebied Pasveld.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden door middel van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en daarop betrekking hebbende regels de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden.De structuur van dit bestemmingsplan dient conform artikel 3.3.2 van het Bro te voldoen aan de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen" (SVBP 2012). Dit houdt in dat de verschijningsvorm van een bestemmingsplan en een aantal begrippen zijn gestandaardiseerd. Het bestemmingsplan “VDL Nedcar - Pasveld” is tevens opgesteld conform de in de gemeente Sittard-Geleen gebruikelijke juridische regeling en is zodanig van opzet dat het duidelijke kaders biedt in het gebruik van het plan.
Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee juridische onderdelen:
Daarnaast worden in de toelichting de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de verantwoording als bedoeld in artikel 3.1.6 Bro opgenomen. Ook maken de uitkomsten van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro deel uit van de toelichting.
Op de verbeelding zullen, met bijbehorende verklaringen, de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden worden aangegeven. De verklaringen leggen een verbinding tussen de op de verbeelding aangegeven bestemmingen.
Het gebied Pasveld maakt onderdeel uit van het vigerende bestemmingsplan buitengebied Born-Geleen (vastgesteld 27 juni 2013). Het plangebied is bestemd als ‘Agrarisch met waarden -Natuur-en landschapswaarden’ en ‘Water’. Tevens zijn de volgende dubbelbestemmingen van toepassing:
En de gebiedsaanduidingen:
De wegen rondom het plangebied zijn bestemd als ‘Gemengd -1’. Eveneens voorzien van de bovengenoemde dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen.
Met de vaststelling van het bestemmingsplan "VDL Nedcar - Pasveld" komt een deel van dit bestemmingsplan te vervallen.
De bestaande bedrijfssite van VDL Nedcar is geregeld in bestemmingsplan "Industriepark Swentibold/N297n, herziening 2002 (vastgesteld 17 december 2002).
Het vigerende bestemmingsplan wordt van toepassing verklaard in onderhavig bestemmingsplan. Op korte termijn zal voor de bedrijfssite van VDL Nedcar een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld.
VDL Nedcar heeft dringend behoefte aan het uitbreiden van de bestaande site met een 2e bodyshop om de noodzakelijke bedrijfsflexibiliteit te vergroten. Voor een goed begrip van het belang van deze ontwikkeling is enig inzicht in de opbouw van de fabriek onontbeerlijk.
VDL Nedcar is een productiebedrijf waar een complete productie van auto's plaatsvindt.
Op het VDL Nedcar terrein zijn vier separate locaties:
De totale site van VDL Nedcar en hun productieproces is van oorsprong in deze 4 groepen opgezet. De gebouwen en de faciliteiten voor deze processen zijn niet zonder meer uitwisselbaar.
Door het realiseren van een 2e bodyshop wordt het voor VDL Nedcar mogelijk een extra lijn op te zetten om de fabricage van meerdere type auto’s mogelijk te maken. De voorgenomen locatie is binnen het productieproces zodanig gesitueerd dat dit minimaal inbreuk doet op de bestaande interne productiestromen en aan-en afvoer van materieel en de medewerkers.
De ontsluiting van het nieuwe terrein voor personen vindt plaats via het huidige parkeerterrein, aan de voorzijde van VDL Nedcar (Dr. Hub van Doorneweg). Het parkeren zal ook zoveel mogelijk geschieden op dit bestaande parkeerterrein. Logistieke aan- en aflevering zal plaatsvinden via de bestaande logistiekroute via de oostzijde van het terrein (Op de Baan).
Vanuit de ontwikkeling zijn er geen ontsluitingsmogelijkheden gesitueerd aan de Holtummerweg of de Grote Allee. Routering en bewegwijzering van verkeer zal dan ook geheel lopen via de bestaande routes Dr. Hub van Doorneweg en de N276 (entree vrachtverkeer).
Wegenstructuur rond VDL Nedcar
Bij de ontwikkeling van een 2e bodyshop op Pasveld is geen sprake van een toename van personeel. Er vindt slechts een interne verschuiving plaats van personeel vanuit bodyshop 1 naar bodyshop 2, waardoor in de 'oude' bodyshop een lagere productie wordt gemaakt. Dit betekent tevens dat het aantal vrachtautobewegingen niet toe zal nemen.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleid op Rijks-, Provinciaal- en gemeentelijke niveau.
Het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft op 12 maart 2012 de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte “Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig” vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte en de nota Mobiliteit.
In de structuurvisie geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Hierbij staat kwaliteit voor kwantiteit centraal. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de structuurvisie maakt het rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid en welke instrumenten voor deze belangen door de rijksoverheid worden ingezet. Het rijk heeft daarvoor 3 hoofddoelen geformuleerd:
Daarbij zijn 13 nationale belangen benoemd; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. De nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die juridische borging vragen, worden geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en provinciale inpassingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Met het Barro geeft het Rijk aan dat ingezet wordt op zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast.
De voorgenomen uitbreiding van VDL Nedcar op Pasveld is in lijn met bovenstaand beleid, aangezien het in overeenstemming is met hoofddoel 1 en het daarbij behorende nationale belang.
Nationaal belang 1: een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een
aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met
een concentratie van topsectoren.
De economische ontwikkeling van Nederland concentreert zich steeds meer in stedelijke regio’s omdat daar de meeste bedrijven en sectoren zijn gevestigd, het arbeidspotentieel het grootst is en kennis wordt ontwikkeld (onderzoek en onderwijs). Daarmee wordt hier de meeste toegevoegde waarde gecreëerd. Tegelijkertijd zijn de opgaven in deze regio’s ook het grootst en meest complex.
Belangrijke innovatieve economische sectoren voor Nederland op Europees en mondiaal niveau bevinden zich in stedelijke regio’s. Ook de aanwezigheid van hoofdkantoren is belangrijk voor de positie van Nederland als vestigingsplaats voor internationale bedrijven.
Voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor internationale bedrijven en een economische ontwikkeling die de concurrentiekracht versterkt, zijn sterke stedelijke regio’s nodig met een goede ‘qualityof life’, optimale bereikbaarheid en goede (logistieke) verbindingen met Europa en de wereld.
De site van VDL Nedcar maakt deel uit van een dergelijke concentratie in de stedelijke regio Sittard-Geleen.
Het Rijk biedt bij de doorwerking van de nationale belangen de provincie en de gemeente ruimte om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geeft ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling. Het Rijk geeft daarbij aan dat er ten alle tijde sprake moet zijn van een optimale inpassing en bereikbaarheid.
Een belangrijk instrument is de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen op basis van deze ladder te worden gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ruimtevraag, de beschikbare ruimte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.
Tot slot is het Rijk verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van.
De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt doet op geen enkele wijze afbreuk aan het ruimtelijk beleid van het rijk. Het Rijksbeleid vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen. Op de ladder voor duurzame verstedelijking wordt in paragraaf 4.3.1 nader ingegaan.
De nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die juridische borging vragen, worden geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Met het Barro maakt het Rijk voor een aantal specifieke onderwerpen gebruik van deze mogelijkheid om algemene regels te stellen voor bestemmingsplannen. De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter. Het doel is te borgen dat geformuleerde nationale belangen niet gefrustreerd worden door ontwikkelingen die met bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt.
In het Barro zijn in artikel 2.7 ‘Hoofdwegen en landelijke spoorwegen’ regels opgenomen voor reserveringsgebieden langs bestaande hoofdwegen ten behoeve van de verbreding van deze hoofdwegen (artikel 2.7.2). Bij ministeriële regeling worden hoofdwegen of delen daarvan aangewezen waarvoor een bij die regeling vast te stellen reserveringsgebied geldt aan een of beide zijden van de hoofdweg ten behoeve van een mogelijke uitbreiding daarvan.
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een reserveringsgebied bevat geen wijzigingen ten opzichte van het op het moment van aanwijzing van dat reserveringsgebied geldende bestemmingsplan, die de volgende activiteiten of bestemmingen mogelijk maken: het bouwen van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist (artikel 2.7.4).
De breedte van een reserveringsgebied wordt gemeten vanaf de buitenste kantstreep en bedraagt voor de A2 ter hoogte van VDL Nedcar ten hoogste 34 meter aan weerszijden van de hoofdweg ten behoeve van de mogelijke verbreding per rijrichting met één rijstrook (Rarro, reserveringsgebieden weg).
Het onderhavige plangebied is buiten het reserveringsgebied gelegen.
Het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4), vastgeseld op 8 juni 2001, is het vierde strategische milieubeleidsplan van de nationale overheid. Het heeft een reikwijdte tot 2030 en richt zich in hoofdzaak op enkele hardnekkige milieuknelpunten. De aandacht van dit milieubeleidsplan gaat hoofdzakelijk uit naar de duurzaamheid van de samenleving.
In het NMP4 is het doel gesteld om per 2030 de afwenteling van milieuproblemen, op volgende generaties en op mensen in arme landen, te stoppen. Het NMP4 laat zien wat Nederland kan en moet doen om binnen dertig jaar deze problemen op te lossen en daarmee een duurzame samenleving te bereiken. De doelstellingen van NMP4 zijn geformuleerd in termen van kwaliteit van leven. De aanpak van die grote problemen vraagt grote veranderingen. Zo zal de energievoorziening op de hele wereld anders moeten.
Dit kan worden bereikt door de grote milieuproblemen in clusters aan te pakken: energiehuishouding, biodiversiteit en hulpbronnen, milieudruk door de landbouw, stoffen, externe veiligheid, milieu en gezondheid en milieubeleid en de leefomgeving. Veranderingen kunnen worden georganiseerd via systeeminnovatie.Dit zijn ingrijpende activiteiten die de huidige barrières om te komen tot een duurzame samenleving wegnemen.
Het NMP4 doet geen gebiedsspecifieke uitspraken. Wel worden voor de verschillende milieuaspecten aandachtspunten gegeven. Hier zal rekening mee moeten worden gehouden als er sprake is van nieuwe ontwikkelingen.
Rijkswaterstaat hanteert het rooilijnenbeleid rondom rijkswegen en vaarwegen. Dit rooilijnenbeleid bestaat uit een bebouwingsvrije zone met aansluitend een overlegzone. De zones gelden voor zowel de hoofdrijbanen als voor de toe- en afritten van de Rijkswegen.
Voor de autosnelweg dient een strook aan weerszijden vrij gehouden te worden van bebouwing, vanwege:
De rooilijnen die hier uit voortkomen, zijn vastgelegd in de nota "Rooilijnen langs rijkswegen". In dit geval betreft het de A2, hiervoor geldt een bebouwingsvrije zone van 50 meter, gemeten uit de as van de dichtstbijzijnde rijbaan, toe- of afrit. De overlegzone langs rijkswegen is het gebied tussen de 50 en 100 meter, eveneens gemeten uit de as van de dichtstbijzijnde rijbaan, hiertoe behoort ook een toe- of afrit.
De bebouwingsvrije zone is ingesteld met het oog op onder andere ruimte voor toekomstige uitbreidingen, leidingstroken, voor verkeersveiligheid en beperking milieuhygiënische hinder, geluidhinder en voor externe veiligheid. In de bebouwingsvrije zones mag geen bebouwing plaatsvinden. In de overlegzone is bebouwing in principe wel toegestaan na overleg met Rijkswaterstaat en indien nodig onder voorwaarden.
De rooilijnen zijn vertaald als vrijwaringszones in de verbeelding en planregels van dit bestemmingsplan (zie artikel 16.4 Vrijwaringszone - weg 1 en artikel 16.5 Vrijwaringszone - weg 2).
Het gebied waar de 2e bodyshop is geprojecteerd ligt buiten de overlegzone van Rijkswaterstaat.
Op 12 december 2014 heeft Provinciale Staten het POL2014, met bijbehorend Plan-MER, de omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal verkeers- en vervoersprogramma vastgesteld.
Het POL 2014 omvat een visie waarin wat nodig is om de kwaliteit van onze fysieke leefomgeving te verbeteren centraal staat voor de komende 10 jaar. Het is een visie waarin uitnodiging en inspiratie centraal staan. De ambitie is een voortreffelijk leef- en vestigingsklimaat, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg.
Het POL 2014 gaat uit van 2 Limburgse principes: Kwaliteit centraal en Uitnodigen centraal.
De uitgangspunten van 'kwaliteit centraal' zijn: 'meer stad, meer land', 'van scheiden naar verweven van functies', 'inspiratie door kwaliteitsbewustzijn', 'een grens die verbindt' en 'zorgvuldig omgaan met onze voorraden'.
De uitgangspunten van 'uitnodigen centraal' zijn: 'uitnodigen en inspireren', 'een selectieve provincie', 'dynamisch voorraadbeheer', 'stimuleren van voorlopers', kwaliteitsbewust ontwikkelen', 'instrumenten op maat' en 'ruimte om te experimenteren'.
Gebiedstype
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in het POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.
De bestaande site VDL Nedcar is gelegen binnen de aanduiding ‘bedrijventerrein’ en is bedoeld voor specifiek ingerichte gebieden voor grotere bedrijvigheid.
Het onderhavige plangebied maakt deel uit van het ‘buitengebied’. Hieronder vallen gronden in het landelijk gebied, vaak met een agrarisch karakter, met ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven.
![]() |
![]() |
Uitsnede kaart 1 zonering Limburg, POL 2014
Themakaart Ondergrond
Het plangebied is gelegen in een (freatisch) grondwaterbeschermingsgebied en de boringsvrije zone van de Roerdalslenk II. De relevante archeologische waarden in het plangebied zijn in dit bestemmingsplan geregeld. Zie paragraaf 4.3.2 voor een nadere toelichting.
![]() |
![]() |
Uitsnede Themakaart Ondergrond, POL2014
Visie regio Zuid-Limburg
In het POL 2014 is een visie opgenomen voor de regio Zuid-Limburg. In de integrale gebiedsopgave van Zuid-Limburg staat de komende jaren de economische structuurversterking centraal. Als onderdeel van de Brainport Zuidoost-Nederland is de ambitie om het gebied verder te ontwikkelen als een sterke kennisregio, die in verbinding staat met de kennisregio's Eindhoven, Aken en Leuven/Hasselt. Dit bevordert de bundeling van technologische kennis en de wereldwijde export van de innovatieve producten die hieruit voortkomen, en levert (indirect) ook veel werkgelegenheid op voor de lokale en regionale economie.
De aantrekkelijkheid van Zuid-Limburg wordt in sterke mate bepaald door de aanwezigheid van relatief op korte afstand van elkaar gelegen, dichtbevolkte stedelijke gebieden (vergelijkbaar met de dichtheid in de Randstad) en het daartussen gelegen unieke Nationaal Landschap Zuid-Limburg.
Kortom: Zuid-Limburg is een heel aantrekkelijke regio om te wonen, te werken en te recreëren. Tegelijkertijd worden deze potenties bedreigd. De gevolgen van de bijzondere grensligging en de demografische ontwikkeling in Limburg spelen namelijk nergens zo sterk als in het zuiden van de provincie. In economisch opzicht is Zuid-Limburg te typeren als een “tussenregio”, tussen de metropoolregio’s Randstad, Vlaamse Ruit en Ruhrgebied. Er zijn relatief weinig bereikbare banen binnen de landsgrenzen en daarmee is sprake van een beperkte veerkracht van de regionale en lokale economie. Bovendien kampt Zuid-Limburg met leegstandsproblematiek op het gebied van woningbouw, kantoren, verblijfsrecreatie, bedrijventerreinen en detailhandel: er is van alles teveel, en dat vraagt om een heldere visie en bovenal sturing. Vanuit die breed gedragen constatering is voorliggende regiovisie opgesteld.
Ten aanzien van het aanbod aan bedrijventerreinen geldt dat Zuid-Limburg op dit moment, op basis van de huidige restcapaciteit, een uitgiftehorizon heeft die reikt tot 2029. Het is dus niet nodig om nieuwe bedrijventerreinen te ontwikkelen. Vanuit die wetenschap is het van belang om te sturen op kwaliteit van bedrijventerreinen en kansen te benoemen en te benutten, vanuit regionaal belang en in samenhang met logistiek, stedelijkheid en landschap. Zowel ter ondersteuning van de topsectoren, als voor de lokale en regionale economie en werkgelegenheid.
Voor de langere termijn is de opgave om te bouwen aan een robuust raamwerk, bestaande uit levendige centra en interactiemilieus (stedelijke centra, campussen, overige regionale voorzieningen, publiekstrekkers en logistieke knooppunten), die multimodaal bereikbaar zijn, in een aantrekkelijk landschap.
Logistiek en productie trekken zich weinig aan van de stad en hebben een eigen dynamiek. De trimodale terreinen (weg, water en spoor) liggen in het Maasdal. Er zal een visie ontwikkeld worden voor een duurzame en economisch optimale ontsluiting van VDL Nedcar in Sittard-Geleen, in samenhang met de verdere ontwikkeling van dit bedrijventerrein en de mogelijk verbetering van de spoorontsluiting van Holtum-Noord en aantakking op het hoofdspoor.
De bedrijfssite VDL Nedcar wordt in de visie voor Zuid-Limburg, het regionale raamwerk 2030, aangeduid als "trimodaal bedrijventerrein", waar het versterken van de profielen logistiek en productie de multimodaliteit bevorderen. Daarnaast is de N297 aangeduid als "hoofdverbinding auto". Ten noorden van de bedrijfssite is een globale aanduiding opgenomen voor een nieuwe spoorverbinding (in studie).
