Plan: | Verlegging gasleiding afrit A2 Born |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1883.BPGasleidingA2Born-ON01 |
De minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft het tracébesluit A2
Het Vonderen – Kerensheide vastgesteld op 9 december 2019 en bekendgemaakt in de Staatscourant van 19 december 2019. Het doel van het project is om de doorstroming op dit deel van de A2 te verbeteren en daarom voorziet het tracébesluit in een verbreding van de A2 naar 2 x 3 rijstroken met vluchtstroken en de inpassingen daarvan in het landschap tussen de knooppunten 'Het Vonderen' en 'Kerensheide'.
Onderdeel van de plannen van Rijkswaterstaat is het aanpakken van kunstwerken met op- en afritten. In verband met de voorziene wijzigingen aan de de noordelijke oprit naar de A2 via het viaduct nabij VDL Born, dient de ondergrondse gastransportleiding Z-540-26-KR-001 van de Gasunie deels te worden verlegd, over een traject van circa 370 meter.
Voor het overgrote deels wordt de juridisch-planologische verankering van de gewijzigde ligging van de ondergrondse gastransportleiding doorgevoerd naar aanleiding van het tracébesluit. Voor een klein deel is dit echter niet het geval aangezien dit buiten het bereik en de begrenzing van het tracébesluit valt. Voor het betreffende deel wordt daarom middels het voorliggende bestemmingsplan voorzien in een juridisch-planologisch verankering van de toekomstige ligging van de leiding, met inbegrip van de bijbehorende beschermingszone. De globale ligging van het deel van de leiding is weergegeven op de navolgende topografische kaart.
![]() |
Afbeelding 1. Topografische kaart met globale situering plangebied. |
Het plangebied bestaat uit een deel van de te verleggen ondergrondse gastransportleiding Z-540-26-KR-001 van de Gasunie en de bijbehorende beschermingszone van 4 meter aan weerszijden vanuit het hart van de leiding, voor zover dit aan de westzijde van de A2 buiten het tracebesluit voor de verbreding van de A2 valt.
Op de navolgende afbeeldingen is het plangebied van dit bestemmingsplan weergegeven op zowel een luchtfoto als een kadastrale ondergrond.
![]() |
Afbeelding 2. Begrenzing plangebied, weergegeven op een luchtfoto. |
![]() |
Afbeelding 3. Begrenzing plangebied, weergegeven op een kadastrale ondergrond. |
Ter plaatse van de te verleggen leiding, waarvoor het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld, geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Born - Geleen' zoals dit op 27 juni 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad van Sittard-Geleen.
![]() |
Afbeelding 4. Uitsnede verbeelding ter hoogte van het plangebied. |
Binnen het plangebied is de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' van toepassing. Daarnaast is voor een beperkt deel de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' van toepassing als gevolg van een beperkte overlap van de bestaande beschermingszone met de nieuwe beschermingszone. Tot slot gelden voor het plangebied de gebiedsaanduidingen 'geluidzone - industrie' en 'vrijwaringszone - weg'.
Aangezien ter plaatse van het beoogde tracé van de ondergrondse gastransportleiding de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' niet is opgenomen, is het verleggen van de de leiding strijdig met het bestemmingsplan. Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt uitsluitend voorzien in de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' voor het beoogde tracé, om daarmee de strijdigheid op te heffen en het toekomstige tracé te voorzien van een passende juridisch-planologische verankering en bescherming.
De genoemde gebiedsaanduidingen zijn voor de verlegging van de leiding niet relevant.
In hoofdstuk 2 is een beschrijving opgenomen van de huidige situatie binnen het plangebied en de beoogde ontwikkeling. Hoofdstuk 3 gaat in op de van toepassing zijnde beleidsaspecten. In hoofdstuk 4 worden de randvoorwaarden en onderzoeksaspecten beschreven. De juridische opzet van dit plan wordt nader toegelicht in hoofdstuk 5 en de economische uitvoerbaarheid is omschreven in hoofdstuk 6. Hoofdstuk 7 bevat tot slot een beschrijving van de procedure en het overleg ten behoeve van dit bestemmingsplan.
