|
Dit hoofdstuk bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 1.1), de begrenzing van het plangebied (paragraaf 1.2), de aanpak van de totstandkoming van het plan (paragraaf 1.3) en een leeswijzer (paragraaf 1.4).
Het voorliggende plan maakt deel uit van het proces zoals dat in de gemeente Bronckhorst wordt doorlopen bij het opstellen, het in procedure brengen en het vaststellen van bestemmingsplannen. De basis voor dit proces is dat er halfjaarlijks twee bestemmingsplannen in procedure worden gebracht. Eén voor Stedelijk gebied (de kernen) en één voor Landelijk gebied (het buitengebied). In deze zogeheten 'veegplannen' worden nieuwe initiatieven en ambtshalve aanpassingen gebundeld in één bestemmingsplan. Op basis van ontwikkelplannen voor individuele initiatieven wordt een overleg- en inspraakprocedure gevoerd. Daarna worden de individuele ontwikkelplannen samengevoegd tot een veegplan. Het veegplan wordt vanaf de ontwerpfase in procedure gebracht. De individuele initiatieven en ambtshalve aanpassingen door de gemeente vormen elk een planonderdeel van het veegplan.
Voorliggend plan is de 3e herziening van het bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst (NL.IMRO.1876.BP01047-VG01) dat op 31-3-2016 door de raad van Bronckhorst is vastgesteld.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan omvat ontwikkelingen op de volgende locaties:
De gemeente Bronckhorst werkt sinds medio 2015 volgens een zogeheten 'veegplansystematiek' (zie ook paragraaf 1.1). Individuele ontwikkelplannen worden gebundeld tot één veegplan welke vanaf de ontwerpfase in procedure wordt gebracht. Overleg en inspraak vindt vooraf plaats aan de hand van de individuele plannen. De individuele plannen zijn aan de hand van vooraf gestelde standaarden qua inhoud en vorm opgesteld. Dit kan in opdracht zijn van particuliere initiatiefnemers (inwoners, instellingen, bedrijven), professionele initiatiefnemers (ontwikkelaars) of de gemeente zelf. Door het stellen van heldere kaders qua inhoud en vorm, is er sprake van uniformiteit. Dit komt de leesbaarheid van het plan ten goede. Maar maakt het samenvoegen van de individuele plannen tot één veegplan ook eenvoudiger. Met name bij de opzet van de plantoelichting van ontwikkelplannen en veegplannen is daarmee rekening gehouden. De planopzet is vastgelegd in het gemeentelijke Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst (zie paragraaf 1.3.2).
Onderdeel van het bestemmingsplanproces zoals dat in Bronckhorst is ingericht, is dat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan de verantwoordelijkheden voor de inhoud van dat plan en het voeren van overleg en inspraak bij de initiatiefnemer of de gemeente kunnen liggen. Dit is afhankelijk van het soort initiatief. Bij een zogeheten A-plan is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor inhoud en proces. Bij een B-plan is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor de inhoud en de gemeente voor het proces. Bij een C-plan is de gemeente verantwoordelijk voor inhoud en proces. De in dit veegplan opgenomen planonderdelen betreffen de volgende plantypen:
Julianalaan 10 Laag-Keppel en Sint Janstraat 69 Keijenborg: A-plan
Bronkhorsterweg 33 te Steenderen: C-plan (gemeentelijk initiatief)
Inpassing omgevingsvergunningen: C-plan (gemeentelijk initiatief)
Verkoop openbaar groen en gemeentegrond: C-plan (gemeentelijk initiatief)
Correctie onvolkomenheden: C-plan (gemeentelijk initiatief)
Het Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst vormt de basis voor het opstellen van digitale bestemmingsplannen binnen de gemeente Bronckhorst. Doel van het handboek is om de herkenbaarheid en daarmee de raadpleegbaarheid van de bestemmingsplannen te vergroten. Dit geschiedt door de digitale en analoge opzet, vormgeving en inhoud te standaardiseren. Dit draagt bij aan een efficiënter en eenduidige ontwikkeling van ruimtelijke plannen. Over de vorm en opzet hoeft niet meer te worden nagedacht, deze is in het handboek duidelijk voorgeschreven. De inhoud blijft uiteraard maatwerk en kan per plan verschillen. Alle afspraken die in het handboek zijn vastgelegd dienen bij het vervaardigen van alle ruimtelijke plantypes, waarvoor de digitale verplichting geldt, te worden nageleefd.
Het handboek is niet bedoeld als extra standaard, maar als hulpmiddel bij het (laten) vervaardigen, interpreteren en beoordelen van (digitale) ruimtelijke plannen. Het handboek sluit aan bij de verplichtingen die voortvloeien uit de Wro, het Bro, de RO Standaarden 2012 en de Werkafspraken RO Standaarden, waarin is voorgeschreven dat ruimtelijke plannen in elk stadium van de procedure digitaal vervaardigd, raadpleegbaar en beschikbaar dienen te zijn. Het digitale exemplaar is het authentieke plan. De analoge exemplaren zijn enkel een afgeleide daarvan, oftewel het digitale plan is leidend. Voorliggend bestemmingsplan is conform het handboek opgesteld.
De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd.
Dit hoofdstuk bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 1.1), de begrenzing van het plangebied (paragraaf 1.2), de aanpak van de totstandkoming van het plan (paragraaf 1.3) en een leeswijzer (paragraaf 1.4).
In dit hoofdstuk worden de planonderdelen, die deel uitmaken van dit bestemminsplan, toegelicht. Deze planonderdelen zijn Julianalaan 10 Laag-Keppel en Sint Janstraat 69 Keijenborg (paragraaf 2.1), Bronkhorsterweg 33 te Steenderen (paragraaf 2.2), Inpassing omgevingsvergunningen (paragraaf 2.3), Verkoop openbaar groen en gemeentegrond (paragraaf 2.4) en Correctie onvolkomenheden (paragraaf 2.5). Elke paragraaf bevat de ruimtelijke onderbouwing van het betreffende planonderdeel. Per onderdeel wordt telkens een inleiding gegeven, een beschrijving van het initiatief en de uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid wordt ingegaan op toetsing aan het beleidskader, omgevingsaspecten, volkshuisvestelijke aspecten, economische aspecten, maatschappelijke aspecten, overleg en inspraak en wordt aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is. De laatste paragraaf geeft een toelichting op de bestemmingen per planonderdeel.
In dit hoofdstuk wordt het algemene ruimtelijke beleidskader weergegeven. De paragrafen bevatten samenvattingen van het rijksbeleid (paragraaf 3.1), provinciaal beleid (paragraaf 3.2), regionaal beleid (paragraaf 3.3) en gemeentelijk beleid (paragraaf 3.4).
Hoofdstuk 4 Juridische aspecten algemeen
In dit hoofdstuk worden de juridische aspecten van het plan toegelicht. Na een algemene aspecten (paragraaf 4.1) wordt er stilgestaan bij de opbouw van de regels (paragraaf 4.2) en de inhoud van de regels, zoals de wijze van bestemmen (paragraaf 4.3).
Bijlagen bij planonderdeel Julianalaan 10 Laag-Keppel en Sint Janstraat 69 Keijenborg
Hierin zijn diverse bijlagen bij de plantoelichting van het planonderdeel Julianalaan 10 Laag-Keppel en Sint Janstraat 69 Keijenborg opgenomen.
Dit hoofdstuk geeft in de paragrafen 2.1, 2.2, 2.3, 2.4 en 2.5 de ruimtelijke onderbouwing van het betreffende planonderdelen. Het bevat per planonderdeel een inleiding, een beschrijving van het initiatief en de uitvoerbaarheid.
Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van een nieuwe woning naast de bestaande woning op hetzelfde perceel aan de Julianalaan 10 te Laag-Keppel. De bouw van deze woning wordt toegestaan omdat de initiatiefnemer één bouwtitel inlevert op de locatie Sint Janstraat 69 te Keijenborg. De bouw van de woning heeft dus geen gevolgen voor het woningbouwprogramma van de gemeente Bronckhorst.
Het plangebied voor de bouw van de woning is gelegen naast Julianalaan 10 in het dorp Laag-Keppel van de gemeente Bronckhorst. Het woonperceel Julianalaan 10 bestaat uit de kadastrale percelen, sectie D, de nummers 865, 867 en 869.
Op onderstaande luchtfoto is de ligging van het plangebied globaal aangegeven.
afb. luchtfoto globale ligging plangebied Julianalaan 10 te Laag-Keppel
Het plangebied voor het perceel St. Janstraat 69 in Keijenborg - waar één bouwtitel wordt ingeleverd ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan - is gelegen in het zuiden van de kern Keijenborg. Op onderstaande luchtfoto is de ligging van dit plangebied globaal aangegeven.
afb. luchtfoto globale ligging plangebied St. Janstraat 69 in Keijenborg
plangebied Julianalaan 10 Laag-Keppel
Het plangebied Julianalaan10 ligt in het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied Bronckhorst' en heeft de bestemming 'Wonen'. Er is echter geen bouwvlak toegekend aan deze gronden. De gronden zijn ter bescherming van het bodemarchief tevens bestemd voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1'.
Zie volgende uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied Bronckhorst' met de globale ligging van het plangebied.
afb. uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan 'Stedelijk gebied Bronckhorst' met ligging plangebied Julianalaan 10
plangebied St. Janstraat 69 Keijenborg
afb. uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan 'Wegbestemmen woonlocaties 2' met ligging plangebied St. Janstraat 69
Voor het perceel St. Janstraat 69 Keijenborg is het ontwerpbestemmingsplan 'Wegbestemmen woonlocaties 2' op 10 oktober 2016 ter inzage gelegd. Het onderliggende bestemmingsplan 'Stedelijk gebied Bronckhorst' voorzag in de mogelijkheid van realisatie van 3 woningen ter plaatse van een voormalig horecabedrijf. De bouwtitel voor 3 woningen zou komen te vervallen. Het bestemmingsplan 'Wegbestemmen woonlocaties 2' (nummer NLIMR0.1876.BP01081-0N01) is op 26 januari 2017 gewijzigd vastgesteld met dien verstande dat het bestemmingsplan voor de locaties Hackforterweg 27 Wichmond en 'de Eikeboom' in Keijenborg niet is vastgesteld en de bouwmogelijkheden daar ongewijzigd blijven.
Door deze gewijzigde vaststelling behouden de gronden dus de bestemming 'Wonen' op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Stedelijk gebied Bronckhorst'.
afb. uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan 'Stedelijk gebied Bronckhorst' met ligging plangebied St. Janstraat 69
In het voorliggende bestemmingsplan wordt één bouwtitel aan de locatie St. Janstraat 69 ontnomen. De verbeelding wordt aangepast zodanig dat er nog een bouwvlak resteert. In het voorliggende bestemmingsplan wordt verder alleen nog ingegaan op de ontwikkeling aan de Julianalaan 10 te Laag-Keppel omdat het laten vervallen van de bouwmogelijkheid aan de St. Janstraat 69 in Keijenborg verder geen ruimtelijke implicaties heeft én de gemeente heeft inzage gehad in de overeenkomst tussen de initiatiefnemer met de ontwikkelaar van de locatie aan de St. Janstraat 69 waarin een regeling is opgenomen over het laten vervallen van de bouwmogelijkheid van één woning voor de initiatiefnemer is komen te vervallen.
Dit hoofdstuk geeft in paragraaf 2.1 Julianalaan 10 Laag-Keppel en Sint Janstraat 69 Keijenborg de ruimtelijke onderbouwing van dit specifieke planonderdeel. Het bevat de inleiding van het planonderdeel (paragraaf 2.1.1), de beschrijving van het initiatief (paragraaf 2.1.2) en de uitvoerbaarheid van dit planonderdeel (paragraaf 2.1.3).
Paragraaf 2.1.1 Inleiding
Deze paragraaf bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 2.1.1.1), een beschrijving van het plangebied (paragraaf 2.1.1.2), de vigerende planologische situatie (paragraaf 2.1.1.3) en deze leeswijzer (paragraaf 2.1.1.4).
Paragraaf 2.1.2 Initiatief
In deze paragraaf wordt het initiatief toegelicht. Hierbij wordt ingegaan op de bestaande situatie (paragraaf 2.1.2.1), de randvoorwaarden voor het initiatief (paragraaf 2.1.2.2) en de beschrijving van het intitiatief (paragraaf 2.1.2.3).
Paragraaf 2.1.3 Uitvoerbaarheid
In deze paragraaf wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Het betreft de toetsing van het beleidskader (paragraaf 2.1.3.1), omgevingsaspecten (paragraaf 2.1.3.2), volkshuisvestelijke aspecten (paragraaf 2.1.3.3), economische aspecten (paragraaf 2.1.3.4), maatschappelijke aspecten (paragraaf 2.1.3.5) en overleg en inspraak (paragraaf 2.1.3.6). Per uitvoerbaarheidsaspect wordt aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is op dat aspect. De laatste paragraaf (2.1.3.7) geeft een eindconclusie over de uitvoerbaarheid van het plan.
Paragraaf 2.1.4 Juridische aspecten planonderdeel
In deze paragraaf wordt een juridische toelichting gegeven op de in dit planonderdeel voorkomende bestemmingen.
Bijlagen bij planonderdeel Julianalaan 10 Laag-Keppel en Sint Janstraat 69 Keijenborg
Hierin zijn diverse bijlagen bij de plantoelichting van dit planonderdeel opgenomen.
Laag-Keppel is ontstaan op een rivierduin langs de Oude IJssel en ligt ten dele direct langs de rivier. Hier is, vermoedelijk rond 1350, kasteel Keppel gebouwd op een strategische locatie tussen twee riviertakken. Deze takken zijn de hoofdstroom van de Oude IJssel en hier een afsplitsing van, de latere Molenbeek. De plek en de situatie boden de mogelijkheid tot het exploiteren van een watermolen en het heffen van tol. Kasteel Keppel maakt deel uit van een serie van dit type kastelen langs de Oude IJssel.
Laag-Keppel ontwikkelde zich als dorp op het eiland tussen de twee riviertakken. Ondanks pogingen van de Heren van Keppel vanaf de vijftiende eeuw om de ontwikkeling van de plaats te stimuleren, groeide de nederzetting niet of nauwelijks. Het dorp mag zich ondanks dat toch een stad noemen, het kreeg namelijk als Keppel in 1404 stadsrechten.
Laag-Keppel bleef tot het eind van de negentiende eeuw vrijwel ongewijzigd van omvang. De latere uitbreiding kwam toen pas op gang en heeft zich voltrokken aan de weg langs de IJssel. Karakteristiek zijn de villa's langs de Rijksweg. Deze dateren bijna allemaal van de laatste kwart van de negentiende eeuw. Dat deze uitbreiding niet plaats vond tussen de beide bruggen, betekende dat de oorspronkelijke kern tot op heden zijn middeleeuwse omvang heeft behouden.
Vanwege het waardevolle omliggende landschap, is het beleid voor uitbreiding van de kern ook in de laatste decennia restrictief geweest. Hierdoor verbeeld het dorp een groot historische karakter.
Centraal in de kern liggen het kasteel, het kerkje en de Gouden Leeuw.
Een deel van de dorpskern - ten zuiden van de N317 - is op 16 april 1993 aangewezen als Rijksbeschermd Dorpsgezicht.
Het plangebied maakt onderdeel uit van recentere uitbreidingen ten noorden van de N317. Zie volgende afbeelding met ligging plangebied in het dorp Laag-Keppel.
De historische-ruimtelijke structuur van Laag-Keppel bestaat nog steeds uit het kasteelterrein en de dorpsstraat tussen de twee bruggen. Aan de oostkant achter de straat is nog steeds de oorspronkelijke omgrachting herkenbaar. Het dorp is nooit uitgegroeid tot een plaats van enige omvang, waardoor de middeleeuwse grondvorm, bestaande uit een nederzetting aan een doorgaande weg bij een rivieroversteekplaats en onder bescherming van een kasteel, bewaard is gebleven.
De waarde van het gebied wordt bepaald door de kasteelsituatie met de naastliggende Dorpsstraat als historisch straatdorp met een watermolen. De Dorpsstraat kent een besloten karakter door de doorgaande rooilijnen, een smalle stoep en het ontbreken van voortuinen. Alleen het gedeelte vanaf de laan naar het Kasteel tot de IJssel met molen en tolhuis heeft een meer open karakter. Het kasteel Keppel met bijgebouwen vormt een belangrijk onderdeel van de historische vorm van het dorp.
Kenmerkend voor de bebouwing langs de Rijksweg en (N317) de Hummeloseweg (N330) is de eenheid in architectuur en de open situering/dichtheid van bebouwing in het bos. Laag-Keppel beschikt hoofdzakelijk over vrijstaande woningen dan wel twee-aaneengebouwde woningen. De meest recente en omvangrijkste invulling van Laag-Keppel, betreft de voormalige Keppelse ijzergieterij aan de Rijksweg.
Algemeen
Laag- Keppel vervult tegenwoordig voornamelijk een woonfunctie. De overige functies zijn voornamelijk aan de Rijksweg te vinden. Aan deze weg bevindt zich een kerk, een zorghotel/restaurant, een eetcafé, een tegelwinkel, een reisbureau en museum Margaretha. In dit museum worden voorwerpen uit vroeger tijden tentoongesteld. Daarnaast is in Laag-Keppel een aantal galerieën en ateliers gevestigd. Ten zuiden van het dorp waar de loop van de van de voormalige Oude IJssel samen komt met de oude IJssel ligt een jachthaven. Aan de Dorpsstraat ligt een cateringbedrijf, een atelier en een galerie met beeldentuin. Ten zuidoosten van het dorp ligt het kasteel Keppel. Op het perceel van dit kasteel is eveneens een kinderdagverblijf gelegen.
Verkeersstructuur
De belangrijkste ontsluitingsweg van Laag-Keppel is de Rijksweg (N317). Deze weg ontsluit in de richtingen oost en west en verdeeld het dorp in twee delen. Andere belangrijke ontsluitingswegen
voor de kern zorgen voor een ontsluiting in drie richtingen. In noordoostelijke richting door de Hummeloseweg (N330); in zuidelijke richting door de Wehlsedijk (N814) en in noordwestelijke richting door de Oude Zutphenseweg.
Groenstructuur
Laag-Keppel kenmerkt zich door de beperkte bebouwingsdichtheid en groene voortuinen. Aan de Van Pallandtlaan is een brede groenstrook gelegen. Aan de noordoostkant van het dorp vindt men het Wilhelminaplantsoen. De Rijksweg wordt begeleidt door laanbeplanting.
Vanwege de geringe bebouwingsdichtheid, de aanwezige laanbeplanting en tevens de begrenzing van het dorp door middel van bossen, heeft Laag-Keppel een groen karakter.
Groenstructuur Laag-Keppel
De gemeente heeft voor plan de volgende eisen opgesteld:
Voorts heeft de gemeente als voorwaarde gesteld dat de bestaande bouwmogelijkheid voor een woning aan de St. Janstraat 69 in Keijenborg komt te vervallen.
In de welstandsnota gelden naast de algemene eisen ook specifieke eisen voor de te onderscheiden gebiedtypen in de gemeente Bronckhorst. De algemene criteria liggen ten grondslag aan elke planbeoordeling en vormen dus ook de onderlegger voor gebiedsgerichte en objectgerichte welstandscriteria. De algemene welstandscriteria laten zich als volgt onderverdelen:
Het plangebied ligt in het gebiedstype 'nieuwe stads- en dorpsgebieden. Naast de historische gegroeide bebouwing 'langs oude wegen' zijn vanaf 1950 bij haast alle in het gebied voorkomende kernen planmatige uitbreidingen gemaakt. De omvang en het groeitempo verschillen sterk van elkaar. Deze uitbreidingen dragen veelal de stedenbouwkundige kenmerken van de vooroorlogse 'tuindorpen': symmetrische straatprofielen met voortuinstroken en woningen in twee bouwlagen met langskap, vrijstaand, als twee-onder-één-kap of in rijtjes. De straten zijn zorgvuldig ontworpen en hebben een informeel groen karakter.
Hieronder is een overzicht opgenomen van de specifieke welstandseisen voor nieuwbouw in het gebiedstype 'nieuwe stads- en dorpsgebieden' .
Situering* | Bij (vervangende) nieuwbouw is de positie en de oriëntatie van de oorspronkelijke
bebouwing richtinggevend. Nieuwbouw sluit aan bij de ritmiek en het gevelbeeld van de bestaande bebouwing in de omgeving. De panden zijn met de voorgevel georiënteerd op de openbare ruimte. |
Massa en vorm* | De bestaande schaal van de bebouwing in de omgeving is het uitgangspunt bij uitbreiding
en vervanging van de bebouwing. Het aantal bouwlagen en de kapvorm zijn afgestemd op de bouwhoogte en de bouwmassa van de belendende bebouwing. Bij- en aanbouwen blijven duidelijk ondergeschikt aan de hoofdmassa. Bij aanpassingen blijft de hoofdvorm herkenbaar. De bestaande kaprichting en kapvorm zijn richtinggevend. |
Gevels | Bij renovatie of nieuwbouw sluit de stijl en het materiaal aan op die van de bebouwing
in de omgeving. De maat en schaal van de gevelindeling worden gerespecteerd. De richting en de maatverhoudingen van bestaande gevelopeningen worden gehandhaafd. Zijgevels die duidelijk zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte worden behandeld als voorgevels. Bij rijwoningen zijn toevoegingen per woning ondergeschikt aan de hoofdstructuur en de gevelritmiek van het woningblok. |
Materiaal gebruik | Bij verbouwing of renovatie is het oorspronkelijke materiaalgebruik van de bestaande
bebouwing uitgangspunt. De daken en gevels van de hoofd- en bijgebouwen bestaan uit natuurlijke materialen. Het materiaalgebruik van aan- en bijbouwen is afgestemd op dat van het hoofdgebouw. Kleurgebruik Bij verbouwing of renovatie is het oorspronkelijke kleurgebruik van de bestaande bebouwing uitgangspunt. Voor de hoofdmaterialen worden aardkleuren toegepast, in combinatie met donkere of rode dakpannen, afhankelijk van de buurt. |
Kleurgebruik | De kleuren van dakbedekking en gevels zijn op elkaar afgestemd.
Bij rijwoningen afstemming van kleur per blok. Detaillering Bij renovatie of nieuwbouw is de specifieke detaillering van gevelopeningen, deurluifels en dergelijke van bebouwing van dezelfde architectuur in de omgeving, maatgevend. |
Detaillering | De detaillering bij aanpassing, renovatie of nieuwbouw krijgt eenzelfde mate van aandacht en expressie als die in de omgeving. |
|
*voor zover niet anders geregeld in het bestemmingsplan |
Bij de toetsing van de aanvraagomgevingsvergunning om te bouwen wordt getoetst aan de algemene, maar ook aan de specifieke welstandscriteria, zoals in bovenstaande tabel opgenomen.
Voor de kavel is een woonhuis in één bouwlaag ontworpen. Hiermee wordt aangesloten bij de bouwhoogte en -lagen van de woningen in de directe omgeving. Qua grondvorm is aangesloten bij twee meest westelijk gelegen kavels. De richting van het bouwvlak en het bouwperceel hebben dezelfde oriëntatie als de woningen en de bouwpercelen aan de Julianastraat. De groene lijn geeft de voorgevelrooilijn aan. Zie volgende afbeelding.
afb. ligging nieuw bouwcontour (donkergrijze tinten) en bouwperceel (lichtgrijze tint)
De gekozen goot- en bouwhoogte van respectievelijk maximaal 4 en 7 meter passen bij de maatvoering van de woningen in de omgeving. Deze hoogten zijn ook toegestaan op grond van het geldende bestemmingsplan binnen het bouwvlak. De volgende afbeeldingen geven een impressie van de ontworpen woning. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat ook andere ontwerpen mogelijk zijn indien voldaan wordt aan de regels van dit bestemmingsplan.
afb. voorgevel (vogelperspectief)
afb. voorgevel
afb. rechterzij- en achtergevel
De leemte in het bebouwingsbeeld van Julianalaan wordt met deze nieuwe ontwikkeling op verantwoorde wijze ingevuld.
Parkeren en ontsluiting
Bij de woning wordt ruimte geboden aan twee parkeerplaatsen voor bewoners en bezoekers. Het perceel wordt ontsloten aan de Julianastraat.
Het kleinschalige initiatief waarbij het aantal woningen ongewijzigd blijft binnen de dorpskernen, past binnen de beleidskaders van de verschillende overheden, zoals beschreven in Hoofdstuk 2 Beleidskader.
Duurzaam ontwerpen en bouwen
Bij de bouw van de woning wordt gebruik gemaakt van duurzame materialen. Het hemelwater van de nieuwbouw en de verharding zal binnen het plangebied worden geïnfiltreerd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van infiltratiekratten. Het vuilwater zal worden afgevoerd naar het bestaande rioleringssysteem.
In augustus 2017 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de locatie. De onderzoeksresultaten zijn hieronder samengevat.
Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.
De bovengrond bestaat voornamelijk uit matig fijn, zwak siltig, matig humeus zand. De ondergrond
bestaat uit matig fijn, tot zeer fijn zwak siltig, zwak humeus. Vanaf 3,8 m -mv is de ondergrond bovendien zwak grindig. In de ondergrond is over het traject 2,6-3,4 m –mv een sterk siltige kleilaag aanwezig.
In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. De bovengrond is licht verontreinigd met kwik, lood en PAK. In de ondergrond en het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetoond.
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als “onverdacht” kan worden beschouwd
wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van
verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de
milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
Voor een uitgebreide beschrijving van de resultaten wordt verwezen naar het bodemonderzoek, dat als Bijlage 1 bij deze toelichting is gevoegd.
Ingevolge de Wet Geluidhinder (Wgh) dient bij ruimtelijke plannen ter waarborging van een goed akoestisch woon- en leefklimaat rekening gehouden te worden met het aspect wegverkeerlawaai. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30 km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.
Op de wegen in de directe omgeving van het plangebied geldt een snelheidsregime van maximaal 30 km/uur-gebied. Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet Geluidhinder daarom niet nodig. De verkeersintensiteit is dermate laag dat ook uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening geen nader onderzoek nodig is.
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.
Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Zo staat een grenswaarde van 3% gelijk aan bijvoorbeeld de bouw van circa 1500 woningen met één ontsluitingsweg;
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Zodra een ontwikkeling zich voordoet, die met een afwijking van de gebruiks- en/of bouwregels of wijziging mogelijk kan worden gemaakt, wordt op dat moment het aspect luchtkwaliteit onderzocht aan de op dat moment geldende wet- en regelgeving en normen.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van één nieuwe woning onder voorwaarde dat op een andere locatie een bouwtitel wordt ingeleverd.
Conclusie
De uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan betreft een kleinschalige bouwontwikkeling op perceelsniveau waarbij feitelijk geen sprake is van een toename van het aantal woningen omdat op een andere locatie één bouwtitel wordt ingeleverd. Het plan draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging.
Omdat het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, vormt
het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Richtafstanden tot hindergevoelige functies worden bepaald op basis van de Brochure bedrijven en milieuzonering van de VNG. De vraag is of de uitbreiding van de woonfunctie aan de Russerweg de ontwikkelingsmogelijkheden van reeds bestaande ruimtelijke functies in de omgeving belemmert of dat er ruimtelijke functies in de omgeving aanwezig zijn die een onaanvaardbare milieuhinder opleveren voor de woonfunctie.
In de directe omgeving van het plangebied aan de Julianalaanzijn geen milieubelastende functies gelegen. De bouw van de nieuwe woning levert overigens ook geen beperkingen op voor andere functies in de omgeving.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de gronden van het plangebied al bestemd zijn voor een woonfunctie (zonder bouwvlak).
Externe Veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van diegenen die niet betrokken zijn bij risicovolle activiteiten, maar die als gevolg van die activiteiten wel risico lopen. Om deze reden dient er voor het
plangebied rekening gehouden te worden met het aspect externe veiligheid. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is een normering opgenomen voor de externe veiligheid voor bedrijven met gevaarlijke stoffen. Daarnaast bestaan er richtlijnen over het vervoer van gevaarlijke stoffen en aangaande de aanwezigheid van buisleidingen. Er dient voldoende veiligheidsafstand in acht genomen te worden tussen risicovolle bedrijven of routes voor gevaarlijke stoffen (via de weg/spoor of via buisleidingen) én (beperkt) kwetsbare objecten.
In en om het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder het Bevi. De wegen rondom het plangebied worden niet gebruikt voor vervoer van gevaarlijke stoffen. In of nabij het plangebied bevinden zich geen buisleidingen die gevaarlijke stoffen transporteren. Het raadplegen van de risicokaart van Gelderland levert voor dit bestemmingsplan geen beperkingen op. Een nader onderzoek naar externe veiligheid is derhalve niet noodzakelijk.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat wat betreft de externe veiligheid er geen belemmeringen geconstateerd zijn voor de realisatie van het initiatief.
Voor de uitvoering van ruimtelijke plannen dient rekening gehouden te worden met het aspect water. Om dit te kunnen waarborgen is een watertoets verplicht geworden voor diverse ruimtelijke plannen, waaronder een ruimtelijke onderbouwing. Dit betekent dat de ruimtelijke onderbouwing een waterparagraaf dient te bevatten waarin de waterhuishoudkundige situatie wordt beschreven en de effecten van de ruimtelijke veranderingen op de waterhuishouding worden verwoord.
Watersysteem van het plangebied
Infiltratie
Uit het bodemonderzoek is naar voren gekomen dat de bovengrond bestaat voornamelijk uit matig fijn, zwak siltig, matig humeus zand. De ondergrond bestaat uit matig fijn, tot zeer fijn zwak siltig, zwak humeus. Vanaf 3,08 m -mv is de ondergrond bovendien zwak grindig. In de ondergrond is over het traject 2,6 - 3,4 m –mv een sterk siltige kleilaag aanwezig.
De grondwaterstand bevindt zich op circa 3,08 m-mv. De bodem is, gelet op de bodemopbouw en het grondwaterniveau, geschikt voor het opvangen en infiltreren van hemelwater. Het hemelwater mag niet geloosd worden op de riolering. De gemeente stelt als eis dat het hemelwater 100% afgekoppeld wordt volgens het driestapssysteem bergen - vasthouden - afvoeren van het waterschap Rijn en IJssel.
Oppervlaktewater
Ter plaatse van het plangebied bevindt zich geen oppervlaktewater. Het afvalwater van de nieuwe woning wordt aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel.
Duurzaamheid
Bij de uitvoering van het project wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen.
Waterhuishoudkundige aspecten
Riolering en afvalwaterketen
Het afvalwater wordt afgevoerd naar het bestaande rioolstelsel. Regenwater wordt niet afgevoerd via het riool, maar wordt op eigen terrein geïnfiltreerd door gebruik te maken van infiltratiekratten.
Wateroverlast (oppervlaktewater)
Er is een toename van het aantal m2 verharding (gebouwen en paden/terras) met circa 175 m2 omdat een nieuwe woning wordt gebouwd op een andere locatie aan de Julianastraat. Het regenwater van de verharding wordt geïnfiltreerd in infiltratiekratten.
Het waterschap hanteert als uitgangspunt dat een bui met een herhalingstijd van 1*10 jaar (bui10+10%= 40mm) vertraagd afgevoerd moet worden en dat bij bui 100+10% (74mm) geen wateroverlast mag optreden. De infiltratievoorziening dient voldoende inhoud te hebben om bui 10+10% te bergen. Omdat al het regenwater op eigen terrein wordt afgekoppeld en geïnfiltreerd wordt voldoende inspanning geleverd om wateroverlast te voorkomen.
Wateradvies
Deze waterparagraaf is beoordeeld door het Waterschap Rijn en IJssel op 15 september 2017. Het waterschap heeft geconcludeerd dat er voor de uitvoering van het plan geen belemmeringen op het gebied van water aanwezig zijn.
De reactie van het Waterschap is opgenomen in bijlage 5 van de toelichting.
Op basis van het Verdrag van Malta en de Wet monumentenzorg is het verplicht om de archeologische waarden bij ruimtelijke planvorming te betrekken, met name bij plannen waarbij bodemverstorende werkzaamheden uitgevoerd worden. Het gaat hierbij om het bekende en nog niet bekende bodemarchief. Uitgangspunt hierbij is dat de archeologische waarden zoveel mogelijk behouden moeten blijven en niet aangetast mogen worden.
De gronden van het perceel hebben een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en dat wil zeggen bij bodemingrepen/bouwwerken groter dan 250 m2 een rapport van archeologisch onderzoek overlegd moet worden waaruit blijkt dat de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld.
In verband hiermee is een archeologisch onderzoek (versie 31-8-2017) uitgevoerd op de locatie. Op basis van het bureauonderzoek werd verwacht dat het plangebied op een rivierduin zou liggen De resultaten van het booronderzoek bevestigen de klassieke bodemopbouw die binnen een rivierduin kan worden aangetroffen.
De onderste aangetroffen sedimenten betreffen vlechtende rivierterrasafzettingen die tot het Laagterras zullen behoren. Daarboven, tussen gemiddeld 250 en 300 cm - mv, komt een sterk zandige kleilaag voor en betreft de 1e Laag van Wijchen. Deze zijn afgedekt met een dik pakket rivierduinzand. Het in de oorspronkelijke top van het rivierduin gevormde bodemprofiel betreft een holtpodzolgrond, ook wel aangeduid als een bruine bosgrond. Hierop is een dik plaggendek opgebracht waarbij in ieder geval de oorspronkelijke minerale Ah-horizont opgemengd is met het plaggendek. Het plaggendek is gemiddeld 90 cm dik, waardoor het aanwezige bodemprofiel geclassificeerd dient te worden als een hoge enkeerdgrond. In het zeefresidu van zowel het onderste deel van het plaggendek als in de onderliggende top van de rivierduinafzettingen zijn fragmenten aardewerk aangetroffen. Het gaat om een aantal kleine fragmenten kogelpot aardewerk met een datering 10e/12e eeuw (Late-Middeleeuwen A), twee fragmenten grijsbakkend aardewerk met een datering 14e/15e eeuw (einde Late-Middeleeuwen/begin Nieuwe tijd) en een fragment Siegburg steengoed, eveneens met een datering 14e/15e eeuw (einde Late-Middeleeuwen/ begin Nieuwe tijd). Op basis van de geleverde onderzoeksinspanning en de daarbij aangetroffen archeologische indicatoren wordt geconcludeerd dat er sprake is van een archeologische vindplaats binnen het plangebied. Het kan gaan om een nederzettingscomplex of huisplaats (Landbouwers) van het complextype 4c (boerderijplattegrond uit de Late-Middeleeuwen). Een begrenzing van de vindplaats is op basis van de huidige onderzoeksinspanning niet mogelijk en daarbij heeft het plangebied een beperkte oppervlakte, waardoor de kans groot is dat een eventueel aanwezige vindplaats zal doorlopen buiten het plangebied. De top van de vondstenlaag ligt direct onder het plaggendek, vanaf gemiddeld 90 cm - mv. De meeste archeologische resten en sporen zullen naar verwachting worden aangetroffen tussen circa 90 en 150 cm -mv, in de 1Bhw- en BC-horizont. Archeologische sporen zullen goed zichtbaar zijn op de overgang van de BC- naar de C-horizont. Ook ondiep doorlopende sporen intact zullen worden aangetroffen, aangezien bodemverstorende ingegrepen zich voor het merendeel van het plangebied beperken tot de huidige bouwvoor (eerste 30 cm). Door de voorgenomen ingreep (nieuwbouw van een woning, waarbij fundering geplaatst zullen worden op het “gele” zand (bouwen op staal)) zal binnen het plangebied de mogelijk aanwezige archeologische vindplaats verstoord worden.
De archeologische laag begint direct onder het plaggendek, dat een dikte heeft van circa 90 cm. De initiatiefnemer is voornemens indien noodzakelijk het terrein op te hogen (aanleg van een stabilisatielaag/halfverhardingslaag direct bovenop het plaggendek), waardoor de archeologische vindplaats niet wordt verstoord.