![]() |
![]() ![]() ![]() ![]() |
Regionaal raamwerk 2030
Bedrijventerreinen
Limburg heeft ruim voldoende bedrijventerreinen. Groei lijkt nu vooral nog te zitten in de logistieke sector en in de biobased economy, chemie en automotive. De kwalitatieve opgave is des te belangrijker.
Het POL legt een aantal basisprincipes vast voor de toevoeging van nieuwe terreinen of uitbreiding van bestaande terreinen. Ze moeten, in lijn met de gedachte achter het dynamisch voorraadbeheer, zorgen voor flexibiliteit: goede nieuwe plannen blijven mogelijk maar moeten wel gekoppeld zijn aan het schrappen van capaciteit elders in de regio.
Nieuwe terreinen of uitbreidingen van bestaande terreinen zijn mogelijk als:
Conclusie
De voorgenomen uitbreiding van VDL Nedcar is in lijn met bovenstaande beleid. Het is een uitbreiding op het gebied van de automotive.
De Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. In 2014 is de Omgevingsverordening gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de verordeningen Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) opgenomen. Hiermee zijn alle verordeningen die betrekking hebben op het omgevingsbeleid ondergebracht in één document.
Met de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt beoogd om de doorwerking van het provinciaal beleid naar gemeenten en andere partners te borgen.
Het hoofdstuk Ruimte van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is gebaseerd op artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In 2008 is het ruimtelijk ordeningsrecht grondig gewijzigd, met name waar het de onderlinge verhoudingen tussen de drie overheidslagen gemeente, rijk en provincie betreft. Eén van de meest in het oog springende veranderingen was het wegvallen van de goedkeuringsbevoegdheid van bestemmingsplannen. Met die goedkeuringsbevoegdheid kon de Provincie rechtstreeks invloed uitoefenen op de inhoud van bestemmingsplannen. Onder de huidige Wro is dat alleen nog mogelijk ten aanzien van die onderdelen van het ruimtelijk beleid, die in een zogenaamde ruimteverordening zijn ondergebracht. Dat betekent dat Provinciale Staten bewust moeten kiezen welke onderwerpen voor doorwerking via de verordening in aanmerking komen. In het hoofdstuk Ruimte (hoofdstuk 2) van de Omgevingsverordening 2014 is voor een beperkt aantal onderdelen van het POL-beleid regels opgenomen.
De ruimteverordening richt zich tot de gemeentebesturen. De instructies die in dit hoofdstuk staan, moeten door de gemeentebesturen in acht worden genomen bij het opstellen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen en bij het verlenen van omgevingsvergunningen. De ruimteverordening heeft dus geen rechtstreekse werking naar burgers en bedrijven, zoals dat voor de meeste andere hoofdstukken van de Omgevingsverordening 2014 wel het geval is.
In de omgevingsverordening zijn de volgende aspecten voor onderhavig plan van belang.
Bedrijventerrein met provinciale geluidscontour
In de omgevingsverordening Limburg 2014 (artikel 7.4) is de site VDL Nedcar bestaande uit NedCar, NedCar Yard en Industrial Park Swentibold aangewezen als een bedrijventerrein met provinciale geluidscontour (als bedoeld in artikel 163, tweede lid, van de Wet geluidhinder).
![]() |
Uitsnede kaart 3 economie, POL 2014 (Bedrijventerrein met provinciale geluidcontour)
Beschermingszone natuur en landschap
Daarnaast zijn in de Omgevingsverordening regels opgenomen voor de bescherming van de Goudgroene natuurzone (artikel 2.6).
![]() |
![]() |
Uitsnede kaart 4 beschermingszone natuur en landschap, POL 2014
Milieubeschermingszones
Tevens zijn in de Omgevingsverordening Limburg regels voor het Freatisch grondwaterbeschermingsgebied (artikel 4.3) en de Roerdalslenk II opgenomen (artikel 4.4).
![]() |
![]() |
Uitsnede kaart 8 milieubeschermingszones, POL 2014
Het POL2014 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal verkeers- en vervoersbeleid. Deze zijn verder geconcretiseerd in het Provinciaal Verkeers- en Vervoersprogramma 2014 (PVVP 2014). Het PVVP is een aanvulling op het POL in de vorm van een programma. Het gaat om thema’s als regionale infrastructuur, waaronder het provinciale wegennet, regionaal openbaar vervoer (trein- en busdiensten), verkeersveiligheid, verkeers- en vervoersmanagement, fietsverkeer, logistiek en goederenvervoer.
De provincie Limburg heeft de ambitie om in Limburg naar een betrouwbaar, vlot, veilig en duurzaam vervoer van mensen en goederen te willen, door een gericht aanbod van mobiliteitsvoorzieningen van de zijde van de overheid en door een efficiënt gebruik van deze vervoersvoorzieningen door burgers en bedrijven.
Dit betekent een afgewogen keuze van maatregelen en aanpakken:
Met behulp van het PVVP wil de provincie de bereikbaarheid van Limburg in stand houden en waar nodig verbeteren.
Er is nog aan bereikbaarheid te winnen door een betere benutting van de infrastructuurnetwerken en vervoersvoorzieningen die er zijn. Daarnaast valt er echter in een aantal gevallen, waar we een structureel tekort constateren, ook niet te ontkomen aan investeringen. Onze prioriteit in het mobiliteitsbeleid ligt bij de economische bereikbaarheid. De doorontwikkeling van de Limburgse economie en arbeidsmarkt naar nieuwe, moderne richtingen en sectoren kan in belangrijke mate worden ondersteund door adequate infrastructuurvoorzieningen en mobiliteitsmogelijkheden. Een goede bereikbaarheid en (verkeers)leefbaarheid zijn positieve vestigingsplaatsfactoren voor bedrijven en werknemers.
Om de regionale en (inter)nationale bereikbaarheid op termijn op peil te houden moet het gehele mobiliteitssysteem dat tot onze beschikking staat op een optimale manier worden gebruikt. De infrastructuurnetwerken moeten daarvoor op orde zijn, en goed op elkaar afgestemd en met elkaar verbonden zijn. De verschillende modaliteiten moeten in voldoende mate beschikbaar zijn, zodat er goede alternatieven zijn voor de nog altijd dominante (vracht)auto. Het hoofdwegennet (HWN) en regionaal verbindend wegennet (RVWN) moeten goed met elkaar zijn verknoopt. Via verkeersmanagement kan het wegverkeer vervolgens zo slim en optimaal mogelijk over dit netwerk worden geleid met technische middelen en actuele reisinformatie.
Om de mobiliteitsvraagstukken van de komende decennia aan te pakken, blijft de provincie de eerder gekozen drieslag hanteren. De provincie wil de beschikbare infrastructuurnetwerken en mobiliteitsvoorzieningen allereerst zo optimaal mogelijk benutten door een betere (technische) organisatie van het verkeer (bijv. door dynamisch verkeersmanagement en voorzieningen voor ketenmobiliteit). Door het zonodig en mogelijk beïnvloeden van burgers en bedrijven in hun mobiliteitskeuzes (bijv. door programma's rond vervoersmanagement, door modal shift, of reisinformatie) wil de provincie sturing geven aan het efficiënter gebruiken van het totale vervoerssysteem en dus van alle vervoersmodaliteiten. Wanneer er echter sprake blijft van een structureel tekort aan capaciteit in de infrastructuur of de vervoervoorzieningen dan zet de provincie in op de optie bouwen. Dat zal naar de toekomst toe, in het licht van de relatieve compleetheid van het mobiliteitsnetwerk (met uitzondering van de grensoverschrijdende verbindingen), dan vooral gaan om de optimalisering van het bestaande (wegen)netwerk en het versterken van de andere vervoerswijzen.
Het is voor het plangebied van belang dat uitvoering wordt gegeven aan het PVVP vanwege de goede ligging aan de A2 en de N297, waardoor de bereikbaarheid goed is en daarmee een zeer belangrijke vestigingsplaatsfactor is voor de reeds aanwezige en eventuele toekomstige bedrijven binnen het plangebied.
De provincie Limburg streeft naar een marktgericht aanbod van bedrijventerreinen. Dat betekent naast voldoende terreinen ook de juiste terreinen met de gewenste kwaliteiten. Immers bedrijven stellen voor wat betreft hun bedrijfsvoering verschillende kwaliteitseisen aan het aanbod van bedrijventerreinen op het gebied van ligging, bereikbaarheid, milieuruimte en uitstraling. Bedrijvigheid in Limburg verankeren betekent een kwantitatieve opgave koppelen aan een ruimtelijke strategie. Zo ontstaat een kwalitatieve planningsopgave, die bij tijdige uitvoering leidt tot een marktgericht aanbod op elk moment in iedere regio. En voor die marktgerichtheid is ook de herstructurering van bestaande terreinen noodzakelijk.
Inhoudelijk liggen de uitgangspunten van het bedrijventerreinenbeleid vast in POL 2014. Strategisch is dat verder uitgewerkt via een regiodialoog met gemeenten: de POL-uitwerking Programma Werklocaties Limburg 2020.
Het bedrijventerein van VDL Nedcar wordt in het programma werklocaties aangeduid als een zogenaamd BT1 bedrijventerein. Op de bedrijfssite van VDL Nedcar zelf is nog 4,09 ha beschikbaar voor uitbreidingen van het bedrijf. (zie Bijlage 1 Overzicht bedrijventerreinen onderverdeeld naar herstructureringsopgave (Westelijke Mijnstreek)). Dit is echter onvoldoende voor de gewenste uitbreiding met een 2e bodyshop. Tevens speelt de interne logistiek van het bedrijf een belangrijke rol bij het bepalen van de meest efficiënte locatie voor de uitbreiding van de bedrijfssite met een 2e bodyshop. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar hoofdstuk 2.
Met de regiovisie geven de gemeenten Sittard-Geleen, Schinnen, Beek, Stein en Provincie Limburg duidelijkheid over hun visie en hun prioriteiten aan het Rijk, wat daarmee een krachtige uitnodiging aan het Rijk is om te participeren in de ontwikkelingen in de Westelijke Mijnstreek. Dit heeft medio 2009 geleid tot de vaststelling van de regiovisie in de vier raden van de regiogemeenten en het college van GS.
De regiovisie heeft niet primair tot doel om een nieuwe toekomst voor de regio uit te tekenen. De kracht van de regiovisie zit in het verscherpen van de visie, het vergroten van samenhang, het concretiseren van samenwerking, het creëren van focus en het versneld realiseren van belangrijke projecten.
In deze regiovisie is de visie van de Ontwikkelingsagenda Nationaal Stedelijk Netwerk Zuid-Limburg verscherpt voor de Westelijke Mijnstreek. In de Ontwikkelingsagenda is vastgelegd dat het hoogtechnologische industriële cluster en sport in de Westelijke Mijnstreek onderscheidend zijn op de schaal van Zuid-Limburg. De regiovisie geeft hier een uitwerking aan.
Vanuit de Ontwikkelingsagenda van het Stedelijke Netwerk Zuid-Limburg en de Limburgagenda is gezamenlijke focus aangebracht in de vorm van vier speerpunten, te weten:
De belangrijkste opgaven voor Zuid-Limburg zijn:
Centraal in deze visie staat het motto ‘innovatie als motor voor economisch groei’. Het gebied is gelegen binnen de technologische driehoek ‘Eindhoven – Leuven - Aken’. De visie voor 2030 luidt als volgt:
De innovatieve bedrijvigheid in Westelijke Mijnstreek is een sterke pijler in de Technologische Topregio Eindhoven-Leuven-Aken. Er is ruimte voor nieuwe bedrijven. Er zijn nauwelijks files. Het woon- en leefklimaat is aantrekkelijk voor nieuwe werknemers. Er is een hechte (kennis)samenwerking tussen de universiteiten en hogescholen in het gebied. En de regio geniet van een dynamisch imago doordat topsport ruim baan krijgt.
Deze visie geeft onder andere antwoord op de vragen over hoe de gewenste economische ontwikkeling gefaciliteerd kan worden. De multimodaliteit binnen de regio is een belangrijk aspect. De haven in Born is direct aangesloten op het spoor. Daarnaast wordt gesproken over de mogelijkheid om VDL Nedcar aan te sluiten op het spoor met een directe verbinding met deze haven. Ook is de uitstraling van de (economische) activiteiten in het gebied van belang. Daarom wordt nadruk gelegd op de presentatie van bedrijventerreinen.
Dit bestemmingsplan sluit aan op deze ontwikkelingsvisie voor de A2-zone Maasbracht-Beek.
De gemeenteraad heeft op 10 juni 2010 de structuurvisie van Sittard-Geleen vastgesteld voor haar grondgebied. Deze structuurvisie is het eerste integraal ruimtelijk plan voor de totale gemeente sinds de herindeling in 2001. Het is een samenvoeging van alle bestaande ruimtelijke ambities en doelen van de gemeente Sittard-Geleen, op basis van vigerend beleid.
De bedrijfssite VDL Nedcar is gelegen binnen de hoofdcategorie "werklocaties" aangeduid als "bestaand werkgebied" en deels (Yard) als "te ontwikkelen werkgebied". Het plangebied Pasveld is gelegen in de hoofdcategorie “groen en water” en aangeduid als stadsrandgroen.
![]() |
![]() ![]() |
Uitsnede Structuurvisiekaart
De structuurvisie is gebaseerd op vigerend beleid. Naar de toekomst toe liggen er verschillende strategische opgaven die uitgewerkt moeten worden. De structuurvisie geeft als bestuurlijk document richting aan de inzet van gemeentelijke juridische bevoegdheden. Op gemeentelijk niveau wordt de structuurvisie vertaald naar juridisch bindende bestemmingsplannen.
Conclusie
Dit voorgenomen uitbreiding op Pasveld van VDL Nedcar past niet binnen de structuurvisie van de gemeente Sittard-Geleen. De gemeente heeft echter wel toegezegd haar medewerking te verlenen om de voorgenomen uitbreiding van VDL Nedcar mogelijk te maken.
De Omgevingsvisie 2016 is de opvolger van de Structuurvisie uit 2010. Met de omgevingsvisie kiest de gemeente nadrukkelijk voor de lijn 'ruimte waar mogelijk, sturing waar nodig'. In de omgevingsvisie geeft de gemeente Sittard-Geleen aan welke koers zij nastreeft voor de fysieke ontwikkeling van Sittard-Geleen. De gemeente maakt in de omgevingsvisie ook helder welke instrumenten zij zal inzetten om de komende periode richting te geven aan de uitvoering van haar doelen en prioriteiten. Ze maakt een start met het creëren van voorzienbaarheid bij het verminderen van de mogelijkheden voor ontwikkelingen op het gebied van wonen, detailhandel en kantoren.Ook relateert de gemeente de doelbestemming voor het kostenverhaal ruimtelijke ontwikkelingen aan de doelen van haar omgevingsvisie. Met de omgevingsvisie nodigt de gemeente haar partners uit om samen met de gemeente blijvend te ontwikkelen naar een gemeente waar het goed wonen, leven en werken is.
In het POL 2014 wordt benadrukt dat in Limburg meer ruimte dan programma is. Deze situatie resulteert onder andere in leegstand. Dat geldt bij de meeste programma's ook voor Sittard-Geleen, behalve voor chemie&materialen, automotive en logistiek. Deze economische clusters zijn zo succesvol dat op korte termijn [komende 5 jaar) een nadrukkelijke en grootschalige uitbreidingsvraag aan de orde is. Die vraag is op dit moment uniek in Limburg. De vraag naar uitbreidingsruimte is in deze gevallen vaak ook locatiegebonden, zoals bij VDL Nedcar. Ondanks de economische druk is behoud van de dorpse en landschappelijke kwaliteiten van het landelijke gebied een belangrijk uitgangspunt. De vraag naar uitbreidingsruimte dient hiermee rekening te houden.
De ruimtelijke dynamiek rondom automotive en logistiek is groot. De vraag is gericht op grote percelen voor de ontwikkeling van grote (logistieke) loodsen. Het gaat hierbij om percelen met een minimale omvang van 5 ha, met een gewenste ontwikkelpotentie naar 10 tot 15 ha. De aanwezigheid van productielogistiek in de nabijheid, zoals de gemeente Sittard-Geleen heeft met Chemelot en VDL Nedcar, maakt de gemeente strategisch interessant. De nabijheid van terzake doende bedrijvigheid is immers een garantie voor behoud van bestaande faciliteiten. De wens tot clustering is niet alleen waar te nemen bij logistieke bedrijven, maar is ook aanwezig in de sector automotive en chemie waar gewerkt wordt met functie-specifieke bedrijventerreinen voor deze sectoren. Het is van groot belang om bedrijventerrein-ontwikkeling in termen van strategische reserve en ijzeren voorraad te bezien per sector.
VDL Nedcar
VDL Nedcar is een van de belangrijkste pijlers van de Limbugse maakindustrie. Derhalve wordt samen met de provincie Limburg ingezet op versterking en verankering van deze economische motor.
Na de productiestart van de Mini in 2014 wil VDL Nedcar zich verder ontwikkelen als een onafhankelijke "Vehicle Contract Manufacturer". Op basis van de huidige contracten van BMW voor de productie van Mini's groeit de werkgelegenheid in de periode tot 2024 tot minimaal 4.000 arbeidsplaatsen.
Daarnaast heeft VDL Nedcar scenario's uitgewerkt waarin zij opnieuw mikt op een forse groei van productie en werkgelegenheid en het vinden van een nieuwe, tweede opdrachtgever. In een maximumscenario houdt VDL Nedcar rekening met een productie van 400.000 auto's voor meerdere klanten. In dit maximumscenario is sprake van 10.000 directe arbeidsplaatsen.
Deze positieve ontwikkelingen vragen additionele inzet op het gebied van ruimte, infrastructuur en de beschikbaarheid van goed personeel. De aandacht gaat uit naar verankering van VDL Nedcar binnen de gemeente.
