direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Poort van Geleen 2018
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1883.BPPoortvGeleen2018-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bedrijf Basic Pharma, gevestigd aan de Burgermeester Lemmensstraat 352 te Geleen, is voornemens om nieuwe bedrijfsbebouwing te realiseren tegenover de reeds bestaande vestiging. Voorheen heeft hier een opleidingscentrum ten behoeve van DSM gestaan, de gronden zijn momenteel volledig onbebouwd en braakliggend. In het geldende bestemmingsplan hebben de betreffende gronden een bedrijfsbestemming en een groenbestemming. Daarnaast zijn er tevens twee bouwvlakken aanwezig voorzien van maximum bouwhoogten en bebouwingspercentages. De gewenste nieuwbouw past niet binnen de huidige bouwvlakken qua omvang en hoogte. Om die reden dienen de bestaande bouwmogelijkheden qua bouwvlak en bouwhoogte gewijzigd te worden. Voor het overige blijft het planologisch-juridisch regime ongewijzigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPPoortvGeleen2018-ON01_0001.png"

Huidige bouwmogelijkheden versus beoogde bouwmogelijkheden

Om de wijziging van de bouwmogelijkheden mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Hiertoe is het doorlopen van een bestemmingsplanprocedure ex artikel 3.8 van de Wro noodzakelijk. Deze toelichting maakt onderdeel uit van dit bestemmingsplan en bevat een nader onderbouwing waarom de uitbreiding van de bouwmogelijkheden passend zijn in de omgeving.

1.2 Situering plangebied

Het plangebied is bekend als 'Poort van Geleen'. Deze locatie is gelegen ten westen van Geleen tussen het Chemelotterrein en de wijk Lindenheuvel. Het plangebied wordt begrenst door de Burgemeester Lemmensstraat aan de westzijde, de Seringenstraat aan de zuidzijde, de woonbebouwing aan de Meidoornstaat aan de oostzijde en het 'Hof van Limburg' aan de noordzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPPoortvGeleen2018-ON01_0002.png"

Luchtfoto met ligging plangebied (rood omcirkelt)

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPPoortvGeleen2018-ON01_0003.png"

Begrenzing plangebied met kadastrale gegevens (rood omkaderd)

Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Geleen, sectie H, perceelsnummers 887 (gedeeltelijk), 1055, 1325 (gedeeltelijk), 1326, 1327 en 1328.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het geldend bestemmingsplan 'Poort van Geleen', dat door de raad van de gemeente Sittard - Geleen op 12 februari 2009 is vastgesteld. Dit is een specifiek bestemmingsplan voor deze locatie en ter plaatsen zijn de bestemmingen 'Bedrijventerrein' en 'Utiliteitsgroen van kracht. In het noordelijk deel is tevens de dubbelbestemming 'Leidingen van toepassing.

Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn twee separate bouwvlakken aangeduid met bijhorende maatvoeringen qua maximum bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage. In onderstaande afbeelding is de plankaart van het geldende bestemmingsplan 'Poort van Geleen' weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPPoortvGeleen2018-ON01_0004.png"

Plankaart geldend bestemmingsplan 'Poort van Geleen'

Bedrijventerrein

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn volgens artikel 4.1 bestemd voor bedrijven, welke behoren tot categorieën 1 en 2 (inclusief opslagen en installaties) van de Staat van Bedrijfsactiviteiten welke als bijlage 1 bij deze voorschriften is opgenomen of bedrijven welke gehoord de Directeur Verkeer, Waterstaat en Milieu van de provincie Limburg naar de aard gelijk te stellen zijn met genoemde bedrijven.Tevens zijn deze gronden bestemd voor verhardingen, wegen (inclusief interne ontsluitingswegen), kabelstraten, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen groenvoorzieningen water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding langzaam verkeersvoorzieningen, overige bijbehorende voorzieningen, waaronder begrepen energievoorzieningen; Detailhandel is niet toegestaan. Er zijn binnen het plangebied binnen deze bestemming twee (beperkte) bouwvlak gesitueerd met de aanduidingen 'maximum goothoogte (m): respectievelijk 8 en 12 meter alsmede 8 en 20 meter' en 'maximum bebouwingspercentage terrein (%): 75 en 85%'.

Utiliteitsgroen

De voor 'Utiliteitsgroen' aangewezen gronden zijn volgens artikel 5.1 bestemd voor plantsoenen, groenstroken en overige aanplanten, alsmede voor: fietspaden en wandelpaden, parkeervoorzieningen, geluidwal, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, nutsvoorzieningen, blusvijvers, boven- en ondergrondse kabel- en leidingstraten en overige bijbehorende voorzieningen. De bouwmogelijkheden zijn beperkt tot alleen bouwwerken, geen gebouw zijnde. Gebouwen zijn binnen deze bestemming uitgesloten met uitzondering van gebouwen voor nutsvoorzieningen.

Leidingen

Deze gronden zijn op basis van artikel 6.1 bestemd voor een ondergrondse hogedruk gastransportleiding.

Op basis van het toegestane bouwmogelijkheden binnen de bestemming ''Bedrijventerrein' is de realisatie van de beoogde bedrijfsbebouwing niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan 'Poort van Geleen'. De wijziging van de bouwmogelijkheden (bouwvlak, bouwhoogte) wordt derhalve planologisch-juridisch mogelijk gemaakt middels dit bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd: Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een planbeschrijving gegeven, waarin het planvoornemen in relatie tot de bestaande situatie wordt omschreven In hoofdstuk 3 aangegeven hoe is omgegaan met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleidskader. Hierin komt de ladder van duurzame verstedelijking en de structuurvisie ruimtelijke economie Zuid Limburg nadrukkelijk aanbod. In hoofdstuk 4 komen de sectorale aspecten aan bod en de waterparagraaf. In hoofdstuk 5 wordt stilgestaan bij de juridische opzet, gevolgd door de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan in hoofdstuk 6. Tot slot komt in hoofdstuk 7 de juridische procedure aan bod.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgeving van het plangebied en het plangebied zelf. Tevens wordt het planvoornemen beschreven.

2.2 Bestaande situatie

2.2.1 Omgeving

De omgeving wordt gekenmerkt door enerzijds de aangrenzende woonbebouwing aan de Meidoornstaat (oostzijde) en anderzijds door de bedrijfsbebouwing van het Chemelotterrein (westzijde). De woonbebouwing aan de Meidoornstaat bestaat uit grondgebonden woningen in 1 tot 2 bouwlagen met kap. Verder wordt deze straat gekenmerkt door de markante laanbeplanting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPPoortvGeleen2018-ON01_0005.png"

Woonbebouwing Meidoornstraat met markante laanbeplanting

De bedrijfsbebouwing van het Chemelotterrein heeft een industrieel karakter. Dit uit zich in de technische installaties afgewisseld met bedrijfsbebouwing. Verder wordt het plangebied hier begrenst door de Burgemeester Lemmensstraat. Dit is een doorgaande weg van af de N294 als ontsluiting van enerzijds Geleen zelf en anderzijds het Chemelotterrein. Ter hoogte van het plangebied ligt een grote ovonde als ontsluiting van beide en waarop het plangebied aansluit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPPoortvGeleen2018-ON01_0006.png"

Impressie technische installaties Chemelotterrein

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPPoortvGeleen2018-ON01_0007.png"

Burgemeester Lemmensstraat met op achtergrond de ovonde.

De gebieden ten zuiden en noorden van het plangebied worden gekenmerkt door hun groene uitstraling en fungeren overwegend als buffer tussen de woonbebouwing van Geleen en het Chemelotterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPPoortvGeleen2018-ON01_0008.png"

Groenbuffer noordzijde plangebied (Hof van Limburg)

2.2.2 plangebied

Het plangebied 'Poort van Geleen' omvatte in het verleden het opleidingscentrum van DSM en de LCB-gebouwen. Deze functie is komen te vervallen en de bebouwing is inmiddels gesloopt. Momenteel is het plangebied onbebouwd en is braakliggend. Aan de oostzijde is binnen het plangebied een wal met bomen gelegen als afscherming naar de woonbebouwing aan de Meidoornstraat. Aan de westzijde ligt ten noorden van de ovonde, parallel aan de Burgemeester Lemmensstraat nog een verharding. Tevens is hier een laanbeplanting aanwezig tot ongeveer halverwege het plangebied. Verder zijn binnen het plangebied nog enkele solitaire bomen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPPoortvGeleen2018-ON01_0009.png"

Impressie plangebied met op achterzijde wal met bomen

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPPoortvGeleen2018-ON01_0010.png"

Impressie plangebied met op voorgrond verharding

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPPoortvGeleen2018-ON01_0011.png"

Impressie plangebied met laanbeplanting langs Burgemeester Lemmensstraat

2.3 Herstructurering

In het kader van de herstructureringsplannen voor de 'Poort van Geleen' is in het verleden een stedenbouwkundige kaderkaart opgesteld waarin de stedenbouwkundige uitgangspunten zijn vastgelegd voor de herontwikkeling van het plangebied als 'lifesciences/high chem in groene setting'. Deze uitgangspunten zijn vertaald naar het thans geldende bestemmingsplan. Er is toen uitgegaan van drie gebouwen. Het meest noordelijke gebouw met een maximale hoogte van 8 meter. Het middelste gebouw met voor een groot deel ook een hoogte van 8 meter, maar heeft ook een stedenbouwkundig (hoogte-) accent met een maximale hoogte van 20 meter. Het derde en meest zuidelijk gelegen gebouw met een hoogte van deels 8 en deels 12 meter.

Naast nieuwbouw maakte herinrichting van de rondom gelegen gronden deel uit van de plannen. Zo zou een deel van de geluidwal weggehaald worden om de nieuwbouw mogelijk te maken. Omdat de hoogte van de wal gehandhaafd bleef, zou dit geen akoestisch negatieve gevolgen hebben voor de nabij gelegen woningen in de wijk Lindenheuvel.

2.4 Planvoornemen

Met het verruimen van de bouwmogelijkheden (bouwvlak, bouwhoogte) wordt geen afbreuk gedaan aan de beoogde herstructurering ter plaatse van het plangebied. Met de realisering van de bedrijfsbebouwing voor Basic Pharma wordt nog steeds beoogd om een 'lifesciences/high chem in groene setting' te realiseren. Echter de verdeling in drie afzonderlijke bebouwing en de beperkte bouwhoogte van overwegend 8 meter draagt niet bij aan een efficiënte bedrijfsvoering. De thans geldende bouwmogelijkheden zijn beperkend voor het realiseren van de gewenste bedrijfsbebouwing die voldoet aan de eisen en wensen van deze tijd.

In de nieuwe beoogde situatie wordt voorzien in een kantoorgebouw in 3 bouwlagen met een maximum bouwhoogte van 15 meter. Dit kantoor gebouw wordt in het zuidelijk deel van het plangebied gesitueerd en is georiënteerd op de ovonde. Aan de zijde van de ovonde als aan de achterzijde van het kantoor gebouw worden de noodzakelijke parkeerplaatsen aangelegd. Tevens wordt hier een glooiing in het terrein aangebracht en krijgt dit 'voorterrein' een groene uitstraling.

Aansluitend, in noordelijke richting, aan het kantoorgebouw wordt de bedrijfshal gesitueerd met een maximum hoogte van 10 meter. Deze bedrijfhal bestaat uit twee fases. Tot de perceelsgrens aan de zijde van de Burgemeester Lemmensstraat wordt een minimale afstand van 15 meter aangehouden. Aan de ander zijde wordt voldoende afstand aangehouden tot de bestaande woonbebouwing aan de Meidoornstraat. Deze afstand wordt zelfs vergroot ten opzichte van het thans geldende zuidelijke bouwvlak. Daarnaast blijft de wal en groen hier gehandhaafd zodat de woning in voldoende mate afgeschermd worden van het kantoor en de bedrijfshal. Ook blijft de laanbeplanting aan de zijde van de Burgemeester Lemmensstraat gehandhaafd en wordt deze waar mogelijk verlengd en verdubbeld. Tot slot wordt aan de noordzijde van het plangebied een parkeerterrein ingericht in combinatie met groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPPoortvGeleen2018-ON01_0012.png"

Inrichtingstekening planvoornemen

De bestemmingsplan voorziet uitsluitend in de wijziging van de bouwmogelijkheden. Het betreft het samenvoegen en verruimen van het bouwvlak afgestemd op de beoogde gewenste bebouwing. Daarbij is het bouwvlak iets ruimer aangegeven om zo de nodige flexibiliteit te bieden zodat het mogelijk om binnen dit bouwvlak nog iets te kunnen schuiven met de bebouwing. Dit is aan drie zijde (met uitzondering van de zijde aan de Burgemeester Lemmensstraat steeds 5 meter). Daarnaast wordt de bouwhoogte verruimd ten behoeve van het kantoor (3 bouwlagen) en de bedrijfshal (1 bouwlaag) naar respectievelijk 16 meter en 11 meter, uitgaande van een bouwpeil van 62,50 meter + NAP. Tevens worden voor de afscherming c.a. aankleding van de installaties dakopbouwen gerealiseerd. Deze dakopbouwen hebben een maximale hoogte van 18 meter ter plaatse van het kantoorgebouw en 13 meter ter plaatse van de bedrijfshal. Deze wijziging van de bouwhoogte van de dakopbouwen is toegestaan voor 25% van het bebouwd oppervlak. Voor de verdere inrichting van het bedrijventerrein is geen verdere wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk.

2.5 Ontsluiting

Het plangebied wordt ontsloten door middel van 1 inrit aan de ovonde en 1 uitrit aan de Burgemeester Lemmenstraat. Hiermee blijft de ontsluiting ongewijzigd met dien verstande dat er wel iets geschoven wordt met de inritten. Er is een inrit voorzien aan de ovonde en de uitrit is voorzien in het meest noordelijk deel van het plangebied. De inrit aan de ovonde mag enkel door bezoekers in personenwagens tevens als uitrit worden gebruikt. Dit omdat bezoekers eveneens een aparte parkeerplaats hebben nabij deze inrit en omdat men dan vervolgens niet door de slagboom naar het 'beveiligde' deel van het terrein door hoeft te rijden. Bezoekers worden op deze manier bewust gescheiden van personeel en vrachtverkeer (vrachtwagens en bestelbusjes). Personeel en vrachtverkeer dient wel gebruik te maken van de uitrit in het noordelijk deel van het plangebied. Het plangebied zelf wordt ontsloten middels een interne ontsluitingsweg over het terrein. Deze ontsluitingsweg loopt vanaf de inrit aan de ovonde om het kantoor en de bedrijfshal heen naar de noordelijke uitrit.

2.6 Bezonning en privacy

Met deze bestemmingsplanherziening worden de bouwmogelijkheden (bouwvlak, bouwhoogte) gewijzigd. Dit kan mogelijke consequenties hebben voor de bezonning en privacy van de woonbebouwing aan de Meidoornstaat doordat de bedrijfshal dichter bij deze woningen wordt gesitueerd dan de bouwmogelijkheden nu toestaan in combinatie met de verruiming van de toegestane bouwhoogte van 8 meter naar 10 meter. Echter het kantoorgebouw wordt op grotere afstand gesitueerd dan de bouwmogelijkheden die nu mogelijk zijn, maar hier wordt ook de bouwhoogte verhoogd van 8 meter naar 15 meter. In onderstaande dwarsdoorsneden is dit inzichtelijk gemaakt. Voor de leesbaarheid zijn deze doorsneden als Bijlage 1 bijgevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPPoortvGeleen2018-ON01_0013.png"

Op basis van deze doorsneden kan geconcludeerd worden dat de privacy van de woonbebouwing aan de Meidoornstraat wordt gewaarborgd. Door de afscherming van de wal en bomen tussen de woningen en de toekomstige bedrijfsbebouwing is deze er vanuit de woniningen niet zichtbaar.

Qua bezonning zal alleen in de avond als de zon ondergaat aan de westzijde mogelijk sprake zijn van enige schaduw werking richting deze woningen. Echter ook hier geldt dat de gewijzigde bebouwingsmogelijkheden, in relatie tot de afstand en hoogte van de bebouwing en de reeds aanwezige wal met bomen, niet bepalend zijn voor de schaduwwerking op deze woningen. De wal en bomen zijn hier dan op dat moment bepalend voor de schaduwwerking op deze woningen. De nieuwbouw zelf veroorzaakt geen schaduwwerking.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. Hierna worden in het kort de voornaamste zaken uit het voor het plangebied relevante Rijks-, nationale en provinciale beleid weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente.

3.2 Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid

De wijziging ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan 'Poort van Geleen' is van ondergeschikte aard. De wijziging van de bouwmogelijkheden (bouwvlak, bouwhoogte) betreft voor wat betreft het bouwvlak circa 2.700 m2 en voor wat betreft de bouwhoogte respectievelijk 4 respectievelijk 8 meter voor het kantoorgebouw en 3 meter voor de bedrijfshal.

Het planvoornemen is onderdeel van herstructurering van een gedeelte van bestaand bebouwd gebied. Dit deel is reeds bestemd als bedrijventerrein en betreft een intensivering van het ruimtegebruik qua bouwmogelijkheden van het huidige terrein. Er vindt géén uitbreiding van het bedrijventerrein plaats. Uitsluitend de bouwmogelijkheden (bouwvlak, bouwhoogte) binnen de vigerende bestemming 'Bedrijventerrein' worden verruimd ten behoeve van het planvoornemen.

Gezien de aard en omvang van deze ontwikkeling zijn er geen Rijks-, provinciale of gemeentelijke belangen in het geding. Wel dient in het kader van de ladder van duurzame verstedelijking onderbouwd te worden of er al dan niet sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Indien de verruiming van de bouwmogelijkheden aangemerkt wordt als een stedelijke ontwikkeling dan dient de behoefte nader onderbouwd te worden. Daarnaast dient het planvoornemen te getoetst te worden aan de 'Structuurvisie ruimtelijke economie Zuid Limburg.

3.3 Ladder van duurzame verstedelijking

3.3.1 Algemeen

Bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen een verantwoording te bevatten aan de hand van de zogenoemde 'Ladder voor duurzame verstedelijking', die is vastgelegd in artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Dit afwegingskader verplicht overheden tot het maken van een zorgvuldige ruimtelijke afweging bij het mogelijk maken van nieuwe stedelijke ontwikkelingen in een bestemmingsplan. Het doel is om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik en daarmee het voorkomen van (onaanvaardbare) leegstand en onnodig 'bouwen in de wei'. De Ladder is daarmee een belangrijk instrument voor een goede ruimtelijke ordening.

Een toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet gezien het voorgaande een beschrijving bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Hieronder volgt een toetsing van onderhavig planvoornemen aan de nieuwe Ladder.

3.3.2 Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De Ladder-onderbouwing is verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Voordat getoetst wordt of een voorziene ontwikkeling 'nieuw' is, dient te worden getoetst of onderhavige ontwikkeling kan worden aangemerkt als een 'stedelijke' ontwikkeling. Onder stedelijke ontwikkeling wordt het volgende verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen.

Het voorliggend bestemmingsplan voorziet in de wijziging van de bouwmogelijkheden (bouwvlak, bouwhoogte) binnen een bestaande bedrijfsbestemming. De maximum toegestane oppervlakte neemt hierdoor toe middels dit plan ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan c.q. bouwmogelijkheden. Het betreft circa 2.700 m2. Echter neemt het aantal m2 van de betreffende functie (Bedrijf) niet toe. Uit artikel 1.1.1 lid 1 onder i Bro, volgt dat een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein een stedelijke ontwikkeling is. Bij de beantwoording van de vraag of een stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling behelst moet volgens vaste jurisprudentie in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging en welk planologische beslag op de ruimte het nieuwe plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan ((uitspraken van 6 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:915 (Oldenzaal), en van 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1064 (Waalre)). Onderhavig bestemmingsplan voorziet niet in een verandering in de ter plaatse toegelaten functies. Hoewel het bouwvlak wordt uitgebreid met het plan, volgt uit het voorgaande dat met het plan geen uitbreiding van de bedrijfsbestemming wordt mogelijk gemaakt. Onder deze omstandigheden is gelet op de jurisprudentie van de Afdeling geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Derhalve is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing. Gelet op het feit dat de uitvoerbaarheid van onderhavig plan desondanks dient te worden aangetoond wordt hierbij verwezen naar paragraaf 3.4 en 6.2.

3.4 Structuurvisie ruimtelijke economie Zuid Limburg

3.4.1 Algemeen

In deze structuurvisie (SVREZL) wordt de gewenste ruimtelijke ontwikkelingsrichting ten aanzien van de beleidsvelden detailhandel, kantoren en bedrijventerreinen in de achttien gemeenten in de regio Zuid-Limburg (Beek, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Nuth, Onderbanken, Schinnen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal) vastgelegd.

De SVREZL geeft op hoofdlijnen een toekomstbeeld van de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen op het gebied van detailhandel, kantoren en bedrijventerreinen. De SVREZL is belangrijk voor het behoud van de leefbaarheid en het versterken van het vestigingsklimaat in Zuid-Limburg. Diverse ontwikkelingen hebben de winkel-, kantoren- en bedrijventerreinmarkt in de afgelopen jaren veranderd. Daarom zijn in de SVREZL afspraken over nieuwe ontwikkelingen gemaakt en is een hoofdstructuur vastgelegd, met aangewezen winkel-, kantoren- en bedrijventerreinlocaties. Buiten deze hoofdstructuur worden in principe geen vierkante meters toegevoegd. Gemeenten kunnen bij langdurige leegstand van drie jaar winkels en kantoren herbestemmen.

Deze structuurvisie is door de gemeente Sittard - Geleen op 12 december 2017 vastgesteld.

3.4.2 Poort van Geleen

In de SVREZL is het plangebied opgenomen als bedrijventerrein. De ambitie is gericht op een optimale benutting van bedrijventerreinen in regionaal verband, zonder toename van het huidig areaal aan bestaande bedrijventerreinen en harde plancapaciteit. Dit kan door regionaal afspraken te maken over kwaliteitsverbetering van de bestaande voorraad aan bedrijventerreinen. Belangrijkste uitgangspunten zijn:

  • Behoud van harde plancapaciteit (alle typen plannen die in vastgestelde bestemmingsplannen voorkomen).
  • Geen nieuwe bedrijventerreinen, inclusief afschrijven van zachte plannen (plannen die niet in vastgestelde bestemmingsplannen voorkomen).
  • Logistiek en productie op goed ontsloten (trimodale) locaties.
  • Blijvende inzet op kwaliteitsverbetering van de bestaande voorraad.
  • Functiemenging of -wijziging alleen op stedelijke bedrijventerreinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPPoortvGeleen2018-ON01_0014.png"

Uitsnede bedrijventerrein SVREZL

Voor dit bedrijventerrein is sprake van een bestaand bedrijventerrein dat ook als zodanig bestemd (harde plancapaciteit) is. Met het planvoornemen wordt niet voorzien in nieuw bedrijventerrein. Door ligging nabij het Chemelotterrein en de goede ontsluiting via de Burgemeester Lemmensstraat/N294 naar de rijksweg A2 is deze locatie goed aangesloten op het (inter)nationale wegennet. Met het planvoornemen wordt nu concreet invulling gegeven aan dit bedrijventerrein. De wijziging van de bouwmogelijkheden (bouwvlak, bouwhoogte) draagt hieraan bij. Deze wijziging wordt gerealiseerd binnen het bestaande ruimtebeslag van de geldende bedrijfsbestemming. Er wordt nadrukkelijk geen nieuwe harde plancapaciteit toegevoegd. Tevens is daarbij geen sprake van functiewijziging van een stedelijk bedrijventerrein omdat uitsluitend sprake is vanwijziging van de bouwmogelijkheden (bouwvlak en hoogte). De aard van het bedrijventerrein blijft ongewijzigd.

De wijziging van de bouwmogelijkheden voldoet derhalve aan de genoemde uitgangspunten van de SVREZL.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

Milieubeleid wordt steeds meer ingebed in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan, een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.

4.2.2 Onderzoek

Ten behoeve van de wijziging van de bouwmogelijkheden is ter plaatse van het aangeduide bouwvlak een verkennend bodemonderzoek (Bijlage 2: Econsultancy, rapportnummer 7255.001 versie D1, 4 juli 2018) uitgevoerd. Dit onderzoek heeft zich, zoals aangegeven, beperkt tot het aangeduide bouwvlak omdat dit (primaire) de wijziging van het bestemmingsplan betreft. De overige gronden (buiten het bouwvlak) behouden op basis van het geldende bestemmingsplan dezelfde mogelijkheden qua gebruik en bouwen.

Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd, dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie voor een "verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming, niet lijnvormig" (VED-HE-NL).

De bovengrond bestaat voornamelijk uit sterk zandig, matig grindig leem. In het noordelijk deel bestaat de bovengrond uit alleen sterk zandige leem. De ondergrond bestaat uit zwak zandig leem. Onder de aanwezige (asfalt) verharding is een stollaag van circa 0,5 meter aanwezig. Onder deze stollaag komt zeer plaatselijk (boring 02) een matig fijne zandlaag voor welke tevens matig siltig en matig grindig is (traject 0,5 - 1,5 m -mv). De stollaag onder de aanwezige asfaltverharding is licht verontreinigd met kobalt en nikkel. Verder zijn in de aanwezige zand- en leemlagen geen verontreinigingen aangetroffen.

Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten, waardoor Econsultancy adviseert geen onderzoek asbest in bodem/puin conform de NEN 5707/5897 uit te voeren.

Daar het grondwater zich dieper dan 5,0 m -mv bevindt, heeft er conform de NEN 5740 geen grondwateronderzoek plaatsgevonden. De onderzoeksresultaten komen nagenoeg overeen met de resultaten van het eerder uitgevoerde bodemonderzoek.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "verdacht" dient te worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, niet geheel bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek. Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

4.3 Geluid

4.3.1 Algemeen

Voor nieuwbouwplannen geldt dat in het kader van de Wet geluidhinder (Wg) een akoestisch onderzoek noodzakelijk is indien de geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen binnen de zone van een weg, industrieterrein of het spoor. Aangetoond dient dan te worden dat de geluidsbelasting voldoet aan de wettelijke geluidgrenswaarde. Het betreft hier de wijziging van de bouwmogelijkheden (bouwvlak, bouwhoogte) binnen het ruimtebeslag van een bestaande bedrijfsbestemming. Met het verruimen van de bouwmogelijkheden worden geen geluidgevoelige objecten (zoals woningen) als bedoeld in de Wet geluidhinder mogelijk gemaakt. Aangezien geen sprake is van een geluidgevoelig object als bedoeld in de Wet geluidhinder, hoeft verder niet te worden bezien in hoeverre kan worden voldaan aan de normen ten aanzien van (spoor) wegverkeerslawaai.

Wel is er in de directe omgeving sprake van geluidgevoelige objecten in de vorm van woningen. Om die reden dient is er een akoestisch onderzoek naar industrielawaai (omgevingslawaai) uitgevoerd (Bijlage 3: Tritium, rapportnummer 1802/008/RV-03, 29 juni 2018). Dit om te kunnen bepalen of er in de toekomstige situatie sprake is van een akoestisch verantwoord woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen van derden en daarmee van een goede ruimtelijke ordening.

4.3.2 Onderzoek

De totale geluiduitstraling is bepaald ten gevolge van alle mogelijke geluidrelevante activiteiten op het inrichtingsterrein. Tevens is indirecte hinder vanwege het verkeer van en naar de inrichting beschouwd. Aan de hand hiervan is bepaald of er in de toekomstige situatie sprake is van een akoestisch verantwoord woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen van derden en dus van een goede ruimtelijke ordening.

Uit het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • Met betrekking tot het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) kan worden gesteld dat ter plaatse van de gevels van de omliggende woningen ruimschoots wordt voldaan aan de gestelde geluideis van 45 dB(A) etmaalwaarde (stap 2 van het stappenplan).
  • Met betrekking tot de maximale geluidniveaus (LAmax) kan worden gesteld dat wordt voldaan aan de gestelde geluideis van 65 dB(A) etmaalwaarde (stap 2 van het stappenplan).
  • Met betrekking tot indirecte hinder van het verkeer van en naar de inrichting kan worden gesteld dat geen nadelige gevolgen ondervonden zullen worden ter plaatse van in de omgeving gelegen geluidgevoelige objecten.

Aangezien aan de eisen uit stap 2 van de VNG-uitgave wordt voldaan kan tevens gesteld worden dat voldaan wordt aan de eisen uit het Activiteitenbesluit.

In bijgevoegd rapport zijn de geluidniveaus tijdens de representatieve bedrijfssituatie berekend, inzichtelijk gemaakt en getoetst aan de gestelde geluideisen. Op basis van de resultaten kan worden gesteld dat ter plaatse van de omliggende woningen na realisatie van de ontwikkeling een akoestisch goed woon- en leefklimaat gewaarborgd blijft en er derhalve akoestisch gezien sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Voor wat betreft het aspect geluid zijn er derhalve geen bezwaren de bestemmingsplanwijziging door te voeren.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Nederland kan vooralsnog niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof. Voor een aantal functies (onder andere woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Wanneer een project als NIBM kan worden beschouwd, vormt de luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor de doorgang van dat project.

4.4.2 Niet In Betekenende Mate (NIBM)

In dat kader dient bezien te worden of de wijziging van de bouwmogelijkheden (bouwvlak, bouwhoogte) in 'Niet In Betekende Mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Dit kan op met behulp van de NIBM-tool. Aan de hand van deze tool kan het effect van de toekomstige verkeersgeneratie inzichtelijk worden gemaakt.

De wijziging van de bouwmogelijkheden is verdeeld over enerzijds het beoogde bedrijfsgebouw (fase 1 en 2) en anderzijds het bijbehorende kantoor (3 bouwlagen). In totaal wordt daarmee in 14.550 m2 BVO voorzien. Aan de hand van deze voorziene invulling van het bouwvlak is de totale verkeersgeneratie bepaald.

De verkeersgeneratie is berekend aan de hand van de CROW-publicaite 317 Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie. De gemeente Sittard - Geleen is conform de demografische kencijfers van het CBS aan te merken als een matig stedelijke gemeente. Het plangebied is gelegen in de stedelijke zonde 'rest bebouwde kom'. Dit resulteert in de volgende berekening voor de verkeersgeneratie.

functie   voorzien   eenheid   verkeersgeneratie per eenheid   totale verkeersgeneratie  
      min   max   min   max  
bedrijfsgebouw (fase 1)   6.250 m2   100 m2   3,9   5,7   244   356  
Bedrijfsgebouw (fase 2)   2.300 m2   100 m2   3,9   5,7   90   131  
Kantoor (3 bouwlagen   6.000 m2   100 m2   6,3   8,1   378   486  
Totaal           712   973  

Uitgaande van de maximale bandbreedte genereert de wijziging van de bouwmogelijkheden 973 verkeersbewegingen per weekdag. Er is daarbij rekening gehouden met 8% vrachtverkeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPPoortvGeleen2018-ON01_0015.png"

Uit de berekeningen blijkt dat maximale verkeersgeneratie niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht. De maximale bijdrages van 1,13 en 0,20 ìg/m3 voor respectievelijk NO2 en PM10 voldoen ruim aan de NIBM grenswaarde van 1.2 ìg/m3. Gelet hierop kan geconcludeerd worden dat een nader luchtkwaliteitsonderzoek voor dit plan niet noodzakelijk is.

Uit de prognose voor het personeelsbestand 2024 blijkt dat de verwachting is dat er in 2024 191 personen werkzaam zullen zijn. Uitgaande van een gemiddelde aanwezigheid van 70% komen er 134 personen met de auto (als iedereen met de auto zou komen). Dit zijn 268 voertuigbewegingen. Daarnaast komen er gemiddeld 5 bezoekers per dag tot een maximum van 20 bezoekers. Dit zijn maximaal nog eens 40 voertuigbewegingen extra. Tot slot is de verwachting dat er gemiddeld 6 vrachtwagens/bestelwagens per dag komen, zijnde 12 voertuigbewegingen. Het totaal aantal voertuigbewegingen komt daarmee op 320 voertuigbewegingen met een aandeel van 4% vrachtverkeer. Dit is ruimschoots lager dan in bovenstaande worst-case berekening rekening mee is gehouden. Dit betekend dat het planvoornemen zeker aangemerkt kan worden als NIBM.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Algemeen

Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege: het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens. Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Het beleid is onder andere verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) en verder uitgewerkt/toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid opgenomen in de zogenaamde 'Wet Basisnet', dat op 1 april 2015 in werking is getreden. Deze bestaat uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet.

In het externe veiligheidsbeleid staan twee doelen centraal: de bescherming van individuen tegen de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk en de bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een ramp met een groter aantal slachtoffers; respectievelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico is geen norm gesteld. Uit het vigerende beleid, zoals onder andere vastgelegd in het Bevi, geldt een verantwoordingsplicht. Iedere verandering (af- of toename) van het groepsrisico moet inzichtelijk worden gemaakt en worden voorzien van een onderbouwing (verantwoording groepsrisico).

4.5.2 Quickscan

Rondom het plangebied zijn diverse activiteiten met gevaarlijke stoffen aanwezig. Daarom is ten behoeve van het aspect externe veiligheid een quickscan (Bijlage 4: Tritium, rapportnummer 1802/008/RV-02, 13 juli 2018) uitgevoerd. Met behulp van de risicokaart kan een eerste indruk van de risicobronnen in de omgeving van een plangebied worden gemaakt. In onderstaande afbeelding is een uitsnede weergegeven van de risicokaart met daarin de ligging van het plan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPPoortvGeleen2018-ON01_0016.png"

Uitsnede risicokaart

Inventarisatie

Bij de inventarisatie van risicobronnen rondom het plangebied is gebruik gemaakt van de “Risicokaart Nederland” - www.risicokaartnederland.nl (samenwerking van het Rijk, de provincies en de gemeenten). Hierbij zijn de volgende risicobronnen aangetroffen:

  • 1. Rijksweg A2;
  • 2. Buisleidingen;
  • 3. Spoorlijn Lutterade – Maastricht;
  • 4. Chemelot Site Permit.

1. Rijksweg A2

Op een afstand van circa 1500 meter van het plangebied is de Rijksweg A2 (wegvak L86) aanwezig. In onderstaande tabel zijn de gegevens weergegeven zoals opgenomen in het Basisnet Weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPPoortvGeleen2018-ON01_0017.png"

Gegevens Rijksweg A2 op basis van Basisnet Weg

Het persoonsgebonden risico (PR 10-6) voor deze rijksweg bedraagt 0 meter en het plafond voor het groepsrisico bedraagt 74 meter. De Rijksweg A2 bevat plasbrandgevaar. Op basis van het Basisnet Weg kan echter worden geconcludeerd dat het plangebied niet is gelegen binnen de plaatsgebonden risicocontour en de effectafstanden van de Rijksweg A2. Het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied van de Rijksweg A2. Indien de risicobron op meer dan 200 meter afstand van het plangebied is gelegen hoeft geen berekening plaats te vinden van de (toename van) de hoogte van het groepsrisico. Op meer dan 200 meter heeft de aanwezigheid van personen namelijk geen significant effect meer op de hoogte van het groepsrisico.

Plasbrandaandachtsgebied

Het plasbrandaandachtsgebied is het gebied waarin bij het realiseren van kwetsbare objecten rekening gehouden dient te worden met de effecten van een zogenaamde plasbrand. Deze plasbrand kan ontstaan door de ontsteking van uitgestroomde brandbare vloeistof uit een tankwagen. In de regeling basisnet is aangegeven dat een plasbrandgebied reikt tot 30 meter aan weerszijde van het wegvak (gemeten vanaf de buitenste kantstrepen). Het plangebied is derhalve gelegen buiten het plasbrandgebied van de Rijksweg A2.

Conclusie Rijksweg A2:

Het plangebied is niet gelegen binnen het plaatsgebonden risicocontour en niet binnen het plasbrandaandachtsgebied. Tevens ligt het plangebied op meer dan 200 meter van de risicobron en is het berekenen van het groepsrisico derhalve niet noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dienen de aspecten behorende bij de verantwoording van het groepsrisico echter wel te worden doorlopen.

2. Buisleidingen

Nabij het plangebied is een viertal hogedrukgasleidingen aanwezig. Dit zijn twee aardgasleidingen van de Gasunie en twee Air Liquide leidingen. In onderstaande tabel zijn de gegevens van de twee leidingen van de Gasunie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPPoortvGeleen2018-ON01_0018.png"

Gegevens aardgasleidingen

Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens: de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. De zone waarin de kans bestaat dat alle aanwezigen kunnen komen te overlijden betreft de 100% letaliteitsgrens.

Aardgasleidingen

Voor aardgasleidingen met een druk hoger dan 4000 kPa geldt dat het plaatsgebonden risico op 5 meter aan weerszijden van de leiding niet meer dan 10-6 mag zijn. Er wordt daarbij gemeten vanaf het hart van de leiding. De exploitant dient hiermee bij de aanleg rekening te houden. Binnen deze zone zijn kwetsbare objecten niet toegestaan en beperkt kwetsbare objecten niet wenselijk. In het bestemmingsplan dient deze zone ook als veiligheidszone bestemd te worden.

De betreffende aardgasleidingen hebben een zogenaamde 100% letaliteitszone van respectievelijk 80 en 60 meter aan weerszijden van de gasleidingen. Het landelijk externe veiligheidsbeleid is erop gericht om in principe geen nieuwe kwetsbare objecten zodanig dichtbij een risicovol object/transportmodaliteit te situeren. De nieuwe ontwikkeling ligt binnen de 1% letaliteitsgrens. Voor de buiten de inrichting gelegen aardgasleiding Z-540-39 geldt dat het groepsrisico moet worden berekend middels het softwareprogramma CAROLA. Op basis van die berekening kan worden bepaald of:

  • het groepsrisico lager is dan 10% van de oriëntatiewaarde;
  • de toename van het groepsrisico ten gevolge van het besluit minder is dan 10% van de
  • oriëntatiewaarde;
  • een uitgebreide dan wel beperkte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is.

Air Liquide buisleiding (traject Geleen)

Er liggen nabij het plangebied twee Air Liquide leidingen. De stoffen zuurstof en stikstof worden hierdoor vervoerd. De afstand van deze buisleidingen tot aan het plangebied bedraagt meer dan 150 meter. Een berekening van het groepsrisico is hierdoor niet aan de orde.

Conclusie buisleidingen

Alleen voor de buisleiding Z-540-39 geldt dat het groepsrisico moet worden berekend middels het softwareprogramma CAROLA.

3. Spoorlijn Lutterade - Maastricht

Door de gemeente Geleen loopt de spoorlijn Lutterade – Maastricht (trajectnummer 100B.1). Over de spoorlijn worden o.a. brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd. Het plangebied ligt op een afstand van circa 1600 meter van de spoorlijn. Van de spoorlijn zijn de gegevens in navolgende tabel bekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPPoortvGeleen2018-ON01_0019.png"

Gegevens spoorlijn

Dit traject bevat geen plaatsgebonden risicocontour. Het plangebied ligt op een afstand van 1600 meter van het spoortraject. En valt hiermee buiten de maximale effectafstanden van de aanwezige gevaarlijke stoffen.

4. Chemelot Site Permit

Nabij het plangebied is Chemelot Site Permit gelegen, een groot industriecomplex voor de chemische industrie. Hier vindt opslag van gevaarlijke stoffen plaats. De inrichting valt onder het Besluit risico’s en zware ongevallen (BRZO). De provincie Limburg is hierdoor het bevoegd gezag. Het plangebied is binnen de inrichtingsgrens van Chemelot Site Permit gelegen en valt hierdoor onder de koepelvergunning. Dit houdt in dat objecten die tot de risico veroorzakende inrichting behoren geen grens- of richtwaarde kennen, maar deze wel moeten worden betrokken bij de beoordeling van het groepsrisico. Hierdoor is een berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk. Het groepsrisico dient echter wel te worden betrokken bij de ruimtelijke motivering.

Hoogspanningslijnen

Hoewel hoogspanningslijnen geen onderdeel uitmaken van externe veiligheid is wel onderzocht of er hoogspanningslijnen in of nabij het plangebied zijn gelegen. In verband met magnetische velden als mogelijke veroorzaker van leukemie bij kinderen, heeft het voormalig ministerie van VROM in 2005 een beleidsadvies uitgebracht. VROM adviseert om te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven binnen de zogenaamde magneetveldzone.

De dichtstbijzijnde hoogspanningslijn (bovengronds) betreft de lijn Lutterade – Lutterade-kabel (150 kV), gelegen op een afstand van circa 800 meter. Deze lijn heeft aan weerszijde een indicatieve zone van 80 meter. Het plangebied valt buiten deze zone.

Conclusies

Uit de uitgevoerde inventarisatie is gebleken dat het plangebied gelegen is binnen:

  • de inrichtingsgrens van Chemelot Site Permit. Hierdoor is een berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk. Het groepsrisico dient echter wel te worden betrokken bij de ruimtelijke motivering.
  • Voor buisleiding Z-540-39 dient het groepsrisico te worden berekend middels het softwareprogramma CAROLA.
  • de verantwoording van het groepsrisico dient te worden verwerkt. Het advies van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg dient hierin integraal te worden opgenomen.

4.5.3 Verantwoording groepsrisico

Op basis van bovenstaande conclusies uit de quickscan is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. In deze verantwoording wordt ingegaan op:

  • 1. Aantal aanwezige mensen
  • 2. Maatregelen om gevolgen incidenten met gevaarlijke stoffen te beperken
  • 3. Rampbestrijding
  • 4. Zelfredzaamheid.

1. Aantal aanwezige mensen

Basic Pharma is, aan de overzijde van de weg, reeds aanwezig op het terrein van Chemelot/Sitetecht, Het project betreft een verplaatsing van de bestaande gebruikers. Op basis van de vigerende bouwmogelijkheden kunnen reeds 296 personen aanwezig zijn binnen het plangebied. Zie onderstaand overzicht/berekening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPPoortvGeleen2018-ON01_0020.png"

Op basis van de prognose voor 2024 (personeelsbestand 191 medewerkers, maximaal 20 bezoekers per dag en 6 vrachtwagens met chauffeurs) zal het aantal personen ongeveer 220 personen betreffen. Dit is minder als nu reeds mogelijk is gezien de bouwmogelijkheden die het geldend bestemmingsplan al biedt. De functies die Basic Pharma binnen het plangebied (kantoor met bedrijfsgebouw) hebben een functionele, organisatorische en inhoudelijk binding met het aangrenzende campusterrein. Het personeel zal als gebruikers gebruik maken van de campus services en heeft de gebruiker die het overgrote deel van de kantoren zal bemensen als afzet gebied de gehele Chemelot Campus.

Hiermee is tevens onderbouwd en aangetoond dat het aantal personen niet toe zal nemen omdat het geldende bestemmingsplan reeds de mogelijkheid bood tot het verblijven van 296 personen ter plaatse. Het aantal blijft hierbij minimaal gelijk, maar is zelfs minder gezien de prognose voor 2024. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico als gevolg van de aardgasleiding wijzigt hierdoor niet.

2. Maatregelen om gevolgen incidenten met gevaarlijke stoffen te beperken

Gelet op het hetgeen onder punt 4 Chemelot Site Permit is aangeven, heeft het planvoornemen geen invloed op de hoogte van het groepsrisico., waardoor het nemen van maatregelen om het groepsrisico te beperken wettelijk niet noodzakelijk is. Het planvoornemen bevindt zich in een risicovolle omgeving, waardoor er wel een aantal maatregelen nodig kunnen zijn om effecten te beperken.

Vanuit dit bestemmingsplan zijn de volgende maatregelen opgenomen"

  • De functies die mogelijk zijn, worden functioneel beperkt, zodat het niet mogelijk is dar er binnen de bedrijfsbestemming (beperkt) kwetsbare objecten (zoals bijvoorbeeld een kinderopvang) gecreëerd kan worden.
  • Er worden eisen gesteld aan de bouwkundige en installatietechnische inrichting van het gebouw, deze worden met de omgevingsvergunning ingediend.
  • Ter bevordering van de zelfredzaamheid wordt het bedrijfsnoodplan geactualiseerd, zodat het weer voldoet aan de eisen gesteld via de site permit.

3. Rampbestrijding

Op het Chemelotterrein kunnen verschillende incidenten gebeuren. Mogelijk incidenten zijn:

  • Brand in het pand of in de nabijgelegen objecten
  • Vrijkomen van toxische stof elders op het terrein
  • Explosie elders op het terrein

Doordat Basic Pharma een onderdeel is van de site permit van Chemelot, maken ze gebruik van de brandweer van Chemelot. Deze hulpdienst is gespecialiseerd in het beheersen van specifieke incidenten die op dit terrein kunnen optreden. Daarnaast zal de BHV-organisatie van Basic Pharma ook bekend zijn met mogelijke scenario's, zodat snel en adequaat gereageerd kan worden op (eventuele) incidenten. De gebouwen voldoen aan de eisen die gesteld worden in de housing rules van DSM-Sitech en zijn deze analoog met de veiligheidsrapportage van de Chemelotsite.

Het plangebied is goed ontsloten via de ovonde/Burgemeester Lemmensstraat. Daarnaast is binnen de site voldoende bluswater aanwezig en zijn buiten de site aan de Burgemeester Lemmensstraat verschillende bluswaterpunten aanwezig. Daarnaast zal in overleg de brandweer bekeken worden op welke plaatsen binnen het plangebied aanvullende bluswaterpunten aanwezig dienen te zijn.

4. Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid betreft de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen, indien zich een incident met gevaarlijke stoffen voordoet in de nabije omgeving. Personen die werken/aanwezig zijn binnen het plangebied, zijn bij een toxisch scenario aangewezen op hun eigen zelfredzaamheid. Deze is geborgd via het veiligheidsbeheerssysteem van de site en de Campus in het bijzonder. De regeling op de Campus is opgezet dat alle personen die toegang krijgen tot de Campus vooraf op de hoogte worden gesteld van de alarm- en waarschuwingsregeling van de site en Campus. Dit zorg ervoor dat de mensen weten wat van hen verwacht wordt. Mocht het incident te lang duren, dan zorgt de calamiteitenorganisatie van Chemelot voor een verdere evacuatie van het gebied.

Ten behoeve van de veiligheid van het personeel wordt binnen het gebouw een ruimte gerealiseerd waar men kan schuilen ten tijden van een incident. Deze ruimte zal voldoen aan alle wettelijke voorschriften voor het scenario toxisch. Dit betekent dat het een redelijk dichte ruimte moet betreffen met een verblijftijd van minimaal 2 uur.

Eindconclusie groepsrisico verantwoording

Gezien de maatregelen waar Basic Pharma aan gebonden is bij de realisatie van het planvoornemen om de gevolgen van incidenten te beperken, daarmee passend binnen de eisen gesteld aan de Site Permit van Chemelot, wordt deze ontwikkeling als passend beschouwd.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

4.6.1 Algemeen

In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) is een lijst met indicatieve richtafstanden opgenomen voor milieubelastende bedrijfsactiviteiten ten opzichte van gevoelige bestemmingen. De bedrijfsactiviteiten worden aan de hand van een milieucategorie verbonden met een maximale (indicatieve) richtafstand. Deze afstand (zonering) wordt bepaald door enerzijds de aard van het bedrijf en anderzijds door het karakter van zijn omgeving. De richtafstanden zijn niet wettelijk voorgeschreven en gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven en zijn geschreven voor nieuwe situaties. Indien bekend is welke activiteiten concreet beoogd worden, dan kan gemotiveerd worden afgeweken van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van richtafstanden). Voor bestaande bedrijven geldt allereerst de geldende omgevingsvergunning of de richtlijnen uit de geldende AMvB.

4.6.2 Toegestane milieucategorie

Op basis van het geldende bestemmingsplan en dit bestemmingsplan zijn binnen de bestemming 'Bedrijventerrein) bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten die behoren tot categorie 1 en 2 (inclusief opslagen en installaties) toegestaan en/of daarmee qua aard, omvang en omgevingseffecten gelijk te stellen bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van: geluidzoneringsplichtige inrichtingen en Bevi-inrichting/risicovolle inrichtingen. Voor milieucategorie 1 en 2 bedrijven geldt een richt afstand van respectievelijk 10 en 30 meter. Deze afstand dient gemeten te worden tussen de grens van de inrichting (bestemmingsvlak) en de achtergevel (bouwvlak) van het dichtsbijzijnde milieugevoelige object zoals een woning.

De woningen aan de Meidoornstraat zijn met name aan de zuidzijde op kortere afstand dan 30 meter gelegen. Om er zeker van te zijn dat met de wijziging van de bouwmogelijkheden (bouwvlak, bouwhoogte) het woon- en leefklimaat gewaarborgd blijft is een akoestisch onderzoek omgevingslawaai uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek kan worden gesteld dat ter plaatse van de omliggende woningen na realisatie van de ontwikkeling een akoestisch goed woon- en leefklimaat gewaarborgd blijft. Dit onderzoek komt uitgebreid aan bod in paragraaf 4.3 en is tevens bijgevoegd als Bijlage 3.

4.7 Flora en fauna

4.7.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met de gevolgen voor het behoud en de ontwikkeling van de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten en leefgebieden (Vogel- en Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden. In de volgende subparagrafen wordt specifiek ingegaan op respectievelijk gebiedsbescherming en soortenbescherming.

4.7.2 Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning.

Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Plangebied

Ten behoeve van het aspect flora en fauna is een quickscan (Bijlage 5: Tritium, documentkenmerk 1802/008/RV-01, 6 april 2018). De quickscan flora en fauna is uitgevoerd en heeft als doel in te schatten of er binnen het plangebied planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn, die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve invloed kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Tevens is beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op Natura 2000 gebieden, houtopstanden die middels de Wet natuurbescherming zijn beschermd, of op gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland.

Uit de quikscan blijkt dat het plangebied ligt buiten de begrenzing van provinciale natuur- en landschapszones en NNN. De provincie Limburg hanteert geen externe werking voor dergelijke natuurgebieden. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied (Grensmaas) is met ruim 3 kilometer op relatief grote afstand gelegen. Gezien deze afstand valt een significant negatief effect niet te verwachten, omdat de omvang van de bedrijfsbestemming niet wijzigt. Hierdoor neemt de stikstofdepositie niet toe. Het betreft uitsluitend een wijziging van de bouwmogelijkheden (bouwvlak, bouwhoogte).

4.7.3 Soortenbescherming

De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie. Als eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, dan haakt de ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming daarbij aan.

Plangebied

In de quickscan flora en fauna is in het kader van de Wnb nagegaan of vaste rust- en verblijfplaatsen door de beoogde ingreep opzettelijk worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt) of dat dieren opzettelijk worden verontrust, verjaagd of gedood. Verder is er gekeken of er invloeden zijn die leiden tot een verminderde geschiktheid als foerageergebied waarbij het een zodanig belang betreft dat bij het wegvallen van deze functie ook vaste rust- en verblijfplaatsen niet langer kunnen functioneren.

Flora

Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde soorten aangetroffen. Deze soorten zijn ook niet te verwachten. Om deze redenen zullen er door de voorgenomen plannen geen nadelige effecten optreden ten aanzien van deze soortgroep en zijn er, naast de zorgplicht, vanuit de Wnb geen verdere verplichtingen.

Vogels

Er zijn geen jaarrond beschermde vogelnesten c.q. verblijfplaatsen aangetroffen. Algemeen voorkomende soorten zonder jaarrond beschermd nest kunnen blijven broeden in de directe omgeving van het plangebied. Indien broedende vogels in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn, kunnen verstorende werkzaamheden zoals bouwwerkzaamheden of een verwijdering van beplanting mogelijk echter niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels.

Grondgebonden zoogdieren

Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot grondgebonden zoogdieren.

Vleermuizen

Er zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen aanwezig binnen het plangebied. Mogelijk wordt er gefoerageerd binnen en nabij het plangebied. Foerageergebied is alleen beschermd wanneer dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfplaats te behouden. In de directe omgeving van het plangebied is echter voldoende alternatief foerageergebied aanwezig in de vorm van weilanden en akkers en tuinen van woningen. Ook is het verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten omdat de bouwwerkzaamheden overdag uitgevoerd worden. Een negatief effect op vaste vliegroutes is eveneens niet te verwachten. Gezien het vorenstaande zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot vleermuizen.

Amfibieën, reptielen en vissen

Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot amfibieën, reptielen en vissen.

Ongewervelden/ overige soorten

Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Er zijn derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot deze soortgroepen.

4.7.4 Zorgplicht

Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.

 

De kwetsbare perioden zijn niet voor alle verschillende soortgroepen gelijk. Als “veilige” periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half oktober tot eind november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als de egel en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Bovendien zijn de houtduiven uit het laatste legsel dan ook uitgevlogen.

 

Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de betreffende soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kunnen bijvoorbeeld struiken gedurende het groeiseizoen kort gesnoeid worden, zodat er geen vogels gaan broeden. Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te beperken (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).

4.7.5 Conclusie quikscan

Op basis van voorgaande is de eindconclusie in onderstaande vier punten samen te vatten:

  • de omschreven werkwijzen met betrekking tot zowel de zorgplicht als ten aanzien van vogels dienen in acht te worden genomen zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen;
  • nader onderzoek naar soorten is niet noodzakelijk;
  • een ontheffing in het kader van de Wnb (soorten) is niet noodzakelijk;
  • voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie

Wettelijk kader en beleidskader

De Nederlandse wetgeving ten aanzien van archeologische waarden is momenteel aan veranderingen onderhevig. De Monumentenwet 1988 is vanaf 1 juli 2016 deels overgegaan in de Erfgoedwet. De onderdelen over omgevingsrecht uit de Monumentenwet gaan (naar verwachting) in 2019 over naar de Omgevingswet. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2019.

De Erfgoedwet en de Omgevingswet regelen de omgang met het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van de wetgeving is om het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en beheermaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. Op grond van deze wetten worden gemeenten verantwoordelijk geacht voor de bescherming van archeologische waarden.

Artikel 9.1 (overgangsrecht omgevingswet) van de Erfgoedwet zegt: 'Voormalig artikel 38a: De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (lees: archeologische resten).'

In 2012 heeft de gemeente Sittard-Geleen de “beleidsnota Archeologie en Monumenten gemeente Sittard-Geleen” vastgesteld. Onderdeel van deze beleidsnota is een archeologische beleidskaart, die gebaseerd is op een aantal archeologische verwachtingskaarten. De archeologische verwachtingskaarten (Verhoeven, M.P.F. & G.R. Ellenkamp, 2010. Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart voor de gemeente Sittard-Geleen. RAAP-rapport 2144. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Weesp) geven inzicht in de (verwachte) aanwezigheid van archeologische resten. De verwachtingskaarten zijn vervolgens omgezet naar één beleidskaart. Op de archeologische beleidskaart zijn gebieden waarvoor dezelfde beleidsuitgangspunten gelden samengevoegd. Zo zijn er 7 archeologische beleidscategorieën ontstaan (zie onderstaande tabel).

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPPoortvGeleen2018-ON01_0021.png"

Archeologie in het bestemmingsplangebied

In het bestemmingsplangebied zelf zijn vooralsnog geen archeologische vindplaatsen bekend. In de directe omgeving van het plangebied (straal circa 500 meter) wel. Het betreft een aantal vuurstenen artefacten uit het Neolithicum, die noordelijk van het plangebied zijn aangetroffen en een (mogelijk) villaterrein uit de Romeinse tijd ten zuiden van het plangebied. Uit deze gegevens kan worden opgemaakt dat de omgeving van het plangebied al sinds lange tijd in gebruik is.

Op basis van deze archeologische gegevens, in combinatie met landschappelijke en historische gegevens, geldt voor het zuidelijk deel van het bestemmingsplangebied een hoge tot onbekende archeologische verwachting. In dit gebied moet met name rekening worden gehouden met de aanwezigheid van nederzettingsterreinen met bijbehorende grafvelden ('droge archeologie'). Dit deel van het bestemmingsplangebied is volgens de beleidskaart van de gemeente ingedeeld in beleidscategorie 4. Concreet betekent dit dat voor dit gebied een archeologische onderzoeksplicht geldt indien de omvang van het gebied groter is dan 500 m² en de bodemingrepen dieper reiken dan 30 cm -Mv.

Aan het noordelijk deel van het bestemmingsplangebied is een lage verwachting toegekend. In dit gebied worden op basis van landschappelijke kenmerken geen archeologische resten verwacht. Het gebied is volgens de beleidskaart ingedeeld in beleidscategorie 6. Voor dit deel van het plangebied geldt geen onderzoeksverplichting. De werkzaamheden in dit deel van het gebied kunnen worden uitgevoerd zonder nader archeologisch onderzoek.

Toetsing toekomstige ontwikkelingen

In het bestemmingsplangebied is nieuwe bedrijfsbebouwing voorzien. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de realisatie hiervan zal het aspect archeologie nader bekeken worden op basis van het concrete bouwplan. Op dat moment is namelijk pas duidelijk wat de exacte verstoring van de bodem zal zijn qua oppervlakte en diepte. Op basis daarvan zal bepaald worden of een onderzoeksplicht al dan niet aan de orde is.

Bij een verstoringsdiepte groter dan 30 cm geldt te allen tijde (ook bij vrijgave van een terrein) een meldingsplicht:

  • 1. De aanvang van het bouwrijp maken van het perceel dient twee weken voor de werkstart aan de gemeentelijk archeoloog te worden gemeld per email;
  • 2. De mogelijkheid dat er in het plangebied archeologische vondsten worden gedaan, wordt niet uitgesloten. Wij wijzen u nadrukkelijk op uw wettelijke verplichting (Monumentenwet van 1988, artikel 53 & 54) om archeologische vondsten te melden. Bij het doen van vondsten waarvan u vermoedt dat het om archeologische vondsten of sporen gaat ben u verplicht deze onmiddellijk te melden bij de bevoegde instantie, in dit geval de gemeente. U kunt uw vondsten melden bij de gemeentelijk archeoloog en aan de gemeentelijk projectleider of de gemeentelijk contactpersoon van het betreffende project.
4.8.2 Cultuurhistorie

De gemeente heeft haar beleid ten aanzien van cultuurhistorie vastgelegd in de 'Erfgoedverordening Sittard - Geleen 2012'. In deze erfgoedverordening heeft de gemeente gemeentelijke monumenten, stads- of dorpsgezichten, groen-en landschapsmonumenten en beeldbepalende panden aangewezen. Hierbij gaat het om objecten en structuren die van belang zijn voor de plaatselijke historie en bijdragen aan de identiteit van de leefomgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPPoortvGeleen2018-ON01_0022.png"

Uitsnede overzicht Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten en eerste inventarisatie erfgoed, Gemeente Sittard-Geleen

Uit voorgaande uitsnede blijkt dat er binnen het plangebied en in de directe omgeven geen noemenswaardige cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. De voormalige bebouwing is gesloopt waardoor het plangebied is momenteel onbebouwd is. Alleen het aanwezige groen op de wal tussen de bedrijfsbestemming en de woningen aan de Meidoornstraat heeft enige landschappelijke waarden wordt dan ook in voldoende beschermd door de geldende groenbestemming. Ook zijn er geen wegen in de directe omgeving aanwezig die enige cultuurhistorische waarden hebben.

4.9 Waterparagraaf

4.9.1 Algemeen

In het kader van de Watertoets moet elk bestemmingsplan een waterparagraaf bevatten, waarin wordt aangegeven hoe in het bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect water. In deze paragraaf is dit beschreven.

4.9.2 Waterhuishoudkundige situatie

Huidige situatie

Volgens de legger van het waterschap Limburg zijn in het plangebied en de directe omgeving er van geen primaire watergangen of andere belangen van het waterschap gelegen. Ook is er verder geen ander oppervlaktewater aanwezig. In het verleden is het plangebied wel grotendeels bebouwd en verhard geweest. De bebouwing is gesloopt en de verharding is grotendeels verwijdert Een gedeelte van de verharding is nog aanwezig nabij de ovonde. Verder is het plangebied momenteel onverhard en kan het hemelwater in de huidige situatie rechtstreeks infiltreren in de bodem.

Bodemopbouw en geohydrologie

Om aan te kunnen dat de bodem geschikt is voor het infiltreren van hemelwater is er een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 6: Econsultancy, rapportnummer 7255.002 versie D1, 5 juli 2018).

De haalbaarheid van hemelwaterinfiltratie is onder andere afhankelijk van de doorlatendheid van de bodem en de aanwezigheid van stoorlagen (klei en leem). Econsultancy acht bodemlagen met een minimale doorlatendheid van 1,0 m/dag geschikt voor infiltratie van hemelwater. De doorlatendheid van de bodem wordt over het algemeen geclassificeerd als slecht tot matig doorlatend, waarbij k-waarden tussen de 0,1 en 0,3 m/dag zijn aangetoond.

Op basis van de resultaten uit het waterdoorlatendheidsonderzoek wordt de bodem binnen de onderzoekslocatie, mede op basis van de textuur (zwak tot sterk zandig leem), niet geschikt geacht voor de infiltratie van hemelwater. Geadviseerd wordt om de toekomstige wadi te voorzien van een een geleidelijke afvoer naar het riool. Een andere mogelijkheid kan zijn het toepassen van diepte-infiltratie. Hierbij wordt hemelwater geïnfiltreerd in diepere grof zandige en grindige bodemlagen. Uit nader onderzoek zal bepaald moeten worden op welke diepte en in welke bodemlagen de beste mogelijkheden liggen voor het toepassen van diepte infiltratie.

Bij het maken van de keuze voor het type (infiltratie)voorziening (dimensionering) is het tevens van belang rekening te houden met het afstromend verhard oppervlak en het beleid van het bevoegd gezag.

Uitgangspunten

Op basis van het waterbeleid, de bestaande waterhuishoudkundige situatie, de bodemopbouw en de doorlatendheid van de bodem worden de volgende uitgangspunten voor het planvoornemen gehanteerd:

  • Er wordt een gescheiden stelsel gehanteerd voor het planvoornemen.
  • Voor de bepaling van de benodigde buffercapaciteit wordt 35 mm gehanteerd en 84 mm voor extreme situaties.
  • Er wordt vanwege de beperkte doorlatendheid gekozen voor een geleidelijke afvoer naar het riool of voor het toepassen van diepte-infiltratie.

Bij de uitwerking van de maatregelen voor de opvang van het hemelwater is rekening gehouden met deze uitgangspunten.

4.9.3 Invloed van het planvoornemen

Toekomstige situatie

Het hemelwater van het kantoorgebouw, bedrijfshal en bijhorende verhardingen wordt opgevangen. Hiervoor worden de noodzakelijke waterhuishoudkundige voorzieningen aangelegd op eigen terrein. Dit zal in de vorm van wadi's, grindkoffers en/of sedum daken zijn. Indien wadi's worden gerealiseerd, worden deze gesitueerd aan de voorzijde van het kantoor, tussen de beoogde parkeervoorzieningen en het kantoorgebouw aan de ovonde, parallel aan de Burgemeester Lemmensstaat ter hoogte van de bedrijfshal of aan de achterzijde van de bedrijfshal. Uit het geohydrologisch onderzoek is gebleken dat de bodem niet geschikt is voor de infiltratie van hemelwater er zal dus gekozen moeten worden voor wadi's. De verdere exacte uitwerking hiervan zal plaatsvinden bij de verdere uitwerking van het bouwplan. Hierbij zal worden voldaan aan de nu volgend omschreven capaciteit.

Benodigde capaciteit

Voor de opvang van het hemelwater is per onderdeel bekeken wat de benodigde capaciteit is. Er is daarbij uitgegaan van een T=25 (35 mm) en T=100 (45 mm) bui. Dit heeft betrekking op het kantoorgebouw met de bedrijfshal en de verhardingen ten behoeve van de ontsluiting en de noodzakelijke parkeervoorzieningen.

Bebouwing (kantoorgebouw en bedrijfshal)

Op basis van de beoogde bebouwing neemt het verhard oppervlak met 10.550 m2 toe. Voor een bui van T=25 dient er 370 m3 geborgen te worden en bij een bui T=100 is dit 475 m3. Om extreme buien te kunnen opvangen en daarmee wateroverlast te voorkomen worden de berging voor de bebouwing gedimensioneerd op T=100.

Verhardingen (ontsluiting en parkeren)

Als gevolg van de ontsluiting en de parkeervoorzieningen neemt het verhard oppervlak met 7.275 m2 toe. Voor een bui van T=25 dient er 255 m3 geborgen te worden en bij een bui T=100 is dit 327 m3. Om extreme buien te kunnen opvangen en daarmee wateroverlast te voorkomen worden de berging voor de bebouwing gedimensioneerd op T=100.

Dimensionering waterhuishoudkundige voorzieningen

In totaal dient, uitgaande van T=100 802 m3 aan hemelwater te worden geborgen. Binnen het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om de noodzakelijke waterhuishoudkundige voorzieningen ter realiseren.

Aangezien de berging gedimensioneerd wordt op een bui van T=100 wordt ruimschoots voldaan aan de eis van het waterschap (T=25). Het regenwater van de bebouwing wordt door middel van regenpijpen richting de waterhuishoudkundige voorzieningen geleid. Het regenwater van de verhardingen wordt doormiddel van molgoten en kolken richting de waterhuishoudkundige voorzieningen geleid.

Als alternatief wordt de verharding van ontsluitingsweg en parkeervoorzieningen mogelijk uitgevoerd in een halfopen verharding. Hiermee zou de noodzakelijk opvang van het hemelwater voor de verhardingen met de helft teruggebracht kunnen worden. Dit zou betekenen dat er in plaats van 802 m3 aan hemelwater geborgen dient te worden, er 639 m3 (475 m3 + 164 m3: helft verharding). De aanleg van de noodzakelijke waterhuishoudkundige voorzieningen is toegestaan binnen zowel de bedrijfsbestemming als groenbestemming in de vorm van wadi's, grindkoffers dan wel sedum daken.

4.9.4 Watertoets

Het waterschap limburg heeft op ...... een ..... advies ten aanzien van voorgaande waterparagraaf afgegeven. .......... PM

4.10 Parkeren

Aan de interne ontsluitingsweg worden de noodzakelijke parkeervoorzieningen gesitueerd. Deze zijn opgedeeld in drie parkeerterreinen, namelijk aan de voorzijde van het kantoor gebouw aan de ovonde (20 pp's), aan de achter zijde van het kantoorgebouw (38 pp's) en in het meest noordelijk deel van het plangebied (56 pp's). Het totaal aantal parkeerplaatsen dat is voorzien komt hiermee op 114 parkeerplaatsen. De benodigde parkeerplaatsen zullen worden uitgevoerd in halfverharding. Dit is van positieve invloed op hemelwaterinfiltratie.

Op basis van de nota 'parkeernormen Sittard-Geleen Parkeernormensystematiek (in werking getreden 9 mei 2012) wordt uitgaande van matig stedelijk en rest bebouwde kom de volgende parkeernormen gehanteerd:

  • Kantoor (zonder baliefunctie): 1,5 parkeerplaats per 100 m2 BVO.
  • Arbeids- en bezoekersextensieve bedrijven: 0,8 parkeerplaats per 100 m2 BVO.

Het kantoorgebouw heeft een oppervlak van 2.000 m2. In totaal is dit 6.000 m2 bij 3 bouwlagen. De bedrijfshal (fase 1 en 2) heeft een oppervlak van respectievelijk 6.250 m2 en 2.300 m2. In totaal is dit 8.550 m2.

Op basis van de aangegeven parkeernormen en het oppervlak van de beoogde bebouwing is sprake van de volgende parkeerbehoefte:

  • Kantoorgebouw 6.000/100 x 1.5 = 90 parkeerplaatsen
  • Bedrijfsgebouw 8.550/100 x 0.8 = 69 parkeerplaatsen

In totaal zijn 159 parkeerplaatsen op eigen terrein noodzakelijk. Aangezien er 108 parkeerplaatsen op eigen terrein zijn voorzien is er sprake van een tekort van 51 parkeerplaatsen.

Echter, uit tellingen van Basic Pharma bij het huidige bedrijfspand is gebleken dat bij een bezetting van het totale aantal personeelsleden (70% van 119 = 83) sprake is van slechts 65 aanwezige auto's. Dit lage aantal auto's komt omdat een deel van het personeel op andere wijze dan wel met het openbaar vervoer. Dit betekent dat er sprake is van een parkeercijfer van 0,78 per persoon. Daarnaast komen er gemiddeld 5 bezoekers per dag met een maximum van 20 bezoekers. Echter deze zijn nooit gelijktijdig op bezoek maar verdeeld over de dag aanwezig. Derhalve wordt uitgegaan van 5 parkeerplaatsen voor bezoekers.

Kijkend naar de toekomst verwacht Basic Pharma dat er sprake zal zijn van een toename van personeelsleden, daarmee komt het totaal op 106 (70% van 152: 2020) en 139 (70% van 191: 2024). Kijkend naar de huidige realiteit komt het aantal benodigde parkeerplaatsen uit op respectievelijk 83 (2020) en 109 (2024) parkeerplaatsen uit gaande van het parkeercijfer van 0,78 per persoon. Rekening houdende met voorgaande genoemde bezoekersaantallen komt het aantal benodigde parkeerplaatsen op 114. Er worden vooralsnog 114 parkeerplaatsen gerealiseerd en wordt voorzien in de noodzakelijk parkeerbehoefte.

Mocht in de toekomst blijken dat dit aantal onvoldoende is dan zijn er nog voldoende gronden beschikbaar om het aantal parkeerplaatsen uit te breiden in het noordelijk deel van het plangebied zoals weergegeven op onderstaande afbeelding. Het betreft de mogelijkheid om 54 extra parkeerplaatsen te realiseren. Het mogelijke totaal komt hiermee op 114 + 54 = 168 parkeerplaatsen en dit is ruim voldoende om aan de parkeernormen van de gemeente Sittard - Geleen te kunnen voldoen. Maar vooralsnog is men voornemens om personeel nog meer te stimuleren om te carpoolen en om met het openbaar vervoer te komen, dit laatste is ook goed mogelijk omdat er een bushalte aanwezig is aan de Seringelaan op slechts enkele minuten lopen van het plangebied verwijderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPPoortvGeleen2018-ON01_0023.png" .

Impressie met daarop ingetekend de mogelijke uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen in het noordelijk deel van het plangebied

Hoofdstuk 5 Juridische opzet

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied door voor de gronden bestemmingen in combinatie met aanduidingen aan te wijzen. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

5.2 Wettelijk kader

Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de als bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit betekent dat bestemmingsplannen kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.

5.3 Planonderdelen

Het bestemmingsplan ‘Poort van Geleen 2018' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast.

5.3.1 Verbeelding

Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een topografische ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.

Op de verbeelding zijn de volgende bestemmingen aangegeven:

Op de verbeelding zijn de volgende dubbelbestemmingen aangegeven:

Op de verbeelding zijn de volgende aanduidingen aangegeven:

  • 'bouwvlak';
  • 'maximum bouwhoogte'.
5.3.2 Regels

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan ‘Poort van Geleen 2018’ zijn opgebouwd conform de door het SVBP2012 voorgeschreven systematiek en omvatten als volgt:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

Verder is qua regels aangesloten bij de standaardregels van de gemeente Sittard - Geleen zoals deze gehanteerd worden voor bedrijfs- en groenbestemmingen.

Bedrijventerrein

De gronden voor het bedrijventerrein zijn overeenkomstig het geldende bestemmingsplan bestemd tot 'Bedrijventerrein'. Op basis van deze bestemming zijn de gronden bestemd voor:

  • a. bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten, die behoren tot categorie 1 en 2 (inclusief opslagen en installaties) zoals opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1 bij de regels) en/of daarmee qua aard, omvang en omgevingseffecten gelijk te stellen bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten. met uitzondering van
    • 1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen, en;
    • 2. Bevi-inrichting/risicovolle inrichtingen;
  • b. kantoren ondergeschikt en ten dienste van de bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten;

alsmede voor:

  • c. erven;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • h. wegen en paden;
  • i. m. interne kabel- en (ondergrondse en bovengrondse) leidingstraten;
  • j. n. overige bijbehorende voorzieningen, waaronder mede begrepen energievoorzieningen;

met bijbehorende:

  • k. gebouwen;
  • l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Binnen het bestemmingsvlak is een bouwvlak aangeduid om de beoogde bedrijfsbebouwing mogelijk te maken. Binnen dit bouwvlak is een nadere maatvoering aangegeven voor de toegestane maximum bouwhoogte. In de regels is bepaald dat dit bouwvlak volledig (100%) bebouwd mag worden tot de aangegeven maximum bouwhoogte. Naast gebouwen zijn tevens bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan. Deze zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan

Groen

De bestemming 'Groen' is overeenkomstig het geldende bestemmingsplan toegekend aan het bestaande aanwezige groen. Op basis van deze bestemming zijn de gronden bestemd voor:

  • a. plantsoenen, groenstroken en overige aanplanten;

alsmede voor:

  • b. voet- en fietspaden;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. kunstuitingen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. geluidwal
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. water (waaronder blusvijvers) en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • i. boven- en ondergrondse kabel- en leidingstraaten

met bijbehorende:

  • j. bouwwerken, geen gebouw zijnde;

Ter plaatse van de groenbestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd maar uitsluiten bouwwerken, geen gebouw zijnde.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Naast het toetsen van een bestemmingsplan aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient het bestemmingsplan ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomst met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

Het betreft hier een private ontwikkeling waarbij het risico geheel gedragen wordt door de initiatiefnemer. Voor de gemeente Sittard - Geleen zelf zijn er geen kosten verbonden aan de verwezenlijking van het plan. Wel is met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin is ook het kostenverhaal bij eventuele planschade opgenomen, waarbij de kosten van eventuele planschade worden verhaald op de initiatiefnemer. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventuele kosten niet voor rekening van de gemeente Sittard - Geleen komen, maar voor rekening van de initiatiefnemer.

Het opstellen van een exploitatieplan (op grond van artikel 6.12 eerste lid Wro) vaststellen is niet noodzakelijk aangezien de kosten anderszins zijn verzekerd doordat de gemeente Sittard - Geleen met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afsluit.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het planvoornemen voorziet in de wijziging van de bouwmogelijkheden (bouwvlak, bouwhoogte) van een bestaande bedrijfsbestemming. Er is reeds spraken van een bedrijfsbestemming. De haalbaarheid en de uitvoerbaarheid van deze bedrijfsbestemming heeft reeds in een eerder stadium plaatgevonden. De wijziging van de bouwmogelijkheden betreft een geringe aanpassing binnen de bedrijfsbestemming. Gezien de afstand tot de nabijgelegen woningen en de groene afscherming door het bestaande groen wordt de toekomstige beoogde bedrijfsbebouwing geheel aan het zicht onttrokken. Het planvoornemen zal daarom naar alle waarschijnlijkheid niet op overwegende planologische bezwaren uit de omgeving stuiten.

Dit bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.

6.4 Conclusie

Het planvoornemen zal gezien het bovenstaande niet leiden tot overwegende planologische bezwaren. De bestemmingswijziging betekent, na een afweging van de verschillende belangen, een aanvaardbare invulling van het plangebied.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 De te volgen procedure

Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:

  • a. Voorbereiding:

Vooroverleg met instanties

Watertoets

  • b. Ontwerp:

1e ter inzage legging (ontwerp bestemmingsplan)

  • c. Vaststelling:

Vaststelling door de Raad

2e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)

  • d. Beroep:

(Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan

Reactieve aanwijzing

Beroep bij Raad van State

In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn onherroepelijke vorm.

7.2 Kennisgeving voorbereiding

Overeenkomstig artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Poort van Geleen 2018'. In deze kennisgeving is aangegeven dat de bestemmingsplanherziening betrekking heeft op het verruimen van de bouwmogelijkheden qua omvang (bouwvlak) en hoogte (bouwhoogte).

7.3 Overleg omwonenden

Op 7 mei 2018 heeft overleg met de omwonenden plaats gevonden. Gedurende dit overleg zijn de omwonenden geïnformeerd over de plannen en was er de ruimte voor het stellen van vragen.

7.4 Vooroverleg

Volgens artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met een aantal instanties. Echter, in onderhavige situatie is sprake van een ontwikkeling van ondergeschikte aard. Daarbij zijn er geen Rijks- provinciale en/of gemeentelijke belangen in het geding, danwel deze zijn in voldoende mate beschermd.

Het betreft hier een lokale ontwikkeling van een bestaand bedrijventerrein (bedrijfsbestemming) binnen bestaand bebouwd gebied, waarbij uitsluitend de bouwmogelijkheden (bouwvlak, bouwhoogte worden verruimd. Aangezien het hier slecht het verruimen van de bouwmogelijkheden betreft en deze van ondergeschikte aard zijn wordt het wettelijk vooroverleg met instanties niet noodzakelijk geacht. Wel worden de instanties in kennis gesteld van het plan.

7.5 Vaststelling

P.M.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van <DATUM>, gedurende zes weken, dat wil zeggen tot en met <DATUM> ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er wel/geen zienswijzen tegen het plan ingediend. Het bestemmingsplan is ten opzichte van het ontwerp dan ook gewijzigd/ongewijzigd vastgesteld in de raadsvergadering van <DATUM>.