Zoals reeds beschreven in paragraaf 1.1, is Rijkswaterstaat voornemens de A2 ter hoogte van het traject tussen de knooppunten 'Het Vonderen' en 'Kerensheide' te verbreden naar 2 x 3 rijstroken met vluchtstroken en de inpassingen daarvan in het landschap tussen de knooppunten. Dit met als doel de doorstroming op dit deel van de A2 te verbeteren.
Onderdeel hiervan is het aanpakken van kunstwerken met op- en afritten. De noordelijke oprit naar de A2 via het viaduct nabij VDL Born wordt verschoven richting het oosten. De huidige oprit wordt ca. 6 meter verhoogd t.a.v. de A2.
Als gevolg van deze wijzigingen, dient een deel van de ondergrondse gasleiding Z-540-26-KR-001 van de Gasunie, zoals weergegeven op de navolgende afbeelding, ter hoogte van het viaduct nabij VDL Born over een afstand van circa 370 meter te worden verlegd. Hiervan wordt 280 meter middels een gestuurde boring verlegd, het overige deel wordt in open ontgraving aangelegd. De werkzaamheden staan vooralsnog gepland voor 2021.
![]() |
Afbeelding 5. Ligging ondergrondse grastransportleiding Gasunie (rood weergegeven) met het te verleggen traject aangegeven met een roze stippelijn. |
Voor het overgrote deel valt de te verleggen ondergrondse gastransportleiding binnen het tracébesluit van de minister van Infrastructuur en Waterstaat op 9 december 2019, bekendgemaakt in de Staatscourant van 19 december 2019. Een klein deel van de te verleggen ondergrondse gastransportleiding, zoals weergegeven op de navolgende afbeelding, valt echter buiten het tracébesluit en hiervoor wordt middels het voorliggende bestemmingsplan voorzien in een passend juridisch-planologisch kader voor de verlegging van de leiding en het borgen van de bijbehorende beschermingszone. Op de navolgende afbeelding is het deel van de leiding waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld in het blauw gemarkeerd. De betreffende gronden zijn in eigendom van de gemeente Sittard-Geleen.
![]() |
Afbeelding 6. Situering leidingdeel (blauw weergegeven) waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld, met in het paars de begrenzing van het tracébesluit. |
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische verankering van de toekomstige ligging van het te verleggen deel van van de ondergrondse gastransportleiding van de Gasunie als gevolg van de voorgenomen verbreding van de rijksweg A2. Tevens wordt middels dit bestemmingsplan de bijbehorende beschermingszone van de leiding geborgd.
De noodzaak van de verlegging van de leiding is reeds in het kader van het tracébesluit voor de verbreding van de rijksweg A2 onderbouwd en getoetst aan beleidsaspecten. Een hernieuwde toetsing aan beleidsaspecten wordt daarom, mede gelet op de aard en beperkte omvang van het leidingdeel waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld, niet noodzakelijk geacht.
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op randvoorwaarden en onderzoeksaspecten. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de verlegging van de leiding in z'n algemeenheid reeds onderdeel uitmaakt van het tracébesluit. Dat een beperkt deel van de te verleggen leiding net buiten de begrenzing van het tracébesluit valt , doet daar niet aan af. Desalniettemin is onderstaand kort ingegaan op de diverse randvoorwaarden en onderzoeksaspecten.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. Een akoestisch onderzoek is noordzakelijk indien een geluidgevoelig object mogelijk wordt gemaakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. In het voorliggende geval is geen sprake van de realisatie van een geluidgevoelig object of de realisatie van een nieuwe geluidsbron.
Conclusie
Vanuit het aspect geluid en de Wet geluidhinder bestaan er geen belemmeringen.
In het vigerende bestemmingsplan is voor het plangebied geen archeologische dubbelbestemming opgenomen. Op grond van de gemeentelijke beleidskaart, zoals opgenomen in de in 2012 vastgestelde "Beleidsnota Archeologie en Monumenten gemeente Sittard-Geleen", waarvan navolgend een uitsnede is weergegeven, valt het plangebied binnen beleidscategorie 4. Voor beleidscategorie 4 geldt dat er bij bodemingrepen groter dan 500 m² en dieper dan 30 cm -mv archeologisch onderzoek nodig is. In het voorliggende geval worden deze ondergrenzen binnen het plangebied niet overschreden en is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek in het kader van dit bestemmingsplan kortom niet noodzakelijk.