Uitbreiding kan, op basis van legitieme functionele en bedrijfseconomische argumenten, alleen in de nabijheid van de bestaande bedirjfssite plaats vinden. De gewenste uitbreidingsrichting van VDL Nedcar is naar het noorden, in de richting van een gebied met hoge landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden, de 'landgoederenzone Swentibold'. De uitbreidingsvraag dient rekening te houden met deze waarden door allereerst het bestaande terrein op de meest optimale en ruimte efficiënte wijze te gebruiken. Bij uitbreiding buiten het bestaande terrein wordt het cultuurhistorisch landschap ingezet als ruimtelijke raamwerk voor het nieuw te ontwikkelen 'werklandschap'· ten behoeve van automotive. De uitbreiding van de productiefaciliteiten op Pasveld is daarvan een van de projecten.
In onderstaande afbeelding is de gewenste uitbreidingsrichting van VDL Nedcar weergegeven.
![]() |
![]() |
Uitsnede Visiekaart
De gemeente Sittard-Geleen heeft in december 2004 het parkeerbeleidsplan vastgesteld. Belangrijkste bouwsteen van dit beleidsplan is de 'parkeerplaatsverplichting'. Doelstelling van deze verplichting is dat iedere ontwikkeling waarvoor een bouwvergunning en/of bestemmingsplanwijziging wordt aangevraagd, verplicht kan worden om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien. In de nota "Parkeernormen- systematiek van januari 2012 is dit verder uitgewerkt".
De normen zoals gesteld binnen de eerder genoemde nota zullen voor het onderliggende plangebied dus als toetsingskader dienen na vaststelling van dit bestemmingsplan bij beoordeling van nieuwe ontwikkelingen waarbij gebruik wordt gemaakt van flexibiliteits- en/of vrijstellingsregelingen.
Voor onderhavig bestemmingsplan is het uitgangspunt conform dit beleid: parkeren op eigen terrein.
In het duurzaamheidplan 'Sittard-Geleen duurzaam en energiek' worden op twee ambitieniveaus doelen en activiteiten beschreven. Het ambitieniveau "Klimaatakkoord" (een akkoord tussen het Rijk en de VNG) is te beschouwen als een basispakket van doelstellingen waarvan verwacht wordt dat iedere gemeente zich inspant om deze ambities te realiseren. In februari 2008 heeft de gemeente de eerste vervolgstap gezet door het Klimaatakkoord 2007-2011 met het Rijk te tekenen. Op hoofdlijnen betekent dit dat Sittard-Geleen de volgende doelstellingen onderschrijft:
Op 24 november 2015 hebben Burgemeester en Wethouders van Sittard-Geleen het Bodembeheerplan 2016-2020 vastgesteld. Dat is vervolgens op 1 januari 2016 in werking getreden. Samen met de bodemkwaliteitskaart en de bodemfunctieklassenkaart geeft het Bodembeheerplan het toetsingskader voor het omgaan met diffuus verontreinigde grond binnen Sittard-Geleen.
Het Bodembeheerplan heeft als doel vast te leggen hoe, binnen het gebied waar de gemeente bevoegd gezag is voor het beoordelen van de bodemkwaliteit, invulling wordt gegeven aan de toetsing van bodemaspecten op de werkvelden waar dat een rol speelt. Deze werkvelden zijn: grondverzet/hergebruik, bodemsanering, bouwen en ruimtelijke ontwikkeling. Dit staat bekend onder de benaming meersporenbeleid. Dit meersporenbeleid ligt aan de basis van een duurzame en efficiënte aanpak van de in de gemeente aanwezige diffuse bodemverontreiniging.
Het meersporenbeleid vormt het toetsingskader voor de aanpak van bodemverontreinigingen die zijn ontstaan voor 1 januari 1987, de zogenaamde historische verontreinigingen. Op verontreinigingen die zijn ontstaan vanaf die datum is het zorgplichtbeginsel van toepassing.
Beoordeling op grond van het meersporenbeleid vindt plaats bij nieuwe ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld bestemmingswijzigingen.
Sittard-Geleen streeft naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem als bron van kennis en cultuurbeleving. Cultuurhistorische relicten worden behouden en geaccentueerd. In samenhang met ruimtelijke inrichting, geeft de dynamiek van het verleden mede richting aan heden en toekomst.
In het najaar van 2012 is de beleidsnota archeologie en monumenten vastgesteld. De beleidsnota archeologie en monumenten geeft aan welk beleid de gemeente de komende jaren zal voeren ten aanzien van archeologie en monumenten. Ook is eind 2012 de nieuwe Erfgoedverordening Sittard-Geleen 2012 vastgesteld, evenals de verordening Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (ARK). In de Erfgoedverordening zijn bepalingen opgenomen voor bescherming van gemeentelijk erfgoed. De verordening ARK regelt in de instelling van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit, die de taken van de huidige Welstands- en Monumentencommissies overneemt. Deze commissie is in de eerste helft van 2013 operationeel geworden. In de welstandsnota zijn voor een deel bepalingen opgenomen tot behoud van de historisch ruimtelijke karakteristiek van de gemeente. De subsidiëring van cultuurhistorisch erfgoed is geregeld in de "Subsidieverordening cultuurhistorisch erfgoed 2008". Voor de regio staat het beleid in het POL. Op landelijke niveau is de Monumentenwet van belang. In de navolgende paragraaf en in hoofdstuk 3 is dit verder voor het plangebied uitgewerkt.
Het gemeentelijk beleid kent ondere andere nog de volgende beleidsstukken:
Deze beleidsdocumenten zijn voor dit bestemmingsplan beperkt relevant en derhalve niet opgenomen.
Het deelgebied Pasveld is circa 7 hectare groot en bevindt zich aan de noordwestzijde van de bedrijfssite VDL Nedcar. Het gebied heeft momenteel een agrarische functie en maakt deel uit van het agrarisch cultuurlandschap in deze regio. Kenmerkend hiervoor zijn de kleinschaligere patronen van akkers, zonder opgaande beplanting, en verspreid gelegen bosjes(cultuurlandschap).
Pasveld wordt aan drie zijden omzoomd door lanen (Grote Allee, Kleine Allee, Pasveld) met aan weerszijden lindebomen en wordt begrensd door de Holtummerweg, en de Dr. Hub van Doorneweg. De Honds Venkebeek doorsnijdt het gebied en de Bruijn Vloedgraaf loopt vanaf deze beek parallel aan de Grote en Kleine Allee rond het Pasveld.
Aan de noordoostzijde van Pasveld ligt kasteel Wolfrath. Dit kasteel, gebouwd in 1663, is als "complex historische buitenplaats" aangewezen als Rijksmonument. Tevens is de buitenplaats onder de Natuurschoonwet van 1928 gerangschikt. De Grote Allee is als oprijlaan naar het landgoed nog in zeer gave vorm aanwezig. Deze ontleent zijn identiteit aan de open, agrarisch gebruikte ruimten aan weerszijden. De Kleine Allee vormt vanuit de voorhof van het kasteel een gave laan. De weg Pasveld heeft als laan een minder sterke relatie tot het landgoed Wolfrath.
Aan de zuidzijde grenst Pasveld aan de bestaande VDL Nedcar site.
In de omgeving van het plangebied spelen diverse ontwikkelingen. Deze voorgenomen ontwikkelingen volgen een aparte planologische procedure en maken geen onderdeel uit van onderhavig bestemmingsplan. In de afzonderlijke procedures worden de belangen per project afgewogen.
De regio Zuid-Limburg is een belangrijk kerngebied in Limburg, waarbij in economische zin de automotive en logistieke sector een belangrijke rol vervullen. In juli 2014 is bij VDL Nedcar de productie van BMW-MINI's van start gegaan. Het belang van de automotive sector wordt al vele jaren door de regionale stakeholders (o.a. provincie Limburg en gemeente Sittard-Geleen) onderstreept. Eveneens wordt de kwetsbaarheid/ conjunctuurgevoeligheid van de sector onderkend. De impact op de werkgelegenheid en de economische versterking van het gebied is van groot belang.
Medio 2014 hebben de gemeente Sittard-Geleen en de provincie Limburg afgesproken dat er een integrale visie moet worden gemaakt voor het hele gebied van VDL Nedcar, Yard, Industriepark Swentibold, (verbreding) A2 en Holtum Noord, inclusief de mogelijkheden voor ontsluiting van het gebied per spoor (voor goederenvervoer). Op verzoek van de Provincie Limburg en de gemeente Sittard-Geleen en in nauwe samenwerking met VDL Nedcar is door Buck Consultants International een Verkenningennota opgesteld. Doel van deze nota is in beeld te brengen wat de economische-, ruimtelijke- en vervoerslogistieke gevolgen zijn van een mogelijke groei van VDL Nedcar en hoe deze eventuele groei te faciliteren.
De huidige en toekomstige positie van VDL Nedcar kan als volgt worden getypeerd:
VDL Nedcar mikt met haar strategie voor de komende jaren op forse groei, zowel door het opschroeven van de volumes (productie van auto's) als door het binnenhalen van nieuwe klanten. Het is voor VDL Nedcar van groot belang dat meerdere opdrachtgevers worden gecommitteerd, zowel voor de stabiliteit/continuïteit als voor de groeiambities en onderhandelingspositie van het bedrijf.
De mogelijke groei tot 400.000 auto's (maximaal te realiseren volume) in 2023/2024 betekent een groei van de werkgelegenheid tussen nu en 2023/2024 van 8.000 arbeidsplaatsen, exclusief de komst van toeleveranciers en werkgelegenheid als gevolg van bestedingen van al die werknemers.
Om de ambities van VDL Nedcar te huisvesten, moet de fabriek uitbreiden. De groei van VDL Nedcar zal echter niet van de ene op de andere dag plaatsvinden. Een maximale uitbreiding leidt tot de volgende ruimtelijke vraag (bruto) van VDL Nedcar:
functie | oppervlakte in m2 |
Bodyshop customer 1 | 78.000 |
Bodyshop Customer 2 | 78.000 |
Uitbreiding paintshop | 30.000 |
Final assembley Customer 2 | 77.000 |
GOK Yard (1) | 185.000 |
Parkeervoorzieningen | 30.000 |
Opslag en (eigen) logistiek | 22.000 |
(1) Als de auto klaar is, wordt de auto geparkeerd op een zgn. Green OK-Yard, waarbij het juridisch eigendom overgaat naar de eigenaar
Uit de verkenningennota blijkt dat deze additionele ruimtebehoefte niet op het eigen terrein kan worden gerealiseerd. Vervolgens zijn er diverse uitbreidingsscenario's ontwikkeld.
De huidige VDL Nedcar-site heeft diverse ' harde' grenzen:
Gezien deze belemmeringen, is de blik (t.b.v. de niet op eigen terrein te faciliteren ruimtebehoefte) gericht op de noordzijde, ook al omdat daarmee de afstand tot het 'hart' van het productieproces (paintshop, final assembly) zo kort mogelijk kan worden gehouden.
Voor het gebied ten noorden van VDL Nedcar wordt een integrale insteek gekozen, waarbij bedrijfsbestemmingen, ontsluitingen en natuurwaarden in onderlinge samenhang worden bekeken. Hierbij zijn 2 zoekgebieden gedefinieerd; Pasveld en Wolfrath.
Zoekgebied Noordzijde VDL Nedcar (bron VDL Nedcar, 2014)
De beoogde groei van de productie roept de vraag op of de afvoer van de geproduceerde auto's multimodaal, d.w.z. per spoor georganiseerd kan worden. Overwegingen daarbij zijn kostenefficiëntie (hetgeen de concurrentiekracht kan verbeteren) en duurzaamheid (vermindering uitstoot CO2 en minder grote belasting A2).
Om een car handling terminal te realiseren, is een aftakking van de spoorhoofdbaan Maastricht - Eindhoven nodig.
Rijkswaterstaat bereidt de structurele verbreding voor van de A2 tussen de knooppunten Het Vonderen en Kerensheide, resulterend in een (ontwerp-)tracébesluit/MER. Het vertrekpunt voor dit besluit vormt een door de Minister van Infrastructuur en Milieu (I&M) en de provincie Limburg in september 2012 ondertekende bestuursovereenkomst en de in mei 2013 door de minister van I&M ondertekende startbeslissing.
De verbreding van de A2 draagt bij een veiligere en vlotte doorstroming van het verkeer en zorgt voor een economische impuls voor de regio. Met een verbrede A2 met drie rijstroken en een vluchtstrook is deze belangrijke schakel in het Rijkswegennet straks toekomstvast. Door de opwaardering verbetert de robuustheid, verkeersveiligheid en doorstroming van het netwerk.
De start van de realisatie is voorzien in 2022.
Inpassingsvisie
Eind november 2014 is de definitieve inpassingsvisie voor de A2 Het Vonderen – Kerensheide opgeleverd. Deze visie is een document dat vooral gericht is op de conceptuele visie voor de inpassing van de structurele verbreding van de A2 tussen Het Vonderen en Kerensheide en geeft het ruimtelijke wensbeeld weer.
![]() |
![]() |
Uitsnede inpassingsvisie A2 Het Vonderen-Kerensheide
De identiteit van de omgeving van de A2 is op dit moment te omschrijven als divers. De omgeving kent een afwisseling van bedrijventerreinen, industriegebieden, kernen en besloten landschappen. Door de verschillende invloeden langs de snelweg bestaat er momenteel geen doorgaande identiteit, maar is het een aan elkaar geregen zone van verschillende identiteiten. De inpassingsvisie gaat uit van de realisatie van een groenstructuur langs de A2 conform de Parkway-gedachte. De Parkway is in staat dit tracédeel een doorgaande en herkenbare identiteit te geven en tegelijkertijd een samenspel te vormen met de aangrenzende omgeving.
De Parkway biedt ruimte om aangrenzende kwaliteiten te versterken en non-kwaliteiten van de omgeving af te zwakken.
De bedrijfssite van VDL Necar kenmerkt zich door een stedelijke invulling aan de oostkant van de A2. In de inpassingsvisie wordt, vanwege de voorgenomen verbreding, voorgesteld om het voorterrein anders in te richten. Door de huidige parkeerplaats met bomen te vergroenen wordt een algemeen aantrekkelijker beeld vanuit de snelweg bereikt.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammeringop regionaal niveau te voorkomen. De ladder bestaat uit drie treden:
De ladder voor duurzame verstedelijking beoogt dat in regionaal verband de gezamenlijke ontwikkelingsbehoefte wordt bepaald. De duurzaamheidsladder is van toepassing op alle bestemmingsplannen die vanaf 1 oktober 2012 worden vastgesteld en geldt bij stedelijke ontwikkelingen zoals bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur, indoorsport en leisure. Ook de voorgenomen uitbreiding moet ten behoeve van het bestemmingsplan worden getoetst.
Met dit bestemmingsplan wordt de uitbreiding, een 2e bodyshop, van VDL Nedcar mogelijk gemaakt. Hierna worden de bovenstaande stappen doorlopen voor deze voorgenomen ontwikkeling.
Trede 1
Een van de sectoren met een groeipotentie in Limburg is automotive. De belangrijkste doelstelling van de regio is het behouden van de automotive industrie in combinatie met het realiseren van samenhang tussen (het uitbouwen van) de logistieke functie en de kwaliteit van het landelijk gebied.
VDL Nedcar heeft ambities om haar positie in de automotive sector te verankeren door groei (in volume en klanten/opdrachtgevers). Om haar groeiambities te kunnen ontwikkelen, dient optimaal tegemoet te worden gekomen aan de vereisten die het productie-proces stelt aan de lay-out van de fabriek, in termen van o.a.: kwaliteit van het product, efficiency, productielogistiek en kosten.
Trede 2
Limburg heeft in principe ruim voldoende bedrijventerreinen. De regio kent een aantal relevante bedrijventerreinen. Onderstaande kaart illustreert waar deze bedrijventerreinen zijn gesitueerd. VDL Nedcar is gesitueerd aan de oostzijde van de A2 (nummer 4).
Overzicht bedrijventerrein in de regio (bron: Verkenningennota VDL NEdcar, Buck Consultants International, juni 2015)
Aan de westzijde van de A2, tussen het Julianakanaal en de Rijksweg A2 zijn de bedrijventerreinen Holtum Noord en Sluisweg gesitueerd. Op beide terreinen is onvoldoende of geen ruimte meer beschikbaar voor de gewenste uitbreiding van VDL Nedcar. Verder naar het zuiden ligt het terrein van de Chemelot Campus. Dit terrein is specifiek bedoeld voor de chemie en biedt geen mogelijkheden om een uitbreiding van VDL Nedcar te realiseren.
Op de eigen bedrijfssite is eveneens onvoldoende ruimte om een 2e bodyshop te realiseren. De huidige VDL Nedcar-site heeft diverse 'harde' grenzen:
De Yard E (ca. 27 ha) aan de oostzijde is al jaren in beeld als locatie voor ontsluiting van de productielocatie van VDL Nedcar via spoor en voor GOK-yard (Green OK-Yard, waar het juridisch eigendom overgaat naar de eigenaar).
Industriepark Swentibold (IPS) aan de zuidzijde heeft een omvang van ca. 26,5 ha. Ongeveer de helft daarvan is nog (direct) uitgeefbaar. IPS is echter de beoogde locatie voor suppliers en logistieke dienstverleners, waarbij de suppliers van VDL Nedcar zijn voorzien aan de noordzijde en de logistieke dienstverleners aan de zuidzijde.
