direct naar inhoud van Regels
Plan: VDL Nedcar - Pasveld
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1883.BPVDLPasveld-VO01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'VDL Nedcar - Pasveld' van de gemeente Sittard-Geleen;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1883.BPVDLPasveld-VO01 met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 abiotische waarden

het geheel van waarden in verband met het abiotisch milieu (= niet levende natuur), in de vorm van aardkundige en/of hydrologische kenmerken, zowel op zichzelf als in relatie tot de aanwezigheid of nabijheid van (ontwikkelingsmogelijkheden voor) een waardevol biotisch milieu (= levende natuur, gevormd door organismen en leefgemeenschappen);

1.6 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.7 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van OCW) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);

1.8 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden);

1.9 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.10 automobiel

een gemotoriseerd voertuig op 4 of meer wielen;

1.11 automotive industrie

bedrijvigheid gericht op de productie van automobielen en/of andere voertuigen waaronder begrepen de kernactiviteit, de daaraan gekoppelde toeleverende bedrijven en voorzieningen voor stalling en opslag;

1.12 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.13 bebouwingspercentage

de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwperceel, dan wel binnen een bestemmingsvlak of bouwvlak, zoals nader bepaald in deze regels, in procenten van de oppervlakte van dat bouwperceel, bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak;

1.14 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, vervoeren, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.15 bedrijfsgebouw

een gebouw, niet zijnde een kas, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.16 bedrijfsvloeroppervlak

de inpandige overdekte ruimte die wordt benut in verband met de uitoefening van een bedrijf;

1.17 beeldkwaliteit

het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing met de karakteristieken van de locatie en omgeving door middel van aandacht voor stedenbouwkundige aspecten, architectuur, cultuurhistorie en landschap;

1.18 beperkt kwetsbaar object
  • a. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare, en dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  • b. kantoorgebouwen, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aan te merken;
  • c. hotels en restaurants, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aan te merken;
  • d. winkels, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aan te merken;
  • e. sporthallen, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aan te merken;
  • f. bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aan te merken;

objecten die met de onder a tot en met f genoemde objecten gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;

1.19 bestaand (bebouwing en gebruik)
  • bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
1.20 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.21 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.22 Bevi-inrichting

inrichting als bedoeld in artikel 2, lid 1, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.23 bevoegd gezag

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

1.24 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.25 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.26 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.27 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.28 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.29 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.30 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.31 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur waaronder monumenten;

1.32 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de in de KNA gestelde kwalificaties van senior archeoloog;

1.33 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of (af)leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik en/of verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van beroeps- of bedrijfsactiviteiten;

1.34 dienstwoning/bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond, noodzakelijk moet worden geacht;

1.35 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en voor zover het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt;

1.36 erfafscheiding

afscheiding welke op een grens tussen twee erven is geplaatst;

1.37 evenement

een publieksgerichte activiteit, die een bijdrage levert aan het culturele, sociale en/of sportieve leven;

1.38 extensief dagrecreatief medegebruik

alle vormen van recreatief medegebruik die wat betreft hun lage intensiteit, beperkte omvang en frequentie inpasbaar zijn en gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen en vissen;

1.39 extensieve recreatie

vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen;

1.40 extensieve recreatieve voorziening

een verblijf of afgebakend terrein geschikt voor recreatieve doeleinden waar weinig mensen tegelijkertijd de mogelijkheid hebben om te recreëren. Het beleven van rust staat voorop en er is een beperkte uitstraling naar de omgeving;

1.41 gebiedseigen beplanting

beplanting met de kwaliteit die van nature voorkomt in een gebied;

1.42 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.43 gebruiken

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.44 geluidszoneringsplichtige inrichtingen

een inrichting, waarbij op grond van artikel 40 van de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.45 grondgebonden bedrijf

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of overwegend afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de bij het bedrijf behorende open grond, waaronder ook begrepen grond met tijdelijke tunnels of andere teeltvoorzieningen zoals bijvoorbeeld een melkveehouderij, akkerbouwbedrijf of een paardenfokkerij (diergerichte paardenhouderij);

1.46 hartlijn

het midden van de leiding;

1.47 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.48 hydrologisch neutraal

een ontwikkeling waarbij wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. er is geen toe- of afname van de waterafvoer op de rand van het perceel waarop de ontwikkeling plaatsvindt;
  • b. er is geen sprake van veranderingen van oppervlaktewaterstanden op de grens van het perceel waarop de ontwikkeling plaatsvindt en daarbuiten (tenzij veranderingen gewenst zijn;
  • c. er mag geen overlast optreden door extreme gebeurtenissen;
  • d. de omvang van grondwateraanvulling blijft gelijk (dit is de som van infiltratie vanaf de oppervlakte, inzijging vanuit oppervlaktewater, kwel en drainage);
  • e. er mogen geen veranderingen van grondwaterstanden optreden op de grens van het perceel waarop de ontwikkeling plaatsvindt en daarbuiten;
1.49 kampeermiddel
  • a. een tent, tentwagen, een kampeerauto, toercaravan, vouwwagen, camper of huifkar;
  • b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtgebruik;
1.50 kantoor

een ruimte of een complex van ruimten welke is bestemd om te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden;

1.51 kelder

een ruimte in een gebouw die geheel of gedeeltelijk ondergronds gelegen is;

1.52 kernactiviteit automotive industrie

bedrijvigheid die de essentiële productieactiviteiten omvat zoals pers-, las-, lak- en assemblageproces ten behoeve van de automotive industrie;

1.53 kleinschalig kamperen

kamperen op een terrein met daarbij horende voorzieningen en blijkens de inrichting bestemd en geschikt om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van maximaal 15 kampeermiddelen ten behoeve van tijdelijk recreatief nachtverblijf;

1.54 kunstwerken

een civieltechnische constructie of -installatie in de infrastructuur die één of meer functies vervult, zoals onderdoorgangen, duikers, overkluizingen;

1.55 kwetsbaar object
  • a. woningen, niet zijnde:
    • 1. verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare en voor zover die woningen niet behoren tot een risicovolle inrichting;
    • 2. bedrijfswoningen;
  • b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, waartoe in ieder geval behoren:
    • 1. (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    • 2. scholen;
    • 3. sociale werkplaatsen, of;
    • 4. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  • c. gebouwen waarin meestal grote aantallen personen (> 50 pers.) gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    • 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting of;
    • 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting, en winkels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd en voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting;
  • d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen, voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting;
1.56 landschappelijke inpassing
  • het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing en beplanting, rekening houdend met de ter plaatse voorkomende landschappelijke en cultuurhistorische waarden om zo te komen tot een landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing die recht doet aan de kwaliteit en de beleving van het landschap;
  • afschermende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een agrarisch bedrijf, een niet-agrarisch bedrijf of een woning;
1.57 landschappelijke waarde

bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang;

1.58 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub d van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);

1.59 natuurlijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige biotopen bijzondere flora en fauna, ecologische samenhangen en structuren;

1.60 natuurvriendelijke lichtmasten

verlichting waarbij de kleurstelling en/of hoogte en/of schijnrichting zodanig is uitgevoerd dat deze geen wezenlijk negatieve invloed heeft op de aanwezigheid en het gedrag van (nacht)dieren;

1.61 nevenactiviteit

activiteiten waarvoor een gedeelte van de vloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen als zodanig mag worden gebruikt en die uitgevoerd worden naast het eigenlijke beroep of de hoofdactiviteit. Deze activiteiten zijn ondergeschikt aan de primair toegekende functie;

1.62 niet-grondgebonden bedrijf

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of overwegend plaatsvindt in gebouwen of los van het voortbrengend vermogen van de open grond, niet zijnde een intensieve veehouderij;

1.63 noodzaak agrarisch bedrijf

noodzaak vanuit een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling;

1.64 nutsvoorziening

gebouwen en overkappingen ten behoeve van de waterhuishouding, de energievoorziening, en naar de aard daarmee gelijk te stellen openbare nutsvoorzieningen, niet zijnde geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;

1.65 omgevingsvergunning

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

1.66 omgevingsvergunning voor het afwijken:

omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder c jo. artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo;

1.67 omgevingsvergunning voor het bouwen:

omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wabo;

1.68 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden:

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wabo;

1.69 ondergeschikt

een functie die qua omvang en uitstraling ten dienste staat van een op dezelfde plaats voorkomende (hoofd)functie;

1.70 overkapping

een bijbehorend bouwwerk, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport;

1.71 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien de onder a en b genoemde peilen in het veld aanleiding geven tot onduidelijkheden, een door of namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen aan te wijzen peil;
1.72 perceelsgrens

een grenslijn tussen (bouw)percelen onderling;

1.73 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.74 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.75 recreatief medegebruik

het gebruik waarbij de recreatieve activiteiten ondergeschikt dienen te zijn aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan en voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten;

1.76 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan, al dan niet in combinatie met elkaar:

  • a. bordeel;
  • b. erotische massagesalon;
  • c. parenclub;
  • d. (raam)prostitutiebedrijf;
  • e. seksautomatenhal;
  • f. seksbioscoop;
  • g. sekssauna/seksinrichting;
  • h. sekstheater;
1.77 toeleverende bedrijven automotive

bedrijven die onder andere door préassemblage onderdelen produceren ten behoeve van vooral de automotive industrie ter plaatse;

1.78 tuin

de gronden van een bouwperceel behorende bij een woning, die feitelijk zijn ingericht ten dienste van het gebruik van de woning;

1.79 uitvoeren

het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.80 verblijfsrecreatie

vormen van recreatie die hoofdzakelijk gericht zijn op verstrekken van nachtverblijf;

1.81 verkoopvloeroppervlakte

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.82 vleermuisvriendelijke verlichting

verlichting waarbij de kleurstelling en/of hoogte en/of schijnrichting zodanig is uitgevoerd dat deze geen wezenlijk negatieve invloed heeft op de aanwezigheid en het gedrag van vleermuizen;

1.83 voederberging

overdekte ruimte, aan maximaal drie zijden omsloten door wanden, waarin voer is opgeslagen voor dieren met als doel de instandhouding van het wild;

1.84 voederruif

schuinstaand houten of ijzeren voederrek voor dieren ten behoeve van de instandhouding van het wild;

1.85 voorerfgebied

deel van het erf dat geen onderdeel uitmaakt van het achtererfgebied, gelegen aan de voorkant en de naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant dan wel op minder dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw;

1.86 voorgevel

gevel aan de voorzijde van een gebouw gerelateerd aan de grens van het bouwvlak die is gericht naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd;

1.87 voorgevelrooilijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;

1.88 waterberging

gebieden die integraal onderdeel uitmaken van het watersysteem en die periodiek vanuit het oppervlaktewatersysteem kunnen overstromen;

1.89 Wgh-inrichting

een inrichting als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor);

1.90 wijziging:

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);

1.91 wonen:

het gebruiken van een gebouw als woning;

1.92 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken
2.1.1 De afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.1.2 De bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.3 De dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.1.4 De goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.1.5 De inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.1.6 De oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein - I

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Bedrijventerrein - I ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven ten behoeve van de kernactiviteit automotive industrie;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - gezoneerd industrieterrein', een gezoneerd bedrijventerrein. De regels in artikel 16.2 zijn van toepassing;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - leiding', een veiligheidszone leiding. De regels in artikel 16.3 zijn van toepassing;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - weg 1', een vrijwaringszone voor de A2. De regels in artikel 16.4 zijn van toepassing;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - weg 2', een vrijwaringszone voor de A2. De regels in artikel 16.5 zijn van toepassing;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke vorm van water - gerioleerde watergang', een overkluisde watergang;

alsmede voor:

  • g. erven;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. parkeervoorzieningen;
  • k. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • l. wegen en paden;
  • m. interne kabel- en (ondergrondse en bovengrondse) leidingstraten;
  • n. overige bijbehorende voorzieningen, waaronder mede begrepen energievoorzieningen;

met bijbehorende:

  • o. gebouwen;
  • p. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels

Op de voor ' Bedrijventerrein - I ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. Gebouwen mogen uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken worden gebouwd.
  • b. De voorgevel van de gebouwen dient in of evenwijdig aan en achter de naar de weg gekeerde bouwgrenzen te zijn gelegen.
  • c. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt niet meer dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is aangegeven.
  • d. De gezamenlijke oppervlakte van gebouwen binnen een bouwvlak bedraagt niet meer dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' is aangegeven.
  • e. De dakhelling mag maximaal 30° bedragen.
  • f. Nutsvoorzieningen mogen binnen en buiten de bouwvlakken worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m2, met dien verstande dat deze oppervlakte niet geldt voor het op de verbeelding aangeduide gasontvangststation;
    • 2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m, met dien verstande dat deze oppervlakte niet geldt voor het op de verbeelding aangeduide gasontvangststation.
  • g. Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.
  • h. Afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp mogen gehandhaafd worden.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. De bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 3 m.
  • b. De bouwhoogte van lantaarnpalen bedraagt maximaal 25 m;
  • c. De bouwhoogte van vlaggenmasten en reclamezuilen bedraagt maximaal 15 m;
  • d. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 30 m.
  • e. Afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp mogen gehandhaafd worden.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijken bouwhoogte bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1  onder c en toestaan dat de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw wordt vergroot tot maximaal 20 m, mits:

  • a. de bedrijfseconomische dan wel bedrijfstechnische noodzaak wordt aangetoond;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt veroorzaakt op het woon- en leefklimaat in de omgeving;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige kwaliteit.
3.4.2 Afwijken inhoud nutsgebouwen

3.4.2 Afwijken inhoud nutsgebouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1  onder f en toestaan dat de oppervlakte van een nutsgebouw wordt vergroot tot niet meer dan 25 m2, mits:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt veroorzaakt op het woon- en leefklimaat in de omgeving.

3.4.3 Afwijken bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder d en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m, mits:

  • a. de bedrijfseconomische dan wel bedrijfstechnische noodzaak wordt aangetoond;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt veroorzaakt op het woon- en leefklimaat in de omgeving.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van de in lid 3.1 genoemde functies gelden de volgende aanvullingen:

  • a. Inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht (lawaaimakers) zijn toegestaan.
  • b. Zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan.
  • c. Parkeren dient op eigen terrein plaats te hebben.
  • d. De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - leefgebied das' mogen niet eerder worden ingericht ten behoeve van de realisatie van de bestemming (bouwrijp maken) dan nadat een uitvoeringsplan mitigatie voor de das is opgesteld waaruit blijkt dat er voor de aanwezige populatie afdoende leefgebied in de omgeving voorhanden blijft.

Artikel 4 Water - Watergang

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Water - Watergang ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. aan- en afvoer van water;
  • b. waterhuishouding;
  • c. waterberging;

alsmede voor:

  • d. oevers;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. overige bijbehorende voorzieningen;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - industrie', een industriële geluidzone. De regels in artikel 16.2 zijn van toepassing;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - leiding', een veiligheidszone leiding. De regels in artikel 16.3 zijn van toepassing;
  • i. daaraan ondergeschikt:
  • a. overkluizingen ten behoeve van de aanliggende bestemming 'Bedrijventerrein - I', mits de functie van de watergang niet wordt aangetast;

met bijbehorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals bruggen, duikers en oeverbeschoeiingen.

De in dit lid bedoelde gronden zijn tevens bestemd voor de doeleinden en bouwmogelijkheden die in de artikelen 7, 8, 9, en 10 voor de betrokken bestemming zijn aangegeven, inclusief de daarin opgenomen afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden en/of vereiste omgevingsvergunning.

4.2 Bouwregels

Op de voor 'Water - Watergang' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m.

Artikel 5 Leiding - Brandstof

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Leiding - Brandstof ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor een brandstoftransportleiding.

5.2 Bouwregels

Op de voor ' Leiding - Brandstof ' aangewezen gronden mag niet worden bebouwd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de leidingen.
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde - indien de onderliggende bestemming bebouwing toelaat - en die zijn overeengekomen met de leidingbeheerder.
5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2 voor het bouwen van gebouwen in de andere bestemming, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de onderliggende bestemming laat de bebouwing toe;
  • b. er mag geen aantasting plaatsvinden van het doelmatig functioneren van de leiding;
  • c. vooraf dient schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de beheerder van de desbetreffende leiding.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Vergunningplichtige werken en/of werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Brandstof zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen
  • h. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend woelen, mengen, het aanleggen van drainage en het verrichten van graaf- en grondwerkzaamheden, dieper dan 0,30 m;
  • i. het vellen of rooien van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • j. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties, apparatuur of objecten zoals lichtmasten, wegwijzers, informatiepanelen en ander straatmeubilair;
  • k. het tijdelijk of permanent opslaan van goederen.

5.4.2 Uitzondering

Het in 5.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en beheer van de brandstoftransportleiding betreffen;
  • b. op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn;
  • c. voorkomen op de beplantingslijst van de leidingbeheerder;
  • d. mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netwerken;
  • e. worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de leiding(en);
  • f. betreffen graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netwerken.
5.4.3 Toelaatbaarheid

Werken en/of werkzaamheden als bedoeld in 5.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de functie van de gronden en de leidingen, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet (kunnen) worden geschaad.

5.4.4 Advies

Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een vergunning horen burgemeester en wethouders de betreffende leidingbeheerder(s). Het advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.

Artikel 6 Leiding - Gas

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Leiding - Gas ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor

  • a. aanleg, instandhouding en bescherming van ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen;

alsmede voor:

  • b. belemmeringenstrook van 5 m aan weerszijden van de hartlijn van de leidingen genoemd onder a en 4 m voor de leidingen onder b;
  • c. leidingzone;
  • d. veiligheidszone;

met daarbijbehorende:

  • e. gebouwen;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels

Op de voor ' Leiding - Gas ' aangewezen gronden mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd tot een bouwhoogte van maximaal 2,5 m.

6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijken voor bouwen overeenkomstig onderliggende bestemming

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2 en kan worden toegestaan dat wordt gebouwd ten dienste van de overige voor deze gronden geldende bestemming(en), mits uit overleg met de leidingbeheerder(s) blijkt dat de veiligheid met betrekking tot de leiding niet wordt geschaad en geen kwetsbaar object wordt toegelaten.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Aanleg van wegen en inritten parallel aan de gasleidingen zijn niet toegestaan.

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5.1 Verbod

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
  • b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • c. het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage), anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • d. diepploegen;
  • e. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  • f. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  • g. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • h. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • i. het indrijven van voorwerpen in de bodem.
6.5.2 Uitzondering op verbod

Het in 6.5.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en beheer van de gasleiding betreffen;
  • b. op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn;
  • c. voorkomen op de beplantingslijst van de leidingbeheerder;
  • d. mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet Informatie Uitwisseling Ondergrondse Netwerken;
  • e. worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de leiding(en);
  • f. betreffen graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatieuitwisseling ondergrondse netwerken.
6.5.3 Toelaatbaarheid

Werken en/of werkzaamheden als bedoeld in 6.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de functie van de gronden en de leidingen, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet (kunnen) worden geschaad.

6.5.4 Advies

Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een vergunning horen burgemeester en wethouders de betreffende leidingbeheerder(s). Het advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.

Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Leiding - Hoogspanningsverbinding ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor

  • a. de aanleg, instandhouding en bescherming van (een) bovengrondse verbinding(en) ten behoeve van het transport van elektriciteit;

met daarbij behorende:

  • b. belemmeringenstrook;
  • c. veiligheidszone;
  • d. gebouwen;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • f. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
7.2 Bouwregels

Op de voor ' Leiding - Hoogspanningsverbinding ' aangewezen gronden mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende maatvoeringseisen:

  • a. de bouwhoogte van een hoogspanningsmast mag niet meer dan 60 m bedragen;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedragen.
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2 en kan worden toegestaan dat wordt gebouwd ten dienste van de onderliggende bestemming(en), mits uit overleg met de leidingbeheerder(s) blijkt dat daartegen met het oog op het doelmatig functioneren van de hoogspanningsverbinding(en) en/of het aspect veiligheid geen bezwaar bestaat.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Verbod

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van hoogopgaande beplanting of bomen;
  • b. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur hoger dan 2,5 m;
  • c. het opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren;
  • d. het ophogen en egaliseren, bodemverlaging of afgraven of anderszins wijzigen in maaiveld of weghoogte.
7.4.2 Uitzondering op verbod

Het in 7.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. beplanting betreft, die voorkomt op de beplantingslijst van de leidingbeheerder;
  • c. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • d. die worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de leiding(en).
7.4.3 Toelaatbaarheid

Werken en/of werkzaamheden als bedoeld in 7.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de functie van de gronden en de hoogspanningsverbinding, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet (kunnen) worden geschaad.

7.4.4 Advies

Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een vergunning hoort het bevoegd gezag de betreffende beheerder(s) van de hoogspanningverbinding. Het advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de hoogspanningsverbinding.

Artikel 8 Waarde - Archeologie - 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Waarde - Archeologie - 2 ' aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

8.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in artikel 3 tot en met 4 van deze regels, mogen op de in lid 8.1 genoemde gronden geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen ten behoeve van het bepaalde in artikel 3 tot en met 4 van deze regels, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw, gelegen op minder dan 1 meter boven peil, niet wordt vergroot of veranderd;
  • b. de bouw van een (bij)gebouw of een uitbreiding van een bestaand gebouw van ten hoogste 500 m² en graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm.
8.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2, voor het bouwen van gebouwen in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3 tot en met 4 van deze regels, groter dan 500 m², indien is gebleken dat het oprichten van het gebouw niet zal leiden tot een verstoring van de archeologische waarden.
  • b. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.2, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag op de in lid 8.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:

  • a. het vergraven, afgraven en egaliseren van gronden, dieper dan 0,30 m beneden het peil;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • c. het aanleggen van ondergrondse leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • d. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het heien, draineren en diepwoelen.
8.4.2 Weigering

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van de andere-werken, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen van deze andere-werken en werkzaamheden zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden.

8.4.3 Voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning

Voor zover de in lid 8.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
8.4.4 Advies

De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft

overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

8.4.5 Niet van toepassing

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.4.1 is niet vereist indien:

  • a. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  • b. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
  • c. de werken een oppervlakte hebben tot ten hoogte 500 m² of smaller zijn dan 1,5 m;
  • d. er reeds een omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is verleend;
  • e. de werken reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
  • f. de werken behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  • g. de werken ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
8.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie - 2' te wijzigen door:

  • a. de bestemming 'Waarde - Archeologie - 2' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien op basis van archeologisch onderzoek blijkt dat er geen sprake is van een verstoring van de archeologische waarden.

Artikel 9 Waarde - Archeologie - 4

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Waarde - Archeologie - 4 ' aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

9.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in artikel 3 tot en met 4 van deze regels, mogen op de in lid 9.1 genoemde gronden geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen ten behoeve van het bepaalde in artikel 3 tot en met 4 van deze regels, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw, gelegen op minder dan 1 meter boven peil, niet wordt vergroot of veranderd;
  • b. de bouw van een (bij)gebouw of een uitbreiding van een bestaand gebouw van ten hoogste 50.000 m² en graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm.
9.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2, voor het bouwen van gebouwen in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3 tot en met 4 van deze regels, groter dan 50.000 m², indien is gebleken dat het oprichten van het gebouw niet zal leiden tot een verstoring van de archeologische waarden.
  • b. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.2, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag op de in lid 9.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:

  • a. het vergraven, afgraven en egaliseren van gronden, dieper dan 0,30 m beneden het peil;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • c. het aanleggen van ondergrondse leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • d. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het heien, draineren en diepwoelen.
9.4.2 Weigering

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van de andere-werken, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen van deze andere-werken en werkzaamheden zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden.

9.4.3 Voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning

Voor zover de in lid 9.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
9.4.4 Advies

De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft

overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

9.4.5 Niet van toepassing

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.4.1 is niet vereist indien:

  • a. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  • b. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
  • c. de werken een oppervlakte hebben tot ten hoogte 50.000 m² of smaller zijn dan 1,5 m;
  • d. er reeds een omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is verleend;
  • e. de werken reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
  • f. de werken behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  • g. de werken ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
9.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie - 4' te wijzigen door:

  • a. de bestemming 'Waarde - Archeologie - 4' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien op basis van archeologisch onderzoek blijkt dat er geen sprake is van een verstoring van de archeologische waarden.

Artikel 10 Waarde - Cultuurhistorie

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van ter plaatse bestaande cultuurhistorische en oudheidkundig waardevolle elementen (monumenten), patronen (beplantingspatronen, verkavelingen, wegenpatronen, het stedenbouwkundig beeld) en gebieden.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Op de voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden mag slechts worden gebouwd indien en voor zover dit nodig is voor het behoud en/of herstel van de bestaande bebouwing, met dien verstande dat:

  • a. bebouwing mogelijk is krachtens de onderliggende bestemming;
  • b. geen wezenlijke veranderingen worden aangebracht in het stedenbouwkundige beeld, bepaald door kapvorm, hoogtematen, gevel- en raamindeling.
10.2.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 10.2.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. bouwwerken, welke op het tijdstip van het inwerkingtreden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning mogen worden uitgevoerd.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. veranderingen aan te brengen in het aanwezige verkavelingspatroon;
  • b. geheel of gedeeltelijk het planten of rooien van bomen, bosschages, houtwallen en singels;
  • c. geheel of gedeeltelijk dempen/graven van watergangen;
  • d. aanbrengen van verhardingen.
10.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 10.3.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning mogen worden uitgevoerd.
10.3.3 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 10.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien de in artikel 10.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

10.3.4 Voorschriften omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan aan de in artikel 10.3.1 genoemde vergunning voorwaarden verbinden ter bescherming van de cultuurhistorische waarden van het gebied.

Artikel 11 Waarde - Ecologie

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van vliegroutes voor vleermuizen.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Algemeen

Op de voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden mag slechts worden gebouwd indien en voor zover dit nodig is voor het behoud en/of herstel van de bestaande bebouwing, met dien verstande dat:

  • a. deze bebouwing mogelijk is krachtens de onderliggende bestemming;
  • b. de vliegroute voor vleermuizen niet wordt aangetast.
11.2.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 11.2.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. bouwwerken, welke op het tijdstip van het inwerkingtreden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning mogen worden uitgevoerd.
11.3 Specifieke gebruiksregels

Verlichting is niet toegestaan, behoudens vleermuisvriendelijke verlichting.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • c. het geheel of gedeeltelijk rooien van bomen, bosschages, houtwallen en singels;
  • d. aanbrengen van nieuwe verhardingen binnen 3 meter uit de kruin van een boom.
11.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 11.4.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning mogen worden uitgevoerd.
11.4.3 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 11.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien de in artikel 11.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

11.4.4 Voorschriften omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan aan de in artikel 11.4.1 genoemde vergunning voorwaarden verbinden ter bescherming van de ecologische waarden van het gebied.

Artikel 12 Waterstaat - Beschermingszone watergang

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Waterstaat - Beschermingszone watergang ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het onderhoud van de in deze zone gelegen dan wel daaraan grenzende watergang.

Op of in de voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang ' bestemde gronden geldt de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas.

12.2 Bouwregels

Op of in de voor ' Waterstaat - Beschermingszone watergang ' bestemde gronden is het verboden te bouwen.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2, ten behoeve van bebouwing als toegestaan ingevolge de ter plaatse geldende andere bestemmingen, indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de watergang.

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 12.3 wordt slechts verleend, nadat ter zake advies is ingewonnen van de beheersinstantie van de in lid 12.1 bedoelde watergang; de beslissing met betrekking tot de afwijking wordt aan de beheersinstantie meegedeeld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene bouwregels

14.1 Bestaande afmetingen, afstanden en percentages
  • a. In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of de afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
  • b. In die gevallen dat een bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels zijn voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
14.2 Percentageregeling

Een aangeduid of in de regels aangegeven percentage, geeft aan hoeveel van het bouwvlak van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen. Bij het ontbreken van een percentage mag het bouwvlak volledig worden bebouwd, tenzij in hoofdstuk 2 (bestemmingsregels) anders is bepaald.

14.3 Ondergronds bouwen

Het bepaalde in deze regels en/of zoals aangeduid omtrent de situering, de verticale diepte en de oppervlakte van bouwwerken, alsmede het bebouwingspercentage, is op overeenkomstige wijze van toepassing op ondergronds bouwen, met dien verstande dat de verticale diepte van ondergrondse bouwwerken niet meer dan 15 m mag bedragen ter plaatse van de bestemming Bedrijventerrein - I en voor het overige niet meer dan 5 m mag bedragen.

Artikel 15 Algemene gebruiksregels

15.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan in of krachtens deze regels;
  • d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor wonen;
  • e. een gebruik van gronden en bouwwerken voor straatprostitutie, een seks- of pornobedrijf dan wel een prostitutiebedrijf.
15.2 Parkeren

Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.

15.3 Productiebeperking
  • a. Binnen het totale bestemmingsplangebied mogen niet meer dan 350.000 auto's per jaar worden afgebouwd.
  • b. Het onder a genoemde aantal mag worden opgehoogd tot 400.000 auto's per jaar, mits de volgende maatregelen worden getroffen:
    • 1. het vervangen van de 3 bestaande ketels in het EDC-2 gebouw door nieuwe ketels met een gezamenlijke uitstoot van maximaal 720 kg/jaar NOx, en;
    • 2. het vervangen van bestaande (delen van) installaties in de lakstraat, te weten TNV-EC, TNV-filler 1, TNV-filler 2, TNV-WAD 2-1 en TNV-WAD 2-2 door versies met een gezamenlijke uitstoot van maximaal 17.356 kg/jaar NOx.
  • c. Een verdere toename van het aantal auto's tot boven de 400.000 per jaar is toegestaan, indien vaststaat dat de stikstofemissie vanuit de betreffende gronden en bouwwerken niet toeneemt.

Artikel 16 Algemene aanduidingsregels

16.1 Geluidzone - gezoneerd industrieterrein

Ter plaatse van de aanduiding ' Geluidzone - gezoneerd industrieterrein ' zijn de gronden mede bestemd voor het gezoneerde industrieterrein zoals bedoeld in art 1 van de Wgh. De geluidbelasting van de inrichtingen (zowel zoneplichtige als niet zone-plichtige) die gelegen zijn binnen deze aanduiding worden toegerekend aan de geluidzone door deze mee te nemen in de geluidsboekhouding van het ter plaatse gezoneerde industrieterrein.

16.2 Geluidzone - industrie
16.2.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding ' Geluidzone - industrie ' geldt dat die gronden - naast de andere aangewezen bestemming(en) - tevens bestemd zijn voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte voor een industrieterrein.

16.2.2 Verbod

Buiten de geluidzone mag de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan.

Het is niet toegestaan nieuwe woningen, geluidgevoelige andere gebouwen en geluidgevoelige terreinen als bedoeld in de Wet geluidhinder ter plaatse van de aanduiding ' Geluidzone - industrie ' op te richten.

16.2.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de aanduiding wijzigen in die zin dat de zone ' Geluidzone - industrie ' wordt aangepast indien daartoe als gevolg van wijziging in gebruik, bedrijfsvoering, regelgeving of vergunningverlening aanleiding bestaat.

16.3 Veiligheidszone - leiding
16.3.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding ' Veiligheidszone - leiding ' zijn de gronden primair bestemd voor het beperken van het risico voor gevaar voor mensen in verband met het transport van gevaarlijke stoffen door de leidingen.

16.3.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen gelden ter plaatse van de aanduiding ' Veiligheidszone - leiding ' de volgende regels:

  • a. de bouw van kwetsbare objecten is niet toegestaan;
  • b. de bouw van beperkt kwetsbare objecten is niet toegestaan, met uitzondering van de herbouw van bestaande beperkt kwetsbare objecten op dezelfde locatie.
16.3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.3.2 voor het bouwen van beperkt kwetsbare objecten ten behoeve van de ter plaatse van toepassing zijnde bestemming, mits het groepsrisico in het kader van externe veiligheid niet onaanvaardbaar toeneemt, hetgeen wordt verantwoord conform artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

16.3.4 Wijzigingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het verwijderen of wijzigen van de aanduiding ' Veiligheidszone - leiding ', met dien verstande dat:

  • a. de aanduiding ' Veiligheidszone - leiding ' kan worden verwijderd, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de leiding buiten werking is gesteld;
  • b. de aanduiding ' Veiligheidszone - leiding ' kan worden verkleind of vervalt, indien uit onderzoek is gebleken dat door een wijziging in transportparameters de plaatsgebonden risicocontour kleiner is geworden of niet meer aanwezig is of dat door aangepaste wet- en regelgeving, nieuwe inzichten, dan wel nieuwe rekenmethoden of anderszins een kleinere plaatsgebonden 10-6/jr risicocontour geldt.
16.4 Vrijwaringszone - weg 1
16.4.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding ' Vrijwaringszone - weg 1 ' mogen geen bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken gerelateerd aan of ten behoeve van de verkeersbestemming c.q. het wegverkeer. .

16.4.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.4.1 teneinde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de aanduiding ' Vrijwaringszone - weg 1 ' op te richten mits de belangen vanuit de weg niet in het gedrang komen; hiertoe wordt de wegbeheerder gehoord.

16.5 Vrijwaringszone - weg 2
16.5.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding ' Vrijwaringszone - weg 2 ' mogen geen bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken gerelateerd aan of ten behoeve van de verkeersbestemming c.q. het wegverkeer.

16.5.2 Omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 16.5.1 , met dien verstande dat:

  • a. gebouwd wordt overeenkomstig de onderliggende bestemming;
  • b. een afstand van minimaal 50 meter wordt aangehouden tot de as van de dichtst bij gelegen rijbaan;
  • c. dit vanuit milieuoogpunt en oogpunt van verkeersveiligheid aanvaardbaar is;
  • d. geen belemmering ontstaat voor beoogde toekomstige infrastructurele uitbreidingen;
  • e. vooraf een positief advies is gekregen van de beheerder van de betreffende weg.
16.6 Wetgevingszone - van toepassing zijnde regeling

Ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingszone - van toepassing zijnde regeling' blijft het bestemmingsplan Industriepark Swentibold/N297n, herziening 2002, vastgesteld door de gemeenteraad van Sittard-Geleen op 17 december 2002, met kenmerk 110501/ZC1/645/700488, van toepassing, met dien verstande dat de voorschriften van dat bestemmingsplan worden aangevuld met het bepaalde in artikel 15.3 van de regels van het bestemmingsplan VDL Nedcar - Pasveld.

Artikel 17 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan voor:

  • a. het afwijken van de voorgeschreven goothoogte, (bouw)hoogte, oppervlakte, inhoud en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, eventueel met overschrijding van de bouwgrenzen, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven afmetingen en afstanden;
  • b. het afwijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende redenen zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  • c. het afwijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  • d. het overschrijden van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen door:
    • 1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, veranda’s, afdaken en andere daarmee gelijk te stellen ondergeschikte delen van gebouwen, mits:
      • de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m;
      • de bouwhoogte van erkers, entreeportalen en veranda’s niet meer bedraagt dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het betreffende gebouw + 0,25 m;
      • de breedte van erkers, entreeportalen en veranda’s niet meer bedraagt dan 60% van de breedte van de betreffende gevel van het gebouw;
      • de afstand tot de bestemmingsgrens minimaal 2,5 m bedraagt, daar waar het bestemmingsvlak grenst aan een bestemming ‘Verkeer’;
    • 2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.

Artikel 18 Algemene wijzigingsregels

18.1 Wijzigen bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen te wijzigen ten aanzien van de plaats van de bestemmingsgrenzen, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op de praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

18.2 Wijzigen ligging watergang met beschermingszone

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Water - Watergang' en de bijbehorende dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingszone - wijziging beek 1' te wijzigen teneinde de betreffende watergang met bijbehorende beschermingszone binnen het plangebied te kunnen verleggen, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de opvang, afvoer en doorvoer ten minste gelijk blijft met de huidige situatie;
  • b. de beheerder van de watergang wordt gehoord;
  • c. de nieuwe locatie van de watergang met bijbehorende beschermingszone opnieuw wordt ingetekend op de verbeelding.
  • d. de huidige locatie van de watergang ter plaatse van de bestemming 'Water - Waterstaat' krijgt de bestemming 'Bedrijventerrein - I', waarbij de regels van de betreffende bestemming komen te gelden. De bouwgrenzen van de aangelegen bouwvlakken kunnen doorgetrokken worden zodat binnen deze bestemming één aaneengesloten bouwvlak ontstaat.
18.3 Wijzing 'Wetgevingszone - Beek 2'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Water - Watergang' en de bijbehorende dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingszone - wijziging beek 2' te wijzigen teneinde de betreffende watergang met bijbehorende beschermingszone te verwijderen van de verbeelding, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de watergang maakt geen deel meer uit van de legger van het waterschap;
  • b. de beheerder van de watergang wordt gehoord.

Artikel 19 Algemene procedureregels

19.1 Nadere eisen

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  • a. het voornemen ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  • b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
  • c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
  • d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 20 Overige regels

20.1 Voorrangsregeling bij meerdere bestemmingen
20.2 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 21 Overgangsrecht

21.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
21.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 22 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan VDL Nedcar - Pasveld .

10 januari 2017