Tot slot dient te worden aangetekend, dat los van de verplichting om in bepaalde gevallen archeologisch onderzoek uit te voeren, bij een verstoringsdiepte groter dan 30 cm te allen tijde een meldingsplicht geldt voor de aanvang van de werkzaamheden.
Conclusie
Vanuit het aspect archeologie bestaan er geen belemmeringen.
Binnen het plangebied en de directe omgeving is geen sprake van cultuurhistorische waarden die door de verlegging van het de gastransportleiding zouden kunnen worden geschaad.
Conclusie
Vanuit het aspect cultuurhistorie bestaan er geen belemmeringen.
De te verleggen ondergrondse gastrasportleiding betreft geen milieugevoelige functie. Daarnaast is als gevolg van het binnen het plangebied aan te leggen deel van de ondergrondse gastransportleiding geen sprake van het afvoeren van grond. De af te graven grond ten behoeve van de aanleg van de leiding wordt ter plaatse weer (her)gebruikt. Vanuit dat oogpunt is het uitvoeren van een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk.
Wel zal in het kader van de aanleg een bodemonderzoek wellicht noodzakelijk zijn. Dit onderzoek kan plaatsvinden in het kader van de toekomstige omgevingsvergunningaanvraag.
Conclusie
Vanuit het aspect bodem bestaan er in relatie tot de bestemmingsplanprocedure geen belemmeringen.
In het kader van de te verleggen leiding Z-540-26 van de Gasunie, is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd. Zowel voor de leiding exclusief de verlegging (de huidige situatie) als voor de leiding inclusief de verlegging (de toekomstige situatie) zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) berekend. Onderstaand zijn de resultaten samengevat. Voor meer informatie wordt verwezen naar het als bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen onderzoeksrapport.
Ten aanzien van het PR geldt dat zowel in de huidige als de toekomstige situatie geen sprake is van een PR 10-6 contour buiten de leiding zelf. Zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie kunnen er hierdoor geen kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-6 contour van leiding Z-540-26 liggen.
Voor wat betreft het groepsrisico geldt voor zowel de huidige als de toekomstige situatie dat de overschrijdingsfactor kleiner is dan 1. De maximale overschrijdingsfactor bedraagt in zowel de huidige als de toekomstige situatie 0.056. Ten opzichte van in de huidige situatie blijft het groepsrisico in de toekomstige situatie kortom gelijk.
Zowel de fN-curve voor de leiding exclusief de verlegging als de fN-curve voor de leiding inclusief de verlegging blijft onder de oriëntatiewaarde.
Conclusie
Vanuit het aspect externe veiligheid bezien, heeft het verleggen van de leiding geen effect. Er bestaan vanuit dit oogpunt dan ook geen belemmeringen.
Binnen het plangebied en de directe omgeving zijn, met uitzondering van het bestaande deel van de te verleggen gastransportleiding, geen kabels of leidingen gelegen die voorzien zijn van een juridisch-planologische beschermingszone, waarmee met de verlegging van de gastransportleiding rekening dient te worden gehouden. Vanuit dit kader bestaan er kortom geen belemmeringen. Desalniettemin dient er voorafgaand aan graafwerkzaamheden een Klic-melding gedaan te worden.
Conclusie
Vanuit het aspect kabels en leidingen bestaan er geen belemmeringen.
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn in hoofdstuk 5 eisen ten aanzien van luchtkwaliteit opgenomen (ook 'Wet luchtkwaliteit' genoemd). Daarnaast zijn de volgende besluiten en regelingen van toepassing:
Deze wet- en regelgeving omvat maatregelen om aan de ene kant de uitstoot van schadelijke stoffen te beperken en aan de andere kant te voorkomen dat mensen langdurig worden blootgesteld aan verontreiniging. Hiervoor zijn onder meer grenswaarden opgenomen voor luchtvervuilende stoffen. Voor ruimtelijke projecten zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) de belangrijkste stoffen.
Een project wordt toelaatbaar geacht als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Voor de te verleggen gasleiding geldt dat, behoudens de beperkte verkeersaantrekkende werking tijdens de aanlegfase, geen sprake is van een verkeersaantrekkende werking, waarmee het project kortom niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Conclusie
Vanuit het aspect luchtkwaliteit bestaan er geen belemmeringen.
Goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkómen van hinder en gevaar. Door bij ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven/inrichtingen) en gevoelige functies (zoals woningen) kan dit gerealiseerd worden. Het is aan de ene kant zaak om te voorkomen dat er hinder en gevaar voor gevoelige bestemmingen ontstaat en aan de andere kant dient aan bedrijven voldoende zekerheid te worden geboden dat zij niet in hun activiteiten worden beperkt door nieuwe gevoelige functies.
Om te bepalen of tussen de milieubelastende activiteiten en de gevoelige functies voldoende afstand in acht wordt genomen, wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009. In deze brochure zijn richtafstandenlijsten opgenomen, waarin voor diverse milieubelastende activiteiten (lijst 1) en opslagen en installaties (lijst 2) richtafstanden zijn aangegeven ten opzichte van een rustige woonwijk.
Een gastransportleiding wordt niet vermeld in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Voor wat betreft het het veiligheidsaspect wordt verwezen naar paragraaf 4.4.
Conclusie
Met betrekking tot het voorliggende bestemmingsplan wordt geconcludeerd dat het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' geen belemmering oplevert voor het bestemmingsplan.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied 'Grensmaas' bevindt zich op meer dan 2,75 kilometer ten westen van het plangebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect als gevolg van storingsfactoren zoals toename van geluid, licht of depositie van stikstof. Mede gezien de afstand tot het plangebied zijn externe effecten als gevolg van licht en geluid op voorhand uitgesloten. Gelet op de aard van de ontwikkeling, zijnde de verlegging van een stuk ondergrondse aardgastransportleiding en de afstand tot Natura 2000-gebieden, kan ervan uit worden gegaan dat geen sprake zal zijn van een (rekenkundige) toename van stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden. Het uitvoeren van een nader stikstofdepositieonderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. Een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied is niet aan de orde.
Het plangebied is evenmin binnen of in de directe nabijheid van de goudgroene natuurzone (de NNN) gelegen. De wezenlijke kenmerken en waarden van de huidige staat van het NNN zullen daarom niet worden aangetast. Vervolgonderzoek in het kader van het NNN wordt niet noodzakelijk geacht.
Soortenbescherming
In de huidige situatie is ter hoogte van het plangebied sprake van een akker, dat door een zandpad wordt gescheiden van het aangrenzende grasland tussen het zandpad en de rijksweg A2. Langs het zandpad staan enkele populieren, die ook reeds langs het huidige tracé van de gasleiding lopen.
Gelet op de huidige situatie binnen en het gebruik van het plangebied, in combinatie met de ligging langs de rijksweg A2 en de daarmee gepaard gaande verstoring, wordt de kans op aanwezigheid van beschermde soorten of specifieke ecologische waarden zeer klein geacht.
Het plan kan kortom in overeenstemming met de nationale natuurwetgeving en het provinciale natuurbeleid worden uitgevoerd, met dien verstande dat ten behoeve van (incidenteel) aanwezige algemene soorten de algemene zorgplicht in acht dient te worden genomen. Indien er bomen gekapt dienen te worden, dient hiertoe een omgevingsvergunning voor het kappen te worden aangevraagd.
Conclusie
Vanuit het aspect ecologie bestaan er in relatie tot de bestemmingsplanprocedure geen belemmeringen.
De verlegging van de ondergrondse gastransportleiding heeft uitsluitend gedurende de aanlegfase van de leiding een beperkte verkeersaantrekkende werking tot gevolg. Deze zal niet tot verkeerskundige problemen leiden. Van een toekomstige parkeerbehoefte is als gevolg van de te verleggen ondergrondse gastransportleiding nadat de leiding is verlegd geen sprake. Wel zal ten tijde van de aanleg sprake zijn van een beperkte parkeerbehoefte. Hier zal in het kader van de algemene verlegging van de leiding in het kader van het tracébesluit in worden voorzien.
Conclusie
Vanuit verkeerskundige aspecten bestaan er geen belemmeringen.
Aangezien binnen het plangebied slechts sprake is van de verlegging van een ondergrondse gastransportleiding, is geen sprake van een toename van oppervlakteverharding. Een nadere waterhuishoudkundige beschouwing van de ontwikkeling is daarmee niet noodzakelijk.
Wel dient te worden opgemerkt dat het plangebied binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk II ligt. Ter plaatse zijn alle boringen (en het roeren van grond) dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei verboden. Voor boringen dieper dan 30 meter geldt een meldingsplicht bij Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg. Dergelijke boringen zijn in het kader van de verlegging van de gasleiding niet voorzien.
Conclusie
Vanuit het aspect water bestaan er geen belemmeringen.
Algemeen
Om het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven, dient in een vroeg stadium te worden beoordeeld of de toekomstige activiteiten mogelijk significante effecten hebben op milieu, natuur of landschap. Een eerste stap in dit proces is een beoordeling of het planvoornemen voldoet aan de drempelwaarden uit het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).
Besluit m.e.r.
In het Besluit m.e.r. zijn in de onderdelen C en D van de bijlagen beoordelingsdrempels opgenomen, op grond waarvan bepaald kan worden of voor een bepaalde ontwikkeling een m.e.r.-beoordelingsprocedure of een m.e.r.-procedure uitgevoerd dient te worden. Deze drempels zijn indicatief. Dit houdt in dat het niet vanzelfsprekend is dat wanneer een ontwikkeling beneden deze drempelwaarden blijft, er geen m.e.r.-beoordeling of m.e.r. noodzakelijk is. Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst, maar welke beneden de drempelwaarden blijft, dient een toets uitgevoerd te worden of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze toets wordt de vormvrije m.e.r.-beoordeling genoemd. Uit deze toets zijn twee conclusies mogelijk:
In bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten' zijn de selectiecriteria beschreven die bepalen of er mogelijk sprake is van aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu. Hierbij moet worden gedacht aan de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en natuurlijk de mate van verontreiniging of hinder. Ten tweede is de locatie van de projecten natuurlijk van belang. Daarbij moet in ogenschouw worden genomen of een project in de nabijheid van een gevoelig gebied is gelegen. Voorbeelden van gebieden die extra aandacht vragen zijn wetlands, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurgebieden en bij wet beschermde gebieden. Bij de samenhangende beoordeling van bovenstaande kenmerken van een project en de potentiële aanzienlijke milieugevolgen dient het volgende te allen tijde te worden meegewogen:
De ontwikkeling is in het Besluit m.e.r. niet opgenomen in onderdeel C, maar kan wel geschaard worden onder onderdeel D, onder categorie D 8.1 "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor
het transport van gas, olie, chemicaliën of voor het transport van kooldioxide (CO2) stromen ten behoeve
van geologische opslag, inclusief de desbetreffende pompstations." Hiervoor geldt als drempelwaarde een buisleiding met een diameter van meer dan 80 centimeter en een lengte van meer dan 40 kilometer.
Relevantie voor het plangebied
Omdat het planvoornemen ruim beneden de drempelwaarden valt, is geen sprake van een directe verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage en kan worden volstaan met een vormvrije-m.e.r.-beoordeling.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Naar aanleiding van het bovenstaande is opstellen van een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. Op basis van artikel 7.17 Wm, dient het bevoegd gezag in een zo vroeg mogelijk stadium voor de voorbereiding van een besluit een beslissing te nemen omtrent de vraag of bij de voorbereiding van het betrokken besluit voor de activiteit, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die zij voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
Het planvoornemen ligt ruim onder de plandrempels waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk is. Gelet hierop worden de (indicatieve) drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. niet overschreden, zodat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden uitgevoerd.
In de navolgende tabel zijn de relevante kenmerken van het plan weergegeven alsmede de belangrijkste effecten die het plan op de omgeving zal veroorzaken. Daarnaast zijn in het kader van voorliggende bestemmingsplan diverse (milieu)onderzoeken uitgevoerd voor alle voor dit plan relevante milieuaspecten. Uit deze onderzoeken, waarvan de uitkomsten zijn verwerkt in dit hoofdstuk, blijkt dat het plan slechts beperkte milieueffecten heeft.
Kenmerken van het plan | |
Omvang van het project (relatie met drempel D-lijst) | D 8.1 : ''De aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van gas, olie, chemicaliën of voor het transport van kooldioxide (CO2) stromen ten behoeve van geologische opslag, inclusief de desbetreffende pompstations." Het bestemmingsplan maak de verlegging van een ondergrondse gastransportleiding mogelijk over een beperkte lengte, ruimschoots korter dan de drempelwaarde van 40 kilometer. |
Cumulatie met andere projecten | De verlegging van de gastransportleiding maakt onderdeel uit van het project ten behoeve van de verbreding van de A2. In dat kader zijn de benodigde onderzoeken uitgevoerd en is gebleken dat sprake is van een haalbaar en inpasbaar project. Er zijn voor het overige geen autonome ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied bekend, waardoor geen sprake is van cumulatie van milieueffecten met andere projecten. |
Gebruik natuurlijke hulpbronnen | De realisatie van de voorgenomen ontwikkeling legt geen bijzonder beslag op natuurlijke hulpbronnen. |
Productie afvalstoffen | Zowel tijdens de aanleg- als de gebruiksfase vindt er geen productie van stoffen plaats die leiden tot gevaarlijke of milieubelastende afvalstoffen of tot effecten voor de bodem- en waterkwaliteit. Voor wat betreft de afvoer van afval worden de reguliere procedures en processen gevolgd, waardoor geen sprake is van belangrijke resteffecten die aanleiding zouden geven tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure. |
Verontreiniging en hinder |
Geluid
Op basis van paragraaf 4.1 blijkt dat er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan. Archeologie en cultuurhistorie Op basis van paragraaf 4.2 blijkt dat er vanuit de aspecten archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen bestaan. Bodem Op basis van paragraaf 4.3 blijkt dat er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen bestaan. Externe veiligheid Op basis van paragraaf 4.4 blijkt dat er vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen bestaan. Luchtkwaliteit Op basis van paragraaf 4.6 blijkt dat er vanuit het aspect milieuzonering geen belemmeringen bestaan. Bedrijven en milieuzonering Op basis van paragraaf 4.7 blijkt dat er vanuit het aspect milieuzonering geen belemmeringen bestaan. Flora en fauna Op basis van paragraaf 4.8 blijkt dat er vanuit het aspect flora en fauna geen belemmeringen bestaan. Water Op basis van paragraaf 4.10 blijkt dat er vanuit het aspect water geen belemmeringen bestaan. |
Risico voor ongevallen | De beoogde ontwikkeling zorgt niet voor een toename van risico's in de omgeving. Zie paragraaf 4.4 |
Plaats van het project | |
Bestaand grondgebruik | Het plangebied is in de huidige situatie in agrarisch gebruik. |
Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratievermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied | Niet van toepassing. |
Opname vermogen milieu met aandacht voor wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, H/V richtlijngebieden, gebieden waar milieunormen worden overschreden, gebieden met hoge bevolkingsdichtheid, landschappelijk historisch cultureel of archeologische gebieden van belang. | Wetlands: niet van toepassing. Kustgebieden: niet van toepassing. Berg- en bosgebieden: niet van toepassing. Reservaten en natuurparken: niet van toepassing. Habitat/richtlijngebieden: niet van toepassing. Gebieden met hoge bevolkingsdichtheid: Nee. Landschappelijk, historisch, cultureel of archeologische gebieden van belang: Nee. |
Kenmerken van het potentiële effect | |
Bereik van het effect (geografisch en grootte getroffen bevolking) | Niet van toepassing. |
Grensoverschrijdend karakter | Niet van toepassing. |
Orde van grootte en complexiteit effect | Niet van toepassing. |
Waarschijnlijkheid effect | Niet van toepassing. |
Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect | Niet van toepassing. |
Op basis van de in deze paragraaf opgenomen informatie kan het college van burgemeester van wethouders op grond van artikel 7.17 Wm de beslissing nemen dat het project geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft en dat geen milieueffectrapport hoeft te worden gemaakt.
Het bestemmingsplan is opgesteld conform 'Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012' (SVBP 2012) en is inhoudelijk afgestemd op het vigerende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan bestaat uit de regels, de verbeelding en deze toelichting.
De regels zijn conform de SVBP2012 opgebouwd uit vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de begrippen en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 zijn de regels opgenomen behorende bij de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' die op de verbeelding aan de gronden is toegekend. In hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen die op het plangebied van toepassing zijn. In hoofdstuk 4 zijn de regels opgenomen waarmee het overgangsrecht wordt geregeld en is een artikel opgenomen waarin de formele naamgeving van het bestemmingsplan is vastgelegd.
In dit bestemmingsplan is uitsluitend de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen om daarmee de toekomstige ligging van de te verleggen ondergrondse gastransportleiding juridisch-planologisch te verankeren en teven de van toepassing zijnde beschermingszone behorende bij de leiding te borgen. Op of in de voor ‘Leiding - Gas’ bestemde gronden is het niet toegestaan om te bouwen of bepaalde bodemverstorende werkzaamheden uit te voeren. Wel is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen, waarmee onder voorwaarden bebouwing c.q. bodemverstoring kan worden toegestaan.
In de Grondexploitatiewet als onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening is bepaald dat gemeentes verplicht zijn om bij het vaststellen van een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan, maatregelen te hebben genomen die verzekeren dat alle kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. Dit betekent dat er voor de gemeente een verplichting bestaat om haar kosten, die gepaard gaan met een bouwplan, te verhalen op de exploitant.
Er is in dit geval geen sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordeningwet en artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Er geldt dan ook geen verplichting tot kostenverhaal.
Vooroverleg
Voordat de wettelijke procedure ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingsplan, zoals omschreven in hoofdstuk 3 van de Wet ruimtelijke ordening kan worden opgestart, wordt het concept ontwerp bestemmingsplan aan belanghebbende instanties toegezonden ten behoeve van overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Deze bepaling schrijft voor dat het bestuursorgaan (i.c. de gemeente Sittard-Geleen) dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan spelen.
In het voorliggende geval is in het kader van het vooroverleg een reactie ontvangen van de provincie Limburg. Verzocht is om in de toelichting te vermelden dat het plangebied deel uitmaakt van de boringsvrije zone Roerdalslenk II. Naar aanleiding van de reactie is paragraaf 4.10 aangevuld.
Inspraak
Gelet op de aard van het voorliggende bestemmingsplan wordt op grond van artikel 2, lid 3 van de 'Inspraakverordening Sittard-Geleen' het doorlopen van een inspraakprocedure niet noodzakelijk geacht. Volledigheidshalve dient hierbij te worden opgemerkt dat de verlegging van de leiding is afgestemd met de grondeigenaar van de gronden binnen het plangebied.
Na het vooroverleg wordt de vaststellingsprocedure zoals omschreven in art. 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening opgestart. Deze wettelijke procedure kan als volgt worden samengevat: De procedure start met een openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan, waarna het ontwerpbestemmingsplan wordt gepubliceerd en gedurende een termijn van zes weken ter inzage wordt gelegd. Gedurende de periode van terinzagelegging is het ontwerpbestemmingsplan digitaal raadpleegbaar op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl en heeft eenieder de mogelijkheid om zienswijzen tegen het ontwerp bestemmingsplan in te dienen.
Na de termijn van de terinzagelegging dient de gemeenteraad in principe binnen 12 weken te beslissen over de vaststelling van het plan. Na de publicatie van het vastgestelde bestemmingsplan hebben belanghebbenden zes weken de tijd om tegen het plan in beroep te gaan. Het bestemmingsplan treedt de dag na afloop van de beroepstermijn in werking.