Daarbij speelt tevens mee dat onder delen van de terreinen Yard E, VDL Nedcar en IPS twee gasleidingen zij gelegen, die beiden impact hebben op de bouw- en gebruiksmogelijkheden. De aanwezigheid van de gasleidingen resulteert in beperkingen voor het gebruik van deze terreinen.
Voor VDL Nedcar is daarnaast een aantal strategische productie-logistieke overwegingen van belang.
Ten eerste is voor VDL Nedcar het meest efficënt en kosteneffectief om de huidige eigen site zo intensief mogelijk te gebruiken. Vanuit die gedachte wordt o.a. de Paintshop op de eigen site uitgebreid en wordt de huidige GOK-yard volledig ingezet als ruimte voor productie. Een tweede belangrijk uitgangspunt is dat, vanuit het perspectief van productielogistiek, de nieuwe bodyshop zoveel mogelijk nabij de Press Shop en Paintshop moeten worden gerealiseerd. In bredere zin kan worden gesteld dat het, voor het productieproces (en uitein-delijk ook de concurrentiepositie) van VDL Nedcar, belangrijk is om alle functies die niet op de eigen site kunnen worden gefaciliteerd, zoveel mogelijk in de directe nabijheid van de huidige site te realiseren.
Ten derde heeft VDL Nedcar een belangrijke voorwaarde voor de realisatie van de 2e bodyshop: "de afstand tot het ˜hart" van het productieproces (paintshop, final assembly) moet zo kort mogelijk zijn in verband met het vermijden van kwaliteitsrisico's en additionele kosten" en hebben zij enkele uitgangspunten voor specifieke locaties. Zo kan de toekomstige GOK-yard alleen op de locatie Yard E worden ontwikkeld. Zowel vanwege de vereiste omvang van de locatie als vanwege de mogelijkheid tot ontsluiting via spoor op die plek. Daarnaast is er sprake van extra risico's en kosten als een ˜gereed product (auto)" over de openbare weg moet worden vervoerd vóórdat de overdracht naar de opdrachtgever (c.q. diens partner voor de outbound logistiek) heeft plaatsgevonden.
Gelet op voorstaande is een uitbreiding van VDL Nedcar met een 2e bodyshop mogelijk aan de noordzijde van de bestaande bedrijfssite. Het deelgebied Pasveld is de locatie ten noordwesten van de bestaande productiesite van VDL Nedcar, gelegen tussen de Doctor Hub van Doorneweg (pal ten oosten van de A2) en kasteel Wolfrath. Deze locatie biedt goede mogelijkheden voor de gewenste uitbreiding van de productiefaciliteiten.
Trede 3
De bedrijfssite is gelegen aan de Rijksweg A2, direct bij afslag 47 Born. Het terrein is daarmee goed bereikbaar voor gemotoriseerd verkeer. Vanuit de omliggende kernen is de bedrijfssite ook goed bereikbaar per (brom)fiets. Tevens rijdt er tweemaal per uur een bus van station Sittard via Born, Holtum en Buchten naar Grevenbicht, waarbij er 2 haltes zijn ter hoogte van VDL Nedcar ( Born NedCar-Van Doorneweg-Zuid en Born NedCar). Opvallend is dat de bus in vakanties niet rijdt in spits- en dalperioden en avonden. Tevens rijdt de bus niet op zaterdag en zondag. Dit betekent dat er perioden zijn dat het personeel van VDL NEdcar niet met het openbaar vervoer op het werk kan komen.
De beoogde groei van de productie vraagt echter ook om een multimodale afvoer van de geproduceerde auto's. waarbij de voorkeur uitgaat om dit via het spoor te laten plaatsvinden. Overwegingen daarbij zijn kostenefficiëntie (hetgeen de concurrentiekracht kan verbeteren) en duurzaamheid (vermindering uitstoot CO2 en minder grote belasting van de Rijksweg A2). Om een car-handling terminal te realiseren, heeft de provincie Limburg een marktconsultatie gestart voor de aanleg van een aftakking van de spoorhoofdbaan Maastricht - Eindhoven naar Yard E en deze daarmee als GOK-Yard in gebruik te nemen. Bij een positieve besluitvorming gaat de mogelijkheid bestaan dat in de toekomst een deel van de nieuwe auto's via het spoor in plaats van via de weg wordt gedistribueerd. Op welke termijn dit gaat spelen is nog niet bekend. Vanuit de logistiek van VDL Nedcar is de verwachting dat dit alleen invloed heeft op de afvoer van nieuwe auto's en geen invloed op de aanlevering van basismaterialen, aangezien dat 'just in time' plaatsvindt waarbij de voorraad van VDL Nedcar zo beperkt mogelijk is.
Archeologie
De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007) is de implementatie van het Verdrag van Malta (1998) en heeft de Monumentenwet 1988 gewijzigd. De gewijzigde Monumentenwet 1988 regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en beheermaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. Op grond van de (gewijzigde) Monumentenwet 1988 worden gemeenten verantwoordelijk geacht voor de bescherming van archeologische waarden.
Artikel 38a van deze wet zegt: 'De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten' (lees: archeologische resten).
Artikel 41 regelt verder dat: 'De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (o.a. gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan) kan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden verplicht een rapport over te leggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1.1 van die wet in voldoende mate is vastgesteld.'
Beleidsnota Archeologie en monumenten
Op 13 september 2012 heeft de gemeente Sittard-Geleen de beleidsnota archeologie en monumenten vastgesteld. Het beleid van de gemeente richt zich op 3 speerpunten:
Onderdeel van deze beleidsnota is een archeologische beleidskaart, die gebaseerd is op een aantal archeologische verwachtingskaarten. De archeologische verwachtingskaarten geven inzicht in de (verwachte) aanwezigheid van archeologische resten. De verwachtingskaarten zijn vervolgens omgezet naar één beleidskaart. Op de archeologische beleidskaart zijn gebieden waarvoor dezelfde beleidsuitgangspunten gelden samengevoegd. Zo zijn er 7 archeologische beleidscategorieën ontstaan:
Beleidscategorie | Verwachting/waarde |
1 | AMK-terrein; terrein van zeer hoge archeologische waarde, beschermd |
2 | AMK-terrein; terrein van zeer hoge en hoge archeologische waarde AMK-terrein; terrein van hoge archeologische waarde, kern Sittard AMK-terrein; terrein van archeologische waarde Zone rondom ARCHIS-waarneming/vondstmelding/vindplaats |
3 | AMK-terrein; terrein van hoge archeologische waarde, historische kernen |
4 | Hoge verwachting voor droge landschappen Hoge verwachting voor droge landschappen, provinciaal aandachtsgebied Middelhoge verwachting voor droge landschappen Middelhoge verwachting voor droge landschappen, provinciaal aandachtsgebied Hoge verwachting voor natte landschappen Hoge verwachting voor natte landschappen, Maasafzettingen Middelhoge verwachting voor natte landschappen Onbekende verwachting voor droge en natte landschappen |
5 | Lage verwachting voor droge landschappen, provinciaal aandachtsgebied |
6 | Lage verwachting voor droge en natte landschappen |
7 | Lage verwachting voor ontgronde gebieden Lage verwachting voor vrijgegeven onderzoeksgebieden |
Uit de bijbehorende archeologische beleidskaart blijkt dat het plangebied is gelegen in categorie 4. De gebieden die in categorie vier zijn opgenomen omvatten niet zozeer bekende archeologische waarden maar verwachte archeologische waarden. Het gaat om gebieden met hoge en middelhoge verwachtingen voor droge en natte landschappen, hoge en middelhoge verwachting voor droge landschappen in het PAA (provinciaal archeologisch aandachtsgebied), hoge en middelhoge verwachting voor natte landschappen en Maasafzettingen in natte landschappenen gebieden met onbekende verwachting voor droge en natte landschappen (beekdalen). Omdat het in deze categorieën om verwachtingen gaat, hanteert de gemeente Sittard-Geleen hier een ondergrens van 500m² voor nieuwe ontwikkelingen.
Dit betekent dat bij een bestemmingswijziging een onderzoeksplicht geldt voor werkzaamheden die dieper dan 30 cm-mv plaatsvinden en groter zijn dan 500m².
Archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek en verkennend booronderzoek
Door RAAP is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd voor de locatie Pasveld (februari 2016).
Op basis van het bureauonderzoek is voor het deelgebied Pasveld een verwachting opgesteld voor natte en droge landschappen. Voor droge vindplaatsen is de verwachting gespecifieerd voor enerzijds jager/verzamelaars en anderzijds landbouwende gemeenschappen. Zowel voor resten van jager/verzamelaars als voor resten van landbouwende gemeenschappen geldt een hoog archeologisch potentieel. Echter door het landbouwkundig gebruik van het gebied worden resten van jager/ verzamelaars niet meer intact verwacht. Hierdoor geldt voor resten van jager/verzamelaars een lage verwachting. Ingegraven resten van landbouwers worden wel relatief intact verwacht. Op basis hiervan geldt een hoge verwachting voor resten van landbouwende gemeenschappen. Voor resten gerelateerd aan een natte beekdalcontext is een middelhoge verwachting geformuleerd.
Het booronderzoek heeft een poldervaaggrond en ooivaaggrond in het plangebied aangetoond. Terplekke is het oorspronkelijke maaiveld 20 tot 35 cm diep verstoord. Mogelijke resten van jager/verzamelaars zijn opgenomen in de bouwvoor. Zodoende wordt de lage verwachting voor vindplaatsen van jager/verzamelaars bevestigd. Resten van landbouwende gemeenschappen worden wel relatief intact verwacht. Sporen kunnen onder de dunne bouwvoor bewaard zijn. Tijdens het veldonderzoek zijn tevens vondsten uit het Neolithicum, Romeinse Tijd en IJzer-tijd/Vroege Middeleeuwen aangetroffen. Het gebied kent op basis van deze gegevens een hoge archeologische verwachting voor sporen van landbouwende gemeenschappen, specifiek uit hoger vermelde periodes. Door het ontbreken van beekdalsedimenten ontbreekt de context voor natte beekdalresten. Op basis van het veldonderzoek worden deze resten niet verwacht, waardoor de middelhoge verwachting naar laag wordt bijgesteld.
De resultaten van het onderzoek tonen aan dat in het gebiedPasveld archeologische resten verwacht worden van landbouwende gemeenschappen die bij een wijziging van het bestemmingsplan mogelijk verstoord dreigen te worden. Indien bodemingrepen dieper dan 30 cm beneden maaiveld gepland zijn en planaanpassing of archeologiesparend bouwen niet mogelijk is, dient een nader archeologisch onderzoek conform het gemeentelijk beleid uitgevoerd te worden. Aan de hand van dit onderzoek wordt het terrein verkend om te zien of archeologische resten aanwezig zijn. Indien aanwezig wordt gekeken naar de aard, omvang, datering, diepteligging, gaafheid, conservering en waarde van deze archeologische resten. Dit onderzoek moet bestaan uit een proefsleuvenonderzoek.
Tijdens het veldonderzoek is een uiterst droge bodem aangetroffen. In zulke bodems zijn sporen slecht zichtbaar. Indien vervolgonderzoek wordt uitgevoerd is het raadzaam om dit in de nattere tijden van jaar uit te voeren (november tot maart).
Een waarderend onderzoek dient uitgevoerd te worden conform een vooraf opgesteld Programma van Eisen (PvE). Het PvE dient te zijn goedgekeurd door de bevoegde overheid.
Het volledige archeologisch vooronderzoek is opgenomen in Bijlage 2.
Cultuurhistorie
In de Monumentenwet 1988 is de aanwijzing en bescherming geregeld van gebouwde rijksmonumenten, inclusief 'groene' monumenten archeologische rijksmonumenten stads- en dorpsgezichten. De subsidieregelingen voor rijksmonumenten zijn gebaseerd op de Monumentenwet 1988.
Op basis van de Monumentenwet 1988 kan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onroerende zaken aanwijzen als beschermd monument of mede namens de minister van Infrastructuur en Milieu stads- en dorpsgezichten aanwijzen.
Op basis van de Erfgoedverordening Sittard-Geleen (2012) kan de gemeente gemeentelijke monumenten, stads- of dorpsgezichten, groen-en landschapsmonumenten en beeldbepalende panden aanwijzen. Hierbij gaat het om objecten en structuren die van belang zijn voor de plaatselijke historie en bijdragen aan de identiteit van de leefomgeving.
Uitsnede overzicht Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten en eerste inventarisatie erfgoed
Uit de bijbehorende kaart “overzicht Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten en eerste inventarisatie erfgoed” blijkt dat de Grote Allee en de Kleine Allee zijn opgenomen als wegen ouder dan 1900 en worden gezien als erfgoed in relatie tot het Rijksmonument Poortgebouw (509932) met de bruggen (509933) van Kasteel Wolfrath (509927) en de bijbehorende parkaanleg (509931). Het geheel is van algemeen belang, vanwege de ouderdom, maar ook vanwege de oorspronkelijkheid van de architectuur en de ensemblewaarde van het totale complex.
Pasveld heeft een agrarische functie en maakt deel uit van het agrarisch cultuurlandschap in deze regio. Kenmerkend hiervoor zijn de kleinschaligere patronen van akkers, zonder opgaande beplanting, en verspreid gelegen bosjes (cultuurlandschap). Pasveld wordt aan drie zijden omzoomd door lanen met aan weerszijden lindebomen. De Hons Venkebeek doorsnijdt het gebied en de Bruijn Vloedgraaf loopt vanaf deze beek parallel aan de Grote en Kleine Allee rond Pasveld.
In het kader van de aanwezige landschappelijke elementen wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de 2e bodyshop.
In deze paragraaf worden de effecten in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet), het Nationaal Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS) en de Flora- en Faunawet (Ff-wet) in beeld gebracht.
In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is de haalbaarheid van het initiatief getoetst op Voortoetsniveau.
Het plangebied ligt op ca 2 km ten noorden van het Beschermd natuurmonument Grasbroek, en op ca. 2,5 km ten oosten van het Natura 2000-gebied Grensmaas. Deze gebieden zijn beschermd in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Tevens liggen over de grens in België, in de omgeving van Dilsenonder andere de Natura 2000-gebieden ‘Uiterwaarden langs de Limburgse Maas en Vijverbroek’, ‘Hamonterheide, Hagevenen, Buitenheide, Stramprooierbroeken Mariahof’ en ‘Itterbeek met Brand, Jagersborg, Schootsheideen Bergerven’.
Effecten van ruimtebeslag, versnippering, verdroging en verstoring
Uit bovenstaande blijkt dat het Natura 2000-gebied Grensmaas en Beschermde natuurmonument Grasbroek op ruime afstand van het plangebied is gelegen, op 2,5 km afstand. Als gevolg daarvan kunnen de volgende effecten als gevolg van de ontwikkeling van het plangebied op voorhand worden uitgesloten:
Effecten van verzuring en vermesting
De voorgenomen ontwikkeling leidt tot een toename van het aantal werknemers. Tevens is er een toename van de productie van de fabriek. Door de toename van het aantal werknemers en de productie zal er sprake zijn van een toename van stikstofemissie door de fabriek. Deze toename van stikstofemissie kan leiden tot een toename van stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden en Beschermde natuurmonumenten in de omgeving. Een toename van stikstofdepositie kan leiden tot vermesting en verzuring van de vegetatie en daardoor een negatief effect op de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden en op de wezenlijke kenmerken en waarden van het nabijgelegen Beschermd natuurmonument.
Momenteel wordt een voortoets Natuurbeschermingswet (zie Bijlage 3) opgesteld voor VDL Nedcar. Uit de eerste resultaten blijkt dat met de huidige installatie bij de productie tot 220.000 auto’s per jaar geen toename van de stikstofdepositie is voorzien.De berekeningen voor de situatie met een productie van maximaal 400.000 auto's per jaar zijn nog lopende.
PM
Het plangebied is buiten de begrenzing van de goudgroene en zilvergroene natuurzone gelegen, evenals buiten de bronsgroene landschapszone. Er is dan ook geen sprake van rechtstreekse werking van het plan op het Natuurnetwerk van de provincie Limburg. Daarbij dient vermeld te worden dat externe werking (externe effecten van het plan op het Natuurnetwerk) niet van toepassing is op het beschermingsregime van het Natuurnetwerk.
Het gebied Pasveld bestaat in de huidige situatie uit akkers, die worden omgeven door oude lanen van lindes en wordt doorsneden door een watergang; de Honds Venkebeek.
In het kader van de toetsing (zie Bijlage 4) aan de Flora- en Faunawet is in het bureauonderzoek, dat is uitgevoerd voorafgaand aan het veldbezoek, op basis van vrij beschikbare gegevens en reeds uitgevoerde onderzoeken voor VDL Nedcar beoordeeld of mogelijk beschermde soorten in het kader van de Ff-wet voorkomen binnen het gebied Pasveld. Vrij beschikbare gegevens en soortenatlassen zijn gebruikt om een beeld te vormen, waarna het veld is ingegaan om de geschiktheid van het habitat te beoordelen.
Het oriënterend veldbezoek is op 22 juli 2015 uitgevoerd. Het veldbezoek had het karakter van een habitatgeschiktheidsbeoordeling. Tijdens de habitatgeschiktheidsbeoordeling is voor alle relevante soortgroepen een beoordeling gedaan van de functie van het gebied als leefgebied of verblijfplaats. Tijdens het veldbezoek zijn geen doelgerichte soorteninventarisaties uitgevoerd. Waarnemingen van beschermde soorten zijn wel genoteerd.
De effectbeoordeling is opgesplitst in een beoordeling op basis van het in 2015 uitgevoerde oriënterende onderzoek en een eindbeoordeling op basis van het soortgerichte onderzoek in 2016.