Op grond van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt door Econsultancy de aanbeveling gedaan om een vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Behoud van de mogelijk aanwezige archeologische vindplaats zal niet mogelijk zijn bij een niet aangepaste uitvoering van de huidige plannen. Geadviseerd wordt het vervolgonderzoek te laten uitvoeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek (IVO-P). Voor het proefsleuvenonderzoek (IVO-P) dient een Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld, waarin beschreven staat op welke wijze het onderzoek uitgevoerd dient te worden. Dit PvE dient te worden beoordeeld door het bevoegd gezag (gemeente Bronckhorst). Dit advies is voorgelegd aan het bevoegd gezag in kwestie, Burgemeester en Wethouders van de gemeente Bronckhorst, en is door middel van een selectiebesluit als zodanig bekrachtigd (beoordeling door de heer D. Kastelein, d.d. 14 augustus 2017). Met bovenstaand advies wordt ingestemd. Behoud in situ is alleen maar mogelijk als bodemingrepen niet dieper gaan dan 60 cm -mv. Van het plaggendek dient een laag van 30 cm behouden te blijven als bufferzone en conserveringslaag van de onderliggende vondsten- en sporenlaag in de top van de rivierduinafzettingen. Naar aanleiding van het resultaat van het onderzoek is de initiatiefnemer voornemens om ten behoeve van de nieuwbouw het terrein op te hogen (aanleg van een stabilisatielaag/halfverhardingslaag direct bovenop het plaggendek). Door het bevoegd gezag is bevestigd dat bij deze aangepast uitvoering, de aangegeven ondergrens wordt gerespecteerd en dat vervolg onderzoek niet noodzakelijk is.
Onderstaande tekening geeft een doorsnede van de ophoging van het terrein waardoor de archeologische vindplaats niet wordt verstoord. Deze tekening is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' blijft overigens gehandhaafd.
Het aspect archeologie zorgt niet voor belemmeringen voor de uitvoering van het project. Voor een uitgebreide beschrijving van de resultaten wordt verwezen naar het onderzoek, dat als Bijlage 2 bij deze toelichting is gevoegd.
Vanaf 1 januari 2017 geldt de nieuwe Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Deze nieuwe wet regelt de gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten en wetlands. Daarnaast moet worden gekeken naar het effect op het Gelders Natuurnetwerk. De nieuwe wet regelt ook de soortenbescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren.
De Wet natuurbescherming verplicht om na te gaan of in het plangebied beschermde flora en fauna aanwezig is. In verband hiermee is een onderzoek gedaan naar de mogelijke aanwezigheid van beschermde flora en fauna voor Julianalaan10 te Laag-Keppel.
De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in onderstaande tabel. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen. De resultaten voor de locatie Julianalaan10 te Laag-Keppel zijn samengevat en weergegeven in onderstaande tabel.
Conclusie
Nader onderzoek naar de verschillende soortgroepen is niet noodzakelijk. Bij algemene broedvogels moet rekening gehouden worden met het broedseizoen bij verwijdering van het groen. Verder geldt te allen tijde dat zorgplicht van kracht is.
Voor een uitgebreide beschrijving van de resultaten wordt verwezen naar de quickscan flora en fauna, die als Bijlage 3 bij deze toelichting is gevoegd.
Een ruimtelijke ontwikkeling mag niet leiden tot problemen bij de verkeersafwikkeling of tot parkeeroverlast. De realisatie van het plan leidt niet tot een substantiële toename van de verkeersbelasting op de omliggende wegen. De eventuele extra verkeersbewegingen kunnen eenvoudig worden opgevangen in de bestaande verkeersstroom. De uitrit van de woning wordt aangesloten op de Julianalaan.
Gemeente Bronckhorst gaat er vanuit dat parkeren op eigen terrein wordt opgelost. Voor de ontwikkeling van het plan worden de parkeernormen van de gemeente Bronckhorst, zoals vastgelegd in het Beleidsregels Parkeernormen Gemeente Bronckhorst, uitgave dec. 2013 gehanteerd. In onderstaande uitsnede van de beleidsregels zijn de normen opgenomen voor koopwoningen, type vrijstaand. Het dorp Laag-Keppel wordt aangemerkt als 'weinig stedelijk' gebied.
Berekening parkeernormering voor het voorliggende bestemmingsplan
Voor een vrijstaande woning geldt:
Aantal woningen x parkeernorm per woning: 1 x 2.7 = 2,7 parkeerplaats
Correctie vanwege eigen oprit bij woning: - 1 x 0.8 = 0,8 parkeerplaats
Subtotaal aan te leggen parkeerplaatsen 1,9 parkeerplaats
Het totaal aantal aan te leggen parkeerplaatsen binnen het plangebied bedraagt 2, waarbij de vast te stellen norm naar boven is afgerond. Fysiek is er voldoende ruimte op het perceel om de parkeerplaatsen aan te leggen. Gelet op de beoogde situering van de garage is er voldoende ruimte om op de oprit 2 auto's op eigen terrein te parkeren.
Geconcludeerd wordt er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het initiatief voor wat betreft de verkeersaspecten.
In de kleine kernen is onderscheid te maken tussen de traditionele bebouwing en bebouwing van de laatste decennia. De traditionele bebouwing wordt gekenmerkt door verspreid liggende erven en oude bebouwingslinten, de oude agrarische structuur. De nieuwe (20e en 21e eeuw) structuur kenmerkt zich met name door bloksgewijze uitbreidingen.
In de kleine kernen gaat inbreiding van woningbouw voor uitbreiding. Inbreiding van woningbouw kan plaatsvinden op vrijstaande of vrijkomende percelen in de bestaande kernen. Specifiek voor de kleine kernen wordt ook een individuele afronding van de bestaande dorpsstructuur gezien als inbreiding. Inbreiding, herstructurering en afronding wordt vooral gezien als een mogelijkheid om kwalitatieve verbetering in de bestaande structuur te realiseren en daarmee de leefbaarheid van de kernen te verbeteren. Voor de kleine kernen wordt op voorhand geen verdeling gemaakt van aantallen te realiseren woningen.
Een aantal kernen kent een duidelijke begrenzing van de bestaande kern, die ontstaan is door de specifieke geomorfologische ligging. Zo ligt de bebouwing van Halle op een rug. Uitbreiding van de kern Halle naast deze rug zou afbreuk doen aan de bestaande structuur van de kern en de herkenbaarheid daar van. In het bestaande lint van de kern Halle liggen een aantal mogelijke herstructureringsopgaven. Keijenborg is gelegen op een es. Uitbreiding van Keijenborg 'naast' de es doet sterk afbreuk aan de structuur en de herkenbaarheid daar van in de kern. Voor Keijenborg geldt specifiek dat de mogelijke herontwikkelingsopgave vooral ligt in vrijkomende agrarische bebouwing en erven in de directe nabijheid van de kern. Toldijk en Veldhoek kennen een duidelijke structuur van de lintbebouwing langs de (kruisende) ontsluitingswegen. Deze structuur is in deze kernen de kwaliteit en dus behouden te blijven, dan wel versterkt te worden.
Uitbreiding van woningbouw geschiedt in principe volgens de, door de gemeenteraad bij de vaststelling van de Regiovisie wonen (januari 2011), vastgestelde beleidskaders. Waaronder als belangrijk principe 'inbreiden voor uitbreiden" geldt. Daarnaast blijft er vanuit ruimtelijk oogpunt ingezet worden op een goede kwalitatieve afronding van de diverse kernen.
De uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan heeft een neutraal effect op het woningbouwprogramma van de gemeente Bronckhorst omdat het aantal woningen niet toeneemt.
Voor de realisatie van dit bestemmingsplan hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden omdat het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Alle kosten zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. De realisering van het bestemmingsplan leidt derhalve niet tot kosten die voor de rekening van de gemeente Bronckhorst komen. De gemeente heeft met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst afgesloten waarmee eventuele planschadeclaims worden doorberekend aan de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid is niet in het geding.
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt het aanbod van woningen in Laag-Keppel zeer beperkt uitgebreid. Hiermee aangesloten wordt op aanwezige woonwensen van de inwoners van Laag-Keppel en omgeving.
Het Waterschap Rijn en IJssel heeft op 15 september 2017 per mail gereageerd. Op verzoek van het waterschap is de verouderde watertoetstabel vervangen door een nieuwere versie en enkele tekstuele aanpassingen zijn doorgevoerd. Het waterschap concludeert dat er voor de uitvoering van het plan geen belemmeringen op het gebied van water aanwezig zijn. Dit wateradvies is als Bijlage 5 bij deze toelichting is gevoegd.
De initiatiefnemer heeft bewoners in de directe omgeving geïnformeerd over zijn plan.
De bewoners hebben schriftelijk gereageerd en stemmen in op basis van de door de initiatiefnemer getoonde tekeningen, die vertaald zijn in het voorontwerpbestemmingsplan. Een opmerking had betrekking op het blijvend goed functioneren van de riolering. Hierover wordt opgemerkt dat vuilwater, zoals gebruikelijk, wordt afgevoerd naar de gemeentelijke riolering over eigen terrein.
In deze paragraaf komen de juridische aspecten aan bod die betrekking hebben op de bestemmingen die voorkomen in dit specifieke planonderdeel. De algemene juridische aspecten zijn opgenomen in Hoofdstuk 4 Juridische aspecten algemeen.
Woningen zijn ondergebracht in de bestemming 'Wonen'. Voor regulering van de woonfunctie kan deels verwezen worden naar paragraaf 4.2.2.
Het hoofdgebouw (de woning, al dan niet met aan- en uitbouwen) kunnen worden gerealiseerd binnen het op de verbeelding aangegeven 'bouwvlak'. Deze bouwvlakken zijn, in tegenstelling tot de voorgaande plannen, niet per hoofdgebouw strak om de bestaande bebouwing getrokken, maar betreffen bouwstroken waarbinnen meerdere woningen liggen.
Bij het bepalen van de bouwvlakken worden de volgende uitgangspunten gehanteerd.
De woningen worden als volgt gereguleerd. In beginsel worden aaneengesloten bouwvlakken gehanteerd. Woningen van eenzelfde categorie (vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd, gestapeld) die naast elkaar gesitueerd zijn, worden zoveel mogelijk in één bouwvlak geplaatst. Daarbij worden in de regel rechthoekige bouwvlakken gehanteerd. Er kunnen stedenbouwkundige redenen zijn om hier van af te wijken. Voor de situering en grootte van het bouwvlak gelden de volgende uitgangspunten:
woningtype | min. afstand zijdelingse perceelgrens | diepte bouwvlak | max. oppervlakte | min. afstand achterste perceelgrens | |||
vrijstaand [vrij] | 5m (eindsituatie) 3m (tussensituatie) |
15m | 200m2 | 8m | |||
twee-aaneen [tae] | 3m | 12m | 150m2 | 8m | |||
aaneengebouwd [aeg] | bestaande bebouwing | bestaande maat met afwijking 10m |
- | 8m | |||
gestapeld | bestaande maat | bestaande maat | - | - |
Hoewel er door het hanteren van ruime bouwvlakken fysiek ruimte is voor de bouw van een extra woning, is daarvoor geen planologische ruimte. In de planregels is opgenomen dat het bestaand aantal woningen niet mag worden vermeerderd. Dit vanwege het regionale en gemeentelijke woonbeleid (zie paragraaf 3.4.3). Daar waar op grond van het woonbeleid nog ruimte is voor het realiseren van nieuwe woningen, is op de betreffende locaties de aanduiding 'maximum aantal woningen' opgenomen.
De plaatsing van bijbehorende bouwwerken als aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen is in de planregels verbaal beschreven. Alleen in enkele situaties waar dat op stedenbouwkundige gronden gewenst is, is er een aanduiding 'bijgebouwen' toegepast. Bijbehorende bouwwerken zijn ook binnen het bouwvlak mogelijk. De maximale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken op een bouwperceel is 120 m².
Voor kleinere percelen zouden de bouwmogelijkheden voor hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken kunnen leiden tot een ongewenste dichtheid aan bebouwing. Daarom is er per bouwwijze een maximum bebouwingspercentage van het bouwperceel opgenomen, te weten 30% voor vrijstaande woningen, 40% voor twee-aaneen woningen (halfvrijstaand) en 50% voor aaneengebouwde woningen (rijwoningen).
Binnen de woonfunctie worden onder voorwaarden nevenactiviteiten toegelaten in het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken, die qua functie hieraan ondergeschikt zijn. Deze aan huis verbonden activiteiten bestaan uit een aan huis verbonden beroep, een aan huis verbonden bedrijf, internetverkoop en bed & breakfast.
Bij een aan huis verbonden beroep en aan huis verbonden bedrijf is het uitgangspunt dat de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling past in een woonomgeving. Bij een bedrijf geldt aanvullend dat deze vermeld moet zijn in de activiteiten in de bijgevoegde Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging. Omdat de functiemengingslijst een algemene lijst is waarnaar in meerdere bestemmingen wordt verwezen, is niet zonder meer iedere in de lijst vermelde activiteit toegelaten. Leidend is dat de activiteit past in de woonomgeving. Verder zijn er enkele kwalitatieve en kwantitatieve voorwaarden gesteld en is detailhandel als hoofdactiviteit niet toegestaan.
Bij internetverkoop gaat het om een vorm van detailhandel dat op essentiële punten afwijkt van de traditionele detailhandel in winkels. Waar die traditionele detailhandel nu in bestemmingsplannen wordt uitgesloten vanwege haar (ruimtelijke) uitstraling en effecten op de omgeving, kan internetverkoop juist vanwege de aard en uitstraling van de activiteiten wel worden toegelaten.
Bij een bed & breakfast-accommodatie geldt dat er maximaal 2 gastenkamers mogen worden gebruikt ten behoeve van bed & breakfast. Door deze bepaling is het mogelijk binnen de grenzen van het bestemmingsplan initiatieven te ontplooien ter bevordering van het toerisme.
Een gedeelte van de woning mag onder voorwaarden als afhankelijke woonruimte worden gebruikt. Daarmee is het mogelijk om ruimten binnen de woning in te richten om een naaste te kunnen verzorgen uit het oogpunt van mantelzorg Een belangrijke voorwaarde is echter wel dat er geen sprake mag zijn van woningsplitsing. Hiervoor zijn geen regels in het bestemmingsplan opgenomen omdat het landelijke Besluit omgevingsrecht (Bor) reeds in voorziet in een vergunningvrije mogelijkheid.
Artikel 9 Waarde - Archeologische verwachting 1
De archeologische waarden worden beschermd door middel van dubbelbestemmingen welke zijn gebaseerd op de Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Bronckhorst. Deze artikelen zijn inhoudelijk hetzelfde van opbouw, maar verschillen onderling in archeologische waarden en de regels die daar mee samenhangen. Waarde - Archeologische verwachting 1 staat voor een hoge verwachtingswaarde. Ter bescherming van deze waarden zijn bouwregels, gebruiksregels en een omgevingsvergunningstelsel opgenomen met daarbij een onderzoeksverplichting. Het bestemmingsregime is afhankelijk van de aangetoonde waarde en de hoogte van de verwachting. De onderzoeksverplichting vervalt als er reeds onderzoeksgegevens bekend zijn of op andere wijze voldoende informatie beschikbaar is over de aanwezigheid van archeologische waarden. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders, als onderzoeksgegevens daartoe aanleiding geven, de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk kunnen laten vervallen of deze kunnen omzetten van een verwachtingswaarde naar een aangetoonde waarde.
Aan de Bronkhorsterweg 33 in Steenderen is, na de bouw van het nieuwe IKC (Integraal Kindcentrum) nabij het zwembad/de sporthal, de hier (in het verleden) gevestigde basisschool gesloten en inmiddels ook al gesloopt. De gemeente wil op deze locatie starterswoningen realiseren. Voor deze herontwikkeling moet het bestemmingsplan worden herzien.
Inmiddels gesloopte basisschool (bron: Gemeente Bronckhorst)
Het plangebied is gelegen in het noordelijke deel van de kern Steenderen, aan de Bronkhorsterweg 33.
Situering planlocatie in de kern Steenderen (locatie bij rode aanwijzer, bron: GoogleMaps)
Globale begrenzing plangebied op de luchtfoto (bron: Gemeente Bronckhorst)
Het plangebied omvat het gehele bij de voormalige school behorende perceel, alsmede een stukje grond dat nodig is voor de ontsluiting van deze locatie.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Stedelijk gebied Bronckhorst" (NL.IMRO.1876.BP01047-VG01).
Globale begrenzing plangebied in relatie tot het bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Ter plaatse geldt grotendeels de bestemming 'Maatschappelijk'. De nieuwe woningen zullen worden gesitueerd op het deel dat de aanduiding 'bouwvlak' heeft. Op grond van de bijbehorende bouwregels is bebouwing met een bouwhoogte van maximaal 11 m en een goothoogte van maximaal 6 m toegestaan en een maximum bebouwingspercentage van 40%. Een klein deel van de gronden heeft de bestemming 'Verkeer'. Eveneens geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'.
Dit hoofdstuk geeft in paragraaf 2.2 Bronkhorsterweg 33 te Steenderen de ruimtelijke onderbouwing van dit specifieke planonderdeel. Het bevat de inleiding van het planonderdeel (paragraaf 2.2.1), de beschrijving van het initiatief (paragraaf 2.2.2) en de uitvoerbaarheid van dit planonderdeel (paragraaf 2.2.3).
Paragraaf 2.2.1 Inleiding
Deze paragraaf bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 2.2.1.1), een beschrijving van het plangebied (paragraaf 2.2.1.2), de vigerende planologische situatie (paragraaf 2.2.1.3) en deze leeswijzer (paragraaf 2.2.1.4).
Paragraaf 2.2.2 Initiatief
In deze paragraaf wordt het initiatief toegelicht. Hierbij wordt ingegaan op de bestaande situatie (paragraaf 2.2.2.1), de randvoorwaarden voor het initiatief (paragraaf 2.2.2.2) en de beschrijving van het inititiatief (paragraaf 2.2.2.3).
Paragraaf 2.2.3 Uitvoerbaarheid
In deze paragraaf wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Het betreft de toetsing van het beleidskader (paragraaf 2.2.3.1), omgevingsaspecten (paragraaf 2.2.3.2), volkshuisvestelijke aspecten (paragraaf 2.2.3.3), economische aspecten (paragraaf 2.2.3.4), maatschappelijke aspecten (paragraaf 2.2.3.5) en overleg en inspraak (paragraaf 2.2.3.6). Per uitvoerbaarheidsaspect wordt aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is op dat aspect. De laatste paragraaf (2.2.3.7) geeft een eindconclusie over de uitvoerbaarheid van het plan.
Paragraaf 2.2.4 Juridische aspecten planonderdeel
In deze paragraaf wordt een juridische toelichting gegeven op de in dit planonderdeel voorkomende bestemmingen.
Bijlagen bij planonderdeel Julianalaan 10 Laag-Keppel en Sint Janstraat 69 Keijenborg
Hierin zijn diverse bijlagen bij de plantoelichting van dit veegplan opgenomen.
De kern van Steenderen is ontstaan ter hoogte van de kruising van de Bronkhorsterweg - Burgemeester Smitstraat met de J.F. Oltmanstraat - Doctor Alfons Ariënsstraat. Van oudsher had de kern een rechthoekige structuur bestaande uit de Dorpsstraat, de Burgemeester Smitstraat en de J.F. Oltmanstraat.
Afbeelding Steenderen, circa 1850 (bron: Kadaster)
Afbeelding Steenderen, circa 1900 (bron: Kadaster)
In de periode 1850 tot 1940 verdicht de bebouwing langs deze wegen en breidt zich aan de noordzijde lintvormig uit langs de Bronkhorsterweg en de Molenkolkweg met boerderijen en burgerwoonhuizen. In oostelijke richting gebeurt dit langs de Doctor Alfons Ariënsstraat met villa's, middenstandswoningen en kleine boerderijen. Ten zuiden van de Dorpsstraat ontwikkelen zich enkele grote boerderijen.
Het aldus beschreven stratenpatroon is kenmerkend voor een kern op een stroomrug en is nog weinig aangetast en goed herkenbaar. Met name waardevolle panden zijn een enkele villa, kleinere woonhuizen, enkele boerderijen en winkels, een horecapand uit 1909, een kleine fabriek/café, een gewijzigde smederij/ winkel uit 1896, een neogotische kerk, pastorie en naoorlogse begraafplaats, een gewijzigde school, een trafohuisje en het gemeentehuis in traditionele stijl uit de jaren '40 en verder een molenromp van het type beltkorenmolen.
Na 1940 vinden uitbreidingen plaats in noordelijke en oostelijke richting. Een snelgroeiende aardappelverwerkende industrie en een grote zuivelfabriek in en bij Steenderen zijn de enige industrie van enige omvang in deze overwegend agrarische gemeente.
Op voorliggende locatie stond in het verleden een basisschool. Deze is inmiddels gesloopt.
Dit biedt de mogelijkheid om hier nu woningen te gaan bouwen.
De Bronkhorsterweg is de noord-zuidverbinding door de kern Steenderen. Richting het centrum zijn hier nog vele woningen uit begin 19e eeuw te zien, sommige zelfs nog wat ouder, afgewisseld met recentere bebouwing variërend van de jaren '50 tot de jaren '80.
In noordelijke richting is aan de oostzijde van de Bronkhorsterweg bebouwing uit de jaren '70 aanwezig. In de jaren '90 zijn aan de westzijde woningen gesitueerd. Hier wordt de Bronkhorsterweg begeleid door een brede grasstrook met volwassen bomen. De Bronkhorsterweg loopt hier aan beide zijden van de grasstrook. Aan de westzijde is dit vormgegeven als 'parallelweg'.
Zicht vanaf planlocatie in zuidelijke richting (bron: Pouderoyen Compagnons)
Ter hoogte van de planlocatie sluit deze parallelweg weer aan op de hoofdroute. Aan de wegzijde was voorheen het buitenterrein bij de school gelegen. De nog resterende volwassen bomen vormen een ruimtelijke beëindiging van de groenstrook langs de weg.
De planlocatie ligt in een woongebied en is ontsloten door de parallelweg van de Bronkhorsterweg. Doordat de bebouwing naar achtergeschoven ligt ten opzichte van het oude lint biedt dit de mogelijk om een goede ontsluiting te maken en ruimte te creëren voor parkeren.
Zicht vanaf de hoofdroute Bronkhorsterweg naar de locatie (bron: Pouderoyen Compagnons)
De stedenbouwkundige eisen vragen van de nieuwbouw dat deze zich voegt naar zijn omgeving. Daarom zal de woningbouw qua positie moeten passen tussen de huidige bebouwing aan de Bronkhorsterweg en de parallelweg van de Bronkhorsterweg. Er komt een in hoofdzaak groene invulling van de strook tot aan de hoofdweg. Ten behoeve van de uit te werken bestemming gelden op hoofdlijn enkele stedenbouwkundige eisen. Zo bedraagt het aantal woningen maximaal 8, is er sprake van maximaal 2 bouwlagen met een kap met een goot en bouwhoogte van respectievelijk maximaal 6 en 11 meter, betreft de bouwwijze aaneengebouwde woningen, geldt een afstand tot de zijdelingse perceelsgrens van minimaal 3 meter en een bebouwingspercentage van 50% en moet het stedenbouwkundig plan passen in de aanwezige ruimtelijke structuur. Bij het uitwerkingsplan wordt, ten behoeve van het concrete bouwplan, het stedenbouwkundig plan nader bepaald.
Zicht op de ten noorden van de planlocatie gesitueerde woningen (bron: Pouderoyen Compagnons)
Er zijn geen aparte eisen voor de beeldkwaliteit gesteld. De plannen zullen moeten voldoen aan de eisen die gesteld worden in het kader van het welstandsbeleid, zoals beschreven in paragraaf 3.4.8.
Het is wenselijk om de bestaande bomen aan de straatzijde te behouden en deze onderdeel te laten zijn van de groene zone parallel aan de weg. Hiervoor is aanvullend de aanleg van een grasveldje gewenst onder de bomen en aan de randen een juiste invulling met infrastructuur en de benodigde parkeerplaatsen.
Op de locatie worden maximaal 8 sociale koopwoningen voorzien. Om aan te sluiten bij de bestaande ruimtelijke structuur van de omgeving, bestaan de woningen uit maximaal 2 bouwlagen met een kap door het hanteren van een goot en bouwhoogte van respectievelijk maximaal 6 en 11 meter. Situering en vormgeving van de woningen is nog niet bekend. Dit is afhankelijk van initiatieven uit de kern zelf en de afspraken die de gemeente daarover met ontwikkelende partijen maakt. Daarom zijn er globale kaders bepaald en is er in dit bestemmingsplan een uitwerkingsplicht opgenomen.
In de nieuwe infrastructuur worden parkeerplaatsen gerealiseerd met het aantal dat is voorgeschreven in de 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst'. Bij de nadere uitwerking zal worden bezien of (een deel van) de bestaande parkeerplaatsen aan het verbindingsstraatje tussen beide parallelle straten van de Bronkhorsterweg ook worden aangepast, zodat een ruimtelijk samenhangende inrichting en beëindiging ontstaat van de groenstrook. De bestaande volwassen bomen in de planlocatie blijven daarbij behouden.
Zicht op de volwassen bomen op de planlocatie, gezien van de voorziene woningen (bron: Pouderoyen Compagnons)
Het planvoornemen past binnen het beleidskader zoals genoemd in Hoofdstuk 3 Beleidskader.
Hieronder volgt een korte motivering van een aantal relevante beleidsonderwerpen.
In paragraaf 3.1.2 is de ladder voor duurzame verstedelijking beschreven. Deze ladder dient te worden doorlopen indien sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Op voorliggende locatie zijn maximaal 8 woningen middels een uitwerkingsplicht voorzien. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden
aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden
aangemerkt. Daarvan is hier sprake. Ook biedt het bestemmingsplan geen directe bouwtitel. Dit betekent dat de ladder niet van toepassing is op voorliggende locatie.
In paragraaf 2.2.3.3 is nader ingegaan op de behoefte aan de starterswoningen.
Er zijn geen aparte eisen voor duurzaamheid gesteld. De plannen zullen moeten voldoen aan de eisen die gesteld worden in het kader van het duurzaamheidsbeleid, zoals beschreven in paragraaf 3.4.19.
Verkennend bodemonderzoek
Wanneer een perceel van bestemming verandert en deze bestemming gevoeliger is voor bodemverontreiniging dan de voorgaande bestemming, dan dient er een bodemonderzoek te worden uitgevoerd om aan te tonen dat de bodem niet verontreinigd is.
In voorliggend geval veranderen gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' naar de bestemming 'Wonen - Uit te werken'. Omdat de nieuwe functie gevoeliger is voor mogelijke bodemverontreiniging dan de school, is er een onderzoeksplicht voor het aspect bodem.
Voor de bouw van de nieuwe woningen is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd door Aelmans Eco B.V. (rapportnummer E171125.001/HWO), 17 augustus 2017). Dit onderzoek (zie Bijlage 6) leidt tot de volgende conclusies en aanbevelingen.
Algemeen
Aelmans Eco B.V. heeft een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd ter plaatse van een braakliggend perceel aan de Bronkhorsterweg 33 te Steenderen. In het verleden heeft op onderhavig terrein een bassischool gestaan.
Ter plaatse van onderhavig perceel zijn een 11-tal boringen in combinatie met asbestinspectiegaten geplaatst. Van deze boringen is één boring doorgezet tot onder het grondwaterniveau om vervolgens met een peilbuis te kunnen worden afgewerkt.
Zintuiglijk zijn er tijdens het verrichten van de veldwerkzaamheden behoudens sporadisch tot zwakke bijmengingen met puin- of baksteendeeltjes, geen bodemvreemde materialen aangetroffen.Naar aanleiding van voornoemde bevindingen zijn een drietal grondmengmonsters samengesteld die onderzocht zijn op het standaard NEN-5740 pakket voor grond.
Bovengrond
De bovengrond tot een diepte van 0,5 á 0,65 m-mv is analytisch onderzocht in de grondmengmonsters 1 en 2. Uit de analyseresultaten van voornoemde grondmengmonsters blijkt, dat behoudens een licht verhoogde concentratie kwik in grondmengmonster 1, geen verdere overschrijdingen worden aangetroffen.
De aangetroffen concentratie kwik is van dien aard dat deze weliswaar de achtergrondwaarde overschrijdt, doch niet de bodemindex of interventiewaarde. Daarnaast overschrijdt de concentratie kwik niet de maximale waarde voor de klasse wonen.
Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de bovengrond van onderhavig perceel, ondanks de licht verhoogde concentratie kwik, als klasse AW 2000 grond bestempeld worden.
Ondergrond
De ondergrond vanaf 0,5 m-mv is analytisch onderzocht in grondmengmonster 3. Uit de analyseresultaten van onderhavig grondmengmonster blijkt, dat geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden overschrijden.
Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan onderhavige ondergrond als klasse AW 2000 grond bestempeld worden.
Grondwater
Uit de analyseresultaten van het grondwater blijkt, dat behoudens een marginaal verhoogde concentratie barium geen verdere overschrijdingen zijn aangetroffen. Voornoemde verontreinigingen met barium bevinden zich veelal in het grondwater en vormen vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor de beoogde bouwplannen en het hiermee gepaard gaande toekomstig gebruik.
Asbest
Tijdens het verrichten van het bodemonderzoek zijn zintuiglijk geen specifieke asbestverdachte materialen aangetoond. Op basis van de bevindingen van voornoemd zintuiglijk bodemonderzoek en de bevindingen van het analytisch asbestonderzoek kan de hypothese "onverdacht" met betrekking tot asbest worden bevestigd.
Toetsing hypothese
De hypothese "onverdacht" wordt op basis van de onderzoeksresultaten bevestigd.
Nader bodemonderzoek
Voor wat betreft de onderzoekslocatie zijn er geen aanleidingen om over te gaan tot het uitvoeren van een nader onderzoek.
Resumé
Resumerend kan gesteld worden dat ondanks de marginaal verhoogde concentraties in zowel de bovengrond en het grondwater, deze vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen vormen voor het voorgenomen gebruik van onderhavig perceel ten behoeve van woondoeleinden.
Dit bodemonderzoek is steekproefsgewijs uitgevoerd. Eventuele aanwezige andere dan voornoemde bronnen van verontreiniging kunnen derhalve niet worden uitgesloten.
Bij ruimtelijke plannen moet ter waarborging van een goed woon- en leefklimaat rekening gehouden worden met het aspect wegverkeerslawaai. Volgens de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.
De locatie is gelegen binnen de bebouwde kom aan de Kerkhofweg waar een snelheidsbeperking geldt van 30 km/uur. Een akoestisch onderzoek op grond van de Wet geluidhinder is daarom niet vereist. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt hieronder desalniettemin aan het geluidsaspect aandacht besteed.
De locatie is gelegen aan het deel van de Bronkhorsterweg dat is afgesplitst van de doorgaande weg. Dit deel wordt voornamelijk gebruikt door bestemmingsverkeer. De verkeerintensiteit is laag omdat het aantal aanwonenden laag is. Daarnaast is de toegestane snelheid laag. Er zijn in de directe omgeving ook geen bedrijven gevestigd met een grote verkeersaantrekkende werking. Voorts bedraagt de afstand van het bouwvlak van de nieuwbouw tot de as van de weg circa 10 meter. Gelet op vorenstaande is het aannemelijk dat de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder niet worden overschreden. Een nader akoestisch onderzoek kan daarom achterwege blijven.
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.
Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Zo staat een grenswaarde van 3% gelijk aan bijvoorbeeld de bouw van circa 1500 woningen met één ontsluitingsweg;
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten op-zichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Zodra een ontwikkeling zich voordoet, die met een afwijking van de gebruiks- en/of bouwregels of wijziging mogelijk kan worden gemaakt, wordt op dat moment het aspect luchtkwaliteit onderzocht aan de op dat moment geldende wet- en regelgeving en normen.
Conclusie
Er is slechts sprake van de toevoeging van maximaal 8 woningen. Daarmee is er een
zeer geringe invloed op de luchtkwaliteitsituatie ter plaatse. Derhalve vormt het
aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Omdat het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, vormt
het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt sinds 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen.
De Wet geurhinder en veehouderij schrijft voor op welke wijze een bevoegd gezag de geurhinder vanwege dierenverblijven moet beoordelen indien een veehouderij een milieuvergunning aanvraagt. Indirect heeft de Wet geurhinder en veehouderij ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt wel de 'omgekeerde werking' genoemd. De reden hiervoor is duidelijk: een geurnorm is bedoeld om mensen te beschermen tegen overmatige geurhinder, omgekeerd moet een bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan die overmatige hinder. De ruimtelijke plannen waarvoor de omgekeerde werking moet worden beoordeeld, zijn met name bestemmingsplannen waarin locaties voor woningbouw, of recreatie en toerisme worden vastgelegd.
Een woning betreft een dergelijk geurgevoelig object.
Voor melkveehouderijen geldt op basis van de Wet geurhinder en veehouderij een vaste afstand van 50 m. Voor intensieve veehouderijen geldt een richtafstand op basis van de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering" een richtafstand van 200 m. In een straal van 200 m rondom de planlocatie zijn geen veehouderijen gelegen. Deze straal reikt niet tot buiten de kern. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf is gelegen op een afstand van circa 420 m; andere agrarische bedrijven liggen op een afstand van minimaal 1 km. De woningen hebben derhalve een aanvaardbare geursituatie.
Daarnaast moet worden beoordeeld of deze verplaatsing een belemmering kan zijn voor mogelijk aanwezige veehouderijen. Deze nieuwe woningen zijn echter midden in de kern van Steenderen gelegen. Deze woningen zijn daarmee niet de maatgevende woning, waarmee deze woningen geen beperkingen opleveren voor de veehouderij.
Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies en gevoelige functies op een verantwoorde afstand van elkaar gesitueerd worden. Dit dient twee doelen:
Bij de planontwikkeling dient derhalve rekening te worden gehouden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven, om de kwaliteit van het leefmilieu te garanderen en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde handreiking Bedrijven en milieuzonering. Hierin wordt per bedrijf aangegeven wat de milieu-invloed op de omgeving is en welke indicatieve afstand hierbij minimaal in acht moet worden genomen. Van deze indicatieve afstand kan worden afgeweken indien op basis van een onderzoek de daadwerkelijke afstand kan worden bepaald. Daarnaast geldt voor inrichtingen waar dieren worden gehuisvest geurspecifieke regelgeving, waarin milieuafstanden zijn bepaald.
Er komen in de nabije omgeving van de planlocatie geen andere functies voor dan de woonfunctie. Deze heeft geen milieu-uitstraling, die een hinder voor de nieuwe woningen zouden kunnen opleveren. De nieuwe woningen leveren ook geen beperkingen op aan eventuele andere functies in de omgeving.
De risiconormen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). In dit besluit zijn milieukwaliteitseisen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. De bij het besluit behorende ministeriële regeling “Regeling externe veiligheid inrichtingen” (REVI) werkt de afstanden, de referentiepunten en de wijze van berekenen van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico verder uit ter uitvoering van het BEVI.
Het BEVI verplicht het bevoegd gezag op basis van de Wet milieubeheer om veiligheidsafstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. In het besluit zijn gevoelige objecten gedefinieerd als kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
Plaatsgebonden risico (PR)
In het BEVI zijn normen opgenomen voor de kans dat één persoon buiten het inrichtingsterrein overlijdt als gevolg van een calamiteit bij het bedrijf (plaatsgebonden risico).
Groepsrisico (GR)
In het BEVI zijn normen opgenomen voor de kans dat meerdere personen buiten het inrichtingsterrein overlijden als gevolg van een calamiteit bij het bedrijf (groepsrisico). Voor het groepsrisico wordt een oriëntatiewaarde gegeven en geldt voor nieuwe situaties een verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag.
In navolgende afbeelding is de weergegeven vanuit de landelijke risicokaart opgenomen. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen Bevi inirchtingen en is er geen sprake van risicocontouren (vanuit milieuinrichtingen, gevaarlijke transporten e.d.) welke het plangebied overlappen.
Uitsnede
risicokaart met ligging planlocatie bij blauwe cirkel (bron: www.risicokaart.nl)
Oostelijk van de planlocatie is een zwembad gesitueerd. De afstand tot dit zwembad bedraagt circa 320 m. De voorliggende locatie is buiten de PR 10-6-contour gelegen (weergeven met zwarte stippellijn).
Externe veiligheid vormt derhalve geen beletsel voor onderhavige planontwikkeling.
Er is in deze wijk een verbeterd gescheiden rioolstelsel aanwezig, maar sinds 2011 is het in de gemeente verplicht om het regenwater bij nieuw- of herbouw te infiltreren in eigen terrein.
De gemeente Bronckhorst houdt hierbij de richtlijnen aan van "Duurzaam en veilig water
in de stad" van het waterschap Rijn en IJssel, echter met een aanvullende eis vanuit
de gemeente van minimaal 20 mm statische berging. Het vuilwaterriool dient te worden
aangesloten op het vuilwaterriool van deze wijk.
Het water van het openbare terrein wordt bij voorkeur via het maaiveld afgevoerd naar
een groenstrook en daar geïnfiltreerd. Omdat hier grote bomen staan is het de vraag
of het maaiveld dermate kan worden verlaagd dat het water kan afvloeien naar deze
strook. Een eis daarbij is dat de strook maaibaar moet zijn met een gazonmaaier. Mocht
dit niet kunnen dient dit regenwater af te worden gevoerd via het regenwaterriool
van deze wijk.
De oppervlaktewaterkwaliteit zal voldoende zijn om het regenwater te infiltreren in de bodem. Er worden geen uitlogende bouw- of verhardingsmaterialen gebruikt en bij het gebruik van de buitenruimte zijn geen dusdanige vervuilingsrisico's dat hiervoor specifieke maatregelen getroffen zouden moeten worden. Mocht zich toch onverwacht een calamiteit voordoen, dan wordt een mogelijke vervuiling plaatselijk gebufferd en geconcentreerd in de zaksloot en kan deze gericht worden opgeruimd. Hierdoor zal het overige oppervlaktwaterstelsel niet worden vervuild.
Thema | Toetsvraag | Relevant | Intensiteit | |
Veiligheid |
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering,
regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
2 2 |
|
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
2 1 1 |
|
Wateroverlast (oppervlakte-water) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
nee Ja Ja Nee |
2 1 1 1 |
|
Oppervlakte- waterkwaliteit |
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? |
Nee |
1 | |
Grondwater- overlast |
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 3. Is in het plangebied sprake van kwel? 4. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? 5. Beoogt het plan aanleg van drainage? |
Nee Nee Nee Nee |
1 1 1 1 |
|
Grondwater- kwaliteit |
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee | 1 | |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn
bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Nee Nee |
1 2 |
|
Volksgezondheid |
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
1 1 |
|
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Nee Nee Nee Nee |
2 2 1 1 |
|
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee | 1 | |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? |
Nee |
2 |
|
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee | 1 |
Waterschap Rijn en IJssel geeft aan hiermee te kunnen instemmen.
Archeologie
Op het deel van het bedrijfsperceel waarop de nieuwbouw gaat plaatsvinden ligt een archeologische verwachting. Op grond van het bestemmingslan "Stedelijk gebied Bronckhorst" geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'. Bij een grondbewerking groter dan 250 m2 is er een archeologisch onderzoek benodigd, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld.
Derhalve is er onderzoek uitgevoerd (Bureau voor Archeologie Rapport 526: bureau- en inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen in de verkennende fase, 18 augustus 2017).
Uit het rapport (zie Bijlage 7) blijkt het volgende: Bureau voor Archeologie adviseert het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling.
Dit onderzoek is met grote zorgvuldigheid uitgevoerd. Het is echter nooit uit te sluiten
dat toch archeologische resten worden aangetroffen bij de graafwerkzaamheden. Eventuele
archeologische resten is men verplicht te melden bij de Minister van OCW in overeenstemming
met de Erfgoedwet uit 2016.
Cultuurhistorie
Aan de overzijde van het plangebied is de woning aangemerkt als rijksmonument. Dit betreft het 'meestershuis'. Tegenover dit rijksmonument staan de te behouden bomen, die mede de sfeer en identiteit van dit stukje straat bepalen. Mede om die reden worden de nieuwe woningen niet direct aan de hoofdroute van de Bronkhorsterweg gesitueerd, maar in de rooilijn van de bebouwing aan het parallelle deel van de Bronkhorsterweg. Het planvoornemen houdt de waarden van dit unieke plekje in stand.
Conclusie planvoornemen
Het planvoornemen geeft geen negatieve effecten op archeologische of cultuurhistorische waarden. Uit het archeologisch onderzoek blijkt dat het plangebied van verder onderzoek kan worden vrijgesteld. Derhalve is voor het onderzoeksgebied geen beschermende dubbelbestemming opgenomen.
Door Staro Natuur en Buitengebied is een 'Quickscan flora en fauna' (rapportnummer 17-0239, augustus 2017) opgesteld (zie Bijlage 8). Hierin is de volgende conclusie opgenomen:
Beschermde gebieden
Het is gezien de lokale en kleinschalige aard van de plannen en de relatief grote afstand tot beschermde gebieden redelijkerwijs uit te sluiten dat de voorgenomen plannen negatieve effecten tot gevolg zullen hebben op Natura 2000-gebieden en/of het NNN.
Beschermde soorten
In het plangebied komen mogelijk verschillende soorten voor die beschermd zijn onder paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming.
Soorten van paragraaf 3.1 van de Wet natuurbescherming
Het plangebied is geschikt als broed- en foerageergebied voor vogels. In het plangebied en direct daar omheen blijft voldoende geschikt alternatief foerageer- en broedgebied aanwezig. De voorgenomen plannen hebben geen negatieve effecten tot gevolg ten aanzien van het foerageer- en broedgebied van vogels.
Als het verwijderen van bomen en struiken buiten het broedseizoen plaatsvindt, wordt voorkomen dat negatieve effecten optreden ten aanzien van broedende vogels. Globaal loopt het broedseizoen van half maart tot en met juli. In de Wet natuurbescherming wordt echter geen standaardperiode voor het broedseizoen gehanteerd. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode.
Soorten van paragraaf 3.2 van de Wet natuurbescherming
Het plangebied is geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Negatieve effecten op het foerageergebied zijn uit te sluiten. In de te verwijderen bomen binnen het plangebied zijn geen mogelijkheden voor verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig.
Om te voorkomen dat de rugstreeppad het plangebied koloniseert, dient voorkomen te worden dat tijdens bouwwerkzaamheden zandhopen of regenwaterplassen blijven liggen.
Soorten van paragraaf 3.3. van de Wet natuurbescherming
Mogelijk wordt het plangebied gebruikt door enkele beschermde grondgebonden zoogdieren (egel, konijn, vos, en diverse muizensoorten). De voorgenomen plannen hebben mogelijk een negatief effect op deze soorten. Voor deze soorten geldt in provincie Gelderland in het kader van ruimtelijke ontwikkeling een algehele vrijstelling van de verbodsbepalingen. Het is derhalve niet noodzakelijk om mitigerende maatregelen te nemen.
De amfibiesoorten gewone pad en bruine kikker gebruiken het plangebied mogelijk als landhabitat. Voor deze amfibiesoort geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Het nemen van mitigerende maatregelen of het aanvragen van een ontheffing van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk voor deze soorten.
De voorgenomen plannen zullen geen negatief effect hebben op de mogelijk in het plangebied voorkomende steenmarter.
Overzicht mogelijke aanwezige en aangetroffen beschermde soorten (bron: Quickscan Staro)
Op deze planlocatie is een basisschool aanwezig geweest en bestemd. Dit betekent dat er een functie aanwezig was met een grote verkeersgeneratie. Nu deze basisschool wordt vervangen door 4 woningen, vindt er een grote reductie in verkeersbewegingen en parkeerbehoefte plaats. De situatie verbetert hier derhalve.
Op het aspect parkeren is in paragraaf 2.2.2.3 ingegaan.
In paragraaf 3.4.3 van deze plantoelichting is het gemeentelijke woonbeleid beschreven. Daar wordt aangegeven dat door bevolkingskrimp de woningbouwprogramma's in de regio Achterhoek sterk onder druk staan. Voor Bronckhorst betekent de regionale verdeling dat er fors geschrapt moest en nog steeds moet worden in de eerder voorziene plannen en aantallen nieuw te bouwen woningen. Een groot deel van de geplande woningen is al in aanbouw, dan wel staat in de startblokken. De beperkte mogelijkheden voor nieuwbouw hebben ook consequenties voor het ruimtelijk beleid. Zo zal er verder geschrapt moeten worden in de woningbouwplannen. Ook in al bestaande capaciteit, variërend van grotere plannen tot mogelijkheden op perceelsniveau.
Bij het toevoegen van nieuwe woningbouwlocaties is er altijd sprake van maatwerk. In Steenderen zijn er de laatste jaren nauwelijks mogelijkheden voor woningbouw geweest. Zeker voor de startersdoelgroep is het vanwege het zeer beperkte aanbod goedkope woningen in Steenderen, heel moeilijk om tot de woningmarkt toe te treden. De gesloopte basisschool De Akker is mede gezien de ligging, grenzend aan een woonwijk, geschikt om starterswoningen te realiseren en aan de vraag naar starterswoningen tegemoet te komen. Overigens is elders in Steenderen een woningbouwplan in het dure segment bijgesteld van 5 naar 3 woningen. De 2 verminderde woningen van dit bijgestelde plan kunnen op de locatie 'De Akker' worden ingezet, zodat de extra toevoeging beperkt blijft.
Het bouwprogramma van voorliggende ontwikkeling past binnen het beleid in de gemeentelijke (en regionale) Woonagenda.
Voor de realisatie van het project voert de gemeente de regie. De grond is eigendom van de gemeente. Het kostenverhaal is via de uitgifte van de kavels verzekerd middels een grondexploitatie met een positief resultaat. Tevens wordt er gelijktijdig met het bestemmingsplan een exploitatieplan op grond van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening vastgesteld. Daarmee is het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar.
Exploitatieplan
Niet de gemeente maar andere partijen zullen de woningen realiseren en de eigendomssituatie zal op enig moment wijzigen. Ook wordt het eigendom van de grond juridisch betwist. Om die reden wordt gelijktijdig met het bestemmingsplan een exploitatieplan vastgesteld om het kostenverhaal van gemeentelijke voorbereidingskosten veilig te stellen, ongeacht de uitkomst van de juridische procedure ten aanzien van de eigendomspositie. Het exploitatieplan heeft verder als doel om zeker te stellen dat de sociale woningbouw (starterswoningen) voor langere tijd voor de doelgroep beschikbaar. Het exploitatieplan wordt gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan in procedure gebracht en gelijktijdig met het bestemmingsplan vastgesteld.
Het bestemmingsplan voldoet aan de voorwaarden om in dit plan regels te kunnen opnemen over starterswoningen. Voor de term 'starterswoningen' wordt in de wetgeving over grondexploitatie de term 'sociale koopwoning' gebruikt (artikel 1.1.1 onder e Besluit ruimtelijke ordening). Het bestemmingsplan bepaalt dat 100% van de woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - sociale koopwoning' moet worden gebouwd als sociale koopwoning. Dit zijn woningen met een koopprijs vrij op naam van ten hoogste €200.000,--. Een gelijktijdig met het bestemmingsplan en het exploitatieplan vast te stellen doelgroepenverordening omschrijft de doelgroep waarvoor deze woningen zijn bestemd en regelt de termijn waarvoor deze woningen voor deze doelgroep beschikbaar blijven. Omdat deze bepaling is opgenomen in het bestemmingsplan is het niet meer nodig om een nadere uitwerking en regels in het exploitatieplan op te nemen.
Het realiseren van 8 starterswoningen zal naar verwachting niet leiden tot veel reacties uit de omgeving, aangezien dit een beperkte ruimtelijke impact heeft en een maatschappelijk doel dient.
Voor het mogelijk maken van deze ontwikkeling zal de gebruikelijke bestemmingsplanprocedure worden doorlopen. Zie hiervoor 2.2.3.6.
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestemmingsplan opgestuurd naar de overleginstanties wiens belang betrokken zijn bij dit plan.
Waterschap Rijn en IJssel
Waterschap Rijn en IJssel heeft op 10 oktober 2017 laten weten te kunnen instemmen met het plan.
Provincie Gelderland
De Provincie Gelderland heeft op 19 december 2017 laten weten te kunnen instemmen met het plan en adviseert de woningen energieneutraal te bouwen. Daarnaast adviseert de provincie de de beleidstekst ten aanzien van woonbeleid te actualiseren in verband met de provinciale notitie 'Ruimte voor goed wonen', waarin de woonbehoeften per Gelderse woonregio, maatwerk en flexibele plannen centraal staan.
Op deze locatie worden in het kader van de Taskforce Volkshuisvesting, binnen de pilot 'Wonen voor jongeren' sociale koopwoningen gerealiseerd. De gemeente of corporatie zijn in deze geen ontwikkelaar. De gemeente faciliteert het proces om tot jongerenhuisvesting te komen. De jongeren zullen zelf de woningen in Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO) realiseren en betrekken daarbij zelf de benodigde partijen. De gemeente Bronckhorst zal daarbij vanuit haar duurzaamheidsbeleid aandacht vragen voor het realiseren van energieneutrale woningen, dit stimuleren en zo mogelijk faciliteren.
Paragraaf 3.4.3 Woonbeleid is aangepast ten aanzien van de notitie 'Ruimte voor goed wonen'.
Het voorontwerp heeft van 21 september t/m 4 oktober 2017 voor inspraak ter inzage gelegen. Er is één inspraakreactie op dit initiatief gekomen.
Postregistratienummer: SXO45599686
Datum brief: 28-9-2017
Datum ontvangen: 2-102-2017
Ontvankelijk: ja
Samenvatting inspraakreactie
In het bestemmingsplan blijven de parkeerhavens ten behoeve van de basisschool gehandhaafd. Deze parkeerplaatsen worden veel gebruikt voor het parkeren van bestelbussen, campers en auto's uit omliggende straten. Inspreker heeft daar zicht op en ervaart dit als hinderlijk. Er is sprake van eenrichtingsverkeer en auto's die tegen de richting inrijden wijken uit naar deze parkeerplaatsen, waardoor koplampen in de woning van inspreker schijnen. Dit is meermalen aan de gemeente kenbaar gemaakt, maar niets mee gedaan. Nu de bestemming verandert en er nieuwe parkeerplaatsen worden gerealiseerd, worden de bestaande parkeerplaatsen overbodig. Het voorstel is deze te laten vervallen en de groenstrook te verruimen, de weg smaller te maken en het voetpad door de groenstrook te laten lopen. Daardoor is het niet meer aantrekkelijk om tegen de verplichte rijrichting in te rijden. Min of meer is de schijn gewekt dat dit veranderd zou worden.
Beantwoording gemeente
De door inspreker bedoelde parkeerplaatsen liggen buiten het plangebied van dit bestemmingsplan en zijn als zodanig geen onderdeel van dit plan. De bedoelde parkeerplaatsen waren niet specifiek en uitsluitend bestemd voor de voormalige school. Zoals alle parkeervoorzieningen bij openbare en/of maatschapelijke voorzieningen in de kernen hebben deze tevens een functie als openbare parkeerplaatsen voor de directe omgeving.
Wij hebben meldingen gehad over de situatie omtrent eenrichtingsverkeer en het parkeren op deze locatie. Na de situatie te hebben bekeken, hebben wij geoordeeld dat aanpassing alles overwegende niet noodzakelijk is en/of tot een betere situatie zal leiden.
In de toelichting van het plan is opgenomen dat het terrein van de school wordt heringericht en bij de nadere uitwerking ten behoeve van de realisatie, wordt bekenen of in de bestaande openbare ruimte nog aanpassingen plaatsvinden. Van het verdwijnen van parkeerplaatsen is echter nooit sprake geweest.
Wijziging bij ontwerp
Geen.
In deze paragraaf komen de juridische aspecten aan bod die betrekking hebben op de bestemmingen die voorkomen in dit specifieke planonderdeel. De algemene juridische aspecten zijn opgenomen in Hoofdstuk 4 Juridische aspecten algemeen.
Artikel 3 Groen richt zich op het openbare gebied waar groenvoorzieningen, paden, sport- en speelvoorzieningen en water e.d. zijn toegestaan. Het onderscheid met de bestemming 'Verkeer' is gelegen in het feit dat de groenvoorzieningen een daadwerkelijk structureel groen karakter hebben en behouden. Bij het bestemmen van de groenvoorzieningen is om die reden ook aansluiting gezocht bij het groenstructuurplan van de gemeente Bronckhorst.
Deze bestemming richt zich op het openbare gebied. Binnen deze bestemming kunnen meerdere doeleinden worden onderscheiden, zoals ontsluitingswegen, voet- en fietspaden, parkeer-, groen- en verblijfsvoorzieningen. Gelet op het openbare karakter van deze bestemming bevinden zich hier ook openbare voorzieningen en vinden activiteiten als evenementen en markten (standplaatsen voor kramen, stallen en voertuigen voor het aanbieden van goederen of diensten) plaats.
Het groen dat geen onderdeel uitmaakt van de hoofdgroenstructuur volgens het groenstructuurplan van de gemeente Bronckhorst (maar wel een ruimtelijke functie vervult) is bestemd als 'Verkeer'.
Garageboxen zijn niet toegestaan.
Om na verkoop van zogeheten 'overhoekjes' en openbaar groen door de gemeente aan particulieren, deze delen te kunnen gebruiken als tuin, is in de bestemmingsbeschrijving 'tuinen' opgenomen. Hier gelden geen bouwmogelijkheden anders dan vergunningsvrije bouwwerken.
Terrassen zijn niet toegestaan.
Woningen zijn ondergebracht in de bestemming 'Wonen'. Voor regulering van de woonfunctie kan deels verwezen worden naar paragraaf 4.2.2.
Het hoofdgebouw (de woning, al dan niet met aan- en uitbouwen) kunnen worden gerealiseerd binnen het op de verbeelding aangegeven 'bouwvlak'. Deze bouwvlakken zijn, in tegenstelling tot de voorgaande plannen, niet per hoofdgebouw strak om de bestaande bebouwing getrokken, maar betreffen bouwstroken waarbinnen meerdere woningen liggen.
Bij het bepalen van de bouwvlakken worden de volgende uitgangspunten gehanteerd.
De woningen worden als volgt gereguleerd. In beginsel worden aaneengesloten bouwvlakken gehanteerd. Woningen van eenzelfde categorie (vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd, gestapeld) die naast elkaar gesitueerd zijn, worden zoveel mogelijk in één bouwvlak geplaatst. Daarbij worden in de regel rechthoekige bouwvlakken gehanteerd. Er kunnen stedenbouwkundige redenen zijn om hier van af te wijken. Voor de situering en grootte van het bouwvlak gelden de volgende uitgangspunten:
woningtype | min. afstand zijdelingse perceelgrens | diepte bouwvlak | max. oppervlakte | min. afstand achterste perceelgrens | |||
vrijstaand [vrij] | 5m (eindsituatie) 3m (tussensituatie) |
15m | 200m2 | 8m | |||
twee-aaneen [tae] | 3m | 12m | 150m2 | 8m | |||
aaneengebouwd [aeg] | bestaande bebouwing | bestaande maat met afwijking 10m |
- | 8m | |||
gestapeld | bestaande maat | bestaande maat | - | - |
Hoewel er door het hanteren van ruime bouwvlakken fysiek ruimte is voor de bouw van een extra woning, is daarvoor geen planologische ruimte. In de planregels is opgenomen dat het bestaand aantal woningen niet mag worden vermeerderd. Dit vanwege het regionale en gemeentelijke woonbeleid (zie paragraaf 3.4.3). Daar waar op grond van het woonbeleid nog ruimte is voor het realiseren van nieuwe woningen, is op de betreffende locaties de aanduiding 'maximum aantal woningen' opgenomen.
De plaatsing van bijbehorende bouwwerken als aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen is in de planregels verbaal beschreven. Alleen in enkele situaties waar dat op stedenbouwkundige gronden gewenst is, is er een aanduiding 'bijgebouwen' toegepast. Bijbehorende bouwwerken zijn ook binnen het bouwvlak mogelijk. De maximale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken op een bouwperceel is 120 m².
Voor kleinere percelen zouden de bouwmogelijkheden voor hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken kunnen leiden tot een ongewenste dichtheid aan bebouwing. Daarom is er per bouwwijze een maximum bebouwingspercentage van het bouwperceel opgenomen, te weten 30% voor vrijstaande woningen, 40% voor twee-aaneen woningen (halfvrijstaand) en 50% voor aaneengebouwde woningen (rijwoningen).
Binnen de woonfunctie worden onder voorwaarden nevenactiviteiten toegelaten in het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken, die qua functie hieraan ondergeschikt zijn. Deze aan huis verbonden activiteiten bestaan uit een aan huis verbonden beroep, een aan huis verbonden bedrijf, internetverkoop en bed & breakfast.
Bij een aan huis verbonden beroep en aan huis verbonden bedrijf is het uitgangspunt dat de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling past in een woonomgeving. Bij een bedrijf geldt aanvullend dat deze vermeld moet zijn in de activiteiten in de bijgevoegde Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging. Omdat de functiemengingslijst een algemene lijst is waarnaar in meerdere bestemmingen wordt verwezen, is niet zonder meer iedere in de lijst vermelde activiteit toegelaten. Leidend is dat de activiteit past in de woonomgeving. Verder zijn er enkele kwalitatieve en kwantitatieve voorwaarden gesteld en is detailhandel als hoofdactiviteit niet toegestaan.
Bij internetverkoop gaat het om een vorm van detailhandel dat op essentiële punten afwijkt van de traditionele detailhandel in winkels. Waar die traditionele detailhandel nu in bestemmingsplannen wordt uitgesloten vanwege haar (ruimtelijke) uitstraling en effecten op de omgeving, kan internetverkoop juist vanwege de aard en uitstraling van de activiteiten wel worden toegelaten.
Bij een bed & breakfast-accommodatie geldt dat er maximaal 2 gastenkamers mogen worden gebruikt ten behoeve van bed & breakfast. Door deze bepaling is het mogelijk binnen de grenzen van het bestemmingsplan initiatieven te ontplooien ter bevordering van het toerisme.
Een gedeelte van de woning mag onder voorwaarden als afhankelijke woonruimte worden gebruikt. Daarmee is het mogelijk om ruimten binnen de woning in te richten om een naaste te kunnen verzorgen uit het oogpunt van mantelzorg Een belangrijke voorwaarde is echter wel dat er geen sprake mag zijn van woningsplitsing. Hiervoor zijn geen regels in het bestemmingsplan opgenomen omdat het landelijke Besluit omgevingsrecht (Bor) reeds in voorziet in een vergunningvrije mogelijkheid.
Artikel 7 Wonen - Uit te werken
Deze uit te werken bestemming is opgenomen ten behoeve van het planonderdeel Bronkhorsterweg 33 te Steenderen. De uit te werken bestemming geeft reeds de hoofdlijnen en globale kaders voor de beoogde ontwikkeling. Het college van burgemeester en wethouders zal voor deze locatie de bestemming nader uitwerken als de plannen concreter zijn.
In de bestemmingsomschrijving is aangegeven dat deze gronden zijn bestemd voor wonen met de daarbij behorende bouwwerken en aan huis verbonden activiteiten zoals dit geldt voor de in het uitwerkingsplan op te nemen bestemming 'Wonen'. Tevens zijn enkele stedengouwkundige eisen opgenomen ten aanzien van de maximale goot en bouwhoogte, afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, bebouwingspercentage en dat het plan moet passen binnen de bestaande ruimtelijke structuur. Om flexibiliteit voor het uitwerkingsplan ten aanzien van het nader uit te werken stedenbouwkunig plan is tevens opgenomen dat de gronden zijn bestemd voor openbare voorzieningen als wegen, paden, parkeren en groen. Verder zijn er bouwregels opgenomen die voorkomen dat er wordt gebouwd voordat het uitwerkingsplan in werking is getreden.
Om er voor te zorgen dat de starterswoningen beschikbaar blijven voor de doelgroep, is in de bouwregels van de bestemming 'Wonen' opgenomen dat het percentage sociale koopwoningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - sociale koopwoning' 100% moet zijn. In Artikel 1 Begrippen is het begrip sociale koopwoning opgenomen. Dit begrip is overgenomen uit artikel 1.1.1 onder e van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit zijn woningen met een koopprijs vrij op naam van ten hoogste €200.000,--.
Artikel 9 Waarde - Archeologische verwachting 1
De archeologische waarden worden beschermd door middel van dubbelbestemmingen welke zijn gebaseerd op de Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Bronckhorst. Deze artikelen zijn inhoudelijk hetzelfde van opbouw, maar verschillen onderling in archeologische waarden en de regels die daar mee samenhangen. 'Waarde - Archeologische verwachting 1' staat voor een hoge verwachtingswaarde. Ter bescherming van deze waarden zijn bouwregels, gebruiksregels en een omgevingsvergunningstelsel opgenomen met daarbij een onderzoeksverplichting. Het bestemmingsregime is afhankelijk van de aangetoonde waarde en de hoogte van de verwachting. De onderzoeksverplichting vervalt als er reeds onderzoeksgegevens bekend zijn of op andere wijze voldoende informatie beschikbaar is over de aanwezigheid van archeologische waarden. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders, als onderzoeksgegevens daartoe aanleiding geven, de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk kunnen laten vervallen of deze kunnen omzetten van een verwachtingswaarde naar een aangetoonde waarde.
Er is voor 1 ontwikkeling omgevingsvergunningen verleend met afwijking van het bestemmingsplan. Deze vergunning is onherroepelijk en reeds uitgevoerd zodat het plan waarvoor is afgeweken kan worden ingepast in het bestemmingsplan.
De omgevingsvergunning die in dit bestemmingsplan wordt ingepast betreft de volgende locatie:
Schoolstraat 2 Hengelo (Gld)
Het rood omlijnde gedeelte betreft de locatie waarvoor de omgevingsvergunning geldt. Het blauw omlijnde gedeelte betreft een gedeelte van de tuin behorende bij Hofstraat 5 Hengelo (Gld). Dit wordt bij deze inpassing betrokken om het feitelijke gebruik te regelen en dit een logisch gevolg is van de inpassing van de omgevingsvergunning.
Deze voormalige openbare ruimte heeft in het vigerende bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst de bestemming 'Verkeer' met de aanduiding 'groen'.
Dit hoofdstuk geeft in paragraaf 2.3 Inpassing omgevingsvergunningen de ruimtelijke onderbouwing van dit specifieke planonderdeel. Het bevat de inleiding van het planonderdeel (paragraaf 2.3.1), de beschrijving van het initiatief (paragraaf 2.3.2) en de uitvoerbaarheid van dit planonderdeel (paragraaf 2.3.3).
Paragraaf 2.3.1 Inleiding
Deze paragraaf bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 2.3.1.1), een beschrijving van het plangebied (paragraaf 2.3.1.2), de vigerende planologische situatie (paragraaf 2.3.1.3) en deze leeswijzer (paragraaf 2.3.1.4).
Paragraaf 2.3.2 Initiatief
In deze paragraaf wordt het initiatief toegelicht. Hierbij wordt ingegaan op de beschrijving van het inititiatief (paragraaf 2.3.2.1).
Paragraaf 2.3.3 Uitvoerbaarheid
In deze paragraaf wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Het betreft de toetsing van het beleidskader (paragraaf 2.3.3.1), omgevingsaspecten (paragraaf 2.3.3.2), volkshuisvestelijke aspecten (paragraaf 2.3.3.3), economische aspecten (paragraaf 2.3.3.4), maatschappelijke aspecten (paragraaf 2.3.3.5) en overleg en inspraak (paragraaf 2.3.3.6). Per uitvoerbaarheidsaspect wordt aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is op dat aspect. De laatste paragraaf (2.3.3.7) geeft een eindconclusie over de uitvoerbaarheid van het plan.
Paragraaf 2.3.4 Juridische aspecten planonderdeel
In deze paragraaf wordt een juridische toelichting gegeven op de in dit planonderdeel voorkomende bestemmingen.
Op deze locatie is met afwijking van het bestemmingsplan een vrijstaande woning met garage gerealiseerd. De bestemming worden omgezet van 'Verkeer' met aanduiding 'groen' naar 'Wonen', waarbij een bouwvlak met de aanduiding 'vrijstaand' en een bouw- en goothoogte van respectievelijk 10 m en 6 m.
Ten zuiden van deze locatie ligt een gedeelte van de tuin behorende bij Hofstraat 5 Hengelo (Gld). Op dit gedeelte heeft de verleende omgevingsvergunning geen betrekking. Echter geldt hier dezelfde verkeersbestemming met aanduiding 'groen'. Het tevens inpassen van het bestaande gebruik is een logisch gevolg van het inpassen van de omgevingsvergunning. De bestemming worden omgezet van 'Verkeer' met aanduiding 'groen' naar 'Wonen' zonder verdere aanduidingen.
De in het vigerende bestemmingsplan opgenomen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' komt te vervallen op de locatie waarvoor de omgevingsvergunning geldt. Ten behoeve van de omgevingsvergunning is een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Daaruit bleek dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn. Het plangebied is vervolgens vrijgegeven. Daarmee kan de dubbelbestemming komen te vervallen. Bij het gedeelte van de tuin behorende bij Hofstraat 5 blijft deze dubbelbestemming gehandhaafd. Voor dit gedeelte is geen onderzoek gedaan. Bij toekomstige bodemingrepen zal onderzoek moeten worden gedaan naar de gevolgen voor eventuele archeologische waarden.
Toetsing aan beleid heeft reeds plaatsgevonden bij de besluitvorming omtrent de omgevingsvergunningen.
Omgevingsaspecten zijn reeds betrokken en onderzocht bij de besluitvorming omtrent de omgevingsvergunningen.
Volkshuisvestingsaspecten zijn reeds betrokken en onderzocht bij de besluitvorming omtrent de omgevingsvergunningen.
Economische aspecten zijn reeds betrokken en onderzocht bij de besluitvorming omtrent de omgevingsvergunningen. Van een toewijsbare claim op planschade zal redelijkerwijs van geen sprake zijn.
Maatschappelijke aspecten zijn reeds betrokken en onderzocht bij de besluitvorming omtrent de omgevingsvergunningen.
Gelet op de aard van het plan, reeds uitgevoerde omgevingsvergunningen met afwijking van het bestemmingsplan, zijn er geen belangen van andere overheden in het geding. Voorafgaand overleg is dan ook niet gevoerd. Wel wordt het ontwerp van het bestemmingsplan toegezonden aan het Waterschap Rijn en IJssel in het kader van overleg.
In deze paragraaf komen de juridische aspecten aan bod die betrekking hebben op de bestemmingen die voorkomen in dit specifieke planonderdeel. De algemene juridische aspecten zijn opgenomen in Hoofdstuk 4 Juridische aspecten algemeen.
Woningen zijn ondergebracht in de bestemming 'Wonen'. Voor regulering van de woonfunctie kan deels verwezen worden naar paragraaf 4.2.2.
Het hoofdgebouw (de woning, al dan niet met aan- en uitbouwen) kunnen worden gerealiseerd binnen het op de verbeelding aangegeven 'bouwvlak'. Deze bouwvlakken zijn, in tegenstelling tot de voorgaande plannen, niet per hoofdgebouw strak om de bestaande bebouwing getrokken, maar betreffen bouwstroken waarbinnen meerdere woningen liggen.
Bij het bepalen van de bouwvlakken worden de volgende uitgangspunten gehanteerd.
De woningen worden als volgt gereguleerd. In beginsel worden aaneengesloten bouwvlakken gehanteerd. Woningen van eenzelfde categorie (vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd, gestapeld) die naast elkaar gesitueerd zijn, worden zoveel mogelijk in één bouwvlak geplaatst. Daarbij worden in de regel rechthoekige bouwvlakken gehanteerd. Er kunnen stedenbouwkundige redenen zijn om hier van af te wijken. Voor de situering en grootte van het bouwvlak gelden de volgende uitgangspunten:
woningtype | min. afstand zijdelingse perceelgrens voetnoot: De afstand tot de zijdelingse perceelgrens geldt alleen voor 'tussensituaties' en 'eindsituaties', die niet op een hoek liggen, bij 'hoeksituaties' gelden andere uitgangspunten | diepte bouwvlak | max. oppervlakte | min. afstand achterste perceelgrens | |||
vrijstaand [vrij] | 5m (eindsituatie) 3m (tussensituatie) |
15m | 200m2 | 8m | |||
twee-aaneen [tae] | 3m | 12m | 150m2 | 8m | |||
aaneengebouwd [aeg] | bestaande bebouwing | bestaande maat met afwijking 10m voetnoot: Bij aaneengebouwde woningen wordt de bestaande maat gehanteerd. Het wordt ook mogelijk om, zoals bij vrijstaand en twee-aaneen, het hoofdgebouw aan de achterzijde uit te breiden middels binnenplanse afwijking. Daarbij kan sprake zijn van de schaduwwerking. Aan deze afwijkingsbevoegdheid worden criteria gesteld ter voorkoming van onevenredige hinder voor omwonenden door schaduwwerking of in verband met privacy. |
- | 8m | |||
gestapeld | bestaande maat | bestaande maat | - | - |
Hoewel er door het hanteren van ruime bouwvlakken fysiek ruimte is voor de bouw van een extra woning, is daarvoor geen planologische ruimte. In de planregels is opgenomen dat het bestaand aantal woningen niet mag worden vermeerderd. Dit vanwege het regionale en gemeentelijke woonbeleid (zie paragraaf 3.4.3). Daar waar op grond van het woonbeleid nog ruimte is voor het realiseren van nieuwe woningen, is op de betreffende locaties de aanduiding 'maximum aantal woningen' opgenomen.
De plaatsing van bijbehorende bouwwerken als aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen is in de planregels verbaal beschreven. Alleen in enkele situaties waar dat op stedenbouwkundige gronden gewenst is, is er een aanduiding 'bijgebouwen' toegepast. Bijbehorende bouwwerken zijn ook binnen het bouwvlak mogelijk. De maximale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken op een bouwperceel is 120 m².
Voor kleinere percelen zouden de bouwmogelijkheden voor hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken kunnen leiden tot een ongewenste dichtheid aan bebouwing. Daarom is er per bouwwijze een maximum bebouwingspercentage van het bouwperceel opgenomen, te weten 30% voor vrijstaande woningen, 40% voor twee-aaneen woningen (halfvrijstaand) en 50% voor aaneengebouwde woningen (rijwoningen).
Binnen de woonfunctie worden onder voorwaarden nevenactiviteiten toegelaten in het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken, die qua functie hieraan ondergeschikt zijn. Deze aan huis verbonden activiteiten bestaan uit een aan huis verbonden beroep, een aan huis verbonden bedrijf, internetverkoop en bed & breakfast.
Bij een aan huis verbonden beroep en aan huis verbonden bedrijf is het uitgangspunt dat de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling past in een woonomgeving. Bij een bedrijf geldt aanvullend dat deze vermeld moet zijn in de activiteiten in de bijgevoegde Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging. Omdat de functiemengingslijst een algemene lijst is waarnaar in meerdere bestemmingen wordt verwezen, is niet zonder meer iedere in de lijst vermelde activiteit toegelaten. Leidend is dat de activiteit past in de woonomgeving. Verder zijn er enkele kwalitatieve en kwantitatieve voorwaarden gesteld en is detailhandel als hoofdactiviteit niet toegestaan.
Bij internetverkoop gaat het om een vorm van detailhandel dat op essentiële punten afwijkt van de traditionele detailhandel in winkels. Waar die traditionele detailhandel nu in bestemmingsplannen wordt uitgesloten vanwege haar (ruimtelijke) uitstraling en effecten op de omgeving, kan internetverkoop juist vanwege de aard en uitstraling van de activiteiten wel worden toegelaten.
Bij een bed & breakfast-accommodatie geldt dat er maximaal 2 gastenkamers mogen worden gebruikt ten behoeve van bed & breakfast. Door deze bepaling is het mogelijk binnen de grenzen van het bestemmingsplan initiatieven te ontplooien ter bevordering van het toerisme.
Een gedeelte van de woning mag onder voorwaarden als afhankelijke woonruimte worden gebruikt. Daarmee is het mogelijk om ruimten binnen de woning in te richten om een naaste te kunnen verzorgen uit het oogpunt van mantelzorg Een belangrijke voorwaarde is echter wel dat er geen sprake mag zijn van woningsplitsing. Hiervoor zijn geen regels in het bestemmingsplan opgenomen omdat het landelijke Besluit omgevingsrecht (Bor) reeds in voorziet in een vergunningvrije mogelijkheid.
Artikel 8 Waarde - Archeologie
De archeologische waarden worden beschermd door middel van dubbelbestemmingen welke zijn gebaseerd op de Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Bronckhorst. Deze artikelen zijn inhoudelijk hetzelfde van opbouw, maar verschillen onderling in archeologische waarden en de regels die daar mee samenhangen. 'Waarde - Archeologie' staat voor gebieden met een bekende zeer hoge of hoge archeologische waarde. Ter bescherming van deze waarden zijn bouwregels, gebruiksregels en een omgevingsvergunningstelsel opgenomen met daarbij een onderzoeksverplichting. Het bestemmingsregime is afhankelijk van de aangetoonde waarde en de hoogte van de verwachting. De onderzoeksverplichting vervalt als er reeds onderzoeksgegevens bekend zijn of op andere wijze voldoende informatie beschikbaar is over de aanwezigheid van archeologische waarden. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders, als onderzoeksgegevens daartoe aanleiding geven, de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk kunnen laten vervallen of deze kunnen omzetten van een verwachtingswaarde naar een aangetoonde waarde.
Sinds vaststelling van het bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst en de daaropvolgende veegplannen is er weer op 11 locaties openbaar groen en ander gemeentegrond verkocht. De gronden zijn inmiddels voor een deel in eigendom overgedragen en in gebruik door de nieuwe eigenaren. Voor een ander deel is de overeenkomst gesloten en als ontbindende voorwaarde opgenomen dat de akte pas passeert nadat het bestemmingsplan onherroepelijk is. Deze verkochte gronden kunnen worden ingepast in het bestemmingsplan.
De verkoop van openbaar groen en ander gemeentegrond die wordt meegenomen in dit bestemmingsplan betreft de volgende locaties:
Adres | Plaats | Kadastraal bekend |
Bobbinkstraat 4 | Baak | Steenderen, sectie P, nr 833 ged |
Brinkenhorst 11 | Hoog-Keppel | Keppel, sectie C, nr. 1872 |
Burg. Rijpstrastraat 2 | Zelhem | Zelhem, sectie O, nr. 2417 |
De Waay 8 | Hoog-Keppel | Keppel, sectie C, nr. 1874 |
De Zuylenkamp 10 | Hummelo | Hummelo, sectie D, nr. 2532 |
Kerkstraat 45 | Voor-Drempt | Keppel, sectie I, nr. 577 ged |
Vloed 17 | Hengelo | Hengelo, sectie F, nr. 3316 |
Wichmondseweg 9, 11A en 11B | Baak | Steenderen, sectie P, nr 833 ged |
Zevenweg 50 | Zelhem | Zelhem, sectie P, nr. 931 |
Van de verkochte gronden hebben 3 locaties in het vigerende bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst de bestemming 'Verkeer'. In 3 situaties, waarbij sprake is van ligging in de gemeentelijke hoofdgroenstructuur, is de bestemming 'Groen' van toepassing. In 4 situaties is de bestemming 'Maatschappelijk' van toepassing. In 1 situatie is de bestemming 'Agrarisch met waarde - Landschap' van toepassing. Op alle locaties geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', 'Waarde - Archeologische verwachting 1' of 'Waarde - Archeologische verwachting 3' ter bescherming van archeologische waarden. Bij Burg. Rijpstrastraat 2 is de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - lanenstructuur' vanwege de lanenstructuur langs de Ruurloseweg. Bij Vloed 17 is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen' opgenomen, waar degronden mede zijn bestemd voor het beheer en het onderhoud van de watergangen en/of retentievoorzieningen.
Dit hoofdstuk geeft in paragraaf 2.4 Verkoop openbaar groen en gemeentegrond de ruimtelijke onderbouwing van dit specifieke planonderdeel. Het bevat de inleiding van het planonderdeel (paragraaf 2.4.1), de beschrijving van het initiatief (paragraaf 2.4.2) en de uitvoerbaarheid van dit planonderdeel (paragraaf 2.4.3).
Paragraaf 2.4.1 Inleiding
Deze paragraaf bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 2.4.1.1), een beschrijving van het plangebied (paragraaf 2.4.1.2), de vigerende planologische situatie (paragraaf 2.4.1.3) en deze leeswijzer (paragraaf 2.4.1.4).
Paragraaf 2.4.2 Initiatief
In deze paragraaf wordt het initiatief toegelicht. Hierbij wordt ingegaan op de beschrijving van het inititiatief (paragraaf 2.4.2.1).
Paragraaf 2.4.3 Uitvoerbaarheid
In deze paragraaf wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Het betreft de toetsing van het beleidskader (paragraaf 2.4.3.1), omgevingsaspecten (paragraaf 2.4.3.2), volkshuisvestelijke aspecten (paragraaf 2.4.3.3), economische aspecten (paragraaf 2.4.3.4), maatschappelijke aspecten (paragraaf 2.4.3.5) en overleg en inspraak (paragraaf 2.4.3.6). Per uitvoerbaarheidsaspect wordt aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is op dat aspect. De laatste paragraaf (2.4.3.7) geeft een eindconclusie over de uitvoerbaarheid van het plan.
Paragraaf 2.4.4 Juridische aspecten planonderdeel
In deze paragraaf wordt een juridische toelichting gegeven op de in dit planonderdeel voorkomende bestemmingen.
Het gaat om 11 locaties waar openbaar groen en ander gemeentegrond is verkocht aan particulieren, die dit vervolgens als tuin/erf bij de bestemming 'Wonen' betrekken.
Gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, omzetting van reststukken openbaar groen en ander gemeentegrond naar tuin/erf, zijn er geen beleidsaspecten in het geding.
Voor de locaties Brinkenhorst 11, De Waay 8 en Vloed 17 geldt het volgende.
Deze gronden liggen in de hoofdgroenstructuur zoals vastgelegd in het gemeentelijke Groenstructuurplan. In de regel worden gronden in de hoofdgroenstructuur niet afgestoten. In onderhavige gevallen is echter sprake van ongeregistreerd (illegaal) grondgebruik ten behoeve van de aangrenzende woonpercelen. In dat geval wordt een afweging gemaakt of het behoud van deze gronden van wezenlijk belang is voor de kwaliteit van de hoofdgroenstructuur en het terugvorderen opweegt tegen het afstoten van deze gronden. Op deze drie locaties is vanuit groenbeleid overwogen dat het om slechts kleine stroken grond gaat waarvan het afstoten geen negatieve invloed heeft op de kwaliteit van de hoofdgroenstructuur.
Gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, omzetting van reststukken openbaar groen en ander gemeentegrond naar tuin/erf, zijn er geen omgevingsaspecten in het geding.
Gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, omzetting van reststukken openbaar groen en ander gemeentegrond naar tuin/erf, zijn er geen volkshuisvestingsaspecten in het geding.
Gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, omzetting van reststukken openbaar groen en ander gemeentegrond naar tuin/erf, zijn er beperkt economische aspecten in het geding. De verkochte gronden vertegenwoordigen een bepaalde waarde waarvoor per locatie een aankoopbedrag is bepaald. Daarin zijn kosten van het opnemen in dit bestemmingsplan verdisconteerd. Van een toewijsbare claim op planschade zal redelijkerwijs van geen sprake zijn.
Gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, omzetting van reststukken openbaar groen en ander gemeentegrond naar tuin/erf, zijn er geen maatschappelijk aspecten in het geding.
Gelet op de aard van het plan, omzetting van reststukken openbaar groen en ander gemeentegrond naar tuin/erf, zijn er geen belangen van andere overheden in het geding. Voorafgaand overleg is dan ook niet gevoerd. Wel wordt het ontwerp van het bestemmingsplan toegezonden aan het Waterschap Rijn en IJssel in het kader van overleg.
In deze paragraaf komen de juridische aspecten aan bod die betrekking hebben op de bestemmingen die voorkomen in dit specifieke planonderdeel. De algemene juridische aspecten zijn opgenomen in Hoofdstuk 4 Juridische aspecten algemeen.
Woningen zijn ondergebracht in de bestemming 'Wonen'. Voor regulering van de woonfunctie kan deels verwezen worden naar paragraaf 4.2.2.
Het hoofdgebouw (de woning, al dan niet met aan- en uitbouwen) kunnen worden gerealiseerd binnen het op de verbeelding aangegeven 'bouwvlak'. Deze bouwvlakken zijn, in tegenstelling tot de voorgaande plannen, niet per hoofdgebouw strak om de bestaande bebouwing getrokken, maar betreffen bouwstroken waarbinnen meerdere woningen liggen.
Bij het bepalen van de bouwvlakken worden de volgende uitgangspunten gehanteerd.
De woningen worden als volgt gereguleerd. In beginsel worden aaneengesloten bouwvlakken gehanteerd. Woningen van eenzelfde categorie (vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd, gestapeld) die naast elkaar gesitueerd zijn, worden zoveel mogelijk in één bouwvlak geplaatst. Daarbij worden in de regel rechthoekige bouwvlakken gehanteerd. Er kunnen stedenbouwkundige redenen zijn om hier van af te wijken. Voor de situering en grootte van het bouwvlak gelden de volgende uitgangspunten:
woningtype | min. afstand zijdelingse perceelgrens voetnoot: De afstand tot de zijdelingse perceelgrens geldt alleen voor 'tussensituaties' en 'eindsituaties', die niet op een hoek liggen, bij 'hoeksituaties' gelden andere uitgangspunten | diepte bouwvlak | max. oppervlakte | min. afstand achterste perceelgrens | |||
vrijstaand [vrij] | 5m (eindsituatie) 3m (tussensituatie) |
15m | 200m2 | 8m | |||
twee-aaneen [tae] | 3m | 12m | 150m2 | 8m | |||
aaneengebouwd [aeg] | bestaande bebouwing | bestaande maat met afwijking 10m voetnoot: Bij aaneengebouwde woningen wordt de bestaande maat gehanteerd. Het wordt ook mogelijk om, zoals bij vrijstaand en twee-aaneen, het hoofdgebouw aan de achterzijde uit te breiden middels binnenplanse afwijking. Daarbij kan sprake zijn van de schaduwwerking. Aan deze afwijkingsbevoegdheid worden criteria gesteld ter voorkoming van onevenredige hinder voor omwonenden door schaduwwerking of in verband met privacy. |
- | 8m | |||
gestapeld | bestaande maat | bestaande maat | - | - |
Hoewel er door het hanteren van ruime bouwvlakken fysiek ruimte is voor de bouw van een extra woning, is daarvoor geen planologische ruimte. In de planregels is opgenomen dat het bestaand aantal woningen niet mag worden vermeerderd. Dit vanwege het regionale en gemeentelijke woonbeleid (zie paragraaf 3.4.3). Daar waar op grond van het woonbeleid nog ruimte is voor het realiseren van nieuwe woningen, is op de betreffende locaties de aanduiding 'maximum aantal woningen' opgenomen.
De plaatsing van bijbehorende bouwwerken als aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen is in de planregels verbaal beschreven. Alleen in enkele situaties waar dat op stedenbouwkundige gronden gewenst is, is er een aanduiding 'bijgebouwen' toegepast. Bijbehorende bouwwerken zijn ook binnen het bouwvlak mogelijk. De maximale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken op een bouwperceel is 120 m².
Voor kleinere percelen zouden de bouwmogelijkheden voor hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken kunnen leiden tot een ongewenste dichtheid aan bebouwing. Daarom is er per bouwwijze een maximum bebouwingspercentage van het bouwperceel opgenomen, te weten 30% voor vrijstaande woningen, 40% voor twee-aaneen woningen (halfvrijstaand) en 50% voor aaneengebouwde woningen (rijwoningen).
Binnen de woonfunctie worden onder voorwaarden nevenactiviteiten toegelaten in het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken, die qua functie hieraan ondergeschikt zijn. Deze aan huis verbonden activiteiten bestaan uit een aan huis verbonden beroep, een aan huis verbonden bedrijf, internetverkoop en bed & breakfast.
Bij een aan huis verbonden beroep en aan huis verbonden bedrijf is het uitgangspunt dat de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling past in een woonomgeving. Bij een bedrijf geldt aanvullend dat deze vermeld moet zijn in de activiteiten in de bijgevoegde Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging. Omdat de functiemengingslijst een algemene lijst is waarnaar in meerdere bestemmingen wordt verwezen, is niet zonder meer iedere in de lijst vermelde activiteit toegelaten. Leidend is dat de activiteit past in de woonomgeving. Verder zijn er enkele kwalitatieve en kwantitatieve voorwaarden gesteld en is detailhandel als hoofdactiviteit niet toegestaan.
Bij internetverkoop gaat het om een vorm van detailhandel dat op essentiële punten afwijkt van de traditionele detailhandel in winkels. Waar die traditionele detailhandel nu in bestemmingsplannen wordt uitgesloten vanwege haar (ruimtelijke) uitstraling en effecten op de omgeving, kan internetverkoop juist vanwege de aard en uitstraling van de activiteiten wel worden toegelaten.
Bij een bed & breakfast-accommodatie geldt dat er maximaal 2 gastenkamers mogen worden gebruikt ten behoeve van bed & breakfast. Door deze bepaling is het mogelijk binnen de grenzen van het bestemmingsplan initiatieven te ontplooien ter bevordering van het toerisme.
Een gedeelte van de woning mag onder voorwaarden als afhankelijke woonruimte worden gebruikt. Daarmee is het mogelijk om ruimten binnen de woning in te richten om een naaste te kunnen verzorgen uit het oogpunt van mantelzorg Een belangrijke voorwaarde is echter wel dat er geen sprake mag zijn van woningsplitsing. Hiervoor zijn geen regels in het bestemmingsplan opgenomen omdat het landelijke Besluit omgevingsrecht (Bor) reeds in voorziet in een vergunningvrije mogelijkheid.
Artikel 8 Waarde - Archeologie, Artikel 9 Waarde - Archeologische verwachting 1 en Artikel 10 Waarde - Archeologische verwachting 3
De archeologische waarden worden beschermd door middel van dubbelbestemmingen welke zijn gebaseerd op de Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Bronckhorst. Deze artikelen zijn inhoudelijk hetzelfde van opbouw, maar verschillen onderling in archeologische waarden en de regels die daar mee samenhangen. Waarde - Archeologie staat voor gebieden met een bekende zeer hoge of hoge archeologische waarde. Waarde - Archeologische verwachting 1 staat voor een hoge verwachtingswaarde. Waarde - Archeologische verwachting 3 staat voor een lage verwachtingswaarde.
Ter bescherming van deze waarden zijn bouwregels, gebruiksregels en een omgevingsvergunningstelsel opgenomen met daarbij een onderzoeksverplichting. Het bestemmingsregime is afhankelijk van de aangetoonde waarde en de hoogte van de verwachting. De onderzoeksverplichting vervalt als er reeds onderzoeksgegevens bekend zijn of op andere wijze voldoende informatie beschikbaar is over de aanwezigheid van archeologische waarden. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders, als onderzoeksgegevens daartoe aanleiding geven, de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk kunnen laten vervallen of deze kunnen omzetten van een verwachtingswaarde naar een aangetoonde waarde.
In het bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst bleken enkele onvolkomenheden te staan die na het vaststellen van het plan in de praktijk naar voren zijn gekomen. Dit betreft zowel specifieke locaties als generieke planregels. Deze onvolkomenheden worden in dit bestemmingsplan hersteld.
De in dit bestemmingsplan te corrigeren zaken betreft de locaties:
Locatie |
Bleekstraat 3 Hengelo |
Zelhemseweg 5 Hengelo |
Bleekstraat 3 Hengelo
Deze locatie heeft de bestemming 'Horeca' met de functieaanduiding 'horeca van categorie 1'.
Zelhemseweg 5 Hengelo
Deze locatie heeft de bestemming 'Wonen' met de bouwaanduiding 'twee-aaneen'.
Dit hoofdstuk geeft in paragraaf 2.5 Correctie onvolkomenheden de ruimtelijke onderbouwing van dit specifieke planonderdeel. Het bevat de inleiding van het planonderdeel (paragraaf 2.5.1), de beschrijving van het initiatief (paragraaf 2.5.2) en de uitvoerbaarheid van dit planonderdeel (paragraaf 2.5.3).
Paragraaf 2.5.1 Inleiding
Deze paragraaf bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 2.5.1.1), een beschrijving van het plangebied (paragraaf 2.5.1.2), de vigerende planologische situatie (paragraaf 2.5.1.3) en deze leeswijzer (paragraaf 2.5.1.4).
Paragraaf 2.5.2 Initiatief
In deze paragraaf wordt het initiatief toegelicht. Hierbij wordt ingegaan op de beschrijving van het inititiatief (paragraaf 2.5.2.1).
Paragraaf 2.5.3 Uitvoerbaarheid
In deze paragraaf wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Het betreft de toetsing van het beleidskader (paragraaf 2.5.3.1), omgevingsaspecten (paragraaf 2.5.3.2), volkshuisvestelijke aspecten (paragraaf 2.5.3.3), economische aspecten (paragraaf 2.5.3.4), maatschappelijke aspecten (paragraaf 2.5.3.5) en overleg en inspraak (paragraaf 2.5.3.6). Per uitvoerbaarheidsaspect wordt aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is op dat aspect. De laatste paragraaf (2.5.3.7) geeft een eindconclusie over de uitvoerbaarheid van het plan.
Paragraaf 2.5.4 Juridische aspecten planonderdeel
In deze paragraaf wordt een juridische toelichting gegeven op de in dit planonderdeel voorkomende bestemmingen.
Bleekstraat 3 Hengelo
Bij dit adres is in het plan Stedelijk gebied Bronckhorst binnen de bestemming 'Horeca' de functieaanduiding 'horeca van categorie 1' opgenomen. Binnen deze categorie zijn uitsluitend vormen van horeca-activiteiten toegestaan waar in hoofdzaak maaltijden, (alcoholische) dranken en/of logies worden verstrekt en waarvan de exploitatie doorgaans in de avonduren plaatsvindt, zoals een café, restaurant, hotel en pension. Bij dit horecabedrijf is echter al jarenlang een zaal aanwezig. Bij de inventarisatie en wijze van bestemmen is dit kennelijk niet onderkend. Destijds had de functieaanduiding 'horeca van categorie 3' moeten worden toegekend. Binnen deze categorie zijn ook zaalaccommodaties toegestaan. In onderhavig plan is op deze locatie de functieaanduiding 'horeca van categorie 3' opgenomen.
Zelhemseweg 5 Hengelo
Bij dit adres is in het plan Stedelijk gebied Bronckhorst binnen de bestemming 'Wonen' de bouwaanduiding 'twee-aaneen' opgenomen terwijl het een vrijstaande woning is. Dit is ook in de Basisadministratie gebouwen (BAG) opgenomen. In onderhavig plan is op deze locatie de bouwaanduiding 'vrijstaand' opgenomen. Aangezien de naastgelegen woningen nrs. 7 en 9 halfvrijstaand zijn, zijn de bouwvlakken losgekoppeld en heeft nr. 5 een eigen bouwvlak gekregen.
Gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, het corrigeren van onvolkomenheden en het vastleggen van de bestaande situatie, zijn er geen beleidsaspecten in het geding.
Gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, het corrigeren van onvolkomenheden en het vastleggen van de bestaande situatie, zijn er geen omgevingsaspecten in het geding.
Gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, het corrigeren van onvolkomenheden en het vastleggen van de bestaande situatie, zijn er geen volkshuisvestingsaspecten in het geding.
Gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, het corrigeren van onvolkomenheden en het vastleggen van de bestaande situatie, zijn er beperkt economische aspecten in het geding. Van een toewijsbare claim op planschade zal redelijkerwijs van geen sprake zijn.
Gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, het corrigeren van onvolkomenheden en het vastleggen van de bestaande situatie, zijn er geen maatschappelijk aspecten in het geding.
Gelet op de aard van het plan, het corrigeren van onvolkomenheden en het vastleggen van de bestaande situatie, zijn er geen belangen van andere overheden in het geding. Voorafgaand overleg is dan ook niet gevoerd. Wel wordt het ontwerp van het bestemmingsplan toegezonden aan het Waterschap Rijn en IJssel in het kader van overleg.
In deze paragraaf komen de juridische aspecten aan bod die betrekking hebben op de bestemmingen die voorkomen in dit specifieke planonderdeel. De algemene juridische aspecten zijn opgenomen in Hoofdstuk 4 Juridische aspecten algemeen.
Horecavoorzieningen buiten de bestemming 'Centrum' hebben de bestemming 'Horeca' gekregen. In beginsel wordt de bestaande situatie vastgelegd. De categorieën van horecabedrijven zijn met de aanduiding 'horeca van categorie (nummer horecacategorie)' op de verbeelding opgenomen. Deze categorie-indeling wordt bepaald door de bestaande situatie en de beperkingen die de ligging in de woongebieden met zich meebrengt.
In de begripsbepalingen is de indeling van de horeca-categorieën opgenomen:
Om toch enige flexibiliteit te creëren is een omgevingsvergunningsbepaling opgenomen die het mogelijk maakt om omgevingsvergunning te verlenen van de horecacategorie op een perceel.
Wonen is in eerste aanleg op de verdieping toegestaan. Enkel het bestaand aantal woningen is toegelaten en mag in aantal niet toenemen. Omdat het solitaire horecabedrijven in de woonwijken betreft, is het gebruik enkel als woning op zichzelf niet bezwaarlijk. Daarom kan er bij een omgevingsvergunning met afwijking uitsluitend gebruik van het pand als woning worden toegelaten. Daar waar een aparte bedrijfswoning op het bouwperceel aanwezig is, is deze aangeduid door middel van de aanduiding 'bedrijfswoning'.
Terrassen zijn uitsluitend toegestaan aan de naar de weg gekeerde zijde van het horecabedrijf.
Woningen zijn ondergebracht in de bestemming 'Wonen'. Voor regulering van de woonfunctie kan deels verwezen worden naar paragraaf 4.2.2.
Het hoofdgebouw (de woning, al dan niet met aan- en uitbouwen) kunnen worden gerealiseerd binnen het op de verbeelding aangegeven 'bouwvlak'. Deze bouwvlakken zijn, in tegenstelling tot de voorgaande plannen, niet per hoofdgebouw strak om de bestaande bebouwing getrokken, maar betreffen bouwstroken waarbinnen meerdere woningen liggen.
Bij het bepalen van de bouwvlakken worden de volgende uitgangspunten gehanteerd.
De woningen worden als volgt gereguleerd. In beginsel worden aaneengesloten bouwvlakken gehanteerd. Woningen van eenzelfde categorie (vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd, gestapeld) die naast elkaar gesitueerd zijn, worden zoveel mogelijk in één bouwvlak geplaatst. Daarbij worden in de regel rechthoekige bouwvlakken gehanteerd. Er kunnen stedenbouwkundige redenen zijn om hier van af te wijken. Voor de situering en grootte van het bouwvlak gelden de volgende uitgangspunten:
woningtype | min. afstand zijdelingse perceelgrens voetnoot: De afstand tot de zijdelingse perceelgrens geldt alleen voor 'tussensituaties' en 'eindsituaties', die niet op een hoek liggen, bij 'hoeksituaties' gelden andere uitgangspunten | diepte bouwvlak | max. oppervlakte | min. afstand achterste perceelgrens | |||
vrijstaand [vrij] | 5m (eindsituatie) 3m (tussensituatie) |
15m | 200m2 | 8m | |||
twee-aaneen [tae] | 3m | 12m | 150m2 | 8m | |||
aaneengebouwd [aeg] | bestaande bebouwing | bestaande maat met afwijking 10m voetnoot: Bij aaneengebouwde woningen wordt de bestaande maat gehanteerd. Het wordt ook mogelijk om, zoals bij vrijstaand en twee-aaneen, het hoofdgebouw aan de achterzijde uit te breiden middels binnenplanse afwijking. Daarbij kan sprake zijn van de schaduwwerking. Aan deze afwijkingsbevoegdheid worden criteria gesteld ter voorkoming van onevenredige hinder voor omwonenden door schaduwwerking of in verband met privacy. |
- | 8m | |||
gestapeld | bestaande maat | bestaande maat | - | - |
Hoewel er door het hanteren van ruime bouwvlakken fysiek ruimte is voor de bouw van een extra woning, is daarvoor geen planologische ruimte. In de planregels is opgenomen dat het bestaand aantal woningen niet mag worden vermeerderd. Dit vanwege het regionale en gemeentelijke woonbeleid (zie paragraaf 3.4.3). Daar waar op grond van het woonbeleid nog ruimte is voor het realiseren van nieuwe woningen, is op de betreffende locaties de aanduiding 'maximum aantal woningen' opgenomen.
De plaatsing van bijbehorende bouwwerken als aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen is in de planregels verbaal beschreven. Alleen in enkele situaties waar dat op stedenbouwkundige gronden gewenst is, is er een aanduiding 'bijgebouwen' toegepast. Bijbehorende bouwwerken zijn ook binnen het bouwvlak mogelijk. De maximale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken op een bouwperceel is 120 m².
Voor kleinere percelen zouden de bouwmogelijkheden voor hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken kunnen leiden tot een ongewenste dichtheid aan bebouwing. Daarom is er per bouwwijze een maximum bebouwingspercentage van het bouwperceel opgenomen, te weten 30% voor vrijstaande woningen, 40% voor twee-aaneen woningen (halfvrijstaand) en 50% voor aaneengebouwde woningen (rijwoningen).
Binnen de woonfunctie worden onder voorwaarden nevenactiviteiten toegelaten in het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken, die qua functie hieraan ondergeschikt zijn. Deze aan huis verbonden activiteiten bestaan uit een aan huis verbonden beroep, een aan huis verbonden bedrijf, internetverkoop en bed & breakfast.
Bij een aan huis verbonden beroep en aan huis verbonden bedrijf is het uitgangspunt dat de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling past in een woonomgeving. Bij een bedrijf geldt aanvullend dat deze vermeld moet zijn in de activiteiten in de bijgevoegde Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging. Omdat de functiemengingslijst een algemene lijst is waarnaar in meerdere bestemmingen wordt verwezen, is niet zonder meer iedere in de lijst vermelde activiteit toegelaten. Leidend is dat de activiteit past in de woonomgeving. Verder zijn er enkele kwalitatieve en kwantitatieve voorwaarden gesteld en is detailhandel als hoofdactiviteit niet toegestaan.
Bij internetverkoop gaat het om een vorm van detailhandel dat op essentiële punten afwijkt van de traditionele detailhandel in winkels. Waar die traditionele detailhandel nu in bestemmingsplannen wordt uitgesloten vanwege haar (ruimtelijke) uitstraling en effecten op de omgeving, kan internetverkoop juist vanwege de aard en uitstraling van de activiteiten wel worden toegelaten.
Bij een bed & breakfast-accommodatie geldt dat er maximaal 2 gastenkamers mogen worden gebruikt ten behoeve van bed & breakfast. Door deze bepaling is het mogelijk binnen de grenzen van het bestemmingsplan initiatieven te ontplooien ter bevordering van het toerisme.
Een gedeelte van de woning mag onder voorwaarden als afhankelijke woonruimte worden gebruikt. Daarmee is het mogelijk om ruimten binnen de woning in te richten om een naaste te kunnen verzorgen uit het oogpunt van mantelzorg Een belangrijke voorwaarde is echter wel dat er geen sprake mag zijn van woningsplitsing. Hiervoor zijn geen regels in het bestemmingsplan opgenomen omdat het landelijke Besluit omgevingsrecht (Bor) reeds in voorziet in een vergunningvrije mogelijkheid.
Artikel 8 Waarde - Archeologie en Artikel 9 Waarde - Archeologische verwachting 1
De archeologische waarden worden beschermd door middel van dubbelbestemmingen welke zijn gebaseerd op de Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Bronckhorst. Deze artikelen zijn inhoudelijk hetzelfde van opbouw, maar verschillen onderling in archeologische waarden en de regels die daar mee samenhangen. Waarde - Archeologie staat voor gebieden met een bekende zeer hoge of hoge archeologische waarde. Waarde - Archeologische verwachting 1 staat voor een hoge verwachtingswaarde.
Ter bescherming van deze waarden zijn bouwregels, gebruiksregels en een omgevingsvergunningstelsel opgenomen met daarbij een onderzoeksverplichting. Het bestemmingsregime is afhankelijk van de aangetoonde waarde en de hoogte van de verwachting. De onderzoeksverplichting vervalt als er reeds onderzoeksgegevens bekend zijn of op andere wijze voldoende informatie beschikbaar is over de aanwezigheid van archeologische waarden. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders, als onderzoeksgegevens daartoe aanleiding geven, de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk kunnen laten vervallen of deze kunnen omzetten van een verwachtingswaarde naar een aangetoonde waarde.
In dit hoofdstuk wordt het algemene ruimtelijke beleidskader weergegeven. De paragrafen bevatten samenvattingen van het beleid het rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Daarmee is de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Wel zijn er 13 nationale belangen opgenomen in de SVIR, die nader zijn uitgewerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen,
de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale
belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen
bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale
verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de
AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen
aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale
belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen
die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische
Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Dat betekent dat de AMvB
regels geeft over bestemmingen en het gebruik van ronden. Daarnaast kan zij aan de
gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk
te motiveren.
Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
Volgens artikel 2.10 van het Barro worden bij provinciale verordening de gebieden aangewezen die de ecologische hoofdstructuur vormen alsmede de wezenlijke kenmerken hiervan. Bij provinciale verordening worden regels gesteld die bewerkstelligen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied behorende tot de ecologische hoofdstructuur en een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken geen activiteiten mogelijk maken ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden, tenzij:
Daarnaast biedt het Barro de mogelijkheid de begrenzing te wijzigen:
De uitwerking in de provinciale Omgevingsvisie van Gelderland wordt toegelicht in paragraaf 3.2.1.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd en ook in het Barro opgenomen. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2). Dit artikel bepaalt dat een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies gebaseerd dient te zijn op een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en op een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Per 1 juli 2017 is de 'nieuwe' ladder in werking getreden. Hiermee heeft de wetgever gepoogd een aantal knelpunten die in de praktijk zijn gesignaleerd, zoveel mogelijk op te lossen.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en om overprogrammering te voorkomen. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Voor iedere nieuwe stedelijke ontwikkeling (binnen en buiten bestaand stedelijk gebied) moet de behoefte worden beschreven in de plantoelichting. Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien dat niet mogelijk is, dan dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden een rol spelen. De behoefte wordt onderbouwd en afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Dit betekent dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de resultaten ook zijn opgenomen in de beschrijving.
Bij de Ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro gehanteerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.”
Het beter benutten van het bestaand stedelijk gebied kent randvoorwaarden en een concurrerende ruimtevraag die wordt opgelost door maatwerk te bieden binnen de kaders die wet- en regelgeving stellen. Uitgangspunt hierbij is een goede ruimtelijke ordening gericht op een duurzame ruimtelijke kwaliteit. Met de huidige maatschappelijke opgaven op o.a. het gebied van klimaat en energie is het duidelijk dat er meerdere claims liggen op de ruimte binnen bestaand stedelijk gebied. Deze claims moeten onderling afgewogen worden om tot zorgvuldig ruimtegebruik en een duurzame ruimtelijke kwaliteit te komen. Het transparant en helder motiveren is de essentie van het werken aan een duurzame verstedelijking.
De Ladder moet ook worden toegepast bij globale en flexibele bestemmingsplannen, op een moment dat de ontwikkeling nog niet concreet is. Ook een wijzigings- of uitwerkingsplan moet aan de Ladder worden getoetst. In zo’n geval kan dus sprake zijn van een dubbele laddertoets. In de Omgevingswet is al meegenomen dat het zwaartepunt van de te verrichten onderzoeken ligt op het moment dat ontwikkelingen meer concreet zijn. Vooruitlopend op de Omgevingswet kan bij het (globale) bestemmingsplan worden bepaald dat de laddertoets zich niet richt op de toelichting bij het bestemmingsplan, maar eerst op de toelichting bij het wijzigings- of uitwerkingsplan. De gemeenteraad kan er dus voor kiezen om de laddertoets door te schuiven, maar hoeft dit niet te doen. Het eventueel doorschuiven van de laddertoets laat onverlet dat het (globale) bestemmingsplan ter ruimtelijke onderbouwing een toelichting moet bevatten. Er geldt dus een onderzoeksplicht bij het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid of een uitwerkingsplicht in een (globaal) bestemmingsplan. Wel wordt aangenomen dat de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan dat voorziet in de mogelijkheid van een wijzigings- of uitwerkingsplan, wat globaler kan worden gemotiveerd.
Provincies hebben de bevoegdheid om in hun verordening op de Ladder in het Bro aanvullende regels te stellen, mits deze niet strijdig zijn met het Bro. Bij het geven van aanvullende regels moeten provincies uitgaan van de Bro-definities en prudent omgaan met de vraag of er nog wel behoefte is om aanvullende regels te stellen.
De opvattingen over de omgang met monumenten zijn sterk veranderd. Gebieden worden belangrijker dan individuele gebouwen. Ook de inzichten over de organisatie van de monumentenzorg zijn anders. Het systeem is daarom aangepast aan de ontwikkelingen van deze tijd. De Directie Erfgoed & Kunsten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is verantwoordelijk voor de beleidsontwikkeling van deze modernisering.
Cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening
Cultureel erfgoed krijgt een belangrijke plaats binnen de ruimtelijke ordening. Met
de visie Kiezen voor karakter toont het kabinet zijn verantwoordelijkheid voor een
goede omgang met onroerend cultureel erfgoed van nationale betekenis bij integrale
ruimtelijke afwegingen.
Vijf prioriteiten
Het kabinet kiest voor de komende jaren vijf prioriteiten in het gebiedsgerichte erfgoedbeleid:
Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in
een gebied te beschermen. Dit betekent dat de rol die gemeenten, provincies en de
rijksoverheid hebben in de erfgoedzorg verandert. In oktober 2010 stuurden de Rijksdienst
voor het Cultureel Erfgoed en de steunpunten een brief over de ondersteuning op dit
gebied aan de gemeenten.
Besluit ruimtelijke ordening
In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken
van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. De Rijksdienst
helpt gemeenten hiermee met de Handreiking erfgoed en ruimte. In deze handreiking
staat hoe gemeenten zo'n inventarisatie en analyse kunnen uitvoeren. Ook wordt aangegeven
op welke wijze gemeenten cultuurhistorische waarden kunnen opnemen in een bestemmingsplan.
Krachtiger en eenvoudigere regels
Minder regels, kortere procedures en structureel meer financiële middelen zorgen voor
een duurzame instandhouding van rijksmonumenten. Deze regels hebben betrekking op
vergunningen, subsidie en kwaliteit
Vergunning
De monumentenvergunning wordt onderdeel van de omgevingsvergunning (Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht). Ook wordt bepaald welke werkzaamheden zonder vergunning kunnen worden
uitgevoerd.
Subsidie
Het aanvragen van een Brim-subsidie is in 2011 nog verder vereenvoudigd. De minister
heeft structureel extra middelen beschikbaar gesteld voor zowel reguliere instandhouding
als incidentele restauraties.
Kwaliteit
De Rijksdienst staat de restauratiesector bij in het uitwerken van normen om de kwaliteit
van restauraties te borgen. Het behoud en de overdracht van vakkennis vormen onderdeel
van dat project.
Herbestemming
Monumenten die hun functie verliezen, komen vaak leeg te staan. Belangrijke cultuurhistorische
waarden gaan dan verloren. Herbestemming van gebouwen, complexen en structuren kan
dit tegengaan. Bij de modernisering van de monumentenzorg is herbestemming een essentieel
onderwerp. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2010 een Nationaal Programma
Herbestemming in het leven geroepen. Bovendien ondersteunt de Rijksdienst het programma
met geld en medewerkers. Een groot aantal organisaties werkt verder aan een gezamenlijke
agenda van activiteiten om herbestemming te stimuleren. Deze Nationale Agenda Herbestemming
bestrijkt het brede veld van herbestemming. In deze Nationale Agenda Herbestemming
wordt ingezet op:
Het opzetten van een kennisinfrastructuur
De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is binnen de monumentenzorg het kenniscentrum
bij de rijksoverheid. Daarnaast zijn er nog veel instanties die kennis hebben van
het erfgoed. Kennis op academisch niveau, vakinhoudelijke en operationele kennis en
ervaring in de praktijk. De Rijksdienst heeft hierbij een stimulerende en verbindende
rol.
Kennisuitwisseling
Om uitwisseling van kennis mogelijk te maken, is een goed functionerende kennisinfrastructuur nodig. Daaromheeft de Rijksdienst het programma Kennisinfrastructuur Modernisering Monumentenzorg (KIMOMO) opgezet. Met dit informatiesysteem voorziet de Rijksdienst de erfgoedsector van digitale informatie. Het programma KIMOMO liep van januari 2010 tot en met december 2013.
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015, inclusief alle tussentijdse wijzigingen.
Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021 en de daarbij behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid, met een vooruitblik richting 2050. Met dit waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het streven is gericht op een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in het NWP2 dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
In het NWP2 staan de volgende ambities centraal:
Belangrijke onderdelen van dit plan zijn:
Voor het NWP2 is een milieueffectrapport opgesteld. Daarin is ook een passende beoordeling vanuit Natura 2000 opgenomen.
Gelijktijdig met de vaststelling van het NWP2 is ook het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021 vastgesteld. Het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren beschrijft hoe grote rivieren en kanalen, het IJsselmeergebied, de Zuidwestelijke Delta, de Noordzee en de Waddenzee beheerd moeten worden. Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor het beheer.
De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.
Het Waterbeleid 21e eeuw breekt met de traditie van zoveel mogelijk pompen en zo snel mogelijk lozen. De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een drietrapsstrategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk afgevoerd wordt, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen De strategie vasthouden, bergen, afvoeren betekent ook dat het water meer dan nu de kans krijgt om langzaam in de grond te zakken. Zo bestrijden we het watertekort. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.
In het kader van het actualiseren van bestemmingsplannen betekent dit dat het aanbeveling verdient om ook in het bestaand stedelijk gebied ruimte te reserveren voor waterberging; bijvoorbeeld door deze mogelijkheid toe te voegen aan een bestemming 'Groen'.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze nieuwe wet vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving. Het geeft invulling aan de decentralisatieafspraken die het Rijk met de provincies heeft gemaakt in het Bestuursakkoord natuur en in het Natuurpact. Het brengt ook vereenvoudiging ten opzichte van het bestaande stelsel, onder meer door een betere aansluiting op het Europese recht en op het omgevingsrecht. Slechts één wet en minder regels maakt de regelgeving omtrent natuurbescherming overzichtelijker en wordt het makkelijker om de wet toe te passen.
Rolverdeling Rijk, provincie en gemeente
De provincies bepalen wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de
provincies voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk
voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer. De gemeenten komen, net als
onder de geldende wetgeving, bij de uitvoering in beeld als de aanvrager van een natuurvergunning
of -ontheffing wil aanhaken bij een door de gemeente te verlenen omgevingsvergunning;
de inhoudelijke natuurtoets wordt (ook) dan uitgevoerd door de provincie, die een
verklaring van geen bedenkingen aan de gemeente moet afgeven.
Voor burgers en bedrijven is het belangrijk dat zij makkelijk en snel weten of een
activiteit met mogelijke schade voor de natuur is toegestaan. Een aanvraag voor een
omgevingsvergunning bij de gemeente wordt net als voorheen getoetst aan de Wet Natuurbescherming.
Het blijft mogelijk om bij de provincie een aparte natuurvergunning aan te vragen.
Gebiedsbescherming
Wat betreft gebiedsbescherming vervalt de bescherming van de Beschermde natuurmonumenten, maar verandert er voor Natura 2000 weinig. De bescherming van de Natura 2000-gebieden is gebaseerd op internationale verplichtingen. Die veranderen niet en daarom zal vanaf 2017 op de dezelfde manier worden getoetst als nu het geval is.
Bescherming van dieren en planten
Het is belangrijk voor de natuur dat er veel verschillende planten- en diersoorten
zijn. Sommige diersoorten zijn kwetsbaar, zoals vleermuizen en mussen. Een goede natuurbescherming
is belangrijk. Onder de Wet natuurbescherming geldt, net als onder de Flora- en faunawet,
een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat u
werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo
veel mogelijk nalaat of maatregelen neemt om onnodige schade aan dieren en planten
te voorkomen.
De lijsten met beschermde soorten zijn aangepast. Zo is een aantal soorten planten,
insecten en vissen voortaan niet meer beschermd. De Wet natuurbescherming brengt het
aantal beschermingsregimes terug.
De beschermde status van soorten kan per provincie gaan verschillen. Provincies hebben
de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal
beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.
Bescherming van bosopstanden
De regels van de huidige Boswet zijn grotendeels onveranderd opgenomen in de Wet natuurbescherming. Zo zijn de ‘bebouwde kom Boswet’, melding en herplantplicht hetzelfde. Wel is er een aantal vrijstellingen opgenomen van de herplantplicht, zoals bij maatregelen opgenomen in een ontheffing of vergunning, of via een goedgekeurde gedragscode.
Jacht om schade te beperken
Er mag worden gejaagd wanneer dieren schade veroorzaken of om te beheren. Provincies,
grondeigenaren, dieren- of natuurorganisaties en jagers maken samen vooraf een faunabeheerplan.
Daarin staat op welke en op hoeveel dieren gejaagd mag worden. Na het jachtseizoen
moeten de jagers volgens de nieuwe wet laten weten welke dieren zijn afgeschoten.
Dit zorgt voor beter inzicht in de jacht.
Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan
door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit
kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water
en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal:
het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats
ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking
op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de
kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten
verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare
objecten komen.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers
valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke
ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f)
is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied
van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van
het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de
blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke
stoffen.
Op inrichtingen en transport is verschillende wet- en regelgeving van toepassing.
Dit wordt in de navolgende paragrafen nader toegelicht.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is op 27 oktober 2004 van kracht geworden en regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) staan regels over de veiligheidsafstanden en over de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De gemeentelijke beleidsvisie op externe veiligheidbeleid voor inrichtingen is opgenomen in paragraaf 3.4.17.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe
veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. De normstelling
is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het Bevb regelt
de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten.
Gemeenten zijn verplicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden
met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het PR is de 10-6
contour de grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare
objecten. Het GR moet worden verantwoord binnen het invloedsgebied van de buisleiding.
Voor een aantal installaties, zoals bijvoorbeeld lpg tankstations, pgs 15 kluizen
en ammoniak koelinstallaties, gelden vaste afstanden voor het plaatgebonden risico
en het invloedsgebied. Voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet een berekening
worden gemaakt om de plaatsgebonden risicocontour en het invloedsgebied te kunnen
bepalen. Daarnaast wordt in elk bestemmingsplan ruimte gereserveerd voor onderhoud
aan de leiding door een belemmerende strook van minimaal 5,0 m aan weerszijden van
de leiding met een bouwverbod en een omgevingsvergunningstelsel.
Het Besluit externe veiligheid transportroutes, inwerking getreden op 1 april 2015, betreft milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportroutes. Het besluit bevat de uitwerking van de ruimtelijke component van het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Doel van dit besluit is het waarborgen van een basisbeschermingsniveau door te voorkomen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen mensen worden blootgesteld aan een hoger risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen dan maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht. Verder maakt het besluit de kans op een ramp met veel slachtoffers inzichtelijk en biedt het regels voor het afwegen van het risico ten opzichte van de ruimtelijke ontwikkelingen.
Bijna alle activiteiten die mensen ondernemen hebben milieugevolgen. Voor activiteiten die nadelige milieugevolgen kunnen hebben, kan het vereist zijn dat een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld. De procedure voor de milieu-effectrapportage is geregeld in de Wet milieubeheer. De uitvoeringsregels staan in het Besluit m.e.r.
In het Besluit m.e.r. staan de verschillende activiteiten, besluiten en overheidsplannen waarvoor het verplicht is een milieu-effectrapportage te maken. Hierdoor wordt het milieubelang volwaardig meegewogen in de besluitvorming.
In het Besluit m.e.r. (gewijzigd 1 april 2011) wordt onderscheid gemaakt in de volgende typen m.e.r.:
In het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten, plannen en besluiten genoemd waarvoor een m.e.r. in alle gevallen verplicht is als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Voor deze activiteiten moet een milieu-effectrapportage worden opgesteld.
In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten, plannen en besluiten genoemd waarvoor een m.e.r. in alle gevallen verplicht is als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Voor deze activiteiten moet een milieu-effectrapportage worden opgesteld.
Onderdeel B van de bijlage bij het Besluit m.e.r. bevat activiteiten die qua omvang onder de in onderdeel C genoemde drempel blijven. Voor deze situaties moet eveneens in alle gevallen als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden, per geval door middel van een m.e.r.-beoordeling worden vastgesteld of een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld.
De drempelwaarden in onderdeel D zijn indicatief. Om te beoordelen of voor een activiteit een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt kan niet alleen volstaan worden met het raadplegen van de drempelwaarden in onderdeel D. Er moet sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 een extra stap doorlopen worden om na te gaan of er een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Dit wordt ook wel aangeduid met de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'.
Op 9 juli 2014 en 24 september 2014 stelden Provinciale Staten respectievelijk de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid (zie 3.2.1) en in de Omgevingsverordening staan de regels (zie 3.2.2). Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beiden op 18 oktober 2014 in werking getreden. Visie en verordening zijn nadien enkele malen geactualiseerd. Dit is, indien van toepassing, in de navolgende paragrafen verwerkt.
De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Ruimte in kleinere kernen en vrijgekomen bebouwing in het landelijk gebied kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het landelijk gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden. Bouwprogramma's voor nieuwe woningen zijn daarbij in regionaal verband afgestemd. Waar mogelijk kan lokaal maatwerk worden geleverd. De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:
Voor nieuwe stedelijke functies in het buitengebied geldt dat deze afgewogen dienen
te worden in het licht van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. De Gelderse
ladder voor duurzaam ruimtegebruik vervangt het beleid van de woningbouwcontour en
de zoekzones. Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar
het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes
voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige
ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden
om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede
afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan
zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.
De rijksladder heeft betrekking op stedelijke ontwikkelingen. De provincie wil onderzoeken of de ladder ook voor landelijke functies kan worden uitgewerkt. Vooruitlopend daarop spreekt de provincie nu al van de ladder voor duurzaam ruimtegebruik.
De provincie streeft naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden
natuurgebieden. De provincie heeft daartoe de Ecologische Hoofdstructuur opnieuw gedefinieerd
in het Gelders
Natuurnetwerk (GNN). In het GNN is uitsluitend sprake van een natuurbestemming. Hier ligt een opgave
om nog 2.700 hectare natuur te ontwikkelen. Dit was aanvankelijk 11.000 en vervolgens
5.300 hectare. Het zoekgebied dat hiervoor beschikbaar is, is circa 4.100 hectare
groot. De provincie richt zich op het realiseren van een robuust Gelders Natuurwerk
met voldoende middelen voor het ontwikkelen, onderhouden en beheren op de langere
termijn.
De 'niet-natuur' in de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (woningen, bedrijven,
infrastructuur) heet voortaan de Groene Ontwikkelingszone (GO). De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling
in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende
en inliggende natuurgebieden. Het betreft 25.000 hectare grond. In de GO liggen ontwikkelingsmogelijkheden
voor organisaties en particulieren. De ontwikkelingen moeten passen bij het karakter
van het GO. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische
ontwikkeling in combinatie met versterking van de samenhang tussen aangrenzende en
inliggende natuurgebieden.
De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking van het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Voor de niet-grondgebonden landbouw stuurt de verordening op een 'plussenbeleid' (bovenwettelijke maatregelen) bij uitbreidingen. Een en ander volgens door de gemeenten/regio's nader uit te werken beleidskaders.
Op het terrein van de ruimtelijke ordening en volkshuisvesting heeft de Regio Achterhoek geen structurele overgedragen taak. Sinds september 2008 worden deze taken door de gezamenlijke gemeenten zelf opgepakt. Bestuurlijk en ambtelijk aanspreekpunt voor dit werkterrein ligt bij respectievelijk de gemeente Aalten en Bronckhorst.
De gemeenteraden van Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk hebben in hun vergaderingen van april/mei 2012 de 'Regionale structuurvisie Achterhoek 2012' vastgesteld. De gemeenteraad van Montferland heeft de visie niet formeel vastgesteld, maar daaraan wel instemming betuigd, omdat Montferland voor ruimtelijk ordening tevens deel uitmaakt van de Stadsregio.
De Regionale structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2004. Er is gekozen voor een actualisatie, omdat in de Achterhoek zich een aantal belangrijke en ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen voordoen, zoals:
Deze ontwikkelingen zullen gevolgen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd
en gewerkt wordt in de Achterhoek. Ze hebben ook invloed op de wijze waarop geld verdiend
wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De
geactualiseerde visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven
goed te kunnen faciliteren. Dit door belangrijke ruimtelijke thema’s te agenderen
en hierop afstemming tussen gemeenten te zoeken. Het doel is, dat de Achterhoek ook
in de toekomst een vitale, regionale economie heeft en een zeer prettige omgeving
blijft om in te wonen en te recreëren.
De visie sluit aan bij de Agenda 2020 van Regio Achterhoek en de provinciale regioverkenningen.
Inhoudelijk beschrijft de structuurvisie:
Deze visie is geen blauwdruk voor hoe het allemaal zou moeten. Respect voor het Achterhoekse landschap staat voorop, maar het ruimtelijk beleid mag innovatieve en duurzame ontwikkelingen niet in de weg staan. Van belang is om flexibel te blijven.
Door de Kamer van Koophandel, MKB Nederland, Provincie Gelderland en de regio Achterhoek is een Regionale Detailhandelsvisie voor de Regio Achterhoek opgesteld. In deze visie staan, kijkend naar de huidige situatie, (toekomstige) ontwikkelingen en bestaande beleidsstukken, het toekomstbeeld van de winkelstructuur in de Achterhoek centraal. De visie maakt strategische keuzen en geeft beleidsstandpunten. Het beleid is gericht op optimalisering van de bestaande detailhandelsstructuur. De dynamiek in vraag en aanbod wordt ingezet in de bestaande winkelgebieden. De belangrijkste doelstellingen daarbij zijn: geen uitbreiding van het aantal detailhandelsconcentraties, voortzetten en versterken van de bestaande hiërarchie in de verzorgingsstructuur, versterking van de koppositie van de binnensteden van Doetinchem en Winterswijk t.o.v. Twente, KAN en Duitsland, compacte winkelcentra in een omgeving met hoge verblijfswaarde, regionale toetsing bij initiatieven met gemeenteoverschrijdende effecten, versterking van het bestaande woonthemacentrum in Doetinchem. Verder is er sprake van terughoudend beleid ten aanzien van perifere en grootschalige detailhandel, is flankerend beleid vanuit andere beleidssectoren noodzakelijk om de leefbaarheid van dorpen en kernen te stimuleren door behoud van voorzieningen, het bevorderen van samenwerking tussen recreatie/toerisme en detailhandel en is er geen plaats voor het realiseren van een Factory Outlet Center. Initiatieven in de regiogemeenten worden getoetst aan de regionale visie. Initiatieven met gemeente overschrijdende effecten worden ter toetsing aan de Regio Achterhoek voorgelegd. Er vindt periodiek regionaal overleg plaats.
De regio Achterhoek wil de kansen benutten die samenwerking op het vlak van bedrijventerreinen biedt. Zij kijkt hierbij naar de regionale marktsituatie, de kwaliteiten van de regio en de bestuurlijke ambitie. In het Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB, concept) geeft de regio een nadere uitwerking van vraag en aanbod, regulering van het aanbod, segmentering, programmering van de herstructurering, grondprijs, implementatie van de SER-ladder en monitoring. Het RPB biedt het kader voor concrete werk- en projectafspraken tussen de regiogemeenten.
De regio Achterhoek wil de kwaliteit van leven en wonen hoog houden. Voldoende en
passende banen zijn daarbij onmisbaar. De werkgelegenheid zit grotendeels op bedrijventerreinen.
Deze bedrijventerreinen moeten vitaal zijn en blijven, kwaliteit speelt hierin een
steeds belangrijkere rol. De vraag naar bedrijventerreinen zal de komende tien jaren
structureel lager liggen dan in voorgaande decennia. Er is vooral ruimte nodig voor
de opvang van de vervangingsvraag.
Afspraken
Binnen de regio en subregio's zijn afspraken gemaakt over de toekomst van bedrijventerreinen. De gemeente Bronckhorst participeert in de subregio West-Achterhoek. De gemeenten in West-Achterhoek werken samen rondom A18 Bedrijvenpark en het EBT in Montferland.
De vraag in West-Achterhoek is 109,8 hectare aan bedrijventerreinen in de periode 2009-2023. Een overaanbod dreigt. Voor de gemeente Bronckhorst geldt dat De Vinkenkamp en Steenderdiek B harde plannen zijn en doorgang zullen vinden. Winkelskamp Oost en Dambroek Zuid betreffen zachte plannen. Voor Dambroek Zuid wordt in de periode 2010-2015 de behoefte nader bekeken.
Subregio West-Achterhoek pakt de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen samen op met de herstructurering van oude bedrijventerreinen. Binnen de gemeente Bronckhorst hebben de volgende terreinen een transformatieopgave: het HAVO-terrein, het buitengebied en de kleine kernen. Bij de transformatie van deze terreinen kan gebruik gemaakt worden van het HRT-fonds, waarin positieve opbrengsten van de ontwikkeling van het A18 Bedrijvenpark en het EBT Montferland en gelden van de provincie zijn opgenomen.
De regiogemeenten stimuleren Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO), energiebesparing en gebruik van duurzame energie bij bedrijven.
Monitoring moet uitwijzen of aanpassing van de gemaakte afspraken nodig en mogelijk is.
Het Waterschap Rijn en IJssel heeft op 3 november 2015 het Waterbeheerplan 2016 - 2021.
Doel en functie van het WBP
Het waterschap heeft een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Zij heeft wettelijk vastgelegde taken die aangeven wat de maatschappij van het waterschap mag verwachten. Namelijk: zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, voor een goed functionerend regionaal watersysteem en voor het zuiveren van afvalwater. In dit waterbeheerplan beschrijft het waterschap hoe zij dit in de periode 2016-2021 doet. Ook stellen zij de benodigde maatregelen voor. De maatregelen zijn nog niet concreet in projecten of activiteiten uitgewerkt. Dat volgt in een later stadium, bij het vaststellen van de (meerjaren)begroting. Dit plan geeft dus vooral de koers aan die het waterschap gaat varen.
Doelgroep
Het waterbeheerplan gaat niet alleen over het werk van het waterschap, maar ook over de verbinding die zij van daaruit legt met het werk van andere overheden: de provincies, gemeenten, Rijkswaterstaat en het Rijk. Het waterbeheer schept vaak randvoorwaarden voor gebruikers van het water, maar biedt ook mogelijkheden en meerwaarde voor maatschappelijke gebruikers, zoals burgers, agrariërs en terreinbeheerders, ondernemers en (drinkwater)bedrijven, recreanten en de naburige Duitse waterbeheerders. Hierbij hebben zij de overtuiging dat partijen samen verder komen.
Samenwerking in Rijn-Oost
Dit waterbeheerplan is gezamenlijk door de waterschappen in Oost-Nederland opgesteld. Dit zijn de waterschappen Vechtstromen, Reest en Wieden, Rijn en IJssel en Groot Salland. Wat hen bindt is de ligging in het deelstroomgebied Rijn-Oost, dat behoort tot het internationale stroomgebied van de Rijn. Voor dit stroomgebied zijn de doelen van het waterbeheer en de aanpak ervan in grote lijnen gelijk. Daarom is de tekst van dit waterbeheerplan grotendeels identiek voor de vier waterschappen. Per waterschap zijn aanvullingen of uitvoeringsmaatregelen voor het eigen beheergebied toegevoegd.
Van watervisie naar waterbeheerplan
Waterschap Rijn en IJssel heeft in 2013 de 'Watervisie 2030' opgesteld. Vanuit deze visie vult zij het beleid voor de periode 2016-2021 verder in. Verbinden en samenwerken, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid, staan in deze visie centraal. De ambities uit de watervisie wil zij samen met haar partners verder vormgeven. Dit waterbeheerplan biedt hiervoor concrete aanknopingspunten.
Relatie met andere waterplannen en overheden
De verantwoordelijkheid voor het waterbeheer in Nederland ligt bij het Rijk, de provincies en de waterschappen. Ieder heeft daarin zijn eigen verantwoordelijkheden en taken (zie bijlage A). Voor het waterschap als functionele overheid, zijn de wettelijke en beleidsmatige kaders vanuit het Rijk en provincie van belang. Dit waterbeheerplan staat dan ook niet op zich zelf, maar houdt rekening met de plannen van het Rijk en provincie. Zo staat het nationale waterbeleid in het nationale Waterplan en het – voor ons gebied relevante – Stroomgebiedbeheerplan Rijn. Het provinciale waterbeleid is opgenomen in de Omgevingsvisies van de provincies Gelderland, Overijssel en Drenthe. De provincies stellen onderdelen van deze visies bij, om een actueel kader voor de waterschappen te bieden.
PlanMER toetsing
Net als bij het vorige waterbeheerplan, is ook voor dit waterbeheerplan geen planMER toetsing nodig. Het huidige plan is kaderstellend voor diverse maatregelen. De basis voor concrete uitvoeringsmaatregelen ligt in nog te nemen besluiten over projectplannen, op basis van artikel 5.4 en verder van de Waterwet. Deze projectplannen zullen, wanneer ze de ‘drempelwaarden’ overschrijden, MER-plichtig dan wel MER-beoordelingsplichtig zijn. Dit wordt per projectplan afzonderlijk bekeken.
Op grond van de Wro dient elke gemeente een of meerdere structuurvisies vast te stellen voor haar gehele grondgebied. Beleidsdoelen uit de structuurvisie worden gerealiseerd in bestemmingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen.
De structuurvisie voor de gemeente Bronckhorst is op 25 oktober 2012 vastgesteld en
kent een plantermijn van 10 jaar. De structuurvisie is een visie waarin het bestaande
beleid geactualiseerd en afgestemd is. Voor het landelijk gebied vormt het Landschapsontwikkelingsplan
(LOP) dat op 25 juni 2009 is vastgesteld, een belangrijke basis (zie paragraaf 3.4.12).
In deze Structuurvisie wordt onderscheid gemaakt in grote kernen, kleinere kernen, buurtschappen en overig buitengebied. De kernen betreffen de vier grote kernen Hengelo, Steenderen, Vorden en Zelhem en de kleinere kernen Achter-Drempt, Baak, Bronkhorst, Halle, Hoog-Keppel, Hummelo, Keijenborg, Kranenburg, Laag-Keppel, Olburgen, Toldijk, Veldhoek, Velswijk, Voor-Drempt en Wichmond. De buurtschappen onderscheiden zich van het overige buitengebied door een concentratie van woonbebouwing met eventuele voorzieningen. De buurtschappen zijn Bekveld, De Meene, Delden, Dunsborg, Eldrik, Gooi, Halle-Heide, Halle-Nijman, Heidenhoek, Heurne, Linde, Medler, Mossel, Noordink, Oosterwijk, Rha, Varssel, Veldwijk, Vierakker, Wassinkbrink, Wildenborch, Winkelshoek, Wittebrink en Wolfersveen.
De gemeente Bronckhorst heeft in 2006 een groot aantal gebieden aangewezen onder de
Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg). Deze zogenaamde Wvg-gebieden reserveren ruimte
voor woningbouw, bedrijvigheid en maatschappelijke doeleinden, zoals scholen, gemeentehuis
en sportvoorzieningen. Met de vaststelling van de structuurvisie zijn de aangewezen
gebieden die onder de Wet voorkeursrecht gemeenten vallen (Wvg-gebieden), bestendigd.
De structuurvisie geeft mede de ruimtelijke onderbouwing van het al dan niet bestendigen
van de Wvg en de omvang daar van. Inmiddels zijn alle Wvg-aanwijzingen komen te vervallen.
De structuurvisie kent een uitvoeringsparagraaf. In de structuurvisie wordt bepaald welke voorzieningen als 'bovenwijks' worden aangeduid en hoe deze kunnen worden gefinancierd. Hierin wordt aangegeven welk deel van de kosten mogelijk ten laste zal komen van ontwikkelingslocaties. In de structuurvisie wordt ook bepaald of er ten aanzien van nieuwe ontwikkellocaties sprake zal zijn van verevening tussen die locaties. Ook beschrijft de structuurvisie het beleidskader voor eventuele eisen aan woningbouwcategorieën in ontwikkellocaties.
Op 1 januari 2005 zijn vijf gemeenten samengevoegd tot 1 nieuwe gemeente. Voor de herindeling had bijna ieder dorp een eigen gemeentehuis en gemeentebestuur in de nabije omgeving. De wethouders waren bekenden en ook de meeste ambtenaren woonden in het dorp. Zij maakten deel uit van de gemeenschap en waren daardoor vanzelfsprekend op de hoogte van wat er leefde in hun dorp. Zaken die de dorpsbewoners dwars zaten werden bijvoorbeeld op informele wijze, tijdens de wekelijkse sportavond, besproken of men liep even het gemeentehuis binnen om navraag te doen hoe het met de voortgang van een bepaald project stond. Sinds de herindeling bestrijkt de gemeente nu een groot gebied, waardoor de afstand tussen de burger en de gemeente in zowel sociaal als fysiek opzicht groter is geworden. De contacten met het gemeentebestuur verlopen via formelere procedures en de gemeente moet haar aandacht verdelen over ruim 40 kernen en buurtschappen. Vanaf 1 januari 2010 is het convenant dorpsbelangenorganisaties en gemeenten van kracht.
Het kernenbeleid verschaft in het convenant duidelijkheid over de wijze waarop de gemeente omgaat met de kernen. Het kernenbeleid van de gemeente Bronckhorst wordt beschreven in de volgende twee doelstellingen:
De provincie Gelderland, de Achterhoekse woningcorporaties (verenigd in het ACO) en de zeven Achterhoekse gemeenten willen vanuit een gedeeld urgentiegevoel en een gezamenlijk belang zorgen voor een gezonde woningmarkt. De partijen werken daarom sinds 2010 nauw samen. Deze samenwerking heeft geresulteerd in een regionale woonvisie voor de Achterhoek voor de periode 2010-2020 met als titel 'Alleen ga je sneller, samen kom je verder'. Deze woonvisie is vastgesteld op 27 januari 2011 en speelt in op de gevolgen van de bevolkingsdaling en vergrijzing. In 2013 is de regionale geëvalueerd en geactualiseerd. Gebleken is dat de bevolkingskrimp doorzet en dat aanscherping van de afspraken noodzakelijk was. Een van de maatregelen was dat de werkingsduur van de afspraken verlengd werd van 2010-2020 naar 2010-2025. In mei 2015 is vervolgens de 'Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025 vastgesteld met een verdere bijstelling van de afspraken op het gebied van woningbouw en bestaande woningvoorraad. Deze vervangt de voorgaande regionale woonvisie en vormt het nieuwe afsprakenkader met de provincie Gelderland. Nieuw bij de regionale Woonagenda is, dat deze mede tot stand is gekomen met burgers, ondernemers en maatschappelijke organisaties.
De Achterhoek heeft te maken met bevolkingskrimp en heeft inmiddels de officiële status
van 'Krimpregio' gekregen. De Achterhoekse gemeenten hebben zich de afgelopen jaren
georiënteerd op deze problematiek en hebben verschillende krimpregio's bezocht. Samen
met de provincie en de corporaties zijn ze in gesprek gegaan over de prognoses over
de demografische ontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor de woningbouw en woningvoorraad
in de Achterhoek. Uiteraard is wonen mede afhankelijk van ontwikkelingen op andere
terreinen, zoals economie en recreatie. De relatie met de totaalvisie van de Achterhoek,
zoals weergegeven in de regionale structuurvisie mag dan ook niet uit het oog worden
verloren. Er zijn regionale afspraken gemaakt over de nog toe te voegen woningaantallen
alsmede kwalitatieve afspraken over de nieuwbouw en bestaande woningvoorraad. Ook
thema's zoals wonen en zorg en de toenemende leegstand in zowel de woningvoorraad
als in maatschappelijk en zakelijk vastgoed worden belicht, Het is belangrijk dat
de plannen die het meest bijdragen aan het versterken van de woonkwaliteit in de Achterhoek
uitgevoerd worden. Het bepalen van de beste locaties is maatwerk dat door de gemeenten
zelf wordt gedaan.
Doelstellingen en ambities Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025:
Verdeling per gemeente
De zeven Achterhoekse gemeenten hebben op 9 juli 2010 consensus bereikt over de onderlinge verdeling per gemeente van de 5.900 woningen. Ook hebben zij een convenant ondertekend, onder andere inhoudend dat geen nieuwe plannen in behandeling worden genomen die tot een toename van de netto-woningvoorraad leiden. De zeven gemeenteraden hebben in januari 2011 de eerste regionale woonvisie vastgesteld.
In de opvolger hiervan, de Regionale Woonagenda die vastgesteld is op 28 mei 2015, is op basis van nieuwe inzichten besloten dat de afspraak om nog 5.900 woningen toe te voegen in de periode 2010-2025 met 10% zal worden verlaagd. Aan de hand van monitoring kan op een later moment besloten worden of verdere verlaging van het nog toe te voegen aantal woningen plaats moet vinden.
Voor Bronckhorst betekent de regionale verdeling dat er fors geschrapt moest en nog steeds moet worden in de eerder voorziene plannen/aantallen nieuw te bouwen woningen. De destijds berekende lokale woningbehoefte van Bronckhorst van ca. 900 woningen voor de periode 2006-2015 is in de Regionale Woonvisie bijgesteld naar 385 woningen voor de periode 2010-2025. Dit aantal blijft voor Bronckhorst blijft overigens in de Regionale Woonagenda gehandhaafd.
Een groot deel van deze woningen is al in aanbouw, dan wel staat in de startblokken. Voor zover mogelijk blijft de gemeente sturen op het bouwen van het leeuwendeel van de woningen in de vier grotere kernen Hengelo, Steenderen, Vorden en Zelhem. Het handhaven en bevorderen van het voorzieningenniveau heeft hier aandacht, daarnaast is er versnelde aandacht voor de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Wonen en zorg is een belangrijk thema. Maar ook leegstaand en leegkomend vastgoed heeft nadrukkelijk de aandacht gezien het effect hiervan op de kwaliteit en leefbaarheid van het omliggende gebied.
De beperkte mogelijkheden voor nieuwbouw hebben ook consequenties voor het ruimtelijk beleid. Zo is er sinds 2011 aanzienlijk geschrapt in de woningbouwplannen. Ook in al bestaande capaciteit, variërend van grotere plannen tot mogelijkheden op perceelsniveau. Niet-benutte bouwvergunningen zijn ingetrokken en niet-benutte woningbouwmogelijkheden zijn grotendeels in bestemmingsplannen wegbestemd. We zullen dit ook blijven doen bij bestaande plannen, maar ook bijvoorbeeld door nieuwe initiatieven waaraan medewerking wordt verleend te voorzien van een termijn waarbinnen gerealiseerd moet worden. Gebeurt dit niet dan zullen we overgaan tot het wegbestemmen.
Voor het buitengebied betekent het bijstellen van de aantallen dat er nog maar zeer beperkte mogelijkheid voor toepassing van het functieveranderingsbeleid in de vorm van woningtoevoeging is en is ook het splitsen van de grotere woningen niet meer mogelijk.
De constructieve samenwerking van de partijen bij de totstandkoming van de eerdere Regionale woonvisie en de huidige regionale Woonagenda zal ook bij de uitvoering ervan, samen met de marktpartijen, cruciaal zijn.
Doorontwikkeling woningbouwbeleid
Op 14 november 2017 stelden Gedeputeerde Staten van Gelderland de notitie ‘Ruimte voor goed wonen’ vast. Daarin staan de woonbehoeften per Gelderse woonregio, maatwerk en flexibele plannen centraal. De vastgestelde koers is niet nieuw, het is een doorontwikkeling van de eerder ingeslagen weg om er voor zorgen dat verstandige keuzes worden gemaakt voor de toekomst. Samen met gemeenten en andere betrokken partijen maakt de provincie afspraken over wat er nodig is voor een goede plek om te wonen voor iedereen in Gelderland. De woonpartners in de regio maken vervolgens afspraken, bijvoorbeeld over verduurzaming van bestaande woningen en aantallen nieuwbouwwoningen. Als er aanpassingen nodig zijn, kan dat op basis van het gezamenlijk gesprek. Op die manier wil de provincie maatwerk leveren en flexibiliteit in de plannen inbouwen om goed te kunnen reageren op ontwikkelingen in de samenleving.
De gemeente Bronckhorst is eind 2017 gestart met de Taskforce Volkshuisvesting. Met de pilot 'Wonen voor jongeren' wordt samen met het gebied gekeken welke concrete behoefte er is aan woningbouw voor jongeren. De gemeente faciliteert het proces. De jongeren zullen zelf de woningen in Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO) realiseren en betrekken daarbij zelf de benodigde partijen. Waar nodig zullen gemeente en/of woningbouwcorporatie voor realisatie zorgen.
Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad een amendement aangenomen waarin extra prioriteit wordt gegeven aan de woningproblematiek van jongeren. Het amendement geeft aan dat:
In het verleden zijn er locaties met starterswoningen aangeboden waar uiteindelijk geen starterswoningen zijn gerealiseerd of waar het vinden van voldoende geïnteresseerde starters erg moeizaam is geweest. Om dit te voorkomen wil de gemeente de starters nu van begin af aan bij het proces betrekken zodat het aanbod past bij de vraag.
Als er concreet zicht is op een woning die voldoet aan de eisen, is men bereid hierop te wachten. Men blijft dan bijvoorbeeld langer thuiswonen. Als er geen zicht is op een woning binnen een afzienbare periode, zullen zij naar oplossingen elders zoeken. Vaak betekent dit dat zij de gemeente Bronckhorst zullen gaan verlaten, bijvoorbeeld naar Doetinchem of Zutphen. Om de jongeren te behouden is het belangrijk gehoor te geven aan het realiseren van een woningaanbod dat past bij hun wensen en/of financiële mogelijkheden.
Als het gaat om snelheid, zullen de meest kansrijke locaties naar verwachting gemeentelijke locaties zijn. Op gemeentelijke locaties kan de gemeente sturen op doelgroep, proces en snelheid. Bovendien kan, wanneer het gaat om de toevoeging van tijdelijke woningen, de tijdelijkheid op eigen locaties beter worden garandeerd. Dat wil overigens niet zeggen dat particuliere eigendommen geen onderdeel van de te selecteren locaties kunnen zijn.
Naarmate de pilots meer bekend worden, zullen mogelijk ook particuliere grond- of vastgoedeigenaren met de vraag komen om woningbouw te ontwikkelen. De ruimte in de aantallen is achter niet zodanig dat de gemeente aan alle verzoeken die binnenkomen medewerking kan verlenen. Daarom wordt nu prioriteit gegeven aan de pilot voor jongeren en om tegelijkertijd een toetsingskader te maken voor nieuwe initiatieven. Totdat het kader is vastgesteld zullen we nieuwe particuliere initiatieven dan aanhouden.
Bij pilots als deze gaat het om maatwerk en soms is het nodig om af te wijken van bestaand beleid om een pilot mogelijk te maken. Afhankelijk van de wensen van de jongeren, zou het noodzakelijk kunnen zijn om op een aantal punten bestaand gemeentelijk beleid te herzien. Daarbij rekening houdend met regionale kaders en wetgeving.
Op 25 februari 2014 stelde het college van Bronckhorst het 'Beleid- en uitvoeringsplan Wonen en Zorg' vast. Via het beleid- en uitvoeringsplan wil de gemeente een visie op wonen en zorg bieden zoals deze werd aangekondigd in de 'Structuurvisie Bronckhorst' (zie paragraaf 3.4.1). Daarnaast wil de gemeente de visie operationaliseren door nadere definities te stellen, zoals in geval van woonzorggebieden, of het vaststellen van acties, zoals het zoeken van samenwerking met de eerstelijnszorg.
Het beleid- en uitvoeringsplan kent diverse uiteenlopende onderwerpen en beleidsvisies. De onderwerpen met ruimtelijke relevantie zijn hieronder samengevat.
Woningvoorraad
De bestaande woningvoorraad past niet bij de toekomstige samenstelling van de bevolking. Daarnaast worden er de komende jaren nog maar zeer beperkt nieuwbouwwoningen toegevoegd. Tussen de zeven Achterhoekse gemeenten is afgesproken dat er fors wordt geschrapt in de plancapaciteit (zie paragraaf 3.4.3).
De gemeente Bronckhorst wil zorgen voor een gedifferentieerd aanbod aan kwalitatief en kwantitatief voldoende woningen die voldoen aan de bestaande en toekomstige vraag. 'De juiste woning op de juiste plaats' is hierbij uitgangspunt. Dit wil zeggen dat er voldoende woningen zijn, nu en in de toekomst, die zo goed mogelijk aansluiten bij wat mensen willen. Er is echter weinig sturing in de nog toe te voegen woningbouw mogelijk. Daar waar sturing bij nieuwbouw nog enigszins mogelijk is, wordt ingezet op toekomstbestendige woningen. Kansen moeten echter vooral gezocht worden in de bestaande woningvoorraad.
De huidige en toekomstige generatie ouderen blijft steeds langer actief en blijft zo lang mogelijk thuis wonen. Daarnaast is er de ontwikkeling scheiden van wonen en zorg. Gevolg is, dat er een groeiende behoefte is aan zorg aan huis en toegankelijke woningen voor mensen met een beperking in hun dagelijkse doen en laten. Dit alles heeft grote consequenties voor de bestaande woningvoorraad. De bestaande woningvoorraad is hier grotendeels niet geschikt voor.
De bestaande woningen zullen aangepast moeten worden. De woningen moeten 'geschikt' gemaakt worden. De meningen over wanneer een woning daadwerkelijk geschikt genoemd kan worden lopen uiteen. Wanneer gesproken wordt over een geschikte woning, is er veelal sprake van maatwerk.
In de prestatieafspraken met de corporaties is opgenomen dat we samen onderzoeken wat we verstaan onder een geschikte woning en hoe we hiermee om zullen gaan in de praktijk. Het volledig aanpassen van alle (corporatie)woningen heeft geen zin. Veel van de in de woning aangebrachte voorzieningen zullen in de meeste gevallen niet worden gebruikt, omdat veel ouderen zich tot op hoge leeftijd nog prima kunnen redden. De investering staat dan niet in verhouding tot de opbrengst ervan.
Woonzorggebieden
Door extramuralisering zijn zorgaanbieders steeds meer gaan inspelen op de mogelijkheden om zorg bij mensen thuis te brengen. Mensen kunnen daardoor langer in hun eigen vertrouwde omgeving blijven wonen. Er is een aantal groepen inwoners waarvoor het van belang is dat zij dicht bij de voorzieningen wonen. Daarnaast kiest ook een deel van de inwoners bij het ouder worden voor een aangepaste woning in de nabijheid van de voorzieningen.
De gemeente wil daarom in de vijf grote kernen: Hengelo, Hummelo, Steenderen, Vorden en Zelhem, woonzorggebieden realiseren. Een woonzorggebied is een kern waar ouderen en mensen met een beperking zo zelfstandig mogelijk kunnen wonen en deelnemen aan de samenleving. Binnen deze gebieden is sprake van wonen, welzijn en zorg op maat variërend van aangepaste woningen tot 24 uurs-zorg. In de gebieden worden de voorzieningen zoveel mogelijk geclusterd. Door deze clustering wordt versnippering voorkomen. Hierdoor wordt in deze gebieden een versterkt en hoogwaardig aanbod gerealiseerd.
Definitie van een woonzorggebied: een (deel van een) kern, waarin optimale condities zijn geschapen voor wonen met zorg. De bewoners van het totale woonzorggebied zijn in principe een dwarsdoorsnede van de samenstelling van de plaatselijke bevolking.
Een woonzorggebied is een gewoon gebied waarin de zorg beslist niet domineert, waar sprake is van integrale zorg en dienstverlening en waar overwegend levensloopgeschikte woningen en woonomgeving met een goed voorzieningenniveau aanwezig zijn.
Als woonzorggebied wordt de totale bebouwde kom van de de kernen gerekend, met uitzondering van de bedrijventerreinen. Er wordt gekozen voor de totale (woon)kern om te voorkomen dat woningen 'net buiten de werkingsgebied van het beleid valt' of dat zorgaanbod gaat domineren in een gebied.
De zorg- en dienstverlening binnen deze gebieden is niet overal gelijk. Dit is afhankelijk van de kansen en mogelijkheden die zich voordoen in de verschillende gebieden. Rondom de verzorgings- en verpleeghuizen is het niveau van zorg en dienstverlening hoger dan in de rest van de kern.
Bij het aanmerken van de woonzorggebieden is aansluiting gezocht bij de bestaande verzorgings- en verpleeghuizen.
Ouderen worden gestimuleerd om dicht bij de voorzieningen in de woonzorggebieden te gaan wonen. Met de forse toename van het aantal ouderen is het niet reëel om er vanuit te gaan dat alle ouderen daar ook gehuisvest kunnen worden omdat daar op termijn onvoldoende woningen beschikbaar zullen zijn.
Mensen hebben de keuze om dicht bij de voorzieningen in een woonzorggebied te gaan wonen. Met name voor ouderen kan dit een bewuste keuze zijn. Er is echter een aantal groepen inwoners waarvoor het wel van belang is dat zij in de woonzorggebieden wonen. Dit zijn onder meer mensen met dementie, de groep die onder de psychogeriatrie (pg) valt. Voor het exploiteren van intensieve zorgplaatsen is een bepaald volume nodig. Organisaties hebben elkaar nodig om de gewenste zorg en ondersteuning te kunnen bieden. De intensieve zorgplaatsen wil de gemeente daarom concentreren in de woonzorggebieden. Deze intensieve zorgplaatsen zijn een goede basis voor de zorginfrastructuur in de kern en het gebied dat bij de kern hoort. Door clustering van deze intensieve zorgplaatsen met andere voorzieningen wil de gemeente een versterkt en hoogwaardig aanbod realiseren in de vijf kernen. Woonvoorzieningen voor mensen met een beperking wil de gemeenten ook concentreren in de vijf grote kernen. Het gaat om mensen die niet zelfstandig initiatief kunnen nemen en/of niet in staat zijn het vervoer te regelen. Door deze mensen dicht bij de voorzieningen te huisvesten, worden zij geprikkeld en in staat gesteld deel te nemen aan het maatschappelijk leven.
In en woonzorggebied streeft de gemeente ernaar dat de volgende voorzieningen aanwezig zijn:
- openbare ruimte rolstoeltoegankelijk en sociaal veilig;
- slim gebruik van vrijkomende gebouwen;
- goed gladheidbeleid.
De huisarts, tandarts en apotheek behoren tot de basisvoorzieningen in een gebied. Huisartsen zoeken steeds meer de samenwerking en samenhang met andere zorgverleners. Op meerdere locaties in de gemeente is een HOED (Huisartsen onder één dak). In een aantal gevallen zijn meerdere zorg- en welzijnsfuncties hieraan gekoppeld en is sprake van een gezondheidscentrum.
De clustering van voorzieningen in een HOED of gezondheidscentrum kan er toe bijdragen dat de gezondheidszorg minder kwetsbaar is. De zorgvragen nemen toe en er is schaarste aan mensen en middelen. De zorg moet zo doelmatig mogelijk georganiseerd worden. De nadruk ligt op vraag gestuurde zorg en dit betekent inspelen op wat zorgvragers belangrijk vinden en rekening houden met hun daadwerkelijke behoeften en de wijze waarop zij hun leven willen inrichten. Er is bij de eerstelijnszorgverleners een groeiende wens naar werkbare zorg. Door een combinatie van toenemende werklast en andere beroepsoriëntatie (normale werkdagen, parttime werken) ontstaat bij huisartsen, verloskundigen en andere vrije beroepsgroepen meer behoefte aan onderlinge samenwerking en facilitaire ondersteuning. Een deel van hen wil liever geen eigen bedrijf meer runnen.
De gemeente stimuleert de ontwikkeling van samenwerking en samenhang van zorg- en welzijnsfuncties (bijvoorbeeld in de vorm van een gezondheidscentrum) in de vijf woonzorggebieden.
Wonen en zorg in het buitengebied
Zorg en welzijn houden niet op bij de grenzen van de woonzorggebieden. Ook het buitengebied maakt gebruik van de zorg- en ondersteuningsinfrastructuur die in de woonzorggebieden aanwezig is. Met buitengebied wordt het hele gebied buiten de vijf woonzorggebieden bedoeld, dus ook de kleine kernen. De mate waarin zorg en ondersteuning in het buitengebied geboden kunnen worden, zal echter op een lager niveau liggen dan in de vijf woonzorggebieden. Hierbij wordt opgemerkt dat burgers een eigen verantwoordelijkheid hebben in de keuzes die zij maken en de gevolgen van die keuzes. Als mensen met een grote zorgvraag ervoor kiezen in het buitengebied te gaan (of te blijven) wonen, kan dit in de toekomst betekenen dat een eigen bijdrage wordt gevraagd om de hogere kosten die de levering van zorg in het buitengebied met zich meebrengt te dekken.
Woonzorgvoorzieningen in het buitengebied zijn niet op voorhand uitgesloten. Er geldt een 'ja, mits principe'. Dit houdt in: willen (zorg)organisaties zich in het buitengebied vestigen, dan wil de gemeente daaraan medewerking verlenen op voorwaarde dat er zich geen negatieve consequenties voordoen voor de cliënten of de voorgestane concentratie van wonen en zorg in de woonzorggebieden.
Het Masterplan Hengelo Centrum is aan te merken als een nadere uitwerking van de 'Structuurvisie bebouwd gebied' en als opvolger van de 'Structuurvisie Hengelo-Kom', en geeft een kaderstellende ruimtelijke visie waaraan eventuele ontwikkelingsplannen voor de verschillende locaties in het centrum van Hengelo moeten gaan voldoen.
Met het masterplan wil de gemeente een proces in gang zetten om het centrum compacter te maken en kwalitatief te versterken, en zodoende de levendigheid te handhaven.
De volgende (primaire) opgaven zijn gesteld:
1. het compacter maken van het centrum aan de Noordzijde (Raadhuisstraat);
2. het verbeteren van de verblijfskwaliteit rondom de Sint Remigiuskerk (horecaconcentratie);
3. het ontwikkelen van betere looproutes (circuit Raadhuisstraat - Kerkstraat - Spalstraat);
4. het geven van een nieuwe functie aan de gemeentehuis-locatie;
5. het compacter maken van het centrum aan de zuidzijde (Spalstraat, Welkoop en Aldi);
De secundaire opgaven zijn:
6. het geven van een nieuwe functie aan door het compacter maken vrijkomende locaties;
7. het voorkomen en tegengaan van leegstand;
8. het niet verder laten toenemen van woonfuncties op de begane grond in het centrum;
9. het verhogen van de beeldkwaliteit in het centrum (zowel bebouwing als openbare ruimte).
In het Masterplan zijn enkele concrete locaties benoemd, en is een voorbeelduitwerking gegeven. Per locatie wordt inzicht gegeven in de bestaande waarden en kwetsbaarheden, de knelpunten en beperkingen, maar vooral ook op de kansen, die de beoogde ontwikkeling kan bieden. Het gaat hierbij om de volgende locaties:
Het Masterplan Vorden centrum is een actualisatie van de Centrumvisie 2003 en geeft een kaderstellende ruimtelijke visie, waaraan eventuele ontwikkelingsplannen voor de verschillende locaties in het centrum van Vorden zouden moeten voldoen.
De volgende actiepunten kunnen als taakstellend worden beschouwd:
In het Masterplan zijn enkele concrete locaties benoemd. Per locatie wordt inzicht gegeven in de bestaande waarden en kwetsbaarheden, de knelpunten en beperkingen, maar vooral ook op de kansen, die de beoogde ontwikkeling kan bieden. Het gaat hierbij om de volgende locaties:
In de Ontwikkelingsvisie Centrum Zelhem en Halle is de ambitie voor beide kernen geformuleerd en zijn belangrijke uitgangspunten voor de ontwikkeling opgesteld. Op basis van de visie wil de gemeente afgewogen beslissingen kunnen nemen over belangrijke ontwikkelingen in de kernen. Er is in Zelhem een redelijk voorzieningenniveau. De detailhandel functioneert goed, ondernemers en consumenten zijn redelijk goed te spreken over het winkelaanbod. Knelpunten liggen vooral rond de verkeers- en verblijfsfunctie rond de Markt, de inrichting van het centrum, de kleine omvang van enkele winkelbranches (m.n. supermarkten) en de inpassing van schaalvergroting in het overwegend kleinschalige centrum. Doelstellingen voor het centrum van Zelhem zijn het versterken van de functie als aantrekkelijk koop- en toeristisch centrum, verbeteren van de verblijfskwaliteit en verkeersveiligheid en herontwikkeling van structuurbepalende locaties. Het streefbeeld is een compact centrumgebied met een compleet voorzieningenaanbod, concentratie van detailhandel en aanverwante functies in het centrumgebied, ruimte voor schaalvergroting en verplaatsing (m.n. supermarktbranche), de Markt als middelpunt en rustpunt in het centrum met een betere functionele ondersteuning (horeca, terrassen, groen), een hogere verblijfskwaliteit met een veilige en comfortabele inrichting en een goede bereikbaarheid met voldoende parkeervoorzieningen. Een en ander is vertaald in een plan van aanpak. Initiatieven worden getoetst aan de ontwikkelingsvisie.
Op 22 juni 2006 heeft de gemeenteraad het beleid voor economische ontwikkeling van Bronckhorst 'Kansen benutten in Bronckhorst' 2006 - 2010 vastgesteld. Dit beleidsdocument geeft richting aan de gewenste economische ontwikkeling van de gemeente Bronckhorst. De centrale doelstelling van het beleid luidt als volgt: 'De gemeente Bronckhorst werkt aan een duurzame evenwichtig en vitale economische ontwikkeling van Bronckhorst, waarbij gebruik gemaakt wordt van aanwezige kwaliteiten. In de zin van rust en ruimte wordt gestreefd naar behoud en versterking van de werkgelegenheid en een regelmatige ontwikkeling van de werkgelegenheid in kansrijke sectoren als recreatie en toerisme, (niet) commerciële dienstverlening.'
Nijverheid is een stabiele economische sector van betekenis. De trend is dat het aantal arbeidsplaatsen licht daalt als gevolg van globalisering. Veel investeringen waardoor arbeidsproductiviteit stijgt. Door specialisatie en aansluiting op kennis- en innovatiecentra kan de sector zich handhaven in nichemarkten.
Bereikbaarheid is een absolute voorwaarde voor deze en andere sectoren. Enerzijds moet de aantakking op het regionale en rijkswegennet verbeterd worden, anderzijds moeten ook de wegen binnen de gemeente een goede doorstroming van het vrachtverkeer mogelijk maken. In samenspraak met omliggende gemeenten zal gezocht worden naar oplossingen voor verbetering van de regionale ontsluiting.
Daarnaast is bereikbaarheid via snelle en toekomstvaste telecommunicatieverbindingen een absolute voorwaarde om een concurrerende positie te kunnen blijven houden.
Het bedrijfsleven is gebaat bij een vitale samenleving. Met name een verbetering van het woningaanbod voor jongeren zal meer jongeren aan de gemeente binden, waardoor de benodigde verjonging van het werknemersbestand kan optreden.
De gemeente Brockhorst kent een Erfgoedverordening waarin de aanwijzing en bescherming van gemeentelijke monumenten is geregeld en waarin het archeologiebeleid is vastgelegd. In september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet verplicht de raad om bij vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en daarvoor regels op te nemen. De Wamz wijst het bestemmingsplan aan als planmodel waarin de archeologische waarden en verwachtingen moeten worden geborgd. Instrument daarvoor is de archeologische waarden- en verwachtingskaart.
De gemeente Bronckhorst heeft een archeologische waarden- en verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart. De archeologische waarden- en verwachtingskaart is een kaart waarop bekende archeologische vindplaatsen en terreinen staan die door de provincie en de rijksoverheid zijn geoormerkt als terreinen met een archeologische status. Daarnaast geeft de archeologische waarden- en verwachtingskaart een vlakdekkend en zo gedetailleerd mogelijk overzicht van de archeologische verwachtingen binnen de gemeente. Op de hier vanaf geleide beleidsadvieskaart zijn aan de verschillende verwachtingszones uitvoeringsgerichte adviezen voor het gemeentelijk AMZ (Archeologische MonumentenZorg)–beleid gekoppeld. Deze kaarten samen bieden daarmee zowel inzicht in de bestaande archeologische toestand van het landelijke en het bebouwde gebied van de gemeente alsmede een handvat voor een zorgvuldige omgang met archeologische waarden in de ruimtelijke ordening conform de Wamz en de Wro. Op 11 juli 2013 heeft de gemeenteraad middels wijziging van de erfgoedverordening het meest actuele archeologiebeleid vastgesteld. Dit beleid is gebaseert op de regionale nota 'Archeologie met beleid - Afwegingskader voor het archeologiebeleid in de Achterhoek'.
De inbreng van cultuurhistorie in ruimtelijk beleid was één van de belangrijkste pijlers van de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in 2009. Het verankeren van de bescherming van cultuurhistorische waarden in ruimtelijke regelgeving is daarbij een belangrijk uitgangspunt. Per 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat in de ruimtelijke ordening "rekening wordt gehouden met aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten". Historische (stede)bouwkunde en historische geografie moeten worden meegenomen in de belangenafweging. Het gaat niet meer alleen om het beschermen van tot monument aangewezen panden en objecten en archeologische waarden, maar ook om andere waardevolle objecten en structuren. Concreet betekent dit dat gemeenten de cultuurhistorie als vast onderdeel mee gaan nemen in structuurvisies, met een doorwerking ervan in bestemmingsplannen.
De gemeente Bronckhorst heeft een cultuurhistorische gebiedsbeschrijving gemaakt om inzichtelijk te krijgen wat de cultuurhistorische waarden in de gemeente zijn. Met deze cultuurhistorische beschrijving geeft de gemeente inzicht in de ontstaansgeschiedenis van het gemeentelijk grondgebied en in de bijbehorende cultuurhistorische waarden. In het bijbehorende SWOT-analyse is aangegeven wat op dit vlak de sterke en zwakke punten zijn en waar kansen en bedreigingen liggen. De beschrijving is bruikbaar voor het inpassen in diverse beleidsstukken. Daarnaast is het behulpzaam bij het ontwikkelen van een visie op toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen rondom de cultuurhistorische waarden. De doelgroep van dit project is tweeledig. Enerzijds zijn de resultaten bedoeld als bruikbare instrumenten voor de bestuurders en ambtenaren van de gemeente Bronckhorst. Anderzijds is het uiteindelijk de burger binnen gemeente Bronckhorst die gebaat is bij een degelijke cultuurhistorische beschrijving en aanvullende beleidsnotities. Omdat de gemeente Bronckhorst een groot belang hecht aan de bijdrage van cultuurhistorie aan de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente, en om de cultuurhistorische kenmerken en kansen te verankeren in beleid, koos de gemeente ervoor om cultuurhistorisch beleid vast te leggen in een thematische structuurvisie cultuurhistorie. De structuurvisie geeft input bij de onderbouwing van de omgang met cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplan. In de structuurvisie is de gemeente verdeeld in de volgende drie gebieden, hetgeen de basis vormt van het gemeentelijke cultuurhistorische beleid:
Naast deze drie gebieden zijn tevens cultuurhistorische ensembles en hotspots omschreven. Het gaat om cultuurhistorische structuren en elementen die op het schaalniveau van de gemeente van belang zijn. Ze geven karakter en kleur aan de deelgebieden en kunnen als inspiratie of leidraad dienen bij ontwikkelingen.
De Structuurvisie cultuurhistorie Bronckhorst is op 31 oktober 2013 door de raad vastgesteld en op 9 januari 2014 in werking getreden.
De herziening van de Woningwet, die 1 januari 2003 in werking is getreden, heeft ondermeer als doel, het inzichtelijk maken van de beoordeling van de aanvragen voor bouwplannen door de welstandscommissie. Die beoordeling zelf is niet veranderd en betreft 'de aanvaardbaarheid van het bouwwerk in zijn omgeving, van het bouwwerk op zichzelf en van de toegepaste details, materialen en kleuren'. Nieuw is de vaststelling van de nota door de gemeenteraad.
De welstandsnota bevat de criteria die gelden bij de beoordeling van bouwplannen door de welstandscommissie. De reden voor dit nieuwe beleidsinstrument is én de gemeenteraad én de burger te betrekken bij het welstandsbeleid, zodat dit beleid voor een ieder inzichtelijk wordt.
De formulering luidt, dat de plannen moeten voldoen 'aan redelijke eisen van welstand'. Thans is het al lang niet meer zo dat overal op dezelfde wijze naar de plannen wordt gekeken; eerst wordt de aanvraag al getoetst aan het bestemmingsplan; in nieuwe plangebieden bepalen daarnaast beeldkwaliteitplannen waaraan de bouwplannen moeten voldoen. In beschermde stads- en dorpsgezichten wordt speciaal gelet op het historische kader. Wat 'redelijk' is voor welstand, hangt dus af van het kader waarbinnen de plannen worden getoetst.
De nota brengt samenhang in die toetsingskaders en de daarbij behorende criteria en presenteert deze overzichtelijk en inzichtelijk. Met vaststelling van de welstandsnota door de gemeenteraad kan de welstandsbeoordeling alleen nog maar gebaseerd worden op de criteria die in de welstandsnota worden genoemd.
Op 9 september 2008 hebben B en W het definitieve beleid vastgesteld voor het plaatsen van permanente reclame-uitingen in de gemeente. Hiermee willen zij de beeldkwaliteit in Bronckhorst verhogen en aantasting van de architectuur voorkomen. Een rustig en overzichtelijk straatbeeld verhoogt de beeldkwaliteit en creëert een toegankelijke en veilige openbare ruimte voor bezoekers, bewoners en hulpdiensten. Daarnaast biedt dit beleid rechtszekerheid voor ondernemers, die hun bedrijf op de kaart willen zetten, door duidelijke richtlijnen te stellen. Het nieuwe reclamebeleid staat in verband met de Welstandsnota en is afgestemd op de functie van de verschillende delen van de gemeente (gebiedsgerichte benadering), die hierin is opgenomen. In het ene gebied mag meer dan in het andere.
Richtlijnen
De gemeente maakt in het reclamebeleid onderscheid in algemene en gebiedsgerichte
richtlijnen. Alle reclame-uitingen moeten aan de algemene richtlijnen voldoen. Het
gaat hierbij om functioneel, technische eisen (reclame-objecten moeten een verband
hebben met de activiteiten van het bedrijf, het gebruikte materiaal moet deugdelijk
zijn etc.), verkeersveiligheidseisen (er mag geen overlast zijn voor gebruikers van
nabijgelegen onroerend goed, er mag geen sprake zijn van uitzichtbelemmering etc.)
en welstandsaspecten (eisen ten aanzien van het uiterlijk van het reclameobject; de
uiting moet bij voorkeur een verrijking zijn van gevels en de openbare ruimte/nabije
omgeving etc). Ook geldt dat alle reclame-uitingen op eigen terrein moeten worden
geplaatst. Voor de gebiedsgerichte richtlijnen is het uitgangspunt dat de reclame
moet passen binnen de functie van het karakter van een gebied. Zo verdienen historische
centra een extra bescherming en zijn er op bedrijven- en kantoorterreinen meer mogelijkheden
voor reclame.
Veel bedrijven hebben een huisstijl en/of huiskleuren die zij willen gebruiken in hun reclame-uitingen. Deze spelen geen overwegende rol in de beoordeling van de aanvraag om een vergunning voor reclameobjecten.
Gebieden
De gemeente onderscheidt op haar grondgebied onder andere de volgende gebieden: bebouwde
kom, bedrijventerreinen, sportterreinen, buitengebied (buiten de bebouwde kom), beschermde
stads- en dorpsgezichten en monumenten. Per gebied zijn regels opgesteld voor reclame-uitingen.
Voor het buitengebied geldt bijvoorbeeld in principe dat alle reclame-objecten ontoelaatbaar
zijn. Om ondernemers in het buitengebied echter niet te benadelen, zijn enkele reclamevormen
toegestaan onder bepaalde voorwaarden:
Verwijsborden
Het is moeilijk te bepalen waar bewegwijzering eindigt en reclame begint. De gemeente
ontwikkelt beleid om de vraag naar verwijsborden te kunnen reguleren en wil een uniform
bewegwijzeringsysteem voor heel Bronckhorst realiseren. Op dit moment is alleen een
keuze gemaakt in toeristische bewegwijzering. Het overige bewegwijzeringsbeleid is
nog in ontwikkeling. Om niet alle vormen van verwijzing naar een onderneming te verbieden,
is in het nieuwe reclamebeleid voor een tussenoplossing gekozen. Op het moment dat
de beleidsnota met regels voor bewegwijzering in werking treedt, komt dit onderdeel
hierover in het reclamebeleid te vervallen. Volgens het reclamebeleid geldt voorlopig
dat voor nieuwe aanvragen voor bewegwijzering alleen een tijdelijke vergunning afgegeven
kan worden.
Overgangsregeling
In Bronckhorst staan, net zoals elders in ons land, veel reclame-objecten. De vergunningen
voor deze permanente reclame-uitingen blijven van kracht totdat een eigenaar zijn
reclameborden wil vervangen. Dan geldt het nieuwe reclamebeleid. Het nieuwe beleid
is nu al wel van kracht voor alle nieuwe aanvragen die binnenkomen. Deze worden hieraan
getoetst. Reclame-objecten die zonder vergunning zijn geplaatst, zijn in principe
illegaal en moeten verwijderd worden.
Handhaving
In 2007 is de hele gemeente in beeld gebracht op panoramafoto's. Op de foto's zijn
alle aanwezige reclame-uitingen vanaf de verharde rijweg zichtbaar, voor zover openbaar
en redelijkerwijs toegankelijk. Deze foto's zijn voor de gemeente de nulsituatie.
Van de reclame-uitingen die op de foto's zichtbaar zijn, wordt uitgezocht of ze met
een vergunning zijn geplaatst. Niet vergunde objecten zijn niet toegestaan en moet
de eigenaar verwijderen. Voor vergunde objecten die niet voldoen aan de nieuwe reclameregels
geldt zoals aangegeven de overgangsregeling. De gemeente zet handhaving in om toe
te zien op het naleven van de regels rond reclame-uitingen.
Relatie met ander gemeentelijk beleid
Naast de regels in het reclamebeleid, kunnen voor het al dan niet vergunnen van reclame-uitingen,
bepaalde voorschriften die zijn opgenomen in gemeentelijke bestemmingsplannen van
kracht zijn. Deze gaan vóór op de regels in het reclamebeleid. Verder vormt het reclamebeleid
dus een aanvulling op de Welstandsnota.
Het "Groenstructuurplan voor het openbaar groen" heeft tot doel om vanuit een gezamenlijke visie de gewenste groenstructuur en de gewenste kwaliteit van het groen vast te leggen en zowel kwantitatief als kwalitatief in stand te houden. Het in 2008 vastgestelde groenstructuurplan heeft een looptijd van 15 jaar en fungeert als toetsingskader voor het behouden, verwerven en afstoten van het groen. Het plan is ontwikkeld op basis van de ambities van de verschillende sleutelfiguren (onder andere ambtelijk apparaat, burgers, bestuur) in het openbaar groen. Samen hebben zij de inhoud bepaald. Het geeft een kader voor ontwerpen, inrichtingsvoorstellen en beheerplannen, levert randvoorwaarden voor de beleids- en beheerplannen voor alle deelproducten en behartigt het openbaar groen in de dorpen en de kernen in de gemeente, inclusief de sportcomplexen en begraafplaatsen die in de dorpen of kernen liggen of er aan grenzen. Tevens bevat het een aantal uitgangspunten voor het bereiken van de doelstelling.
Het Speelruimteplan Gemeente Bronckhorst maakt op basis van demografische ontwikkelingen
keuzes voor vermindering van het aantal speelplaatsen en -plekken. Doel is een passen
en aantrekkelijke speelruimte die goed verdeeld is over de Bronckhorster jeugd.
De landelijke gehanteerde richtlijn voor speelplekken in plattelandsgemeentes is 1
speelplek per 30 tot 100 kinderen. Uit de analyse van onze speelruimte blijkt dat
Bronckhorst volgens deze richtlijn ruim bedeeld is wat betreft speelvoorzieningen.
Terwijl in Bronckhorst een afname van het aantal kinderen wordt verwacht. Bronckhorst
heeft gemiddeld 2,8 speelplekken per 100 kinderen. Wij streven naar het gemiddelde
van 1 plek per 100 kinderen als basisniveau voor speelvoorzieningen. Concreet betekent
dit voor wijken of dorpen met:
Het basisniveau speelvoorzieningen realiseren we in 6 jaar. Van de 95 speelplekken (2013) vallen er 36 buiten het basisniveau. Deze plekken hebben geen functie meer en worden ingericht als openbaar groen. Op 31 van de te behouden speelplekken verminderen we het aantal toestellen door een toestel op termijn niet meer te vervangen. Op 12 speelplekken plaatsen wij toestellen bij en maken de groene omgeving rond de speelplek ook geschikt voor spelen.
Op 25 juni 2009 heeft de raad van Bronckhorst het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor het buitengebied vastgesteld. Dit beleidsplan is door de gemeenten Bronckhorst, Lochem en Zutphen gezamenlijk opgesteld. Het doel van het LOP is om een stimuleringskader te bieden voor het landelijke gebied en de gewenste initiatieven te ondersteunen, wat moet leiden tot verder behoud en versterking van het landschap. Hierbij wordt rekening gehouden met bestaande plannen. Het LOP is uitgewerkt in de gemeentelijke structuurvisie Bronckhorst 2012 dat als basis voor bestemmingsplannen dient.
Conform het landschapsbeleid geldt onder meer een zorgvuldige landschappelijke inpassing als voorwaarde voor ontwikkelingen in het buitengebied, onder meer functieverandering, uitbreidingen van bebouwing, bedrijventerreinen en wegenaanleg. Daarbij dient gelet te worden op de vormgeving van nieuwe bebouwing, de situering van nieuwe gebouwen ten opzichte van de reeds bestaande gebouwen en de wijze waarop de nieuwe gebouwen zich verhouden tot de ruimere omgeving in het betreffende landschapstype. Dit doel wordt door de aanleg van streekeigen beplanting gerealiseerd en leidt tot een verhoging van de landschappelijke kwaliteit.
Kansen voor ontwikkeling
Het noordelijke deel van de gemeente Bronckhorst maakt deel uit van Nationaal Landschap De Graafschap. Een van rijkswege aangewezen kleinschalig waardevol landschap van oeverwallen langs de IJssel, veel historie en een mozaïek van landgoederen en oude ontginningen. Nationaal Landschap De Graafschap strekt zich tevens uit over delen van de gemeenten Zutphen, Lochem en Berkelland.
De provincie Gelderland heeft de kernkwaliteiten van de nationale landschappen vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland. Ruimtelijke ontwikkelingen in het nationaal landschap zijn mogelijk mits de kernkwaliteiten worden behouden en versterkt. Het ‘Ja, mits-principe’. Ook de gemeente Bronckhorst wil dit bijzondere landschap behouden en ontwikkelen en ziet hierbij een belangrijke rol voor de bewoners, initiatiefnemers en gebruikers van het gebied.
Op 29 juni 2017 heeft de raad van Bronckhorst het 'Kwaliteitskader Nationaal Landschap De Graafschap' vastgesteld. Dit kwaliteitskader is de uitwerking van de kernkwaliteiten naar het gebied van de gemeente Bronckhorst. Het geeft aan wat de hoe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kernkwaliteiten van het landschap. Het biedt kansen voor de initiatiefnemer en de omgeving. Belangrijk daarbij is het proces. Kwaliteit maak je samen. Dit kader geeft houvast bij de planvorming en de afweging zodat vooraf duidelijk is wat de ambities zijn voor het landschap en hoe de initiatiefnemer met een ruimtelijke ontwikkeling een meerwaarde kan bieden voor de kernkwaliteiten van het nationaal landschap.
Doelstelling landschap
Vanuit de provinciale verordening is de doelstelling het behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten. De landschapsvisie ambieert het behoud van het unieke karakter van het gebied door het benadrukken van contrasten tussen openheid en geslotenheid van landschap en het realiseren van een fijnmazig patroon voor flora en fauna.
Status
Het kwaliteitskader is als beleidsregel van toepassing op binnenplanse en buitenplanse planologische procedures. De toetsing aan dit kader maakt onderdeel uit van een integrale beoordeling en afweging van diverse belangen, zoals ruimtelijk beleid, milieu, landschap, ecologie en economie. Het proces om tot de uitwerking van de kernkwaliteiten te komen en hoe om te gaan met initiatieven, sluit aan bij werkwijze in Bronckhorst, zoals beschreven in het Bronckhorster bestemmingsplanproces, en de intenties van de Omgevingswet. Dat betekent meer burgerparticipatie en eigen verantwoordelijkheid.
Werkwijze voor initiatieven
Iedere ruimtelijke ontwikkeling in het nationaal landschap heeft in meer of mindere mate invloed op het landschap maar niet voor iedere ontwikkeling wordt de toets aan het kwaliteitskader verplicht gesteld. Er kunnen wat dat betreft twee soorten ontwikkelingen worden onderscheiden:
Ontwikkelingen die binnen het bestemmingsplan passen.
Deze ontwikkelingen worden geregeld met een aanvraag omgevingsvergunning. Een bijdrage aan het nationaal landschap, middels het naleven van de ambities en het toepassen van bouwstenen zoals omschreven in dit toetsingskader, gebeurt op basis van vrijwilligheid. Het kader is wel van toepassing op een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, of van werkzaamheden, geen bouwwerk zijnde (aanlegvergunning), als deze op grond van het bestemmingsplan nodig is in verband met landschappelijke kwaliteiten.
Ontwikkelingen die niet binnen het bestemmingsplan passen.
Deze ontwikkelingen kunnen mogelijk worden gemaakt via een afwijkingsbevoegdheid, wijzigingsbevoegdheid of een bestemmingsplanherziening. In het ‘Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst’ staat beschreven hoe de gemeente omgaat met dergelijke plannen en welke plancategorieën ze onderscheiden. Als een initiatief het nationaal landschap ligt is dit afwegingskader van toepassing en moet het navolgende stappenplan worden doorlopen.
Stappenplan
Het kwaliteitskader bevat een stappenplan. Dit stappenplan laat zien hoe om te gaan met ruimtelijke initiatieven in het nationaal landschap in 9 stappen. Hiermee weten initiatiefnemers en omwonenden wat ze moeten en kunnen doen om de juiste ontwikkelingen in het gebied mogelijk te maken. Het geeft aan hoe met dit kwaliteitskader, initiatiefnemer en gemeente samen met het gebied tot plannen komen die bijdragen aan de (kern)kwaliteiten van het nationale landschap en de ruimtelijke initiatieven.
Op 28 juni 2007 heeft de gemeenteraad het Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan (GVVP) vastgesteld. Dit plan geeft zodanig sturing aan de ontwikkeling van de mobiliteit dat de kwaliteit van zowel de bereikbaarheid, de leefbaarheid als de verkeersveiligheid in de gemeente wordt gewaarborgd.
Het GVVP is van cruciaal belang omdat hierin de toekomstige beleidskaders voor de gemeente Bronckhorst zijn vastgelegd. Er is onderscheid gemaakt in de volgende thema's:
Op 16 december 2013 hebben burgemeester en wethouders de 'beleidsregels 'Parkeernormen Gemeente Bronckhorst' vastgesteld. Deze beleidsregels zijn op 25 december 2013 in werking getreden. De beleidsregels bevatten parkeernormen die dienen als toetsingskader voor het opstellen van ruimtelijke plannen en waar initiatiefnemers van ruimtelijke activiteiten aan moeten voldoen.
De parkeernormen geven aan hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn voor een bepaalde functie. Het kan gaan over woningen, kantoren en supermarkten maar bijvoorbeeld ook over een camping of een manege. Iedere functie heeft een eigen parkeernorm. De normen die in deze beleidsregels zijn opgenomen komen uit publicatie "kencijfers voor parkeren en verkeersgeneratie" van het CROW. Niet alle functies zijn opgenomen in de beleidsregels. Voor functies die niet in de beleidsregels staan hanteren wij als uitgangspunt de maximale norm uit de CROW publicatie 'kencijfers voor parkeren en verkeersgeneratie'.
De parkeernormen worden gebruikt om praktische en wettelijke redenen. Praktisch is het handig om met elkaar af te spreken hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn per functie. Op deze manier kan de gemeente van te voren toetsen of een nieuw of aangepast plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Hiermee wordt achteraf getouwtrek en mogelijke parkeeroverlast in de toekomst voorkomen. Wettelijk gezien vloeit het gebruik en toepassen van parkeernormen voort uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Binnen de Wro speelt het bestemmingplan een centrale rol. Hierdoor verdwijnen de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening. Een eis voor voldoende parkeergelegenheid is zo'n stedenbouwkundige bepaling. Nu deze niet meer middels de bouwverordening worden geregeld, moeten de parkeernormen op een andere manier vastgesteld worden. Het vastleggen in beleidsregels, als toetsingskader voor het opstellen van ruimtelike plannen en beoordeling van verzoeken om medewerking aan ruimtelijke ontwikkelingen, is een goed instrument voor dit doel.
Bij nieuwe ontwikkelingen of functieveranderingen moet gekeken worden naar het benodigde
aantal parkeerplaatsen voor de nieuwe situatie. Is er sprake van een geheel nieuwe
situatie dan moet de berekende parkeervraag in zijn geheel toegevoegd worden. Wanneer
er sprake is van een functieverandering dan moet het verschil in parkeervraag tussen
oude en nieuwe situatie worden toegevoegd. Vraagt de nieuwe functie om minder parkeerplaatsen
dan hoeven de, eventueel, te veel aanwezige parkeerplaatsen niet verwijdert te worden.
De gemeente Bronckhorst kende een Milieubeleidsplan 2009-2012. Dit beleidsplan geldt niet meer. Een milieubeleidsplan is niet verplicht en om deze reden is er geen nieuwe meer opgesteld. de gemeente Bronckhorst handelt echter nog wel volgens dit beleid.
Het Milieubeleid van de gemeente Bronckhorst komen allerlei milieu-aspecten aan de orde. Bijvoorbeeld wat de gemeente nu doet en in de toekomst van plan is met belangrijke onderwerpen als afval, klimaat, bodem, geluid, lucht, openbaar groen, externe veiligheid en landschap. Dit milieubeleid geeft de ambities en de richting aan die wordt gevolgd voor wat betreft het te voeren gemeentelijk milieubeleid.
In het milieubeleid worden verbanden gelegd tussen de diverse thematische beleidsplannen. Voor veel onderwerpen is al beleid vastgesteld, zoals afval, klimaat, groen, bodem en geluid. Dit beleid is verwerkt en waar nodig aangescherpt. Er zijn duidelijker doelen opgenomen en maatregelen om die te bereiken. Nieuwe onderwerpen in het milieubeleid zijn een nagenoeg afvalloze maatschappij door nog betere scheidingsmogelijkheden en afval als grondstof voor nieuwe producten en de mogelijkheid van subsidie voor energiebesparende maatregelen bij particuliere woningen.
Duurzaamheid en leefbaarheid zijn actuele thema's en met een aantal maatregelen die in het plan zijn opgenomen zet de gemeente zich hiervoor in. Het verminderen van afval en het bijdragen aan het tegengaan van klimaatsverandering zijn aangegeven als de belangrijkste uitgangspunten. Leefbaarheid richt zich hierbij op de korte termijn, hier en nu, de mensen in hun leefomgeving. Duurzaamheid richt op de langere termijn, de volgende generatie en kijkt over de grenzen heen. Het doel van het milieubeleid is een bijdrage leveren aan het creëren van een gezonde, prettige en duurzame leefomgeving voor nu en in de toekomst.
Ruimtelijke ordening richt zich op de inrichting van de leefomgeving. Als gevolg hiervan heeft ruimtelijke ordening vele raakvlakken met de in dit milieubeleid genoemde thema's (bijvoorbeeld Externe Veiligheid en Geluid). Ten aanzien van ruimtelijke ordening zijn als ambitie en doelstelling opgenomen een duurzame inrichting van de schaarse grond, harmonie tussen de diverse functies en het handhaven daarvan. Om deze doelstellingen te kunnen bereiken zullen de volgende activiteiten worden uitgevoerd:
Met het milieubeleid wordt bij het uitoefenen van gemeentelijke taken, waaronder ruimtelijke ordening, rekening gehouden.
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van kracht geworden. In het BEVI zijn risiconormen opgenomen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijke vastgelegd. Het besluit verplicht het bevoegd gezag op grond van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Tevens beperkt het besluit het totale aantal personen dat zich in de directe omgeving van een risicovol bedrijf mag bevinden. Gemeenten moeten de normen uit het besluit naleven bij het opstellen en wijzigen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen. Tevens moet de brandweer om advies worden gevraagd. Afstemming tussen de drie taakvelden ruimtelijke ordening, milieu en rampenbestrijding is zodoende van groot belang.
Het Beleid externe veiligheid inrichtingen heeft betrekking op het beheersen van risico's die ontstaan bij het gebruik en de opslag van gevaarlijke stoffen. Het beleid besteedt aandacht aan de onderwerpen waar de gemeente Bronckhorst bevoegdheden of instrumenten heeft via de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Wet milieubeheer. Het Beleid externe veiligheid inrichtingen heeft geen betrekking op het beheersen van risico's die ontstaan bij het vervoer en transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor of door buisleidingen.
Voor de totale gemeente Bronckhorst heeft de gemeenteraad op 25 september 2008 een Beleidsvisie Externe Veiligheid Inrichtingen vastgesteld. De ambitie van de gemeente is om “de gemeente Bronckhorst in subjectieve en objectieve zin veiliger te maken in samenwerking met alle partners”. De belangrijke beleidskeuzes zijn als volgt:
Plaatsgebonden risico
In aansluiting op de ambitie is het plaatsgebonden risico het minimale beschermingsniveau die aan personen geboden moet worden. Gezien het wettelijke kader en de kosten die een passende oplossing met zich meebrengt, is het niet realistisch om de risico's voor de reeds aanwezige beperkt kwetsbare objecten, gelegen binnen de gestelde norm, te beperken. Binnen de gemeente Bronckhorst wordt de hoogst mogelijke bescherming van de kwetsbare objecten gegeven zonder de bestaande knelpunten direct te saneren.
Bescherming nog te realiseren beperkt kwetsbare objecten: Beperkt kwetsbare objecten zijn binnen de richtwaarde toegestaan. Er wordt gestreefd (bij beslissingen Wet op de Ruimtelijke Ordening of Wet milieubeheer ) om de risico's zoveel mogelijk te beperken en eventueel te saneren. Nieuwe nog te realiseren beperkt kwetsbare objecten worden binnen de gestelde richtwaarde niet toegestaan.
Groepsrisico
De visie van de gemeente Bronckhorst is om de gemeente in subjectieve en objectieve zin veiliger te maken. Bij deze visie sluit de beleidsmogelijkheid toename van het groepsrisico is niet toegestaan het meest aan. In deze situatie kunnen er geen nieuwe onveilige situaties ontstaan en zullen reeds aanwezige onveilige situaties worden bevroren.
Een zeer groot nadeel is, dat deze visie voor bedrijven waarvoor het beleid van toepassing is een grote beperking oplegt. Reeds bestaande bedrijven kunnen door het hanteren van de deze ambitie niet meer uitbreiden en nieuwe (externe veiligheidrelevante) bedrijven kunnen zich niet binnen de gemeente vestigen. Daarnaast leidt deze ambitie ertoe dat er binnen de invloedssfeer van de inrichting geen planontwikkeling mogelijk is. Het realiseren van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten is niet mogelijk en het veranderen van bestemmingen is alleen nog mogelijk indien dit geen negatieve gevolgen heeft voor de risico's. Daarnaast is het de vraag of de algemene visie van de gemeente Bronckhorst strikt toegepast moet worden voor alle gebieden van de gemeente.
Om de algemene visie van de gemeente Bronckhorst te volgen en tegemoet te komen aan de nadelen, wordt een gebiedsgerichte benadering toegepast die onderscheidt maakt in:
Ruimte voor wonen: woongebieden, landelijk gebied, gemengd wonen en werken
Voor de woongebieden, het landelijk gebied en gemengd wonen en werken biedt de gemeente Bronckhorst de maximale bescherming aan (beperkt) kwetsbare objecten, ook als dit ten koste gaat van de ontplooiingsruimte van bedrijven. Voor deze gebieden is een toename van het groepsrisico niet toegestaan. Bij een beoordeling van een planontwikkeling of een aanvraag voor een Wet milieubeheer vergunning kan blijken dat het aantal personen in een invloedsgebied toeneemt maar dat de kans op een calamiteit of door een vergroting van de zelfredzaamheid de risico's ter plaatse afnemen. Het is in die situaties niet logisch om deze veranderingen niet door te voeren. In die gevallen is een toename van het groepsrisico toegestaan tot de oriëntatiewaarde onder de voorwaarde dat de risico's worden verbeterd ten opzichte van de dan geldende situatie ten gevolge van pro-actieve of preventieve maatregelen.
Ruimte voor bedrijvigheid: bedrijven en industrieterreinen
Voor de gebieden waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld met de bestemming bedrijventerrein c.q. industrieterrein wordt gestreefd naar een optimale combinatie van gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Daarbij zijn er mogelijkheden om te wonen en te werken waarbij bedrijven de mogelijkheid hebben om zich te vestigen en activiteiten te ontplooien. Voor dit gebied “ruimte voor bedrijvigheid” legt het hanteren van de algemene visie een ongewenst grote beperking op. Om deze reden mag in deze gebieden het groepsrisico toenemen tot aan de oriëntatiewaarde.
Bij een beoordeling van een planontwikkeling of een aanvraag voor een Wet milieubeheer vergunning kan blijken dat het aantal personen in een invloedsgebied toeneemt tot boven de oriëntatiewaarde maar dat de kans op een calamiteit of door het vergroten van de zelfredzaamheid de risico's ter plaatse afnemen. Het is in die situaties niet logisch om deze veranderingen niet door te voeren. In die gevallen is een toename van het groepsrisico toegestaan tot boven de oriëntatiewaarde onder de voorwaarden:
De gemeente Bronckhorst heeft in concept een geluidnota opgesteld. In deze nota wordt het grondgebied van Bronckhorst verdeeld in een aantal zogenaamde gebiedstypen. Voor elk gebiedstype wordt een bepaalde geluidskwaliteit nagestreefd door het hanteren van gebiedspecifieke streef-, grens- en plafondwaarden. Op deze wijze kunnen bepaalde activiteiten vanwege hun geluidproductie wel of niet toegelaten worden in een bepaald gebied. Het geluidbeleid is op deze wijze een ordenend instrument.
De gemeente wil dit beleid toepassen op alle inrichtingen die onder de Wet milieubeheer vallen. Voor de inrichtingen onder de werkingsfeer van het zogeheten Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) is de toepassing alleen mogelijk indien de gebiedstypen met hun geluidwaarden zijn vastgelegd in een verordening, overeenkomstig artikel 2.19. van genoemd besluit. Dit artikel is echter nog niet in werking getreden waardoor de gemeente haar beleidsvisie verwoord in de geluidsnota vooralsnog niet in de praktijk kan brengen. Om deze reden is de gemeente nu nog gehouden de bestaande wet- en regelgeving toe te passen.
De gemeente streeft naar duurzaamheid en wil inzetten op het gebruik van alternatieve
energiebronnen, met name biogas en zonne-energie. Daartoe heeft de gemeenteraad op
27 september 2012 de 'Duurzaamheidsagenda Bronckhorst 2013 - 2016' vastgesteld.
Het duurzaamheidsbeleid van de gemeente is afgestemd op de EU-doelen voor Nederland
en voorziet in een reductie van CO2-uitstoot met 20% en het toepassen van 14% duurzame
energie in 2020. Daarnaast is het de ambitie van de gemeente om in 2030 energieneutraal
te worden.
De gemeente ziet duurzaamheid als een kans voor economische groei. Door het innovatieve
karakter liggen er kansen om nieuwe, vaak kennisintensieve werkgelegenheid te scheppen.
Het duurzaamheidsbeleid geeft een belangrijke impuls aan de leefbaarheid in de gemeente
en aan de lokale en regionale economie.
Lokale initiatieven zijn essentieel voor een duurzaam klimaat. Naast initiatieven
om haar eigen bedrijfsvoering energieneutraal te maken, heeft de gemeente het plan
om ook met inwoners, dorpsbelangenorganisaties en bedrijven gezamenlijk duurzaamheidsprojecten
op te starten en zo bijvoorbeeld de kernen energieneutraal te maken. De gemeente wil
deze lokale initiatieven faciliteren.
In de Duurzaamheidsagenda worden tenslotte de speerpunten en belangrijkste acties
bij het creëren van een duurzame en groene economie vermeld. Deze speerpunten zijn:
klimaat & energie, grondstoffen & produktketens, duurzame gebouwde omgeving, duurzame
mobiliteit, duurzame economie en duurzame energieproductie.
De gemeente Bronckhorst sluit ten aanzien van waterhuishouding aan op het beleid van het 'Waterbeleid voor de 21e eeuw' (zie ook pargraaf 3.1.5) en beleid van het Waterschap Rijn en IJssel ten aanzien van integraal waterbeheer zoals dat in het Waterbeheerplan 2010-2015 en de Watervisie is vastgelegd.
Het Waterbeheerplan beschrijft het beleid op hoofdlijnen voor de waterkwaliteit, de waterkwantiteit en de waterkeringen in het beheersgebied van het waterschap. Het plan sluit aan op de beleidskaders van de provincie Gelderland en het Rijk, zoals opgenomen in het provinciale waterhuishoudingsplan en de Kaderrichtlijn Water. De hoofdthema's in het waterbeheerplan zijn veiligheid, watersysteembeheer en waterketenbeheer.
In de Watervisie geeft het Waterschap aan hoe ze aankijken tegen de gewenste ruimtelijke inrichting van het werkgebied om de wateropgaven waarvoor ze de komende vijftig jaar staan, duurzaam op te lossen.
Met ingang van 1 oktober 2000 is tengevolge van wijziging van zedelijkheidswetgeving de opheffing van het algemene bordeelverbod in werking getreden. Met de opheffing van dit verbod is een einde gekomen aan het illegale karakter van deze prostitutiebedrijven. De verwachting bestaat dat van deze wetswijziging een sanerende werking uitgaat en uiteindelijk zal leiden tot een betere regulering van de prostitutiebranche.
Ondanks het feit dat deze bedrijvigheid in Bronckhorst momenteel niet voorkomt, is de opheffing van het bordeelverbod voor de gemeente aanleiding geweest om de eventuele vestiging en exploitatie van de aan de seksindustrie gelieerde bedrijven/activiteiten planologisch nader te reguleren.
In de bestemmingsplannen van Bronckhorst is de vestiging van een sexinrichting in eerste aanleg uitgesloten. Middels een wijzigingsbevoegdheid kan onder voorwaarden het vestigen van maximaal één seksinrichting in een daarvoor aangwezen zone worden toegelaten. Bij het bepalen van die zone is rekening gehouden met de uitstraling die een sexinrichting heeft naar de omgeving.
Op grond van de huidige rechtspraak is het college van burgemeester en wethouders niet alleen bevoegd maar zelfs verplicht om tot handhaving over te gaan. Het college heeft een handhavingsbeleid opgesteld waarin gemotiveerd wordt aangegeven welke doelen het zichzelf stelt bij de handhaving en welke activiteiten het daartoe zal uitvoeren. Het handhavingsbeleid is gebaseerd op een analyse van de problemen die zich naar het oordeel van het college kunnen voordoen op basis van prioritering en de benodigde en beschikbare financiële en personele middelen.
Het beleid richt zich op de zogenaamde preventieve en repressieve vormen van handhaving. Onder deze vormen van handhaving wordt het volgende verstaan.
Preventieve handhaving
Preventief handhaven is gericht op het voorkomen van overtredingen. Onderzoeken hebben
aangewezen dat veel overtredingen vaak onbewust plaatsvinden. Goede voorlichting,
via brochures, voorlichtingsbijeenkomsten, herhaalde informatie in het gemeentelijke
nieuwsbulletin, actieve benadering doelgroepen etc. kunnen er toe leiden dat overtredingen
worden voorkomen.
Repressieve handhaving
Deze vorm van handhaving ziet op het beëindigen van de overtreding door het inzetten
van sanctiemiddelen. Bestuursdwang en een dwangsom zijn de meest voorkomende instrumenten
die de gemeente tot haar beschikking heeft. Voordat deze instrumenten worden ingezet
kan in overleg met de overtreder vaak een oplossing bereikt worden. In dat kader wordt
er een belangenafweging gemaakt tussen het belang van de overtreder en het algemeen
belang.
Gedogen
Het is niet altijd mogelijk, nodig of zelfs wenselijk dat tegen elke vorm van overtreding
van een beleidsregel wordt opgetreden. Niet mogelijk, omdat soms teveel overtredingen
worden begaan om daartegen op te treden; niet nodig omdat steekproefsgewijs controles
en sancties een preventief effect kunnen hebben; niet wenselijk omdat er andere zwaarwegende
belangen kunnen zijn die zich tegen handhaving verzetten. Er is/wordt ten aanzien
van bestemmingsplannen geen algemeen gemeentelijk gedoogbeleid ontwikkeld.
De handhaving van c.q. het toezicht op de ruimtelijke ordening is aangestuurd vanuit het handhaafprogramma 2008 van de gemeente Bronckhorst. Het toezicht vindt onder meer plaats vanuit de thema’s permanente bewoning, klachten verzoeken om handhaving en eigen constateringen.
Wanneer een overtreding wordt geconstateerd wordt via een vaste werkwijze opgetreden. Deze werkwijze is vastgelegd in de nota “Sanctiestrategie Fysieke Leefomgeving’. Voordat wordt gecorrigeerd wordt eerst de legalisatiemogelijkheid onderzocht.
In dit hoofdstuk komen de algemene juridische aspecten aan bod. De juridische aspecten die betrekking hebben op de bestemmingen die voorkomen in het specifieke planonderdeel zijn opgenomen in Hoofdstuk 2 Planonderdelen in de paragraaf 2.2.4 Juridische aspecten planonderdeel.
Dit bestemmingsplan is opgesteld overeenkomstig de RO Standaarden zoals opgenomen in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het plan voldoet aan het Informatiemodel ruimtelijke ordening 2012 (IMRO2012), de Standaard toegankelijkheid ruimtelijke instrumenten 2012 (STRI2012), het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening Planteksten 2012 (IMROPT2012), de Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012), de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012 (PRBP2012) en de Praktijkrichtlijn Analoge Bestemmingsplankaart (PRABPK2012).
Het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de verbeelding tezamen.
Uitgangspunt voor de regels en de verbeelding is het handboek van de gemeente Bronckhorst, welke gebaseerd is op de SVBP2012 en de PRABPK2012. Daarnaast bevat het plan regels die de Wet ruimtelijke ordening voorschrijft. De basis voor de verbeelding is de Grootschalige basiskaart Nederland (GBKN) en de Kadastrale kaart (LKI).
De gemeente Bronckhorst kent een bibliotheek met standaardregels voor de diverse bestemmingen. Deze regels zijn in eerste instantie van toepassing voor alle locaties waar deze bestemmingen voorkomen. Met aanduidingen op de verbeelding in relatie tot de regels wordt maatwerk geleverd daar waar dat noodzakelijk of gewenst is. Zoals in paragraaf 1.1 en 1.3.1 is toegelicht, is onderhavig plan een herziening van de totaalplan voor landelijk gebied. Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en het veegplan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in het veegplan op te nemen. Dus ook onderdelen die in het veegplan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan. Eventuele maatwerkbepalingen ten behoeve van planonderdelen in het veegplan zijn aan de planregels toegevoegd.
De regels zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat Inleidende regels waarin de onderdelen Begrippen en Wijze van meten zijn opgenomen. Deze worden opsommingsgewijs in alfabetische volgorde gegeven en dienen als referentiekader voor de overige regels.
Hoofdstuk 2 bevat Bestemmingsregels waarin de diverse bestemmingen zijn opgenomen. De artikelen met de bestemmingen hebben een min of meer vaste opbouw.
Hoofdstuk 3 bevat Algemene regels, die van algemeen belang zijn voor het plan.
Hoofdstuk 4 bevat tenslotte Overgangs- en slotregels.
In het bestemmingsplan wordt onderscheid gemaakt tussen (hoofd)gebouwen en bijbehorende bouwwerken, zoals bijgebouwen, aan- en uitbouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor de situering en maatvoering van bouwwerken is het belangrijk dat er regels zijn opgenomen met betrekking tot:
Bouwwijze
Uitgangspunt van het bestemmingsplan is dat de bestaande situatie op een goede manier dient te worden gereguleerd. Doelstelling is dat het centrum en de woonwijken in hun karakter gehandhaafd blijven. Dit betekent dat de bouwwijze voor woningen is vastgelegd. Op de verbeelding is aangeduid of binnen het bouwvlak vrijstaande, twee-aaneen (halfvrijstaand), aaneengebouwde of gestapelde woningen (appartementen) zijn toegestaan.
Goot- en bouwhoogte
De maximale goot- en/of bouwhoogte van (hoofd)gebouwen is aangegeven binnen het bouwvlak op de plankaart. De goot- en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt in de regels gereguleerd. De wijze van meten van de de goothoogte van een bouwwerk en de de bouwhoogte van een bouwwerk is in de Inleidende regels bepaald. Bij het bepalen van de goothoogte wordt onderstaande tekening gehanteerd:
Situering gebouwen
Teneinde de situatie eenduidig te kunnen reguleren, is de bebouwing gezoneerd. Voor
de zonering van woningen wordt verwezen naar paragraaf 4.3, waarin de regeling van deze bestemming is uitgewerkt. Voor de overige bestemmingen
wordt de bebouwing gereguleerd door het opnemen van een 'bouwvlak' waarbinnen gebouwen zijn toegestaan.
Bebouwingspercentage
Bij de regeling van andere dan woonfuncties, is zowel voor de situering van de gebouwen als voor het toegestane bebouwingspercentage, uitgegaan van de vigerende regeling. Dit betekent dat in de regels is opgenomen voor welk deel het bebouwingspercentage geldt. Het kan voorkomen dat een bebouwingspercentage geldt voor het gehele bouwperceel (zie formulering in betreffende bestemming), en niet voor uitsluitend de gronden gelegen binnen het bouwvlak.
Voorerfgebied, achtererfgebied en zijerfgebied
Voor de toegelaten bijbehorende bouwwerken is de positie ten opzichte van het hoofdgebouw van belang. Voor het bepalen van de positie van bijbehorende bouwwerken wordt aansluiting gezocht bij de begrippen achtererfgebied en voorerfgebied uit het Besluit omgevingsrecht welke op 1 november 2014 in werking is getreden. Daar is het begrip zijerfgebied aan toegevoegd.
Achtererfgebied
Deze definitie gaat uit van een denkbeeldige lijn, waarachter het achtererfgebied zich bevindt. De lijn loopt door het hoofdgebouw, op 1 m achter de voorkant. Daar, op 1 meter achter het snijpunt van de voorgevel met de zijgevel, komt de lijn uit de zijgevel van het hoofdgebouw. In standaardsituaties loopt de lijn vervolgens buiten het hoofdgebouw verder, evenwijdig aan het openbaar toegankelijk gebied. Het gaat hier om het openbaar toegankelijk gebied dat grenst aan het perceel waarop zich het hoofdgebouw bevindt. In het merendeel van de situaties grenst dit openbaar toegankelijk gebied alleen aan de voorzijde van een perceel. Bij hoofdgebouwen die langs schuine wegen staan of in een bocht in de weg, zal ook de lijn evenwijdig met die schuine weg of de bocht in de weg 'meelopen'.
In hoeksituaties zal de lijn uit de zijgevel, vanaf het punt op 1 meter achter de voorkant, evenwijdig meelopen met het openbaar toegankelijk gebied dat aan de zijkant van het perceel is gelegen. Bij rechthoekige verkavelingen zal de lijn in zo’n geval direct langs de zijgevel en in het verlengde daarvan, verder naar achteren lopen. Deze begrenzing valt veelal samen met de zijgevelrooilijn, die in hoeksituaties wordt aangemerkt als voorgevelrooilijn.
Ook bij hoeksituaties kunnen zich echter schuine wegen of bochten in de weg voordoen. Ook kan er sprake zijn van vaarwater of ander openbaar toegankelijk gebied dat niet evenwijdig met de zijgevel van het hoofdgebouw loopt. De hoofdregel blijft dat ook in die gevallen de lijn evenwijdig met de schuine weg of de bocht in de weg (of het schuinliggende andere openbaar toegankelijk gebied) meeloopt. Er kunnen dan gevallen ontstaan waarbij een deel van een zijerf, dat gekeerd is naar openbaar toegankelijk gebied, onder het achtererfgebied komt te vallen.
In de definitie is bepaald dat de lijn niet opnieuw het hoofdgebouw kan doorkruisen en evenmin in het erf achter het hoofdgebouw kan komen. Hiermee wordt bereikt dat het erf dat is gelegen achter het hoofdgebouw, altijd volledig tot het achtererfgebied zal behoren. Onder omstandigheden kan dat tot gevolg hebben dat de lijn aan de zijkant van het hoofdgebouw, niet evenwijdig met de begrenzing van het openbaar toegankelijk gebied loopt, maar langs de zijgevel van het hoofdgebouw en in het verlengde daarvan naar de achterste perceelgrens loopt. Uitgangspunt in dit verband is dat het erf achter het hoofdgebouw zich bevindt tussen de denkbeeldige lijnen die gelegen zijn in het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw. Met deze uitleg zal in de meeste situaties helder zijn welk deel van het erf zich achter het hoofdgebouw bevindt. Niet te ondervangen is dat in een enkele bijzondere situatie, bij bijzondere architectuur, een andere benadering gekozen moet worden om aan te sluiten bij de bedoelingen van de regeling dat zich achter het hoofdgebouw een deel van het achtererfgebied bevindt. Bij de ronde 'vuurtorenwoning' ontbreken er voor-, zij- en achtergevels en kan wellicht gekozen worden voor het tekenen van een denkbeeldig vierkant rondom het hoofdgebouw (met daarbinnen diagonale lijnen tussen de hoekpunten) om het achtererfgebied goed te bepalen.
Om te bepalen welke zijde van een hoofdgebouw als voorkant moet worden aangemerkt, wordt in de jurisprudentie een aantal aanknopingspunten gehanteerd. Voor het bepalen van de voorgevel van een gebouw kan primair worden afgegaan op de ligging van de voorgevelrooilijn zoals die door een bestemmingsplan of bouwverordening wordt bepaald. Als dan nog twijfel bestaat zal de feitelijke situatie doorslaggevend moeten worden geacht. Mede gebaseerd op jurisprudentie zijn daarbij de volgende aanknopingspunten genoemd: de systematiek van huisnummering (de plaats waar de brievenbus is aangebracht, waar zich het huisnummer bevindt of aan welke wegzijde het gebouw of perceel is geadresseerd), de zijde van het gebouw waar zich de voordeur of hoofdingang bevindt en de plaats waar de hoofdontsluiting van het perceel zich bevindt.
Aanvullend kan opgemerkt worden dat de voorkant van het hoofdgebouw wordt gevormd door de gevel die bepalend is voor de hoofdmassa van het hoofdgebouw. Ondergeschikte aan- of uitbouwen, zoals erkers of uitgebouwde vestibules, blijven dus buiten beschouwing bij het bepalen van de voorgevel. In de regel geldt als voorgevel het geveldeel aan de voorkant met de grootste oppervlakte. De hoofdmassa van het hoofdgebouw kan aan de voorzijde ook bepaald worden door meer dan één geveldeel. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als de hoofdmassa van een hoofdgebouw L-vormig of T-vormig is. In zo’n geval bestaat de voorkant van het hoofdgebouw uit meer geveldelen. Bij dergelijke situaties, waar de voorgevel verspringt, kan de lijn die bepalend is voor het achtererfgebied, in een knik evenwijdig met deze geveldelen meelopen.
Aan- en uitbouwen die zich aan een zijgevel van een hoofdgebouw bevinden, spelen in beginsel geen rol bij het bepalen van de voorgevel. Alleen in geval een dergelijke aan- of uitbouw een uitbreiding vormt van de hoofdmassa van het hoofdgebouw, wordt het geveldeel aan de voorkant van die desbetreffende uitbreiding mede aangemerkt als voorgevel. Dat zal echter alleen aan de orde zijn indien sprake is van een geheel in de architectuur van de hoofdmassa van het hoofdgebouw geïntegreerde uitbreiding die alle bouwlagen van het hoofdgebouw betreft.
Verder ligt het voor de hand om bij het bepalen van de voorgevel van een hoofdgebouw alleen uit te gaan van de boven de grond gelegen bouwmassa. Kelders of geheel onder de grond gelegen souterrains blijven in die uitleg dus buiten beschouwing bij het bepalen van het achtererfgebied.
Voorerfgebied
Onder voorerfgebied wordt het erfdeel verstaan dat geen onderdeel uitmaakt van het achtererfgebied. Het gaat hier dus om het voorerf en de delen van het zijerf die naar openbaar toegankelijk gebied zijn gekeerd dan wel op minder dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw zijn gelegen.
Zijerfgebied
Het begrip 'zijerfgebied' komt niet uit het Besluit omgevingsrecht, maar is in dit bestemmingsplan afgeleid van het de definitite van het voorerfgebied. Zijerfgebied komt voor in hoeksituaties met het openbaar toegankelijk gebied waar het voorerfgebied op meer dan 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw ligt. Het zijerfgebied is het deel van het voorerfgebied dat zich bevindt aan de zijkant van het hoofdgebouw en op meer dan 1 meter van de voorkant van een hoofdgebouw ligt.
In onderstaande tekening is ter verduidelijking een aantal situaties weergegeven. Ook enkele lastige hoeksituaties zijn daarbij weergegeven (zie de woning linksboven en de woning rechtsonder), waarin te zien is dat de denkbeeldige lijn aan de zijkant van het hoofdgebouw niet evenwijdig loopt met openbaar toegankelijk gebied, maar langs en vervolgens in het verlengde van de zijgevel.
In Hoofdstuk 1 van de planregels zijn de volgende Inleidende regels opgenomen.
In Artikel 1 Begrippen is een aantal begrippen nader gedefinieerd teneinde onduidelijkheid te voorkomen. Voor een gedeelte van de begrippen is aansluiting gezocht bij de SVBP2012, de rest is afkomstig uit het handboek Bronckhorst en zijn in de gemeente gebruikelijke definities. De begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en zijerfgebied worden nader toegelicht in paragraaf 4.2.2.
In Artikel 2 Wijze van meten is aangegeven op welke wijze gemeten moet worden bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels.
In Hoofdstuk 3 van de planregels zijn de volgende Algemene regels opgenomen.
In Artikel 12 Anti-dubbeltelregel wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. Deze regel is rechtstreeks overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.
In Artikel 13 Algemene gebruiksregels zijn activiteiten opgenomen die voor alle bestemmingen als strijdig gebruik worden aangemerkt. Het gaat onder meer om het gebruik van gronden en bouwwerken voor het opslaan van materialen anders dan ten behoeve van de bestemming. Hierdoor wordt voorkomen dat opslag ontstaat van materialen die een negatieve uitstraling heeft op de omgeving. Voorzover opslag plaatsvindt in het kader van de bedrijfsvoering is deze toegestaan. Ook het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, hiermee wordt voorkomen dat gebouwen worden aangewend voor prostitutiedoeleinden. Verder het gebruik van een recreatiewoning, of een bijbehorend bouwwerk ten behoeve van permanente bewoning. Het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst'. Dit laatste is aan een voorwaardelijke verplichting gekoppeld waarbij een gewijzigd gebruik binnen een bestemming pas mag plaatsvinden als is voldaan aan de beleidsregels.
Artikel 14 Algemene aanduidingsregels kent diverse algemene aanduidingsregels.
zijn zonevoorschriften opgenomen ter bescherming van hindergevoelige en kwetsbare objecten (zoals woningen, verzorgingshuizen en scholen) in de gebiedsaanduidingen 'Veiligheidszone - lpg' en 'Veiligheidszone - propaan'. Het bevoegd gezag kan hiervan afwijken door middel van een omgevingsvergunning na een besluit hogere grenswaarde geluidhinder, danwel als wordt voldaan aan de wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid.
In Artikel 15 Algemene afwijkingsregels zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen.
Camperovernachtingsplaatsen
Er is een algemene afwijkingsmogelijkheid opgenomen ten behoeve van het toelaten van camperovernachtingsplaatsen. Camperovernachtingsplaatsen zijn mogelijk en wenselijk omdat daarmee wordt voorzien in een toenemende behoefte aan overnachtingsplaatsen voor kampeerauto's (campers) buiten reguliere kampeerterreinen. In Bronckhorst wordt tot nu toe alleen gelegenheid geboden op twee openbare plekken in Zelhem en Hengelo (elk 2 plaatsen), op een particulier terrein in Steenderen (8 plaatsen) en bij enkele campings waar speciale plekken op het terrein beschikbaar zijn voor deze vorm van verblijfsrecreatie, veelal op het parkeerterrein. Met deze mogelijkheid wordt het aantal verblijfsrecreatieve mogelijkheden in de gemeente vergroot (vergroting diversiteit in aanbod). Een specifieke doelgroep wordt gestimuleerd een bezoek te brengen aan de gemeente. Een bepaalde groep kampeerautogebruikers kiest specifiek voor een overnachtingsplaats en maakt geen gebruik van een camping. Een bepaalde groep kampeerautogebruikers zal, ondanks de komst van een camperovernachtingsplaats, toch specifiek voor een camping kiezen omdat zij gebruik wensen te maken van de daar aanwezige faciliteiten.
Er worden voorwaarden gesteld aan o.a. bereikbaarheid, maximale verblijfsduur, aantal plaatsen, (eenvoudige) inrichting en voorzieningen, parkeren, landschappelijke inpassing en omgevingsaspecten.
De VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' kent geen specifieke richtafstanden voor een dergelijke voorziening. Voor kampeerterreinen en vakantiecentra e.d. (met keuken) geldt een richtafstand van 50 meter (i.v.m. geluid) tot aan de gevels van woningen van derden. Van een dergelijke richtafstand kan gemotiveerd worden afgeweken.
Op de voorziening is een informatiebord aanwezig met de spelregels die gelden voor gebruikmaking van het terrein. Het bord bevat verder de namen en adressen van één of meer direct in de buurt gelegen (mini)campings waarnaar wordt verwezen als camperovernachtingsplaats vol is. De voorziening is bij voorkeur gesitueerd nabij een dorpskern of een attractie. Dit met het oog op horeca- en middenstandbezoek in verband met de economische spin-off. De voorziening is eigenlijk een soort van speciale parkeerplaats voor campers, waarop in de camper mag worden overnacht. Van verblijfsrecreatie, zoals op een camping, is eigenlijk geen sprake.
Afwijking van maatvoeringen
afwijkingsmogelijkheid van 10% van de in de regels gegeven maten en normen met betrekking tot het bouwen. Deze afwijkingsmogelijkheid zal slechts bij hoge uitzondering worden toegepast. Het is niet de bedoeling dat bouwplannen hier op worden ontworpen. Voor het beschermd stadsgezicht van het stadje Bronkhorst geldt dat deze mogelijkheid alleen kan worden toegepast ten behoeve van het behoud en/of herstel van een gebouw als cultuurhistorisch monument.
In Artikel 16 Overige regels zijn overige algemene regels opgenomen die niet kunnen worden ondergebracht bij een van de voorgaande algemene regels.
In artikel 16.1 Voorrangsregels is een voorrangsbepaling opgenomen. Daarin is geregeld dat in het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, het belang van de dubbelbestemming voor gaat. Tevens is opgenomen dat ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen de ene dubbelbestemming geldt voor de andere geldt. Daarbij weegt het belang van dubbelbestemmingen die de veiligheid regelen het zwaarst. Hierin zijn enkel dubbelbestemmingen opgenomen die een beperking ten aanzien van het bouwen met zich meebrengen.
In Hoofdstuk 4 van de planregels zijn de volgende Overgangs- en slotregels opgenomen.
In Artikel 17 Overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bestaande zaken en rechten die niet in overeenstemming zijn met de overige regelingen in dit bestemmingsplan. De regels voor het overgangsrecht zijn overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening, waarin standaard overgangsrecht voor bestemmingsplannen is opgenomen.
In de Bijlagen bij de regels zijn enkele bijlagen opgenomen waarnaar in de planregels wordt verwezen. Zo bevat dit bijlagen ten aanzien van bedrijfsactiviteiten in verband met aan huis verbonden activiteiten en toegelaten (neven)functies, een overzicht van monumenten en standaardregels ten behoeve van wijzigingsbevoegdheden voor omzetting van enkele (dubbel)bestemmingen naar een andere (dubbel)bestemming.
Onderhavig plan is een herziening van het totaalplan voor stedelijk gebied (zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting). Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit plan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan.
Het bestemmingsplan Stedelijk gebied; Veegplan 2018-1 met identificatienummer NL.IMRO.1876.VPS1801-VG01 van de gemeente Bronckhorst.
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een gebouw dat als afzonderlijke ruimte aan het hoofdgebouw is aangebouwd, dat architectonisch ondergeschikt is aan, maar in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw.
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
Een blok van meer dan twee-aaneengebouwde woningen inclusief de van dit blok deel uitmakende eind- of hoekwoningen.
Een aan huis verbonden beroep, een aan huis verbonden bedrijf, internetverkoop en bed & breakfast.
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied, daaronder niet begrepen prostitutie, dat door zijn beperkte omvang in een woning, in bijbehorende bouwwerken en de bij de woning behorende gronden, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning, in bijbehorende bouwwerken en de bij de woning behorende gronden, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Daaronder niet begrepen prostitutie of een seksinrichting.
De aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het aanwezig zijn van bijzondere aardkundige verschijnselen, zoals steilranden en bodemtypen.
Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
Een horecabedrijf dat tevens is gericht op de verkoop van ter plaatse bereide etenswaren voor het nuttigen elders.
Het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren en/of telen van gewassen.
Een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren en/of telen van gewassen.
Gebouwen ten dienste van agrarisch bedrijf niet zijnde een bedrijfswoning.
Wet van 4 juni 1992, Stb. 315, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Het gebied zoals bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland.
De regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van Burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.
Onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet 1988, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de Erfgoedwet, en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
De aan een gebied toegekende hoge, middelmatige of lage verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.
De aan gebieden toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.
Achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.
Het percentage van gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
Een kleinschalige vorm van logiesaccommodatie, waarbij één of meerdere gastenkamers aanwezig zijn en waarbij de gastenkamers geen eigen kookgelegenheid hebben en waarbij er een gemeenschappelijke ruimte is waar de gasten een door de ondernemer bereide maaltijd (ontbijt) kunnen nuttigen.
Het via een bedrijf/stichting of ander rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie, dat de recreatiebedrijven daadwerkelijk worden gebruikt voor recreatieve doeleinden en waarbij tevens sprake is van verhuur van de recreatieverblijven ten behoeve van een wisselend gebruik.
Een woning, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de bedrijfsvoering noodzakelijk is.
De onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.
Gebied dat ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet 1988, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de Erfgoedwet, als zodanig door het bevoegd gezag is aangewezen ter bescherming van cultuurhistorische en archeologische waarden.
Gebied dat ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet 1988, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de Erfgoedwet, als zodanig door het bevoegd gezag is aangewezen ter bescherming van cultuurhistorische en archeologische waarden.
De grens van een bestemmingsvlak.
Middelen die gebruikt worden om parasieten, onkruiden, schimmels en ongedierten in de land- en tuinbouw te bestrijden.
Inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een gebouw, dat ten dienste staat van een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw al dan niet aan het hoofdgebouw gebonden, zoals een berging, hobbyruimte, dierenverblijf of garagebox en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
Elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (één of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie.
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
De grens van een bouwvlak.
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
De grens van een bouwperceel.
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
De wijze van bouwen van een hoofdgebouw te onderscheiden in vrijstaande woningen, twee-aaneengebouwde woningen, aaneengebouwde woningen en gestapelde woningen.
Een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar-dancing, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenfunctie het verstrekken van kleinere etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.
Een parkeerplaats op particulier terrein, geheel of gedeeltelijk ingericht met voorzieningen, welke een goede en stevige ondergrond biedt voor een kampeerauto (camper) en die gedurende een beperkt aantal nachten wordt gebruikt als verblijfsplaats.
Een niet-omgevingsvergunningplichtige ruimte, niet zijnde een gebouw (waaronder een stacaravan), in de vorm van een aanhangwagen, gefabriceerd, ingericht en bestemd voor het genieten van recreatief verblijf elders en bedoeld om achter een personenauto voortbewogen te worden;
Een overdekte stallingsruimte die dient als stallingsplaats voor een motorvoertuig, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door gebouwen en/of ondersteuningen van het dak.
Een permanent aanwezig gebouw, geen recreatiewoning of stacaravan, in één bouwlaag, grotendeels uitgevoerd in hout, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden uitsluitend voor recreatieve doeleinden.
Een onderneming, gericht op het bedrijfsmatig bieden van gelegenheid tot het houden van onder andere (informatie- en andere) bijeenkomsten, vergaderingen, congressen, conferenties en recepties, met ondergeschikt de daarbij behorende voorzieningen.
Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op cultuur en ontspanning, zoals concerten, evenementen en tentoonstellingen, met uitzondering van een bordeel, casino, (raam)prostitutie en seksinrichting.
De aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt.
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen.
Het verkopen van producten, die door het toegelaten bedrijf zijn voortgebracht, geteeld of vervaardigd.
Het verkopen van plaatselijk gekweekte of vervaardigde producten op een agrarisch bedrijf, al dan niet in combinatie met een nevenfunctie, aan personen die deze producten kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Detailhandel in auto's, boten, caravans, grove bouwmaterialen, keukens, sanitair en woninginrichting waaronder meubels.
Dienstverlening door een bedrijf met uitsluitend of in hoofdzaak een verzorgende taak met een publieksgerichte functie zoals wasserette, kapsalon, schoonheidssalon, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, postkantoor, makelaarskantoor, fotoatelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, reparatiebedrijf voor muziekinstrumenten, cateringbedrijf, alsmede naar aard en uitstraling overeenkomstige bedrijven.
Het omzetten van de grond, gemeten vanaf peil met een diepte van minimaal 0,80 m, ten behoeve van het agrarisch gebruik.
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van (overwegend mechanische) muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormt.
Stelsel van landschapselementen, dat wordt aangelegd om de verbinding tussen bestaande natuurgebieden te versterken.
Het overbrengen of verkrijgen van informatie in al dan niet opvoedkundige of onderwijskundige zin in welke strekt ter verwerving van kennis.
Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
Wet van 9 december 2015, Stb. 2015, 511, houdende bundeling en aanpassing van regels op het terrein van cultureel erfgoed, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Een terrein dat gebruikt wordt voor jaarlijks terugkerende één- of meerdaagse festiviteiten met bijbehorende voorzieningen, zoals parkeerplaatsen en tijdelijke bouwwerken.
Gebruik van grond als schraal grasland of graanakker (m.u.v. mais).
Die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, paardrijden, boerengolf en fietsen.
Ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt.
Een (culturele) voorziening ten behoeve van het tentoonstellen en het verkopen van kunst.
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang, zoals bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland.
Bedrijven waarvan de vestiging ter plaatse uitsluitend een activiteit uitoefent die ten dienste staat van de ter plaatse gevestigde aardappelverwerkende industrie.
Bedrijven en/of inrichtingen welke zijn genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Wet milieubeheer (Staatsblad 1993, 50).
Een woning deel uitmakend van één gebouw waarin meerdere woningen, boven en/of naast elkaar zijn ondergebracht.
Een agrarisch bedrijf waarbij het telen van gewassen in kassen plaatsvindt.
Zone, zoals bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland, die bestaat uit gebieden met andere bestemmingen dan natuur die ruimtelijk verweven zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en daar functioneel mee samenhangen en waarin wordt ingezet op versterking van die samenhang tussen inliggende en aangrenzende natuurgebieden.
Een permanent aanwezig gebouw, geen stacaravan of trekkershut zijnde, bestemd om uitsluitend door minimaal 12 personen, die het hoofdverblijf elders hebben, gedurende een gedeelte van het jaar uitsluitend te worden bewoond in het kader van weekend- en/of verblijfsrecreatie.
Het tijdelijk kamperen, buiten specifiek daarvoor ingerichte en/of geëxploiteerde kampeerterreinen, in groepsverband ten behoeve van eigen doeleinden door groepen of verenigingen met doelstelling van sociale, culturele, educatieve of wetenschappelijke aard, gedurende een korte, aaneengesloten periode.
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
Een gebouw dat is vormgegeven en ingericht op een zodanige wijze dat het uitsluitend kan worden gebruikt voor overnachtende gasten. Hierin is geen permanente bewoning toegestaan.
De vestiging van een van elders te verplaatsen niet-grondgebonden veehouderijbedrijf of niet-grondgebonden veehouderijtak op een bestaand agarische bouwperceel.
Een functie of functies waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt blijkens de bestemmingsomschrijving.
Een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst zijn.
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse en/of de verhuur van een zaalruimte voor feesten en partijen.
Een bedrijf, gericht op het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bieden van nachtverblijf;
de horecabedrijven zijn in drie categorieën te onderscheiden:
Het voortbrengen van hout op bedrijfsmatige wijze door een mede daarop afgestemd duurzaam beheer van bos.
Een bedrijf gericht op het kweken en verkopen van planten en siergewassen en het aanleggen en onderhouden van tuinen en andere groenvoorzieningen.
Een specifieke vorm van detailhandel, waarbij:
Dat terreingedeelte dat bestemd is voor het plaatsen van een kampeermiddel dat gedurende het hele jaar aanwezig mag zijn, alsmede voor exclusief gebruik door de gebruikers van dat kampeermiddel.
Haven met de daarbij behorende grond waar overwegend gelegenheid wordt gegeven voor het aanleggen, afmeren of afgemeerd houden van recreatie- of pleziervaartuigen.
Een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie.
Een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15° en ten hoogste 75°.
Een agrarisch gebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas en ander lichtdoorlatend materiaal.
Een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 1 m boven de gemiddelde, bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein.
Op de grond bevestigde windturbines met een ashoogte van maximaal 25 meter.
Een horecavoorziening, die uitsluitend tot hoofddoel heeft het verstrekken van niet-alcoholische dranken en versnaperingen.
Een terrein met daarbij behorende voorzieningen, zonder jaarstandplaatsen, ter beschikking gesteld voor het houden van mobiele kampeervoertuigen en/of tenten gedurende het kampeerseizoen.
Een zodanige vormgeving en inpassing dat deze optimaal is afgestemd op bestaande danwel nog te ontwikkelen ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische landschapskwaliteiten.
De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.
Een bedrijf dat – voornamelijk met behulp van verplaatsbare werktuigen – diensten verleent aan agrarische bedrijven, hetzij in verband met de bodemcultuur, hetzij ter uitvoering van grondwerkzaamheden waarbij beperkte grondopslag op het bedrijfsterrein mogelijk is.
Afdak of overkapping met een diepte van tenminste 1 m, aan of bij een gebouw, al of niet ondersteund.
Voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur, openbare dienstverlening, religie, verenigingsleven, onderwijs met bijbehorende sport- en gymnastieklokalen, (kinder)dagopvang, opvoeding, cultuur, lichamelijke en/of geestelijke volksgezondheid.
Een gebruiksgerichte, dienstverlenende paarden- en ponyhouderij, waarbij het doel is het geven van gelegenheid om met paarden en/of pony's binnen en/of buiten het betreffende perceel te rijden en het daaruit genereren van inkomsten.
Technische handelingen met mest, waaruit mestproducten voortkomen die in de Nederlandse landbouw worden afgezet met een hogere acceptatiegraad dan normale drijfmest (voorbeelden: mestscheiding en mestvergisting).
Een bouwwerk waar mestopslag plaatsvindt van één of meerdere agarische bedrijven.
Installatie voor de opwekking van energie door middel van vergisting van mest of andere organische producten.
Technische handelingen met mest, waaruit producten voortkomen die buiten de Nederlandse landbouw worden afgezet (bijvoorbeeld mestverbranding, productie van mestkorrels ten behoeve van export of afzet via tuincentra).
Windturbines die op gebouwen worden geplaatst met een maximale hoogte van 3 m gemeten vanaf het dakvlak.
Een tentwagen, een kampeerauto of een caravan (geen stacaravan zijnde), die uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar gebruikt wordt uitsluitend voor recreatieve doeleinden.
Rijks- en gemeentelijke monumenten, welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde, alsmede terreinen van belang wegens de aanwezigheid daar van voornoemde zaken.
Bos en natuurterreinen waar de kwaliteit van deze terreinen vraagt om een goede grondwatersituatie en eventueel een kwelstroom van voldoende mate van kwaliteit.
Wet van 25 mei 1998, Stb. 1998, 403, houdende nieuwe regelen ter bescherming van natuur en landschap, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Een natuurkampeerterrein is een eenvoudig terrein, waar slechts beperkte (sanitaire) voorzieningen voor kampeerders zijn toegelaten. Het is een al dan niet aaneengesloten kampeerterrein dat gelegen is in een bos- of natuurgebied met een minimale grootte van 25 ha. Er zijn ten hoogste 40 plaatsen voor kampeermiddelen en het terrein mag gedurende het gehele jaar geopend zijn. Het kampeermiddel mag ten hoogste 6 weken aaneengesloten op het terrein aanwezig zijn.
De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
Activiteiten die in ruimtelijke en bedrijfseconomische zin een ondergeschikt bestanddeel vormen van de hoofdfunctie.
Een toename van de stikstofdepositie groter dan 0 mol stikstof per hectare per jaar, dan wel een stikstofdepositie welke niet past binnen de ontwikkelruimte van de Programmatische Aanpak Stikstof op de voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied in vergelijking met de stikstofdepositie behorend bij de feitelijke, planologische, legale situatie ten tijde van de vaststelling van het plan.
Een veehouderijbedrijf waarvan de agrarische productie voor het grootste deel afkomstig is uit de niet-grondgebonden veehouderijtak(ken).
Onderdeel van een agrarisch bedrijf dat beschikt over onvoldoende cultuurgrond om de dieren op het eigen bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen voor meer dan 50 procent van het benodigde voer te voorzien.
Een onderdeel van een bedrijf, dat andere bedrijfsactiviteiten als inkomstenbron heeft en waarvoor het kantoor uitsluitend een ondersteunende functie heeft.
Voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
Een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening.
De omgevingsverordening van de provincie Gelderland, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
Het geheel of gedeeltelijk omzetten en/of uitbreiden van een grondgebonden agrarisch bedrijf in een niet-grondgebonden veehouderij.
Bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen, dakoverstekken (< 1 m), balkons (< 5 m2), erkers (<7 m3), dakkapellen (< 7 m3) en liftschachten.
Onder peil.
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief buitenverblijf voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
Een horecavoorziening binnen een bestemming, waarvan de functie een andere dan horeca is, maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren.
Wet van 27 oktober 1965, Stb. 1965, 509, houdende regelen omtrent de ontgrondingen, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
Een aan- of uitgebouwd bouwdeel, dat gelegen is op minimaal 2,5 m boven peil, dat geen grotere hoogte heeft dan het aangrenzende bouwdeel, dat uitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel en dat geen rechtstreekse verbinding heeft met het aansluitend afgewerkte terrein.
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een bouwwerk, geen gebouw zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand.
Activiteiten met als doel het bedrijfsmatig in- en doorverkopen van paarden en pony's op het perceel en het daaruit genereren van inkomsten.
Een dienstverlenende paarden- en/of ponyhouderij waarbij het doel is het bedrijfsmatig stallen, trainen en africhten van paarden en/of pony's op het perceel en het daaruit genereren van inkomsten.
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een open constructie van twee of meer palen, die onderling met elkaar verbonden zijn.
Gebruik van (een deel van) een gebouw als hoofdwoonverblijf.
Een bij een agrarisch bedrijf behorende woning of voorheen bij een bedrijf behorende woning die als bedrijfswoning en/of door een derde bewoond mag worden, in de zin van artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Beleid dat kwaliteitsvoorwaarden geeft voor het ruimtelijk beleid van gemeenten die een uitbreiding van de niet-grondgebonden veehouderijtak mogelijk willen maken.
Een gebouw met een eenvoudige constructie, uitsluitend bestemd voor recreatief nachtverblijf met een maximale opprvlakte van 16 m2.
Een recreatiewoning deel uitmakend van één gebouw waarin meerdere recreatiewoningen, boven en/of naast elkaar zijn ondergebracht.
Een kleinschalige, niet-bedrijfsmatige voorziening met een dagrecreatief karakter, zoals zwembad of tennisbaan.
Een permanent aanwezig gebouw, geen chalet en stacaravan zijnde, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden uitsluitend voor recreatieve doeleinden.
Als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
Een bouwwerk – geen mestopslagplaats zijnde – voor het opslaan van agrarische producten ten behoeve van de veehouderij en/of kuilvoer.
Voorzieningen voor het uitoefenen van culturele, sociale en levensbeschouwelijke activiteiten.
Koopwoning met een koopprijs vrij op naam van ten hoogste het bedrag van €200.000 waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor een in de verordening vastgesteld tijdvak van tenminste een jaar en ten hoogste tien jaren na ingebruikname.
Een opslag welke een grotere hoogte dan diameter heeft met een maximale diameter van 4 meter.
Een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede, gelet op de afmetingen, niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen over grote afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden, uitsluitend voor recreatieve doeleinden.
Een detailhandelsbedrijf met een winkelvloeroppervlak van meer dan 500 m² en een grote verscheidenheid aan artikelen, merendeels levensmiddelen, waarbij sprake is van zelfbediening door de klanten.
Kassen, waarin producten worden geteeld die een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale agrarische bedrijfsactiviteit.
Ondersteunende voorzieningen ten behoeve van vollegronds groente-, fruit-, bloemen-, en boomteelt, te onderscheiden in de volgende categorieën:
Een gebouw met een eenvoudige constructie, uitsluitend bestemd voor recreatief nachtverblijf zonder sanitaire voorzieningen.
Een bedrijf dat is gericht op het telen en voornamelijk verkopen van planten en siergewassen, alsmede het verkopen en leveren van andere goederen en materialen voor het aanleggen, onderhouden en verfraaien van tuinen.
Een blok van maximaal twee-aaneengebouwde woningen, waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar gekoppeld zijn.
Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een als vergroting van het hoofdgebouw gebouwd gebouw, hetwelk door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en daar in architectonisch opzicht ondergeschikt aan is, maar in functioneel opzicht wel deel uitmaakt van dat hoofdgebouw.
De oppervlakte van een ruimte, die uitsluitend gebruikt wordt voor het verkopen van producten, niet zijnde de ruimte voor opslag of het vervaardigen/ bewerken van producten.
Een agrarisch bedrijf met zodanig omvang en/of structuur dat redelijkerwijs verwacht mag worden, dan wel aantoonbaar is, dat tenminste één persoon een volledige dagtaak heeft met het beheer van het bedrijf, de verzorging van het vee en de bewerking van het land.
Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
De naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel(s) van een hoofdgebouw, (doorgaans) gekeerd naar de weg of het openbaar gebied.
De lijn die gelijk loopt aan voorgevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan. (Van een hoofdgebouw gelegen op de hoek van twee straten moeten beide gevels van het hoofdgebouw, gelegen aan de straatkant, gezien worden als voorgevel).
Bij een voormalig agrarisch bedrijf is na de terinzagelegging van de ontwerp-bestemmingsplannen Buitengebied Hengelo/Vorden 2005, Buitengebied Zelhem 2011 en Buitengebied Steenderen / Hummelo en Keppel de agrarische bestemming gewijzigd in een woonbestemming.
Een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan,dat dient ter verruiming van de bergingscapacitieit van een of meer watersystemen.
Wet van 29 januari 2009, Stb. 2009, 107, houdende regels met betrekking tot het beheer en gebruik van watersystemen, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.
Wet van 6 november 2008, Stb. 2008, 496, houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Wet van 16 februari 1979, Stb. 1979, 99, houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Wet van 7 februari 2008, Stb. 2008, 120, houdende regels over de informatie-uitwisseling betreffende ondergrondse netten, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Wet van 13 juni 1979, Stb. 1979, 442, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Wet van 20 oktober 2006, Stb. 2006, 566, zoals gewijzigd bij de Wet van 24 mei 2007, Stb. 2007, 271 (grondexploitatie), inclusief de door de Tweede Kamer op 1 januari 2008 aanvaarde wijzigingen in het kader van de Invoeringswet (TK 2007-2008, 30 938, A), zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Een complex van ruimten, inclusief aan- en uitbouwen, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Wet van 29 augustus 1991, Stb. 1991, 439, tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Een gebouw, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.
Een vaartuig of drijvend voorwerp, dat uitsluitend of hoofdzakelijk als woning wordt gebruikt en daartoe is ingericht.
Een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een woonwagenstandplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
Het voorerfgebied aan de naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van een hoofdgebouw.
Een gelegenheid voor tijdelijke overnachting in combinatie met zorg al dan niet ten behoeve van recreatief verblijf.
Een complex met zorgwoningen gecombineerd met zorg- en welzijnsvoorzieningen en waarbij tevens ter ondersteuning van deze functie kleinschalige, ondergeschikte detailhandel, dienstverlening en/of horeca kan voorkomen.
Een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van een persoon die niet zelfstandig kan wonen en die voortdurend of nagenoeg voortdurend geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeft.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
De afstand van een gebouw tot de perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de perceelsgrens.
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of daarbij gelijk te stellen constructiedeel.
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
De oppervlakte van een ruimte of een groep van ruimten, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen.
Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
Onderhavig plan is een herziening van het totaalplan voor stedelijk gebied (zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting). Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit plan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan.
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
één en ander met bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 3.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.
Voor de bestemming 'Groen' gelden de volgende regels:
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - lanenstructuur' zijn bestemd voor het behoud, beheer en/of herstel van de aanwezige lanenstructuur.
Parkeervoorzieningen zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' toegestaan.
Een zend- en ontvangstinstallatie is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'zend/ontvangstinstallatie'.
Ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' zijn de gronden tevens bestemd voor nutsvoorzieningen.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - watermolen' zijn de gronden tevens bestemd voor het beheer, behoud en het herstel van de aanwezige watermolen.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - muziekkoepel' zijn de gronden tevens bestemd voor een muziekkoepel.
Ter plaatse van de aanduiding 'jongeren ontmoetingsplek' zijn de gronden tevens bestemd voor een jongerenontmoetingsplek.
Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' zijn de gronden tevens bestemd voor bijgebouwen ten dienste van wonen.
Voor evenementen gelden de volgende regels:
evenement | periode | duur (inclusief op- en afbouw) | ||||
Kermis in Baak | september, oktober | 10 dagen | ||||
Kermis in Wichmond | augustus | 10 dagen | ||||
Achterhoeks Lentefeest in Baak | maart, april, mei | 5 dagen | ||||
Jazzevenement in Laag-Keppel | juni, juli, augustus | 5 dagen |
Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Voor de watermolen gelden de volgende regels:
Voor de muziekkoepel gelden de volgende regels:
Voor de jongerenontmoetingsplek gelden de volgende regels:
Voor de bijgebouwen gelden de volgende regels:
Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'park' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
Het in 3.3.1 vervatte verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normaal onderhoud en beheer betreffen.
Onderhavig plan is een herziening van het totaalplan voor stedelijk gebied (zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting). Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit plan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan.
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
één en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals terrassen, en overeenkomstig de in 4.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.
Voor de bestemming 'Horeca' gelden de volgende regels:
Voor horecabedrijven geldt het volgende:
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - zorghotel' zijn uitsluitend op de eerste en tweede verdieping zorghotelkamers toegestaan.
Voor wonen geldt het volgende:
Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.
Voor gebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van ondergrondse gebouwen gelden de volgende bepalingen:
Overschrijding van het 'bouwvlak' is toegestaan voor ondergeschikte bouwdelen, zoals een overstek, overkapping en balkons, mits het bouwdeel ondergeschikt is en een diepte heeft van maximaal 1,5 m.
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1.2 onder a ten behoeve van het toestaan van een horecabedrijf in een andere categorie dan voor het betreffende perceel is aangeduid, mits wordt voldaanaan de volgende bepalingen:
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 4.1.2 onder c sub 1 teneinde wonen als zelfstandige functie zonder de uitoefening van horeca toe te laten, mits:
Het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' het karakteristieke gebouw geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag.
Het in 4.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:
Onderhavig plan is een herziening van het totaalplan voor stedelijk gebied (zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting). Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit plan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan.
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
één en ander met bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 5.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.
Voor de bestemming 'Verkeer' gelden de volgende regels:
Ter plaatse van de aanduiding 'plein' zijn de gronden bestemd voor een plein met de bijbehorende voorzieningen, zoals een muziekkoepel.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - lanenstructuur' zijn de gronden bestemd voor het behoud, beheer en/of herstel van de aanwezige lanenstructuur.
Ter plaatse van de aanduiding 'parkeren' zijn uitsluitend parkeer- en groenvoorzieningen toegestaan.
Ter plaatse van de aanduiding 'groen' zijn uitsluitend groenvoorzieningen toegestaan.
Garageboxen zij uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'garage' en zijn uitsluitend bestemd voor de stalling van voertuigen en berging als medegebruik.
Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken , geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Onderhavig plan is een herziening van het totaalplan voor stedelijk gebied (zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting). Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit plan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
één en ander met de bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 6.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.
Voor de bestemming 'Wonen' gelden de volgende regels:
Het gebruik van een woning, een bijbehorend bouwwerk en bij de woning behorende gronden voor de uitoefening van een aan huis verbonden activiteit wordt geacht overeenkomstig de bestemming te zijn, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'cultuur en ontspanning' zijn sociaal-culturele voorzieningen toegestaan.
Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - zorg 1' is op de begane grond een praktijkruimte voor lichamelijke en/of geestelijke gezondheidszorg toegestaan. Detailhandel is niet toegestaan, behoudens als ondergeschikte nevenactiviteit in producten die functioneel gerelateerd zijn aan de praktijkruimte voor lichamelijke en/of geestelijke gezondheidszorg.
Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor‘ is een kantoor toegestaan.
Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' is detailhandel toegestaan;
Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' is een recreatiewoning toegestaan.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende oppervlakte bijgebouwen' is een dierenverblijf met een maximale oppervlakte van 200 m² ten behoeve van het houden van dieren toegestaan, met dien verstande dat:
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - waterrad' zijn de gronden bestemd voor het beheer, behoud en het herstel van het aanwezige waterrad.
Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag' is opslag toegestaan, met dien verstande dat opslag uitsluitend binnen bebouwing is toegestaan.
Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken , geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.
Voor hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
Voor een bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
Voor ondergrondse gebouwen gelden de volgende regels:
Overschrijding van het 'bouwvlak' is toegestaan voor ondergeschikte bouwdelen, zoals een overstek, overkapping en balkons, mits het bouwdeel ondergeschikt is en een diepte heeft van maximaal 1,5 m.
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.6 onder a teneinde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toe te staan met een bouwhoogte van maximaal 2 m, mits de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van de aangrenzende bouwpercelen niet onevenredig worden geschaad.
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het plan wordt in ieder geval begrepen het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten.
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.1.2 onder a sub 2 onder a en b, teneinde een oppervlakte van meer dan 50 m2 toe te staan voor een aan huis verbonden beroep en een aan huis verbonden bedrijf, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.1.2 onder a jo. 6.4.1, teneinde bedrijven toe te staan die niet voorkomen in categorie A van de bij de regels behorende Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging, danwel bedrijven in een hogere categorie, maar die qua aard, omvang en invloed op het milieu gelijk te stellen zijn aan de genoemde bedrijven, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.1.2 onder a sub 2 onder d, teneinde een bed & breakfast voorziening in maximaal 3 kamers als nevenfunctie toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
Burgemeester en wethouders kunnen op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 3' de aanduiding 'bouwvlak' opnemen ten behoeve van de bouw van 1 vrijstaande woning, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
Onderhavig plan is een herziening van het totaalplan voor stedelijk gebied (zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting). Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit plan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan.
De voor 'Wonen - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
één en ander met de bijbehorende voorzieningen.
Burgemeester en wethouders werken deze bestemming uit met inachtneming van de volgende uitwerkingsregels:
Op of in de in 7.1 bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd in overeenstemming met een uitwerkingsplan dat in werking is getreden en overeenkomstig het bepaalde in dat uitwerkingsplan.
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.3 voor het bouwen van bouwwerken op of in de gronden, indien:
Onderhavig plan is een herziening van het totaalplan voor stedelijk gebied (zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting). Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit plan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan.
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem.
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 8.2.1 onder a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
Het bepaalde in 8.2.1 onder a geldt niet indien:
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
Het in 8.4.1 opgenomen verbod geldt niet:
Ten aanzien van de in 8.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Onderhavig plan is een herziening van het totaalplan voor stedelijk gebied (zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting). Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit plan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan.
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 9.2.1 onder a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
Het bepaalde in 9.2.1 onder a geldt niet indien:
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
Het in 9.4.1 opgenomen verbod geldt niet:
Ten aanzien van de in 9.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:
Onderhavig plan is een herziening van het totaalplan voor stedelijk gebied (zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting). Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit plan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan.
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 10.2.1 onder a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
Het bepaalde in 10.2.1 onder a geldt niet indien:
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
Het in 10.4.1 opgenomen verbod geldt niet:
Ten aanzien van de in 10.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:
Onderhavig plan is een herziening van het totaalplan voor stedelijk gebied (zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting). Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit plan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan.
De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het beheer en het onderhoud van de watergangen en/of retentievoorzieningen met de bijbehorende voorzieningen, zoals bermen en beschoeiing.
In afwijking van het overigens in deze regels bepaalde ten aanzien van het bouwen krachtens de andere bestemmingen van deze gronden, mogen op de gronden als bedoeld in 11.1 uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de betreffende waterloop met een bouwhoogte van maximaal 2 m.
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) mits het belang van de watergangen en/of retentievoorzieningen in voldoende mate is gewaarborgd. Voordat het bevoegd gezag beslist over de vergunning, wint deze advies in bij de beheerder van de watergang en/of retentievoorziening.
Onderhavig plan is een herziening van het totaalplan voor stedelijk gebied (zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting). Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit plan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het plan wordt in ieder geval begrepen:
Bij het wisselen of toevoegen van functies van gebouwen en gronden binnen de in de betreffende bestemming toegelaten functies, mag dit gewijzigde gebruik pas plaatsvinden indien ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen is voldaan aan de normering zoals hiervoor is opgenomen in de op het moment van ingebruikname van gronden of bouwwerken geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst'.
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' is de vestiging van geluidgevoelige gebouwen en terreinen niet toegestaan.
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.1.1 teneinde de vestiging van geluidgevoelige gebouwen en terreinen mogelijk te maken, mits het bevoegd gezag een hogere waarde in de zin van de Wet geluidhinder vaststelt.
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming van de drinkwaterkwaliteit.
Op deze gronden mogen ten behoeve van het bepaalde in 14.2 bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd met een maximale hoogte van 2 m.
Op deze gronden mag ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen worden gebouwd overeenkomstig het bepaalde in de bijbehorende bouwregels.
Bij het bouwen van bouwwerken, het gebruik van gebouwen en gronden en/ of het uitvoeren van werken, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden mag dit pas plaatsvinden indien is voldaan aan de regels zoals die hiervoor zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland.
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gemengde functies' zijn, in aanvulling op het bepaalde in de onderliggende bestemming, tevens de volgende functies toegestaan:
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg', de plaatsgebonden risicocontour van het lpg-vulpunt, de lpg-tank of het lpg-afgiftepunt, zijn geen bedrijfswoningen, geen onzelfstandige kantoren en geen enkele vorm van detailhandel of overige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toegestaan.
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.4.1 teneinde bouwwerken toe te staan ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone – lpg', met dien verstande dat het bouwen uitsluitend is toegestaan als voldaan wordt aan de wet- en regelgeving ten aanzien van het aspect externe veiligheid. Daarbij wordt een verantwoording gegeven van het groepsrisico in het invloedsgebied van het lpg-vulpunt.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde (een gedeelte van) de 'veiligheidszone - lpg' te verwijderen en de bijbehorende regels en begrippen op dit punt aan te passen indien het lpg-vulpunt wordt verwijderd, danwel indien door het nemen van technische maatregelen blijkt dat de tot het vulpunt aan te houden afstand kan worden verkleind.
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - propaan' is het verboden kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten op te richten.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde de aanduiding 'veiligheidszone - propaan' te wijzigen in die zin dat:
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.3 teneinde een bedrijf toe te staan uit categorie B van de bij de regels behorende Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan ten behoeve van het gebruik van gronden als camperovernachtingsplaats, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van de vergunning als bedoeld in 15.2.1 voorwaarden stellen ten aanzien van de situering en het maximaal aantal campers en personen, teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing ten opzichte van de omgeving te waarborgen.
Voor maatvoeringen gelden de volgende afwijkingsregels:
In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming gaat het belang van de dubbelbestemming voor.
Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt:
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 17.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in 17.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het bepaalde in 17.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan.