direct naar inhoud van Regels
Plan: Poort van Geleen 2018
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1883.BPPoortvGeleen2018-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Poort van Geleen 2018' van de gemeente Sittard-Geleen;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1883.BPPoortvGeleen2018-ON01met de bijbehorende regels en bijlage;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van OCW) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);

1.6 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden);

1.7 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bebouwingspercentage

de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwperceel, dan wel binnen een bestemmingsvlak of bouwvlak, zoals nader bepaald in deze regels, in procenten van de oppervlakte van dat bouwperceel, bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak;

1.10 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, vervoeren, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.11 bedrijfsgebouw

een gebouw, niet zijnde een kas, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.12 bedrijfsvloeroppervlak

de inpandige overdekte ruimte die wordt benut in verband met de uitoefening van een bedrijf;

1.13 bestaand (bebouwing en gebruik)
  • a. bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • b. het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 Bevi-inrichting/risicovolle inrichting

inrichting als bedoeld in artikel 2, lid 1, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.17 bevoegd gezag

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

1.18 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.22 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.24 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.25 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de in de KNA gestelde kwalificaties van senior archeoloog;

1.26 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of (af)leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik en/of verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van beroeps- of bedrijfsactiviteiten;

1.27 erfafscheiding

afscheiding welke op een grens tussen twee erven is geplaatst;

1.28 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 gebruiken

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.30 geluidszoneringsplichtige inrichtingen

een inrichting, waarbij op grond van artikel 40 van de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.31 hartlijn

het midden van de leiding;

1.32 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.33 kantoor

een ruimte of een complex van ruimten welke is bestemd om te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden;

1.34 kelder

een ruimte in een gebouw die geheel of gedeeltelijk ondergronds gelegen is;

1.35 kunstwerken

een civieltechnische constructie of -installatie in de infrastructuur die één of meer functies vervult, zoals onderdoorgangen, duikers, overkluizingen;

1.36 kwetsbaar object
  • a. woningen, niet zijnde:
    • 1. verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare en voor zover die woningen niet behoren tot een risicovolle inrichting;
    • 2. bedrijfswoningen;
  • b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, waartoe in ieder geval behoren:
    • 1. (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    • 2. scholen;
    • 3. sociale werkplaatsen, of;
    • 4. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  • c. gebouwen waarin meestal grote aantallen personen (> 50 pers.) gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    • 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting of;
    • 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting, en winkels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd en voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting;
  • d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen, voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting;
1.37 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub d van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);

1.38 nutsvoorziening

gebouwen en overkappingen ten behoeve van de waterhuishouding, de energievoorziening, en naar de aard daarmee gelijk te stellen openbare nutsvoorzieningen, niet zijnde geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;

1.39 omgevingsvergunning

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

1.40 omgevingsvergunning voor het afwijken

omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder c jo. artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo;

1.41 omgevingsvergunning voor het bouwen

omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wabo;

1.42 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wabo;

1.43 ondergeschikt

een functie die qua omvang en uitstraling ten dienste staat van een op dezelfde plaats voorkomende (hoofd)functie;

1.44 overkapping

een bijbehorend bouwwerk, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport;

1.45 peil

voor bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'peil': de hoogte ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil (NAP) zoals aangegeven door middel van de aanduiding 'peil';

1.46 perceelsgrens

een grenslijn tussen (bouw)percelen onderling;

1.47 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.48 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan, al dan niet in combinatie met elkaar:

  • a. bordeel;
  • b. erotische massagesalon;
  • c. parenclub;
  • d. (raam)prostitutiebedrijf;
  • e. seksautomatenhal;
  • f. seksbioscoop;
  • g. sekssauna/seksinrichting;
  • h. sekstheater;
1.49 uitvoeren

het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.50 verkoopvloeroppervlakte

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.51 voorgevel

gevel aan de voorzijde van een gebouw gerelateerd aan de grens van het bouwvlak die is gericht naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd;

1.52 voorgevelrooilijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;

1.53 waterberging

gebieden die integraal onderdeel uitmaken van het watersysteem en die periodiek vanuit het oppervlaktewatersysteem kunnen overstromen;

1.54 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken
2.1.1 De afstand van een bouwwerkt tot de zijdelingse perceelsgrens

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.1.2 De bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.3 De dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.1.4 De goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.1.5 De inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.1.6 De oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten, die behoren tot categorie 1 en 2 (inclusief opslagen en installaties) zoals opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1 bij de regels) en/of daarmee qua aard, omvang en omgevingseffecten gelijk te stellen bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten. met uitzondering van
    • 1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen, en;
    • 2. Bevi-inrichting/risicovolle inrichtingen;
  • b. kantoren ondergeschikt en ten dienste van de bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten;

alsmede voor:

  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijven - inrit': uitsluitend een inrit voor (gemotoriseerd) verkeer dat het bedrijfsterrein wil betreden met dien verstande dat bezoekersverkeer in de vorm van personenauto's deze inrit eveneens mag gebruiken als uitrit;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijven - uitrit': uitsluitend een uitrit voor (gemotoriseerd) verkeer dat het bedrijfsterrein wil verlaten;
  • e. erven;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • j. wegen en paden;
  • k. interne kabel- en (ondergrondse en bovengrondse) leidingstraten;
  • l. overige bijbehorende voorzieningen, waaronder mede begrepen energievoorzieningen;

met bijbehorende:

  • m. gebouwen;
  • n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels

Op de voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. Gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd.
  • b. De voorgevel van de gebouwen dient in of evenwijdig aan en achter de naar de weg gekeerde bouwgrenzen te zijn gelegen.
  • c. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt niet meer dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' is aangegeven, vermeerdert met maximaal 0,2 meter ten opzichte van het platte dakvlak in het verlengde van de gevel ten behoeve van een architectonische dakrand.
  • d. In afwijking van het gestelde onder c mag ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' de hoogte met 3 meter verhoogd worden voor maximaal 25% van het aangegeven maatvoeringsvlak ten behoeve van dakopbouwen.
  • e. De dakhelling mag maximaal 30° bedragen.
  • f. Nutsvoorzieningen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m2;
    • 2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. De bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 3 m.
  • b. De bouwhoogte van lantaarnpalen bedraagt maximaal 25 m;
  • c. De bouwhoogte van vlaggenmasten en reclamezuilen bedraagt maximaal 15 m;
  • d. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 30 m.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijken bouwhoogte bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1 onder c en toestaan dat de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw wordt vergroot tot maximaal 20 m, mits:

  • a. de bedrijfseconomische dan wel bedrijfstechnische noodzaak wordt aangetoond;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt veroorzaakt op het woon- en leefklimaat in de omgeving;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige kwaliteit.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van de in lid 3.1 genoemde functies gelden de volgende aanvullingen:

  • a. Zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan.
  • b. Detailhandel is niet toegestaan.
  • c. Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. plantsoenen, groenstroken en overige aanplanten;

alsmede voor:

  • b. voet- en fietspaden;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. kunstuitingen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. geluidwal
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. water (waaronder blusvijvers) en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding zoals wadi's, duikers, watergangen, overstort;
  • i. boven- en ondergrondse kabel- en leidingstraaten

met bijbehorende:

  • j. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
4.2 Bouwregels

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat.

  • a. Gebouwen zijn niet toegestaan;
  • b. De bouwhoogte van speelvoorzieningen en kunstuitingen mag maximaal 6 m bedragen;
  • c. De hoogte van de geluidwal mag minimaal 7 m en maximaal 9 m bedragen.
  • d. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5 m bedragen.

Artikel 5 Leiding - Gas

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor

  • a. aanleg, instandhouding en bescherming van ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen;

alsmede voor:

  • b. belemmeringenstrook van 5 m aan weerszijden van de hartlijn van de leiding;
  • c. leidingzone;
  • d. veiligheidszone;

met daarbijbehorende:

  • e. e. gebouwen;
  • f. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels

Op de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd tot een bouwhoogte van maximaal 2,5 m.

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijken voor bouwen overeenkomstig onderliggende bestemming

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2 en kan worden toegestaan dat wordt gebouwd ten dienste van de overige voor deze gronden geldende bestemming(en), mits uit overleg met de leidingbeheerder(s) blijkt dat de veiligheid met betrekking tot de leiding niet wordt geschaad en geen kwetsbaar object wordt toegelaten.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Aanleg van wegen en inritten parallel aan de gasleidingen zijn niet toegestaan.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Verbod

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
  • b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • c. het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage), anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • d. diepploegen;
  • e. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  • f. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  • g. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • h. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • i. het indrijven van voorwerpen in de bodem.
5.5.2 Uitzondering op verbod

Het in 5.5.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en beheer van de gasleiding betreffen;
  • b. op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn;
  • c. voorkomen op de beplantingslijst van de leidingbeheerder;
  • d. mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet Informatie Uitwisseling Ondergrondse Netwerken;
  • e. worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de leiding(en);
  • f. betreffen graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatieuitwisseling ondergrondse netwerken.
5.5.3 Toelaatbaarheid

Werken en/of werkzaamheden als bedoeld in 5.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de functie van de gronden en de leidingen, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet (kunnen) worden geschaad.

5.5.4 Advies

Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een vergunning horen burgemeester en wethouders de betreffende leidingbeheerder(s). Het advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De gronden die op de verbeelding zijn aangewezen als 'Waarde - Archeologie' zijn tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming van de archeologische waarden.
  • b. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
6.2 Bouwregels
  • a. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
  • b. Op de in lid 6.1 genoemde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
    • 1. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte tot ten hoogste 500 m2, met dien verstande dat, indien graafwerkzaamheden plaatsvinden dieper dan 30 cm, burgemeester en wethouders de volgende voorwaarde kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning:
      • Het laten begeleiden van de bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
6.3 Afwijking van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2, sub a met in acht neming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
  • b. Afwijking als bedoeld in lid 6.3, sub a wordt verleend, indien:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
  • c. Afwijking als bedoeld in lid 6.3, sub a wordt voorts verleend, indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de ontheffing voorwaarden te verbinden gericht op:
    • 1. het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgravingen of;
    • 3. het laten begeleiden van de bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    • 2. het verlagen van het waterpeil;
    • 3. het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    • 4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  • b. Het verbod, als bedoeld in lid 6.4, sub a, is niet van toepassing indien:
    • 1. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
    • 2. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
    • 3. de werken een oppervlakte hebben tot ten hoogte 500 m2 of smaller zijn dan 1 m1;
    • 4. er reeds een verleende aanlegvergunning, ontgrondingvergunning of omgevingsvergunning is verleend;
    • 5. de werken reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
    • 6. de werken behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
    • 7. de werken ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
  • c. Voor zover mede op basis van archeologisch onderzoek bepaald is dat de in lid 6.4, sub a genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kunnen aan de vergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    • 3. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificatie.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Bestaande afmetingen, afstanden en percentages
  • a. In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of de afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
  • b. In die gevallen dat een bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels zijn voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
8.2 Percentageregeling

Een aangeduid of in de regels aangegeven percentage, geeft aan hoeveel van het bouwvlak van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen. Bij het ontbreken van een percentage mag het bouwvlak volledig worden bebouwd, tenzij in hoofdstuk 2 (bestemmingsregels) anders is bepaald.

8.3 Ondergronds bouwen

Het bepaalde in deze regels en/of zoals aangeduid omtrent de situering, de verticale diepte en de oppervlakte van bouwwerken, alsmede het bebouwingspercentage, is op overeenkomstige wijze van toepassing op ondergronds bouwen, met dien verstande dat de verticale diepte van ondergrondse bouwwerken niet meer dan 15 m mag bedragen ter plaatse van de bestemming 'Bedrijventerrein' en voor het overige niet meer dan 5 m mag bedragen.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan in of krachtens deze regels;
  • d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor wonen;
  • e. een gebruik van gronden en bouwwerken voor straatprostitutie, een seks- of pornobedrijf dan wel een prostitutiebedrijf.
9.2 Parkeren
9.2.1 Algemeen

Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.

9.2.2 Parkeernormen
  • a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik is verzekerd dat op eigen terrein, aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen en dat deze parkeergelegenheid in stand wordt gehouden. Daarbij moet worden voldaan aan de parkeernormen zoals neergelegd in de 'Nota Parkeernormen Sittard - Geleen Parkeernormensystematiek', in werking getreden op 9 mei 2012.
  • b. De afmetingen van de onder a bedoelde parkeergelegenheid moeten voldoen aan de daarvoor geldende richtlijnen zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen Sittard - Geleen Parkeernormensystematiek', in werking getreden op 9 mei 2012.
  • c. Indien de 'Nota Parkeernormen Sittard - Geleen Parkeernormensystematiek', in werking getreden op 9 mei 2012, wordt gewijzigd of herzien, moet rekening worden gehouden met deze wijziging dan wel herziening.
9.2.3 Laden en lossen

Indien de bestemming aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. In deze behoefte moet op eigen terrein zijn voorzien. De ruimte voor het laden en lossen van goederen moet tevens in stand worden gehouden.

9.2.4 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan bij de omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in artikel 9.2.2, onder b, indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

9.2.5 Afwijken

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik verlenen in afwijking van het bepaalde in artikel 9.2.2 en / of artikel 9.2.3,

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
9.2.6 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken van de regels, als bedoeld in artikel 9.2.2en / of artikel 9.2.3, is slechts mogelijk indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
  • b. de woon- en leefsituatie.
9.2.7 Beleidsregels

Het bevoegd gezag past de regels als bedoeld in artikel 9.2.5 en / of artikel 9.2.6 toe conform hetgeen daarover is opgenomen in de 'Nota Parkeernormen Sittard - Geleen

Parkeernormensystematiek', in werking getreden op 9 mei 2012.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan voor:

  • a. het afwijken van de voorgeschreven goothoogte, (bouw)hoogte, oppervlakte, inhoud en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, eventueel met overschrijding van de bouwgrenzen, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven afmetingen en afstanden;
  • b. het afwijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende redenen zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  • c. het afwijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  • d. het overschrijden van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen door:
    • 1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, veranda’s, afdaken en andere daarmee gelijk te stellen ondergeschikte delen van gebouwen, mits:
      • de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m;
      • de bouwhoogte van erkers, entreeportalen en veranda’s niet meer bedraagt dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het betreffende gebouw + 0,25 m;
      • de breedte van erkers, entreeportalen en veranda's niet meer bedraagt dan 60% van de breedte van de betreffende gevel van het gebouw;
      • de afstand tot de naar de openbare gekeerde bestemmingsgrens minimaal 2,5 m bedraagt.
    • 2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

11.1 Wijzigen bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen te wijzigen ten aanzien van de plaats van de bestemmingsgrenzen, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op de praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 12 Algemene procedureregels

12.1 Nadere eisen

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  • a. het voornemen ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  • b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
  • c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
  • d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Voorrangsregeling bij meerdere bestemmingen
  • a. Daar waar aan gronden meerdere bestemmingen zijn gegeven, gelden de regels van de dubbelbestemming primair ten opzichte van de andere daar voorkomende (enkel)bestemmingen.
  • b. Daar waar meerdere dubbelbestemmingen samenvallen, gelden:
  • c. in de eerste plaats de regels van de bestemming Leiding - Gas'';
  • d. in de tweede plaats de regels van de bestemming 'Waarde - Archeologie';
  • e. in de derde plaats de regels van de bestemming 'Waarde - Archeologie';
13.2 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Poort van Geleen 2018' van de gemeente Sittard-Geleen.