Effectbeoordeling oriënterend onderzoek
Ten aanzien van soorten beschermd in het kader van de Ff-wet, zijn negatieve effecten te verwachten bij het uitvoeren van de voorgenomen herontwikkeling. Door de voorgenomen sloopwerkzaamheden gaan mogelijk verblijfplaatsen van vleermuizen, leefgebied van reptielen en nestlocaties van steenuil en overige roofvogels (te verwachten jaarrond beschermde vogelsoorten) verloren. Dit leidt tot verstoring en vernieling van vaste rust- en verblijfplaatsen en tijdens de gevoelige periode van de betreffende soorten mogelijk tot vernieling van broedsels of legsels van vogels of het onopzettelijk doden van individuen (vogels, reptielen en vleermuizen).
Effectbeoordeling soortgericht onderzoek
Das
Vleermuizen
Broedvogels
Overige soorten
De werkzaamheden kunnen leiden tot verstoring, verwonding en doden van diverse algemeen maar licht beschermde soorten amfibieën, vissen, vaatplanten en grondgebonden zoogdiersoorten.
Conclusie effectbeoordeling
Uit de resultaten van het veldonderzoek blijkt dat dat de voorgenomen ontwikkelingen kunnen leiden tot negatieve effecten op de volgende beschermde soorten en soortgroepen:
Voor algemeen voorkomende soorten van Tabel 1 geldt een algemene vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling. Mogelijke effecten op enkele exemplaren heeft geen invloed op de populatie. Er hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd voor algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Er dient echter wel rekening te worden gehouden met de zorgplicht.
Voor het verstoren van overige broedende vogels is geen ontheffing mogelijk, mitigerende maatregelen zijn verplicht.
Voor de zwaarder beschermde soorten (Tabel 3 Ff-wet en jaarrond beschermde nesten) dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen om effecten als gevolg van de werkzaamheden te beperken en te voorkomen.
Mitigatieplan
Het mitigatieplan (zie hoofdstuk 5 van Bijlage 4) is opgesteld voor het bouwrijp maken van het plangebied en de ontwikkeling van een bodyshop (fabriekshal) inclusief de verlegging van de Honds Venkebeek.
In het mitigatieplan wordt gestreefd naar een volledige mitigatie van de verblijfplaatsen om daarmee overtreding van artikel 11 te voorkomen. Het doel van het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen is dan ook tweeledig, namelijk:
Vleermuizen
Voor soorten van tabel 3 dient een ontheffing te worden aangevraagd als het niet mogelijk is om effecten te voorkomen. De primaire vliegrouteverbindingen voor vleermuizen worden fysiek niet aangetast met uitzondering van de koppeling van de bodyshop aan de bestaande fabriek en de verlegging van de Honds Venkebeek welke benut wordt als niet primaire vliegrouteverbinding. Toetsing heeft daarmee betrekking op verstoring door secundaire verstoring door effecten als verlichting, obstructie en beperking vliegruimte door bebouwing.
De primaire vliegroutes hebben in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' gekregen. In deze dubbelbestemming zijn de gronden medebestemd voor het behoud van de vliegroutes van vleermuizen. Dit belang moet in acht worden genomen bij het oprichten van bebouwing en bij het uitvoeren van bepaalde activiteiten (omgevingsvergunning).
Das
Er gaan geen verblijfplaatsen fysiek verloren van de das. De ingreep leidt wel tot aantasting van beschikbaar foerageergebied en tot verder onbereikbaar geraken van leefgebied en corridorfunctie langs de A2 richting bosgebied de Rollen. Dit kan op korte termijn leiden tot het in onbruik raken van dassenholen binnen het lokale territorium en verplaatsing van de clan richting afdoende bereikbaar geschikt leefgebied en op termijn tot verlies van een territorium indien er onvoldoende geschikt en veilig bereikbaar foerageergebied voorhanden blijft. De uitwisseling langs de A2 is momenteel reeds vrijwel onmogelijk geworden. Ontwikkeling van Pasveld zal de mogelijkheid van een corridor verder beperken maar zal vanwege de reeds beperkte potentiële functie niet leiden tot een negatief effect op de lokale populatie. Daarbij dient opgemerkt te worden dat in deze zone ook een verbreding van de A2 gepland staat welke eveneens druk zal zetten op de beschikbare natuurlijke ruimte langs de A2 richting de Rollen.
In de regels van het bestemmingsplan is een regeling opgenomen dat het oostelijk deel van het plangebied niet eerder mag worden ontwikkeld dan wanneer een uitvoeringsplan mitigatie voor de das is opgesteld waaruit blijkt dat er voor de betreffende dassenpopulatie afdoende leefgebied in de omgeving voorhanden blijft.
Vogels zonder jaarrond beschermde nestplaats
In de praktijk wordt voor het verstoren van broedende vogels geen ontheffing afgegeven. Het is noodzakelijk om effecten te voorkomen door maatregelen te nemen.
Soorten van tabel 1
Voor soorten van tabel 1 geldt een vrijstelling bij algemene ontwikkelingen. Voor deze soorten blijft wel de algemene zorgplicht gelden, maar hoeft voor de ontwikkeling van het plangebied geen ontheffing te worden aangevraagd.
Conclusie
Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd volgens het mitigatieplan zijn er geen resteffecten te verwachten en kan overtreding van verbodsartikelen uit de Flora- en faunawet worden voorkomen.
Indien de planning versneld dient te worden en een tijdelijk effect op lokale populaties niet uitgesloten kan worden, doordat leefgebied niet tijdig beschikbaar kan zijn, wordt geadviseerd om zekerheidshalve een ontheffing aan te vragen voor de verstoring van verblijfplaatsen van das en de vastgestelde vleermuissoorten. Verwacht wordt dat er vanuit het belang van VDL Nedcar afdoende grond is voor een onderbouwing belang in het kader van de Flora- en faunawet (Groot maatschappelijk belang).
Deze ontheffing heeft dan betrekking op verlies van functioneel leefgebied das en (tijdelijke) onderbreking of verslechtering primaire vleermuis vliegroutes met effecten op vaste rust- en verblijfplaatsen van de betreffende vleermuissoorten tot gevolg.
Door tijdens de werkzaamheden zorgvuldig te werk te gaan, wordt voorkomen dat individuen van beschermde soorten worden gedood en/of verwond.
De gunstige staat van instandhouding van alle aangetroffen soorten blijft door de getroffen mitigerende en compenserende maatregelen gegarandeerd.
Het project Pasveld van VDL Nedcar heeft daarmee vanuit de Flora- en faunawet een hoge kans van slagen.
Bestemmingsplan en nieuwe natuurwetgeving
Vanaf 1 januari 2017 gaat de nieuwe Wet natuurbescherming in werking. De meeste vastgestelde soorten blijven onder de nieuwe wet beschermd. De verwachting is dat effectbeoordeling en noodzakelijk mitigatietaakstelling op hoofdlijnen gelijk zal blijven. Echter de exacte uitwerking wordt momenteel nog door de Provincie opgesteld en zal pas tegen het einde van 2016 of begin 2017 duidelijk zijn. Toetsing aan de nieuwe Natuurwetgeving is pas mogelijk na publicatie van het inwerkingtreding besluit. Deze wordt in november of december 2016 verwacht.
In het plangebied Pasveld komen zwaarder beschermde soorten voor en dit gebied heeft als functioneel leefgebied ook een functie voor zwaarder beschermde soorten in de omgeving. Dit betekent dat het noodzakelijk is om tijdens de werkzaamheden maatregelen te nemen om effecten zoveel mogelijk te beperken en dat bij de inrichting rekening moet worden gehouden met aanwezige beschermde soorten. Voor het bestemmingsplan zijn de volgende zaken van belang:
De watertoets is een procesinstrument dat inhoudt dat de waterbeheerders van begin af aan betrokken zijn bij het ruimtelijk proces. Ingrepen moeten conform de eisen van de waterbeheerders ontworpen worden. Afwijkingen hierop dienen te worden beargumenteerd en mitigerende maatregelen kunnen noodzakelijk zijn.
Het gebied Pasveld is gelegen in het beheersgebied van Waterschap Roer en Overmaas. In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro is deze waterparagraaf voorgelegd aan Waterschap Roer en Overmaas. De resultaten van dit zogenaamde wateradvies zijn verwerkt in deze waterparagraaf. Het wateradvies is opgenomen in Bijlage 5.
Beleid
Het deelgebied Pasveld bevindt zich in het beheergebied van de Provincie Limburg, waterschap Roer en Overmaas en de gemeente Sittard-Geleen. Onderstaand zijn de belangrijkste beleidsstukken en wetgeving die van belang zijn voor het aspect water beschreven. Er is benoemd hoe deze van belang zijn bij de ontwikkeling vna het gebied Pasveld.
Europese kaderrichtlijn Water (KRW)
De KRW stelt eisen aan de chemische kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater en de ecologische kwaliteit van oppervlaktewater. Onder regie van de waterschappen is per waterlichaam bepaald wat de knelpunten en de KRW-doelen zijn.
Waterschap en gemeenten leggen de KRW-maatregelen in bestuurlijke besluiten vast. De maatregelen zijn opgenomen in de "deelstroomgebiedsbeheersplannen" voor de Maas en de Schelde. De KRW is vanaf 2000 in Europa van kracht en in 2005 geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Van belang is dat bij initiatieven tenminste voldaan wordt aan het 'stand-still principe'. Dit houdt in dat een ingreep (uitvoering van het ruimtelijk plan) de toestand van het watersysteem niet mag verslechteren.
Nationaal Bestuursakkoord Water
Op basis van het rapport van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' hebben het rijk, de provincies, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) ondertekend. Het NBW is doorgevoerd in de provinciale en regionale beleidsplannen:
Relevante aspecten uit het NBW zijn:
Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014
Veranderingen in het stedelijk gebied worden zover mogelijk ingevuld, met inachtneming van de randvoorwaarden vanuit het watersysteem (via de watertoets). Ook dient er aandacht te zijn voor de stedelijke wateropgave ten aanzien van wateroverlast, afkoppeling, riolering, en ecologisch water. Waar nodig wordt hier de kwaliteit van werklocaties geborgd dan wel verbeterd.
Waterbeheersplan 2016 -2021
Het algemeen bestuur van het Waterschap Roer en Overmaas heeft op 14 oktober 2015 het waterbeheersplan 2016 - 2021 vastgesteld. Met dit Waterbeheerplan zetten de waterschappen Roer en Overmaas en Peel en Maasvallei samen de koers uit voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg. In dit plan hebben ze vastgelegd hoe ze het watersysteem en waterkeringen op orde willen brengen en houden. Ze beschrijven voor welke thema’s zij aan de lat staan, hun strategie daarrvoor, welke maatregelen ze gaan uitvoeren, wie hun partners daarin zijn en hoe ze dit monitoren om waar nodig bij te sturen.
Ook staat in het plan welke bijdrage de waterschappen leveren aan de Europese Kaderrichtlijn Water. Voorbeelden van maatregelen zijn: het aanleggen en verbeteren van dijken tegen overstromingen, het aanpakken van knelpunten van wateroverlast, herstellen van beken en het verbeteren van de effluentkwaliteit van de rioolwaterzuiveringsinstallaties.
Ten aanzien van het regionaal watersysteem zijn de waterschappen samen met hun partners verantwoordelijk voor het waterbeheer in Limburg. Concreet betekent dit:
Daarbij kijken ze naar de functie die water vervult in een bepaald gebied en wat dat betekent voor de waterkwaliteit en -kwantiteit. Zo kunnen ze, samen met hun partners, zorgen voor voldoende schoon water en droge voeten voor inwoners en bedrijven in Limburg.
Notitie taakopvatting watersysteembeheer Waterschap Roer en Overmaas
Waterschap Roer en Overmaas heeft in december 2009 een notitie bestuurlijk vastgesteld, waarin staat onderbouwd hoe het waterschap haar taakinvulling voor het watersysteem ziet. Hierbij heeft het waterschap nieuwe normen voor de compensatie voor de toename van het verharde oppervlak benoemd. De compensatie voor de toename van het verharde oppervlak heeft als doel dat nieuwe ontwikkelingen geen (water)problemen veroorzaken in andere tijden of op andere plaatsen. Het hemelwater wordt opgevangen in buffers waar het hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem of vertraagd wordt afgevoerd naar oppervlaktewater.
Bij nieuwe ontwikkelingen dient voldoende opvangcapaciteit aanwezig te zijn voor een neerslag- gebeurtenis van eens per 25 jaar (T=25). Dit is in het beheersgebied van waterschap Roer en Overmaas 35 mm in 45 minuten. Daarnaast wordt getoetst of een neerslaggebeurtenis van eens per 100 jaar (T=100) geen wateroverlast veroorzaakt. T=100 komt overeen met 45 mm in 30 minuten. Voor de leegloop van de buffers wordt de regel gehanteerd dat ze in principe binnen 24 uur geledigd zijn en weer beschikbaar zijn voor een volgende neerslaggebeurtenis. Wanneer de buffer voorzien is van een afvoer naar oppervlaktewater, dient de afvoercapaciteit te zijn afgestemd op de afvoercapaciteit van het ontvangende oppervlaktewater.
Structuurvisie gemeente Sittard-Geleen
Herstructurering en nieuwbouw dienen te worden aangegrepen om te anticiperen op de klimaatsverandering. Ruimte voor water is meer dan ooit nodig om een veilig woon en werkklimaat te kunnen bieden. Uitgangspunt bij herstructurering en nieuwbouw is hydrologisch neutraal bouwen, hetgeen betekent dat het regenwater ter plekke moet kunnen worden opgevangen. Daarnaast moet de openbare ruimte meer en meer geschikt gemaakt worden om regenwater bij extreme situaties af te kunnen voeren. Dit vergt een intensieve samenwerking van alle beheerders van de openbare ruimte. Voor alle nieuwbouwlocaties geldt dat het water in een zo vroeg mogelijk stadium van de ruimtelijke plannen moet worden meegenomen. Wettelijk is dit vastgelegd door middel van de waterparagraaf in het bestemmingsplan. De gemeente toetst de ruimtelijke plannen met betrekking tot de waterhuishoudkundige aspecten in samenspraak met het waterschap. Naast het hemelwater worden in de watertoets ook het afvalwater, het grondwater en het beleid omtrent de Kaderrichtlijn Water in de beschouwing meegenomen.
Wet gemeentelijke Watertaken
Artikel 9a lid 1. De gemeenteraad of het college van burgemeester en wethouders dragen zorg voor een doelmatige inzameling van het afvloeiend hemelwater, voor zover van degene die zich daarvan ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen, redelijkerwijs niet kan worden gevergd het afvloeiend hemelwater op of in de bodem of in het oppervlaktewater te brengen.
Wat betekent dit voor het particulier terrein?
Op particulier terrein is primair de eigenaar van het terrein verantwoordelijk voor de afvoer van het hemelwater. Het hemelwater wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater of wordt in de bodem geïnfiltreerd. Uitgangspunt hierbij is dat hemelwater schoon is. Wanneer het hemelwater te verontreinigd is, dient het afvalwater ter plaatse, door de houder, te worden gezuiverd (via een IBA, een helofytenfilter, een zuiveringsfilter of een gelijksoortige voorziening). Het Activiteitenbesluit, Besluit lozing afvalwater huishoudens en het Besluit lozen buiten inrichtingen stellen hiertoe bij maatwerkvoorschrift eisen. Pas wanneer aantoonbaar is gemaakt dat het niet mogelijk is het hemelwater zelf te verwerken zal de gemeente het overtollig hemelwater accepteren.
Beleidsplan afvalwater Westelijke Mijnstreek 2015-2020
Het Beleidsplan afvalwater Westelijke Mijnstreek 2015-2020 is de opvolger van het Beleidsplan Stedelijk Watermanagement 2010-2013. Het beleidsplan beschrijft de wijze waarop de gemeente invulling geeft aan haar zorgplichten voor het afvalwater, hemelwater en grondwater. Voor wat betreft nieuwbouw is ter ondersteuning van de Wet Gemeentelijke Watertaken het volgende in het beleidsplan vastgelegd: 'Bij nieuwbouw wordt hemel- en grondwater door de particulier op eigen terrein verwerkt of gebufferd. Alleen als aantoonbaar is gemaakt dat het niet mogelijk is deze verwerking tot stand te brengen mag van dit uitgangspunt afgeweken worden'.
Watervisie
De watervisie is opgenomen in het Duurzaamheidsplan 2008-2016 van Sittard-Geleen.
Huidige situatie
Oppervlaktewater
Door het projectgebied stroomt de Honds Venkebeek. Deze primaire watergang mondt uit in de Geleenbeek. Ten zuiden de Honds-Venkebeek wordt het studiegebied begrensd door de Bruijn vloedgraaf. Op de oostelijke rand van het studiegebied komt deze beek samen met de Honds Venkebeek. De waterlichamen die rondom het bestaande bedrijventerrein liggen, wateren af in de Lindbeek welke uitstroomt in de Honds Venkebeek (net bovenstrooms van het uitstroompunt in de Geleenbeek). Ongeveer 200 meter benedenstrooms van het projectgebied bevindt zich een stuw. De stuw dient voor het op peil brengen van de vijvers van kasteel Wolfrath. Voor de stuw is door het waterschap een vergunning afgegeven aan VDL Nedcar.
Ligging waterlopen omgeving plangebied
Hoogteligging
Het maaiveld binnen het studiegebied ligt grofweg tussen de NAP+ 31,50 m en NAP+ 32,50 m (AHN2, 10-02-2015). Ten noorden van de Honds Venkebeek loopt het maaiveld lichtelijk af in (zuid-) oostelijke richting. Ten zuiden van de beek loopt het maaiveld af in noordoostelijke richting.
Geohydrologie
Om een indicatie te krijgen van de bodemgesteldheid is de beschikbare informatie uit DINO-loket geraadpleegd.
Op een aantal locatie is een deklaag aanwezig. Op andere locaties is de eerste kleiige eenheid van de formatie van Boxtel afwezig en is het eerste watervoerende pakket de eerste geohydrologische eenheid. De deklaag kan bestaan uit alleen een kleilaag, maar bevat op sommige locaties ook een zandige laag tussen twee kleiige eenheden. Wanneer er geen deklaag aanwezig is, bestaat de bovenste 75 meter voornamelijk uit zandig materiaal. In het eerste watervoerende pakket bevindt zich op een aantal locaties een slecht doorlatende laag met een dikte van ongeveer 3 meter. In het plangebied is deze laag niet overal aanwezig.
In onderstaande tabel is de bodemschematisatie opgenomen.
Grondwaterstanden
Rond het studiegebied zijn twee grondwatermeetpunten aanwezig welke tot (in elk geval) 31 december 2013 actief gemonitord zijn: B60A1746 en B60A1775. Van 1996 tot 2006 is de grondwaterstand gemeten op de rand van het projectgebied: B60A1751.
Grondwatermeetpunten
De trend in het verloop van de gemeten grondwaterstanden, waarbij de twee korte reeksen zijn vergeleken met de lange meetreeks (B60A1746), is vrijwel gelijk. Het absolute verschil tussen met name B60A1746 en B60A1751 is groot (2 tot 2.5 meter). Dit is het gevolg van het relatief grote verhang in maaiveldhoogte. Het maaiveldniveau 300 meter ten noorden van het plangebied ligt ongeveer 2 meter lager. Hierdoor ontstaat er een groot stijghoogte gradiënt in noordelijke richting. Volgens de meetreeksen is de minimale drooglegging bij GHG in het projectgebied 1,05 meter.
Gebieden met speciale status
Om te bepalen of er binnen het studiegebied speciale wetgeving met betrekking tot beschermde gebieden geldt, is de digitale watertoets uitgevoerd.
Uit deze watertoets blijkt dat het studiegebied zich binnen de invloedzone van een primaire watergang bevindt. Deze zone bevat primaire wateren en regenwaterbuffers, inclusief beschermingszones, herinrichtingzones, meanderzones en inundatiegebieden. Deze melding heeft betrekking op de watergangen welke zich binnen het plangebied bevinden. Voor werkzaamheden binnen deze zone moet een vergunning aangevraagd worden bij het waterschap.
Tevens bevindt het plangebied zich in de boringsvrije zone van de Roerdalslenk. In de boringsvrije zones gelden verboden voor het doorboren van de kleilagen voor specifieke toepassingen ter bescherming van de grondwatervoorraden. In dit gebied geldt dat alle boringen (en roeren in de grond) dieper dan de bovenkant van de bovenste Brunssumklei verboden zijn (ca. 70 m-mv voor plangebied). Boringen dieper dan 30 m–mv zijn meldingsplichtig.
Toekomstige situatie
De realisatie van de 2e bodyshop op het Pasveld zal 42.200 m2 oppervlak beslaan. In de huidige situatie is er op deze locatie sprake van onverhard oppervlak (akkerland). Met het realiseren van de 2e bodyshop is er sprake van een toename van verhard oppervlak. De versnelde afvoer die de met zich mee brengt zal moeten worden opgevangen.
Per verharde vierkante meter zal in een T=25 situatie 35 mm neerslag geborgen moeten worden en in een T=100 situatie 45 mm. Zodoende is het noodzakelijk om 1.477 m3 en 1.899 m3 berging- en infiltratievoorziening te realiseren voor respectievelijk een T=25 en T=100 situatie.
In en rondom het plangebied komen aan het oppervlak slecht doorlatende kleilagen voor (kleiige eenheid Formatie van Boxtel en formatie van Beegden). Hierdoor is de infiltratiecapaciteit van de bodem op verscheidene locaties gering. Bij het dimensioneren van de bergings-/infiltratievoorzieningen moet rekening worden gehouden met een leeglooptijd van 24 uur.
Vooralsnog wordt uitgegaan van waterberging in oppervlaktewater. In overleg met het waterschap is besproken dat vanwege de vereiste vertraging deze berging niet als extra ruimte in de Honds-Venkebeek kan worden gerealiseerd maar in de vorm van een vijver op het terrein van VDL-Nedcar.
Het oppervlaktewatersysteem wordt in de toekomstige situatie aangepast. Het gaat hierbij om de Honds-Venkebeek en de Bruijn-Vloegraaf. Uit het overleg met het waterschap is gebleken dat de watergang Bruijn Vloedgraaf niet meer voldoet niet meer aan de normen die het waterschap hanteert voor haar taakopvatting. Het waterschap heeft dan ook geen taak of belang meer bij de instandhouding van de Bruijn Vloedgraaf. Bij een eerst volgende leggerwijziging wordt het voorstel gedaan om de Bruijn Vloedgraaf van de legger te verwijderen. Als de legger is aangepast, is de verordening van het waterschap hier niet meer van toepassing. Tot die tijd blijft voor het verleggen van de Bruijn Vloedgraaf een vergunning van het waterschap nodig.
Een verlegging van de Honds-Venkebeek teneinde de 2e bodyshop op het Pasveld te kunnen realiseren, is voor het waterschap bespreekbaar. Voordat hiermee kan worden ingestemd, moet de (technische) haalbaarheid van het nieuwe tracé zijn aangetoond. Uitgangspunt is dat de afvoer en de bergingscapaciteit van de watergang niet mogen verminderen. Ook dient rekening gehouden te worden met een onderhoudspad van 3,5 meter gemeten vanaf de insteek van de watergang. Door verlegging van de Honds-Venkebeek wordt het beektraject langer en het verhang minder. Om dezelfde afvoercapaciteit te behouden moet de Honds-Venkebeek ruimer worden. Daarnaast wordt de beek verlegd naar een locatie waar het maaiveld waarschijnlijk wat hoger ligt. Dit resulteert in een diepere insnijding. Beide factoren leiden er toe dat voor de verlegging voldoende ruimte moet worden gereserveerd in het inrichtingsplan voor Pasveld.
De huidige dimensies van de Honds-Venkebeek zijn niet op de legger aanwezig. De huidige lengte van het te verleggen tracé is 324 meter. De bodemhoogte vanaf de A2 waar de Honds-Venkebeek door een duiker wordt geleid, bedraagt 30,54 m+ NAP en de BOB uitstroom van de duiker is 30,54 m+ NAP.
Door verlegging van de Honds Venkebeek wordt de lengte van het nieuwe beektracé ca. 590 meter. Bij een verhang van 0.6 m/km op basis van de AHN in de huidige situatie wordt dat 0.32 m/km door de toename in lengte. Om een gelijke beekafvoer mogelijk te maken moet de beek dan een bodembreedte krijgen die ruim twee maal zo groot is.
Bij het ruimtebeslag dient rekening gehouden te worden met de toegankelijkheid voor onderhoud.
Vanwege de ligging bij de hoogspanningslijnen voor het nieuwe beektracé is afstemming met Tennet noodzakelijk. Vanwege stabiliteit dient de minimale afstand van de beek tot de mastvoet 7 meter te bedragen. Verder geldt ter plaatse van de hoogspanningslijnen een beperking in werkhoogte.
De detailuitwerking en een definitieve keuze voor de verlegging van de Honds Venkebeek is op dit moment nog niet beschikbaar.
De Honds-Venkebeek wordt gebruikt als voeding voor de vijvers van kasteel Wolfrath. Voor deze voeding is door Gedeputeerde Staten in het verleden een vergunning verleend. VDL Nedcar is rechtverkrijgende van deze vergunning. In de toekomstige situatie wordt de situatie hier niet gewijzigd.
Wateradvies
Het wateradvies is opgenomen in Bijlage 5.
PM
Verkeer
VDL Nedcar is gesitueerd direct aan Afslag 47 Born van de A2. Langs de zuidzijde loopt de provinciale weg N297, die ter hoogte van het VDL Nedcar-terrein een weg is met 2x2 rijstroken. Langs de oostzijde van het terrein loopt de N276, een enkelbaans 80 km/uur weg. De hoofdingang van VDL Nedcar ligt aan de Dr. H. van Doorneweg, een zijweg van de N297, die deels parallel aan de A2 ligt. Dit is een 60 km/uur weg. Het "vierkant" van wegen rondom VDL Nedcar is af te sluiten met de Holtummerweg, een 60 km/uur weg die aan de noordzijde een verbinding maakt tussen de Dr. H. van Doorneweg en de N276.
Situering bedrijfssite VDL Nedcar t.o.v. het wegennet
Op het verlengde van de Holtummerweg, de Gouverneur G. Ruijs de Beerenbroucklaan geldt een geslotenverklaring voor vrachtverkeer. Dit geldt voor het wegvak tussen het A2-viaduct en de rotonde Verloren van Themaatweg.
De belangrijkste toegangen van VDL Nedcar liggen aan de westzijde van het terrein aan de Dr. H. van Doorneweg (hoofdingang personeel, kantoren, parkeerruimte, beperkt goederen) en de oostzijde N276 (hoofdentree goederen). Daarnaast ligt er een entree aan de zuidzijde op de Dr. H. van Doorneweg (personeel en parkeren). Recent is een proef geweest om de entree aan de zuidzijde minder te belasten en werknemers verkeer via de Mitsubishi Avenue af te wikkelen naar de N276. Hiermee ontstaat een extra ontsluitingsmogelijkheid voor VDL Nedcar.
Algemeen kan worden gesteld dat de locatie goed bereikbaar is en aan meerdere zijden goed is ontsloten op de hoofdinfrastructuur.
De locatie Pasveld is binnen het productieproces zodanig gesitueerd dat dit weinig inbreuk doet op de bestaande interne productiestromen en aan- en afvoer van medewerkers en materieel. De ontsluiting van het nieuwe terrein zal voor medewerkers en bezoekers gericht zijn op het huidige parkeerterrein, aan de voorzijde van VDL Nedcar (Dr. Hub van Doorneweg). Logistieke aan- en aflevering zal plaatsvinden deels aan de voorzijde en deels via de bestaande logistiek route via de achterzijde van het terrein.
Er zijn geen ontsluitingsmogelijkheden gesitueerd aan de Holtummerweg of de Grootte Allee. Routering en bewegwijzering van verkeer zal ook geheel lopen via de bestaande routes Dr. Hub van Doorneweg en de N276 (entree vrachtverkeer). De wegen kunnen het verkeer goed verwerken. Na de realisatie van Pasveld komt er geen verkeer bij.
De ontsluiting van het nieuwe terrein voor personen vindt plaats via het huidige parkeerterrein, aan de voorzijde van VDL Nedcar (Dr. Hub van Doorneweg). Het parkeren zal ook zoveel mogelijk geschieden op dit bestaande parkeerterrein. Logistieke aan- en aflevering zal plaatsvinden via de bestaande logistiekroute via de oostzijde van het terrein (Op de Baan).
Ten aanzien van openbaar vervoer en fiets verandert er niets in de structuur en ontsluiting.
Parkeren
Het parkeren voor personeel en bezoekers vindt volledig plaats op eigen terrein. Het bedrijf voorziet momenteel in 2984 parkeerplaatsen verdeeld over 4 parkeerterreinen. In onderstaande tabel is de verdeling van parkeerplaatsen weergegeven:
parkeerterrein | aantal parkeerplaatsen | doelgroep |
Dr. H. van Doorneweg (west) | 904 | personeel |
Dr. H. van Doorneweg (oost) | 1293 | personeel en bezoekers |
Dr. H. van Doorneweg (zuid) / Mitsubishi Avenue | 595 | personeel |
Op de Baan/Oude Rijksweg | 192 | personeel |
Totaal | 2984 |
Ten behoeve van de ontwikkeling van Pasveld wordt op Pasveld tussen de 2e bodyshop en de Dr. H. van Doorneweg nog een extra parkeerruimte gerealiseerd met ca. @@ parkeerplaatsen.
Bodemkwaliteitskaart
De gemeente Sittard-Geleen beschikt over een actuele bodemkwaliteits- en bodemfunctieklassenkaart 2016-2020 (kenmerk 2015.001.R1, 7 september 2015) en een bodembeheerplan 2016-2020 (10 november 2015). In de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Sittard-Geleen is de onderzoekslocatie gelegen in de bodem-kwaliteitszone 'buitengebied / kleine kernen / wonen na 1987'. Zowel de boven- als ondergrond wordt op basis van de bodemkwaliteitskaart en de ontgravingskaart als niet-verontreinigd beschouwd en de te verwachten bodemkwaliteit is dan ook binnen dit gebied 'AW2000'. Ook op de toepassingskaart ligt de locatie voor zowel boven- als ondergrond binnen de zone AW2000. Op de bodemfunctieklassenkaart is de locatie gelegen binnen de functieklasse 'Overig' (Landbouw/natuur).
Aanvullend historisch bodemonderzoek
Het doel van het aanvullend historisch bodemonderzoek (vooronderzoek, zie Bijlage 6) is te bepalen of de locatie al dan niet verdacht is met betrekking tot het voorkomen van bodemverontreiniging door het verzamelen van relevante informatie over de locatie van het bodemonderzoek, door het opvragen van informatie bij de gemeente, uitvoeren van terreininspectie en archiefonderzoek.
Het historisch bodemonderzoek is uitgevoerd conform NEN 5725 (Strategie voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend, en nader onderzoek, Nederlands Normalisatie-instituut, 2009). Op basis van de informatie uit het historisch bodemonderzoek wordt afhankelijk van het vermoeden over de aanwezigheid van een bodemverontreiniging een locatie geclassificeerd als 'verdacht' of 'onverdacht'. Op basis van deze classificatie wordt een hypothese geformuleerd, welke vervolgens aan de hand van het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 kan worden getoetst.
Uit de resultaten van het vooronderzoek blijkt dat op de locatie geen bedrijfsmatige bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Wel is het agrarisch gebied in het verleden in gebruik geweest als fruitboomgaard. Dit gebruik kan een verontreiniging met bestrijdingsmiddelen hebben veroorzaakt.
Daarnaast is ter plaatse van het gebied Pasveld een hoogspanningsleiding aanwezig. De bodem hier direct onder is verdacht op de aanwezigheid van koper. Hoewel dit destijds niet specifiek is onderzocht, wordt dit niet bevestigd in de eerder uitgevoerde onderzoeken in 1998.
Op basis van voorstaande wordt geadviseerd om het terrein verkennend te onderzoeken, waarbij rekening wordt gehouden met de verdenkingen op bestrijdingsmiddelen en koper, vanwege het huidige en historische gebruik.
Verkennend bodemonderzoek
PM
Waterbodemonderzoek
Door Arcadis Nederland B.V. is een onderzoek uitgevoerd naar de waterbodemkwaliteit ter plaatse van de Venkebeek binnen het plangebied Pasveld (zie Bijlage 7). Het doel van het waterbodemonderzoek is het bepalen van de milieuhygiënische kwaliteit van de waterbodem in het kader van de voorgenomen demping van (een gedeelte van) de sloot.
Het onderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5717 (Bodem - Waterbodem - Strategie voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend en nader onderzoek, NEN, 2009) en de NEN 5720 (Bodem - Waterbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend onderzoek - Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van waterbodem en baggerspecie, NEN, 2009).
Vooronderzoek
Gebaseerd op het onderzoeksprotocol NEN 5717 (Bodem - Waterbodem - Strategie voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend en nader onderzoek, NEN, 2009) is ten behoeve van de bepaling van een onderzoeksstrategie het vooronderzoek uitgevoerd.
Uit de resultaten van het vooronderzoek blijkt dat ter plaatse van de Venkebeek geen lozingspunten aanwezig zijn geweest of andere diffuse bronnen die een waterbodemverontreiniging kunnen hebben veroorzaakt. Wel is het agrarisch gebied in het verleden in gebruik geweest als fruitboomgaard. Dit gebruik kan door afstroming van sproei- en regenwater naar de Venkebeek een verontreiniging met bestrijdingsmiddelen hebben veroorzaakt in de sliblaag.
Ten behoeve van de voorgenomen demping van de sloot dient de waterbodem verkennend onderzocht te worden. Hierbij wordt geadviseerd rekening te houden met de verdenkingen op bestrijdingsmiddelen, vanwege het gebruik als fruitboomgaard in de directe omgeving.
Verkennend waterbodemonderzoek
Het verkennend waterbodemonderzoek is uitgevoerd op 29 april 2016.
De bij de boringen vrijkomende grond is in het veld onderzocht op (zintuiglijk) waarneembare kenmerken. Uit de beschrijvingen blijkt dat bij geen van de verrichte grondboringen waarnemingen zijn gedaan die duiden op de (mogelijke) aanwezigheid van bodemverontreiniging.
Onderzoek naar asbest in de bodem maakt geen onderdeel uit van dit bodemonderzoek. In de boringen is visueel geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Er zijn zintuiglijk verder ook geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van asbest in of op de bodem verkregen.
De chemische analyses van de grond(meng)monsters geven informatie over de feitelijke aanwezigheid en de gehalten van onderzochte stoffen of groepen stoffen. De chemische analyses zijn uitgevoerd door het door de Raad voor Accreditatie erkende laboratorium Eurofins Analytico.
De resultaten zijn getoetst aan de normen uit het Besluit bodemkwaliteit. Hieruit is de milieuhygiënische kwaliteit en de verspreidbaarheid (in oppervlaktewater en over aangrenzende percelen) en toepasbaarheid (in oppervlaktewater en op landbodem) van de grond bepaald.
Zowel de sliblaag als de zandige grond daaronder van het onderzochte gedeelte van de watergang is niet zonder meer elders vrij toepasbaar. Het uitkomende slib mag eventueel wel over het naastgelegen perceel worden verspreid en worden toegepast in zoet oppervlaktewater. De uitkomende zandige ondergrond mag eventueel wel over het naastgelegen perceel worden verspreid.
Er zijn geen belemmeringen aanwezig voor de voorgenomen demping van het onderzochte gedeelte van de watergang.
Op 27 april 2004 heeft Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg aan het voormalige Netherlands Car B.V. (tegenwoordig: VDL Nedcar) een revisievergunning verleend in het kader van de Wet milieubeheer voor een inrichting voor de productie van personenauto's gelegen aan de Dr. Hub van Doorneweg te Born. De vigerende revisievergunning betreft een "Vergunning op Maat' voor een productiecapaciteit van 350.000 auto's per jaar. Hiermee zijn de relevante milieu-aspecten van de inrichting gewaarborgd.
In de periode na 2004 hebben enkele aanvullingen plaatsgevonden. Deze aanvullingen betreffen alle zogenaamde milieuneutrale veranderingen van de omgevingsvergunning (activiteiten bouwen en milieuneutraal veranderen).
Op dit moment is een revisievergunning in voorbereiding waarin onder meer de productie wordt verhoogd naar maximaal 400.000 auto's per jaar.
Industrielawaai
Het bestemmingsplan VDL NedCar/IPS e.o. omvat een op grond van artikel 41 van de Wet geluidhinder gezoneerd industrieterrein. Het gezoneerde industrieterrein omvat het VDL NedCar terrein, IPS Zuid, de Yard en het toenmalige Inalfaterrein (thans genoemd locatie 'Pasveld').
De omvang van het gezoneerde terrein en de geluidszone zijn oorspronkelijk in 1991 vastgesteld en in het jaar 2000 laatstelijk gewijzigd door middel van het paraplu bestemmingsplan Geluidszone Industriepark Swentibold. Dit gemeentegrensoverschrijdende plan is op 26 juni 2000 vastgesteld door de gemeenteraad van Born, op 27 juni 2000 vastgesteld door de gemeenteraad van Susteren en op 10 oktober 2000 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Limburg.
Het gezoneerde industrieterrein en de vigerende geluidszone zijn in onderstaande afbeelding weergegeven.
Gezoneerd industrieterrein en de vigerende geluidszone
Voor de woningen in de geluidszone is in het verleden een maximaal toelaatbare geluidsbelasting (MTG) of hogere grenswaarde (HGW) vastgesteld, waarmee bij deze woningen een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde is toegestaan.
De voorgenomen uitbreiding van VDL Nedcar in Pasveld valt momenteel niet volledig binnen het gebied dat is aangeduid als 'gezoneerd industrieterrein'. Omdat ter plaatse van Pasveld activiteiten die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken mogelijk moeten zijn, moet de voorgenomen uitbreiding tot het gezoneerd industrieterrein gaan behoren.
In onderstaande afbeelding is in rood de bestaande geluidzone - industrieterrein weergegeven en in oranje het gebied dat wordt toegevoegd aan de geluidzone - industrieterrein. Het gebied dat wordt toegevoegd aan de geluidzone - industrieterrein komt dan te vervallen als geluidzone - industrie. De geluidscontour (50 dB(A)) op de kaart blijft gehandhaafd.
![]() |
Gezoneerd industrieterrein (rood) en uitbreiding gezoneerd industrieterrein met Pasveld (oranje)
Uit verkennend akoestisch onderzoek (zie onderstaande analyse geluidsruimte) volgt dat de ingebruikname van de gewenste uitbreiding op Pasveld inpasbaar is binnen de nog beschikbare geluidruime ter plaatse van de zonebewakingspunten. De geluidcontour (50 dB(A) vigerende geluidszone - industrie) wijzigt dus niet.
Analyse geluidsruimte
Pasveld behoort op grond van artikel 41 van de Wet geluidhinder deels tot een gezoneerd industrieterrein. Het gehele VDL Nedcar terrein, inclusief Pasveld, heeft de kernactiviteit automotive en daarmee wordt op het gehele terrein de vestiging van inrichtingen zoals aangewezen in onderdeel D van Bijlage I van het Bor - de zogenaamde grote lawaaimakers - toegestaan. Het doel hiervan is om VDL NedCar binnen de eigen inrichting zoveel mogelijk flexibiliteit te geven. De begrenzing van het gezoneerde industrieterrein wordt hiervoor niet aangepast. Ook de geluidzone en het daarmee samenhangend beschermingsniveau van woningen binnen de geluidszone wordt niet gewijzigd. Hiermee is gewaarborgd dat de geluidsbelasting op de omgeving niet hoger wordt dan op basis van de vigerende bestemmingsplannen al is toegestaan.
Dit laat onverlet dat de geluidsuitstraling van VDL Nedcar, tezamen met de geluidsuitstraling van andere inrichtingen moet blijven voldoen aan de geluidszone en de daarmee samenhangende beschermings- niveaus bij woningen. Het is dan van belang wat de daadwerkelijke geluidsbelasting vanwege de activiteit is en of een activiteit op grond van onderdeel D van Bijlage I van het Bor formeel moet worden aangemerkt als een 'grote lawaaimaker'.
De geluidsbelasting van een nieuwe activiteit kan worden beperkt door deze alleen inpandig in een goed geïsoleerd gebouw uit te voeren, de activiteiten te beperken tot de dag- en eventueel avondperiode of door een potentiële toename in geluidsbelasting te compenseren door wijzigingen of maatregelen elders binnen de inrichting. Voor iedere uitbreiding of wijziging van de inrichting wordt door de zonebeheerder van het industrieterrein - de Provincie Limburg - getoetst of deze inpasbaar is binnen de vigerende geluidszone en de vigerende grenswaarden bij de woningen in de zone.
Door Philips Environment & Safety een haalbaarheidsstudie uitgevoerd (zie Bijlage 8) met betrekking tot de inpasbaarheid van een tweede bodyshop ter plaatse van Pasveld. Ten behoeve van de actualisatie van het geluidsmodel is bepaald dat, bij een productievolume 400.000 auto’s per jaar er 87 vrachtwagens (174 bewegingen) per etmaal noodzakelijk zijn voor de bodyshopactiviteiten.
Voor de akoestische modellering zijn onder meer de volgende uitgangspunten gehanteerd:
In 2002 is een geluidruimteverdeling overeengekomen voor de terreinen van VDL Nedcar en Swentibold. Deze verdeling is bij de toetsing in acht genomen.
Uit het onderzoek blijkt dat in de bestaande situatie met name in zonebewakingspunt 3 (in Holtum) de aan VDL Nedcar beschikbare geluidruimte nagenoeg geheel wordt ingenomen door de reeds aan VDL Nedcar vergunde geluidruimte. De nachtperiode is hierbij maatgevend.
Op basis van de uitgangspunten (bronsterkte 114 dB(A)) is een eerste indicatieve berekening gemaakt waaruit blijkt dat de inpasbaarheid van de 2e bodyshop ter plaatse van Pasveld niet voldoet aan het toetsingscriterium.
Vervolgens heeft een aanvullende berekening plaatsgevonden om te bepalen wat de bijdrage van de 2e bodyshop maximaal mag zijn om te voldoen aan de beschikbare geluidruimte en welke consequenties dat heeft voor de uitvoering van het gebouw.
Uit de berekeningen volgt dat er sprake is van een inpasbare situatie bij een totale bronsterkte van maximaal 100 dB(A) van de nieuwe bodyshop en een beperkt gebruik van de nieuwe bodyshop in de nachtperiode (2 uur in werking van de 8 uur).
Op basis van de analyse wordt de indirecte hinder van de nieuwe fabriekshal verwaarloosbaar geacht. Mits een totale bronsterkte van maximaal 100 dB(A) voor de 2e (nieuwe) bodyshop wordt aangehouden, is realisatie van deze bodyshop ter plaatse van Pasveld haalbaar. Het verdient daarbij aanbeveling op detailniveau de mogelijk additionele voorzieningen voor de nachtperiode van de 2e bodyshop uit te werken na realisatie van het geluidmodel van VDL Nedcar en een meer gedetailleerde gebouwcontour te schetsen.
Wegverkeerslawaai
In het kader van het bestemmingsplan dient een beoordeling van de invloed van het extra verkeer op de geluidbelasting in de omgeving te worden verricht. Het gaat hier dan specifiek om de geluidbelasting ter plekke van geluidgevoelige bestemmingen die toe te wijzen is aan de bestemmingswijziging ter plekke van Pasveld. In de verkeersparagraaf is aangegeven dat deze bestemmingswijziging en de ingebruikname van Pasveld niet leidt tot extra verkeer van of naar VDL Nedcar. Een onderzoek naar de invloed op de geluidbelasting is daarom niet nodig.
In het vigerende bestemmingsplan zijn geen beperkingen opgenomen aan de productieomvang van VDL Nedcar en dus ook niet aan de intensiteit van het aangetrokken verkeer. In het huidige bestemmingsplan wordt naast de bestemmingswijziging voor het gebied Pasveld wel een beperking opgelegd aan de productiecapaciteit van VDL Nedcar als geheel. Doordat er sprake is van een inperking van de capaciteit zijn er geen negatieve gevolgen op de geluidbelasting van geluidgevoelige bestemmingen langs de aan- en afvoerroute. Overigens zijn er langs de ontsluitingswegen van VDL Nedcar geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen. Dit geldt voor de gehele route tussen het bedrijfsterrein en de autosnelweg.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de milieukwaliteitseisen als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer.
Wet milieubeheer Wet luchtkwaliteit
In hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn per 15 november 2007 luchtkwaliteitseisen opgenomen; deze eisen zijn gebaseerd op Europese regelgeving. Conform artikel 5.16 van de Wm zijn bestuursorganen verplicht om bij de uitoefening van hun bevoegdheden de grenswaarden van de in de Wet genoemde stoffen in acht te nemen. In dit artikel is tevens opgenomen dat, zolang normen niet overschreden worden (lid 1 sub a) of plannen "niet in betekenende mate" (nibm) bijdragen (lid 1 sub c), bestuursorganen hun bevoegdheden mogen blijven uitoefenen en de planontwikkeling dus doorgang mag vinden. Om welke bevoegdheden het gaat is expliciet vastgelegd in de Wm.
Ten gevolge van het aangetrokken verkeer kan er sprake zijn van emissie naar de lucht en een beïnvloeding van de luchtkwaliteit langs de ontsluitingswegen. Een beoordeling van de luchtkwaliteit dient plaats te vinden op plaatsen waar mensen gedurende langere tijd kunnen verblijven (blootstellingscriterium). Op korte afstand langs de directe ontsluitingswegen van VDL Nedcar zijn geen woningen of andere plekken waar mensen gedurende langere periode verblijven en is een beoordeling van de luchtkwaliteit niet aan de orde.
Uit de verkeersparagraaf blijkt dat het bestemmingsplan niet leidt tot extra verkeer (zie ook de paragraaf inzake geluid verkeersaantrekkende werking). Om die reden is er geen sprake van een invloed van de planwijziging op de heersende luchtkwaliteit.
Deze heersende luchtkwaliteit is in beeld gebracht aan de hand van de gegevens in de zogenaamde NSL-Rekentool en getoetst aan de desbetreffende normen. De rekentool is de standaard implementatie van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) voor berekeningen van de luchtkwaliteit.
In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De relevante normen (grenswaarden) voor deze maatgevende stoffen zijn als volgt:
Uit de berekeningen met de NSL-Rekentool blijkt dat aan bovenvermelde eisen wordt voldaan. Hierbij is rekening gehouden met de heersende achtergrondconcentratie plus de bijdrage van het verkeer op de betrokken wegen. De resultaten voor het jaar 2020 zijn vermeld in de plots in Bijlage 9. Omdat de heersende luchtkwaliteit ruim aan de desbetreffende eisen voldoet en er geen toename van de verkeersintensiteit is, is vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit geen belemmering voor het huidige plan.
Inleiding
De wetgeving voor het transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor is sinds 1 april 2015 vastgelegd in de Besluit externe veiligheid transport [1] en de hieraan gerelateerde Regeling Basisnet [2]. Deze vervangen de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.
De wetgeving voor het transport van aardgas onder hoge druk, aardolieproducten en chemicaliën is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het Bevb beschrijft de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en van de gemeenten.
Het Bevb geeft de risiconormen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). De uitwerking van het Bevb is geregeld in de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) en betreft onder meer de wijze waarop de externe veiligheidsrisico's in een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) berekend moeten worden (rekenvoorschrift en rekensoftware).
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico geeft inzicht in de theoretische jaarlijkse kans op overlijden van een individu op een bepaalde horizontale afstand van een risicovolle activiteit. Dit risico wordt bepaald door te stellen dat een (fictieve) persoon zich 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Het plaatsgebonden risico is geheel afhankelijk van de risicovolle activiteit en de aard van gevaarlijke stoffen en de ongevalsfrequentie.
Het plaatsgebonden risico wordt als risicocontour weergegeven op een topografische kaart door middel van lijnen die getrokken zijn door de punten met een gelijke jaarlijkse kans op overlijden. De grenswaarde van het plaatsgebonden risico voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is een kans van één op de miljoen per jaar (10-6 per jaar). Binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn kwetsbare objecten niet toegestaan. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze risicocontour als richtwaarde.
Groepsrisico
Het groepsrisico wordt zowel bepaald door de mogelijke ongevallen en bijbehorende ongeval- en uitstromingsfrequentie als het aantal aanwezigen in de nabijheid van een eventueel ongeval. Bij het aangeven van representatieve aantallen personen wordt gekeken naar de kwetsbare als ook naar de beperkt kwetsbare objecten. Met het groepsrisico wordt aangegeven hoe hoog het totale aantal slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de aanwezige mensen. Naarmate de groep slachtoffers (N) groter wordt, moet de kans (f) op een dergelijk ongeval (kwadratisch) kleiner zijn.
Het groepsrisico wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde. Dit is geen harde norm, maar geldt als richtwaarde. Het groepsrisico geeft de aandachtspunten aan langs een transportroute en nabij stationaire risicobronnen. Op basis van deze informatie onderbouwt het bevoegd gezag zijn standpunt om het groepsrisico in bepaalde situaties te accepteren of niet.
Risicobronnen
Er zijn verschillende risicobronnen op en nabij het plangebied. Het gaat om de volgende risicobronnen:
Ter informatie is hieronder een uitsnede van de risicokaart (Bron: risicokaart Limburg) van dit gebied opgenomen.
Uitsnede risicokaart Limburg (bron: www.risicokaart.nl)
Leiding met aardolieproducten
Langs de A2 (oostzijde) ligt de PRB-leiding van SABIC-Pipelines BV. Het betreft een leiding met een aardolieproduct van categorie I. Categorie I aardolieproducten zijn brandbare vloeistoffen met een vlampunt tot 294 K (21 °C). Uitzondering hierop zijn de brandbare vloeistoffen met een kookpunt van ten hoogste 308 K (35 °C) en een vlampunt lager dan 273 K (0 °C). Doordat de PRB-leiding meer dan 31 meter van het deelgebied Pasveld is gelegen (1% letaliteitsgrens) is er geen kwantitatieve verantwoording nodig. De bebouwing op Pasveld komt niet verder dan de hoogspanningslijnen (die op hun beurt 22 meter vrije ruimte hebben aan weerszijden).
Ten zuiden van de bedrijfssite ligt nog een hogedruk aardgasleiding die doorloopt tot op het eigen terrein van VDL Nedcar. Het aarddrukregel- en meetstation op het terrein van VDL Nedcar is geen eigendom van VDL Nedcar en heeft een risicocontour van 15 meter. Daarnaast liggen er nog gasleidingen ten oosten van de bedrijfssite. Deze leidingen hebben geen invloed op de ontwikkeling van Pasveld.
Ten zuiden van de Holtummerweg is eveneens een gasleiding gelegen. Deze leiding is echter niet opgenomen op de risicokaart van de provincie Limburg en is daarmee niet relevant in het kader van externe veiligheid.
A2
De A2 tussen afslag 46 Echt en afslag 47 Born is onderdeel van het Basisnet Weg en bekend als wegvak L84. Met maximaal 1673 tankwagens per jaar over dit wegvak ligt de PR10-6 contour op 17 meter gemeten vanaf het hart van de rechter rijstrook. Daarnaast heeft deze weg een plasbrand- aandachtsgebied, wat betekent dat als er nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten binnen 30 meter van de weg gerealiseerd worden, voldaan moet worden aan aanvullende bouwvoorschriften. De invloed van de realisatie van de ontwikkeling Pasveld op de hoogte van het groepsrisico van de A2 is vastgelegd in de verantwoording. Hierbij is gefocust op de hulpverlening en zelfredzaamheid.
VDL Nedcar met nieuwe activiteiten
In Pasveld wordt een 2e bodyshop gerealiseerd. VDL Nedcar vormt in deze bodyshop geperste plaatdelen om tot complete carrosserieën met behulp van (punt)las en lijmtechnieken. 99% van deze werkzaamheden worden door robots uitgevoerd (volledig geautomatiseerd). 200 werknemers van het bestaande productieterrein gaan in de 2e bodyshop werken.
VDL Nedcar is voor externe veiligheid een risicorelevante risicobron. In het bestaande bedrijfsgedeelte bevindt zich de opslag van gevaarlijke stoffen met propaantanks (per stuk 5 m3), gasflessen en overige conform PGS15 opgeslagen stoffen.
De bovengrondse propaantanks hebben een PR10-6 contour van 35 meter. Het gasflessendepot heeft een veiligheidscontour van 20 meter. Het invloedsgebied van de chemicaliënopslag (conform PGS15) is circa 300 meter (bron: LRI-Gevarenkaart) en de PR10-6 contour is generiek bepaald op 50 meter. Deze risicobronnen zijn onderdeel van VDL Nedcar, evenals Pasveld, en hebben om deze reden geen invloed op de ontwikkeling van Pasveld.
In de 2e bodyshop komt geen opslag van gevaarlijke stoffen. De 2e bodyshop wordt vanuit het bestaande bedrijfsgedeelte dagelijks gevoed met stoffen uit de reeds bestaande opslagen. In dit geval breidt VDL Nedcar zich als risicobron niet uit, maar de inrichtingsgrens van VDL Nedcar wordt door de ingebruikname van Pasveld wel verlegd.
Scenario's
Het deelgebied Pasveld ligt, evenals de bestaande bedrijfssite, deels binnen de veiligheidszone van de A2. Daarnaast kunnen alle hierboven genoemde risicobronnen invloed hebben op het gebied Pasveld. Van de risicobronnen worden een aantal maatgevende scenario's beschreven:
BLEVE
Het maatgevende effect bij een ongeval met een tank gevuld met brandbaar of toxisch tot vloeistof verdicht gas is een zogenaamde BLEVE (˜boiling liquid expanding vapor explosion"). Onderscheid wordt gemaakt in het optreden van een zogenaamde 'warme' en 'koude' BLEVE.
Een 'warme' BLEVE is een ongevalscenario dat ontstaat door het domino-effect waarbij ten gevolge van een (plas-)brand bij een tank brandbaar of toxisch gas, de druk in een tankwagen zo hoog oploopt dat deze bezwijkt.
Bij een calamiteit met enkel brandbare gassen is sprake van een zogenaamde 'koude' BLEVE. Dit houdt in dat een tot vloeistof verdicht gas bij instantaan falen onder druk zet uit tot een dampwolk. Indien sprake is van een zogenaamde 'koude' BLEVE, dan vindt een ontsteking van de dampwolk plaats. Er ontstaat dan een vuurbal. Dit scenario geeft zowel een drukgolf als een intense warmtestraling en treedt meteen op bij een calamiteit met een tank gevuld met brandbare gassen. Dit scenario kan optreden bij alle bovengenoemde risicobronnen.
Een 'koude' BLEVE kent geen mogelijkheden om te beheersen, omdat dit een scenario is dat snel optreedt. Wat overblijft is de beheersing van de secundair ontstane branden.
Een 'warme' BLEVE kan voorkomen worden als er voldoende bluswater aanwezig is om te koelen. Hier is veel water voor nodig, zowel primair als secundair bluswater.
Indien een dergelijk incident zich voordoet op de snelweg is er minder bluswater aanwezig en zijn de mogelijkheden voor inzet beperkter
Vanwege de mogelijke snelheid waarop het scenario zich kan ontwikkelen is het van belang dat personen snel gealarmeerd worden en kunnen vluchten. Personeel bij VDL Nedcar kan zichzelf in veiligheid brengen door zich verder op het terrein naar het oosten te verplaatsen of binnen te blijven. Dit afhankelijk van wanneer de melding binnenkomt.
Leidingbreuk en fakkelbrand
Voor de hogedruk aardgasleiding is het maatscenario een (externe) beschadiging waardoor gas vrijkomt dat vervolgens ontsteekt en een fakkelbrand ontstaat. Bij een fakkelbrand is de warmtestraling maatgevend voor de afstandsbepaling.
Bij een dergelijk scenario wordt eerst afgewacht totdat de leiding ingeblokt is, waarna de fakkel afneemt. De belangrijkste inzet betreft het beschermen van de omgeving.
Ten aanzien van de hogedruk aardgasleiding geldt dat voor een fakkelbrand de warmtestraling bepalend is voor de meest effectieve strategie voor zelfredzaamheid. Afhankelijk van de warmtestraling die optreedt, is tot een bepaalde afstand de fakkelbrand dusdanig intens en instant dat binnen dit gebied geen strategie voor zelfredzaamheid beschikbaar is. Personeel van VDL Nedcar dient binnen te blijven en/of dekking te zoeken aan de zijde van de gebouwen welke de grootste afstand tot de leiding geeft.
Plasbrand
Het scenario dat op kan treden bij een ongeval met brandbare vloeistoffen. Het effect is vooral de warmtestraling van de (plas-)brand. Het invloedsgebied bij de A2 is circa 30 meter, uitgaande van een calamiteit waarbij de gehele tankinhoud vrijkomt. Het gebied Pasveld ligt niet binnen de 30 meter. De warmtestraling van een plasbrand blijft beperkt tot de directe omgeving.
Langs de A2 is er minder bluswater aanwezig, omdat langs de snelweg geen hydranten beschikbaar zijn.
Indien bij een plasbrand personen betrokken zijn moeten zij zich in veiligheid brengen op een afstand van ten minste 30 meter, buiten het invloedsgebied van de plasbrand. Personen binnen de 30 meter kunnen ernstige brandwonden oplopen. Personen in de buurt van de A2 hebben voldoende mogelijkheden om het gebied te ontvluchten.
Toxische wolk
Bij ongevallen met giftige vloeistoffen en gassen is het scenario dat indirect of direct een gaswolk ontstaat. Als gevolg hiervan zal bij een percentage van de aanwezige personen letaal letsel optreden door blootstelling aan de gaswolk. Een toxisch ongevalscenario kent enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment. Dit scenario kan zowel bij de A2 als bij VDL Nedcar plaatsvinden.
Ter mitigatie kan een waterscherm worden opgezet ter plaatse van het ongeval. Ramen en deuren bij de aanwezige bedrijven en/of woningen dienen gesloten te worden, totdat de wolk voldoende vermengd is met de lucht, dat het geen schade meer aan kan richten.
Verantwoording groepsrisico
Voor de vaststelling van het bestemmingsplan VDL Nedcar - Pasveld moeten de stappen van de verantwoordingsplicht groepsrisico doorlopen worden. Voor de A2 is het groepsrisico niet exact bepaald. Dit omdat het aantal werknemers over het bedrijfsterrein van VDL Nedcar verdeeld wordt over een groter terrein en in de toekomst licht in aantal toeneemt. Daarmee verandert het groepsrisico nihil. De verantwoording heeft daardoor een ander karakter dan bij de realisatie van nieuwe geconcentreerde functies of de significante uitbreiding van bestaande functies.
Personendichtheid in invloedsgebied
Het gebied Pasveld bestaat hoofdzakelijk uit een bedrijventerrein waarop een productiehal is gevestigd met bijbehorende functies als wegen, groen en parkeren. Het is een uitbreiding van het bestaande VDL Nedcar dat naast dit Pasveld ligt. Het aantal werknemers van het bestaande bedrijfsterrein van VDL Nedcar wordt verdeeld over een groter terrein en neemt in de toekomst ook in aantal licht toe. Om deze reden heeft er in het kader van dit bestemmingsplan dan ook geen kwantitatieve beschouwing van de risico's van de A2 plaatsgevonden.
Mogelijkheden voor hulpverlening
Voor de beschouwing van de mogelijkheden voor hulpverlening is onderscheid gemaakt tussen de bereikbaarheid van het gebied Pasveld, in het gebied Pasveld en de bereikbaarheid van de risicobron.
De bereikbaarheid van Pasveld moet tweezijdig zijn. Dit is in het geval van een toxisch scenario belangrijk voor de hulpdiensten, zodat ze altijd bovenwinds kunnen aanrijden. In de huidige situatie voldoet het gebied Pasveld hieraan.
De bereikbaarheid in het gebied Pasveld moet ook tweezijdig zijn. Dit is voornamelijk voor de ontvluchting van de personen in dat gebied. De vluchtwegen dienen een andere route te zijn dan de aanrijdroute voor brandweervoertuigen. In de huidige situatie zijn er voldoende vluchtwegen voorhanden zonder dat de hulpdiensten worden gehinderd.
De bereikbaarheid van de risicobronnen is voor de bronbestrijding essentieel. In dit gebied zijn er diverse, zoals hierboven beschreven (leidingen, weg en VDL zefl). Deze bronnen zijn bereikbaar.
Mogelijkheden voor zelfredzaamheid van aanwezigen
Het succes van de zelfredzaamheid hangt af van twee aspecten:
In het gebied bevinden zich vooral zelfredzame personen. Het gebied is verder goed omsloten (vluchtwegen) en er zijn voldoende objecten aanwezig om te schuilen. Er zijn geen scholen of zorgcentra aanwezig. Voor een calamiteit met giftige stoffen is de beste optie om zo snel mogelijk te schuilen in gebouwen. Afhankelijk van de afstand tot de risicobron moet het gebied bij een plasbrand, fakkelbrand of een BLEVE zo snel mogelijk worden ontvlucht. De afstand van het gebouw tot aan de snelweg is voldoende om korte tijd in het gebouw te kunnen schuilen.
De risico- en crisiscommunicatie kunnen bijdragen aan de zelfredzaamheid van de aanwezige personen.
Mogelijke risicoverlagende maatregelen
De mogelijkheden van VDL Nedcar en de gemeente om bronmaatregelen te treffen zijn beperkt, in het kader van dit bestemmingsplan.
Conclusie
Er is kwalitatief beschouwd in hoeverre de uitbreiding van VDL Nedcar op Pasveld een verhoging van de risico's betekent. Omdat het aantal personeelsleden grotendeels op de huidige locatie blijft werken, is de verwachting dat het groepsrisico niet veranderd.
De PRB leiding ligt op meer dan 31 meter van de bedrijfssite (1%letaliteitsgrens). Daarom is een kwalitatieve onderbouwing gebruikt. Het is hierbij van belang dat men op de hoogte is van zijn/haar vluchtroute en dat al het personeel dat aanwezig is op Pasveld, gealarmeerd kan worden in geval van een calamiteit.
De 2e bodyshop wordt vanuit het bestaande bedrijfsgedeelte dagelijks gevoed met stoffen uit de opslagen. In de 2e bodyshop komt geen opslag van gevaarlijke stoffen. In dit geval breidt VDL Nedcar zich als risicobron niet uit, maar de inrichtingsgrens van VDL Nedcar wordt door de ingebruikname van Pasveld wel verlegd.
Op basis van een Klic-melding is geconstateerd dat de volgende leidingen zich binnen of net buiten het gebied Pasveld bevinden. In het westen van het gebied is een hoogspanningsverbinding gelegen. Voor de hoogspanningsverbinding gelden randvoorwaarden ten aanzien van het plangebied. Deze zijn in de regels en op de verbeelding juridisch geregeld (Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding).
Daarnaast raakt een brandstofleiding het plangebied. Deze leiding is eveneens van een juridische regeling voorzien en weergegeven op de verbeelding van dit bestemmingsplan. Tevens is de bijbehorende beschermingszone (met een aanduiding Veiligheidszone - leiding) opgenomen op de verbeelding en voorzien van een juridische regeling.
De uit de beleidsbeschrijving (hoofdstuk 3) en gebiedsanalyse (hoofdstuk 4) voortvloeiende gegevens vormen belangrijke randvoorwaarden van het gemeentelijke ruimtelijke ordeningsbeleid met betrekking tot het plangebied "VDL Nedcar - Pasveld".
Het bestemmingsplan bestaat uit een set planregels, een verbeelding en een toelichting.
In deze paragraaf wordt een beschrijving gegeven van de juridische regeling van het bestemmingsplan. De juridische regeling bestaat uit de verbeelding en de planregels. Deze onderdelen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en dienen dan ook altijd gezamenlijk geraadpleegd en gelezen te worden.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken. Dit zijn de 'Inleidende regels', de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' en de 'Overgangs- en slotregels'. Meer specifiek kan de inhoud van de artikelen als volgt worden weergegeven.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk worden planregels gegeven voor de binnen het plangebied bestaande functies. Alle bestaande functies zijn in voorliggend bestemmingsplan positief bestemd. Per bestemming zijn de doeleinden c.q. de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. Indien wordt voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (bebouwingspercentage, goothoogte en dergelijke) en wordt gebouwd binnen het eventueel aangegeven bouwvlak, kan hiervoor in de regel zonder meer een omgevingsvergunning voor het bouwen (voorheen bouwvergunning) worden verleend.
De volgende enkelbestemmingen zijn in het plan opgenomen:
Artikel 3 Bedrijventerrein - I
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels:
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk bevat:
Op de verbeelding is het gebied ingetekend waarop het bestemmingsplan betrekking heeft. Deze verbeelding heeft een directe juridische binding. Voor zover het ondergrondgegevens betreft, zoals ingetekende gebouwen e.d., kunnen aan de verbeelding geen rechten worden ontleend. De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de bouwmogelijkheden. Zo wordt op de verbeelding aangegeven welke bestemmingen voor de gronden gelden. Naast de hoofdbestemmingen bevat het plan ook enkele dubbelbestemmingen welke gerelateerd zijn aan de ligging van belangrijke leidingen, waterlopen, cultuurhistorische waarden en de ter plaatse geldende archeologische verwachtingswaarde.
Op de verbeelding wordt aan de rechterzijde uiteengezet wat de verschillende kleuren en aanduidingen inhouden.
Een bestemmingsplan is voor de gemeente een belangrijk instrument om haar ruimtelijk beleid vorm te geven. Door middel van een combinatie van positieve bestemmingen en het uitsluiten van bepaalde activiteiten en functies kan sturing plaatsvinden van gewenste en ongewenste ontwikkelingen. Een belangrijk aspect hierbij is de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle bewoners en gebruikers dienen door de gemeente op eenzelfde wijze daadwerkelijk aan het plan worden gehouden. In dit bestemmingsplan is daarom allereerst gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van in het bijzonder de regels. Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en leesbaarheid), hoe groter in de praktijk de mogelijkheden om toe te zien op de naleving van het plan. Hoe minder knellend de regels zijn, hoe kleiner de kans dat het met de regels wat minder nauw wordt genomen. In de praktijk worden op den lange duur immers ook alleen die regels gerespecteerd waarvan door de betrokkenen de noodzaak en de redelijkheid wordt ingezien. In de bebouwingsregels zijn maten opgenomen die van toepassing zijn op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Te realiseren gebouwen en andere bouwwerken moeten voldoen aan deze maatvoering, zo niet, dan kan het college van burgemeester en wethouders geen omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen. Gebruiksregels worden opgenomen om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken en ongewenste ontwikkelingen uit te sluiten. Toetsing aan de gebruiksregels is aan de orde bij functiewisseling of nieuwvestiging. De doelstellingen van het ruimtelijke beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van het bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en vervolgens dient de gemeente er zorg voor te dragen dat anderen deze regels naleven.
Op grond van artikel 3.1.6 onder 1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in het kader van de bestemmingsplanprocedure de economische uitvoerbaarheid van het plan te worden onderzocht.
Daarnaast dient in het kader van de verhaalbaarheid door de gemeenteraad een exploitatieplan te worden vastgesteld als er gronden in het bestemmingsplan worden betrokken waarop een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1. Bro is voorzien. In afwijking hierop kan de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.
De bouw- en gebruiksmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, kunnen wellicht leiden tot negatieve gevolgen voor de omgeving.
Tussen VDL Nedcar BV als initiatiefnemer en de gemeente Sittard-Geleen is een anterieure overeenkomst gesloten waarmee het kostenverhaal voor onderhavig bestemmingsplan anderszins verzekerd is.
Door het ondertekenen van deze overeenkomst komt het exploitatierisico bij de marktpartij te liggen. Er kan derhalve geconstateerd worden dat het project voor de gemeente Sittard-Geleen geen financiële consequenties heeft en voor de gemeente budgettair neutraal zal verlopen en dat de uitvoerbaarheid is verzekerd.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestuursorgaan dat is belast met de voorbereiding van een bestemmingsplan verplicht om daarbij overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening.
Het bestemmingsplan is daartoe verzonden naar de volgende instanties:
De instanties voorzien van een * hebben een reactie ingediend. De ingediende reacties zijn voorzien van een gemeentelijk antwoord en opgenomen in Bijlage @@ van deze toelichting.
De reacties zijn, voor zover ruimtelijk relevant, in het ontwerp bestemmingsplan verwerkt.
Op grond van de Inspraakverordening van de gemeente Sittard-Geleen heeft het voorontwerp bestemmingsplan "VDL Nedcar - Pasveld" vanaf @@ gedurende vier weken ter inzage gelegen. Een ieder werd in de gelegenheid gesteld om op het voorontwerp te reageren.
Op de voorbereiding van het besluit omtrent de aanpassingen is de in artikel 3.8 Wro geregelde procedure van toepassing, dat wil zeggen dat het ontwerp gedurende zes weken ter inzage dient te liggen, waarbinnen eenieder zijn zienswijze kenbaar heeft kunnen maken.
Het ontwerp bestemmingsplan"VDL Nedcar - Pasveld" heeft van @@ tot en met @@ voor een ieder ter inzage gelegen, waarbij de gelegenheid is geboden om binnen deze termijn zienswijzen met betrekking tot het ontwerp kenbaar te maken.
In een separate Nota zienswijzen zijn de ingekomen zienswijzen inhoudelijk weergegeven en is een reactie terzake gegeven. De Nota zienswijzen is opgenomen in Bijlage @@.
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |