|
Sité Woondiensten heeft plannen voor herontwikkeling van een drietal woningbouwlocaties te Drempt. Met de sloop van 38 seniorenwoningen en vervangende nieuwbouw van 37 levensloopbestendige woningen wordt een betere afstemming op de toekomstige woningbehoefte en een verduurzaming van deze huurwoningen beoogd. Voor de deellocatie Waardeel waar 8 woningen worden herbouwd, is dit passend binnen het geldende bestemmingsplan en is geen planologische procedure nodig. Voor de deellocaties De Marke en Gildeweg/Dreef (hierna kortheidshalve Dreef genoemd) is door beperkte verschuivingen en vergrotingen van bouwvlakken wel een planologische procedure nodig. Bij die 2 deellocaties worden 30 woningen gesloopt en vervangen door 29 levensloopbestendige woningen.
Het plangebied bestaat derhalve uit 2 deellocaties en is gelegen in het dorp (Voor-)Drempt, in het zuidwesten van de gemeente Bronckhorst. Het plan heeft betrekking op in de huidige situatie 30 seniorenwoningen op de volgende adressen:
Luchtfoto deelgebied De Marke (bron: Google Maps)
Luchtfoto deelgebied Dreef (westzijde) met oostelijk hiervan Waardeel (bron: Google Maps)
Omdat bij deellocatie Waardeel de 8 woningen op de bestaande funderingen en binnen het geldende bestemming worden herbouwd, is voor deze deellocatie geen uitgebreide planologische procedure noodzakelijk. De omgevingsvergunning voor het herbouwen van 8 woningen aan de Waardeel in Drempt is op 15 februari 2021 door de gemeente Bronckhorst verleend. Omdat dit aan het begin van de planvorming nog niet duidelijk was, maakt deze deellocatie wel onderdeel uit van enkele van de uitgevoerde onderzoeken. Het plangebied waarop deze ruimtelijke onderbouwing betrekking heeft, omvat echter alleen de deellocaties De Marke en Dreef.
Voor de twee deellocaties geldt het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied Bronckhorst', vastgesteld op 31 maart 2016. Beide locaties binnen het plangebied hebben een enkelbestemming 'Wonen' met strak omlijnde bouwvlakken om de huidige bebouwing. Voor de verschillende bouwvlakken is een bouwaanduiding 'aaneengebouwd' van toepassing en geldt als maatvoering een maximum bouwhoogte van 8 meter en een maximum goothoogte van 4 meter. Daarnaast is een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische verwachting 1' van toepassing. Op onderstaande uitsnede van de verbeelding zijn beide deelgebieden met een rode omlijning globaal weergegeven.
Ten zuiden van deelgebied Dreef is nog juist de dubbelbestemming 'Water – Waterkering' zichtbaar. Ook is ten noorden en oosten van dit deelgebied de dubbelbestemming 'Leiding – Riool' van toepassing.
Uitsnede geldend bestemmingsplan met rood omlijnd de globale ligging van de twee deellocaties (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De gewenste herontwikkeling betreft een gewijzigde situering van de bouwvlakken bij deelgebied Dreef. Bij deelgebied De Marke vindt een beperkte verschuiving van de bouwvlakken plaats. Omdat de wijzigingen van de deellocaties De Marke en Dreef niet binnen de bestaande bouwvlakken en de geldende regels van het bestemmingsplan gerealiseerd kunnen worden, is een planologische procedure noodzakelijk.
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de bestaande situatie en de gewenste situatie ter plaatse van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het initiatief, onder andere door te toetsen aan het in hoofdstuk 5 beschreven beleidskader, alsmede aan de relevante milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 4 zijn de juridische aspecten beschreven. Tot slot worden de relevante beleidskaders beschreven in hoofdstuk 5, waaraan in hoofdstuk 3 tevens is getoetst.
Mogelijk is de naam Drempt afgeleid van het Romeinse woord 'terminus' wat eindpunt betekent. Dit woord komt voor in het dorpshuis 'Gildehöfke Trementhe'. Drempt is namelijk gelegen op het eindpunt van de stuifduin langs de oude IJssel. De daarop gelegen van origine 8e en 9e eeuwse St. Joriskerk vorm een markant punt in de omgeving. De kerk is gelegen op een voormalige oeverwal aan de weg Doesburg-Doetinchem. Het betreft een laat-gotische kerk. De hervormde kerk, met pastorie en groenelementen ligt samen met enkele omringende woningen op een 'hoge' kop ten opzichte van het stroomgebieden van de IJssel en oude IJssel.
De kern Drempt is ontstaan uit een lint van boerderijen langs de huidige Kerkstraat. Aan deze straat zijn individuele woningen geplaatst. Aan de oostkant van het dorp (vanaf de Braambergseweg) dateert de bebouwing uit verschillende perioden. Hierdoor is het historische karakter van de route door het dorp zichtbaar, aangezien de ontstaansgeschiedenis is opgebouwd uit een aantal schakels. Eveneens is het tracé van de Rijksweg met de markante bocht om de kerkheuvel een beeldbepalend lint.
Drempt omstreeks 1908, 1955 en 1995
Het oudste bebouwingslint van Drempt is de Kerkstraat. Aan deze straat zijn individuele woningen geplaatst. De historische kern van Drempt heeft een karakteristieke stedenbouwkundige structuur waarbij de kerk met pastorie is gesitueerd aan het einde van een lang lint. De andere zijde van het lint eindigt bij de school en het dorpshuis. Het lint dat loopt van de kerk tot het dorpshuis kan bestempeld worden als de visueel-ruimtelijke ruggengraat van Drempt. De kerk is enigszins hoger gelegen dan haar omgeving en vormt met de bijbehorende groenelementen een op zichzelf staand element. De kerk is een rijksmonument.
De centrale naoorlogse uitbreiding ligt aan de zuidoost kant van het dorp, met de Gildeweg en de Dreef als centrale assen. Deze uitbreidingen dragen de stedenbouwkundige kenmerken van de planmatige, vooroorlogse 'tuindorpen' met symmetrische straatprofielen met voortuinstroken en op de hoeken zijtuinstroken, woningen in één of twee bouwlagen met langskap, in tweekaptypen of rijtjes.
Verspreid over het dorp staan vrijstaande gevarieerde woningen in een of twee bouwlagen met kap op eigen kavels. De woningen aan de randen van het dorp hebben vrij uitzicht op het landschap.
Opvallend is dat dwars door de kern aan weerszijden van de N317 een strook bedrijven is gelegen. In dit gebied zijn verschillende bedrijven gehuisvest in milieucategorie 2 en 3.
Luchtfoto Drempt
Algemeen
Drempt heeft voornamelijk een woonfunctie. De overige functies zijn voornamelijk gelegen aan de Rijksweg. Zo zijn hier meerdere winkels te vinden en enkele grotere bedrijven. Verspreid over het dorp zijn onder andere een hengelsportwinkel en een brommer- en scooterwinkel te vinden. In het noordoosten van het dorp zijn er voorzieningen te vinden in de vorm van een zogeheten 'brede school' en een buurtcentrum/peuterspeelzaal. In het westen van het dorp is de kerk met een begraafplaats te vinden. Verder liggen er aan de randen van het dorp enkele agrarische percelen.
Verkeersstructuur
De belangrijkste ontsluitingsweg van Drempt is de Rijksweg (N317), welke ten zuiden van het dorp is gesitueerd. Daarnaast is Kerkstraat de een belangrijke corridor in de verkeersstructuur.
Drempt wordt regionaal in vier richtingen ontsloten. In noordelijke richting wordt Drempt ontsloten door de Veldweg; in oostelijke richting door de Kerkstraat en de N317; in zuidwestelijke richting door de N317 en later door de N337 en in westelijke richting door de N317. Alle wegen in Drempt hebben een verblijfsfunctie. Op de navolgende afbeelding is de hoofdwegenstructuur weergegeven.
Hoofdwegenstructuur
Groenstructuur
De kern Drempt heeft een aantal beeldbepalende groenelementen, zo wordt de Kerkstraat begeleid door groene hagen en bevinden zich verspreid door de kern verschillende groenstroken met monumentale bomen. Samen met de groene voortuinen geeft dit Drempt een groen karakter. Ten noorden van de Rijksweg is een speeltuin gelegen. Buiten de kern dragen de zuidelijk gelegen uiterwaarden met plassen en strangen in belangrijke mate bij aan het groen karakter.
De beide deellocaties zijn onderdeel van de centrale naoorlogse uitbreiding aan de zuidoostkant van het dorp. De vervangende nieuwbouw dient passend te zijn binnen de stedenbouwkundige kenmerken van dit deel van het dorp, waarbij het dorpse en groene karakter behouden dient te blijven. De Kerkstraat als visueel-ruimtelijke ruggegraat van Drempt blijft in stand.
Los van de in de welstandsnota aangegeven beeldkwaliteitseisen, worden er geen aanvullende beeldkwaliteitseisen gesteld. Dit deel van Drempt valt onder de 'nieuwe stads- en dorpsgebieden' volgens de Welstandsnota 2016. In artikel 4.4 van deze nota wordt in z'n algemeenheid gesteld dat de naoorlogse buurten planmatig van opzet zijn en daardoor een grote samenhang in beeld kennen.
De bouwsystematiek en de architectuur van de vervangende nieuwbouw voor beide deelgebieden dienen aan te sluiten aan bij de stedenbouwkundige kenmerken van de planmatige, vooroorlogse 'tuindorpen'. Dit betekent voor de beeldkwaliteitseisen dat:
De voorgenomen plannen zijn beoordeeld door de welstandscommissie. De commissie heeft na een kleine vergroting van de voortuinen bij deelgebied Dreef ingestemd met de voorgenomen plannen. In de planbeschrijving is deze gewenste aanpassing reeds verwerkt.
De aangrenzende groenstructuur ten zuiden en oosten van het deelgebied Dreef blijft intact en wordt niet door deze planontwikkeling beïnvloed. Ook het openbare groen op het binnenterrein van De Marke en aan de zijde van de Kerkstraat blijft ongewijzigd behouden.
Teneinde verrommeling van het straatbeeld tegen te gaan, dient een kwalitatief goede invulling te worden gegeven aan de overgang van de tuinen naar de openbare ruimte. Daarom is in de planvorming bij beide deelgebieden rekening gehouden met het behoud van groene voortuinen met lage haagjes en hekwerk met poortje van 60 cm hoog. De achtertuinen zonder aansluiting op een semi-openbaar terrein worden voorzien van een groene haag van circa 180 cm hoog met houten poort van dezelfde hoogte. Het binnenterrein bij De Marke wordt grotendeels omgeven door de voortuinen van de te herbouwen woningen. De woningen langs de Kerkstraat houden echter een achtertuin op dit hofje. Alhier komt een combinatie van hogere hagen van circa 180 cm hoogte ter afscheiding van de containers en lage hagen met poortje ernaast voor de gewenste transparantie/hofwerking. Door deze inrichting al in de planvorming mee te nemen, wordt een eigen, afwijkende inrichting door de bewoners ontmoedigd. Een rommelige aanblik wordt hiermee vermeden.
Bij het middenterrein van deelgebied Dreef ontstaat er een nieuw groen openbaar tussengebied, waarmee nieuwe kwaliteit in het plan wordt gebracht. Sité Woondiensten wil de bewoners betrekken bij het inrichtingsontwerp en het toekomstig beheer van de semi-openbare binnentuin.
Met de herontwikkeling van seniorenwoningen in Drempt tot levensloopbestendige woningen zorgt Sité Woondiensten voor een grote kwaliteitsverbetering van deze woningen, waardoor deze beter aansluiten bij de woningbehoefte. Alle woningen behoren tot de sociale huurwoningen en worden verduurzaamd. Door meer groen bij het openbare tussengebied Dreef en hemelwaterinfiltratie wordt ook invulling gegeven aan de klimaatadaptatie. De bewoners worden gestimuleerd om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen. Met het 'hofjesconcept' is er sprake van 'noaberschap', kunnen de bewoners voor elkaar zorgen en vindt er een zekere mate van sociale controle plaats.
Vogelvlucht-impressies deelgebied De Marke, gezien vanaf de Kerkstraat (boven) en specifiek gericht op de woningen aan de Kerkstraat (onder). Te zien is dat er hoge hagen komen ter afscheiding van de containers en lage hagen met poortje naar het hof voor de gewenste transparantie/hofwerking (Bron: Architektengroep Gelderland)
De 16 woningen aan De Marke en de Kerkstraat worden als 1 hofje teruggebouwd met de voorzijde gericht op De Marke/het binnenterrein, met uitzondering van 5 woningen die met de voorzijde naar de Kerkstraat blijven gericht. Dit draagt bij aan het behoud van het karakter van deze visueel-ruimtelijke ruggegraat van Drempt. Om beter invulling te kunnen geven aan de sociale elementen van het 'hofjesconcept', krijgen de achtertuinen van deze woningen aan de Kerkstraat binnen deelgebied De Marke een transparanter karakter. Met de denkbeeldinge rooilijn langs de Kerkstraat wordt rekening gehouden door 2 woningen iets naar achteren te situeren, zoals op bijgevoegde situatietekening te zien is.
Situatietekening deelgebied De Marke (bron: Dura Vermeer Bouw Hengelo B.V.)
Het bestaande carré met 14 woningen bij deellocatie Dreef wordt vervangen door 13 woningen in 2 rijen evenwijdig aan Ds. De Graaffweg en de Dreef.
Vogelvlucht-impressie deelgebied Dreef, gezien vanaf de Gildeweg. De groene inrichting van het middenterrein zal op een later moment in overleg met de bewoners worden ingevuld. (bron: Architektengroep Gelderland).
Bij deelgebied Dreef wordt met de keuze voor deze 2 rijen levensloopbestendige woningen met de voorgevels naar de openbare wegen beter aangesloten op de ritmiek en het gevelbeeld van de bestaande woningen aan de Ds. De Graaffweg. Ook sluit dit goed aan op het naastgelegen openbaar groen, wat zo beter beleefbaar is. In de bestaande situatie waren de woningen aan de Ds. De Graafweg 32, 34, 36 en 38 niet met de voorgevel naar de openbare ruimte georiënteerd en oogde het binnenterrein rommelig. Met het huidige ontwerp wordt dit knelpunt opgelost en sluit het ontwerp aan bij de beeldkwaliteitseisen.
Situatietekening deelgebied Dreef (bron: Dura Vermeer Bouw Hengelo B.V.)
Per blok wordt gekozen voor een kleurcombinatie in twee kleuren metselwerk. In overleg met de bewoners zal de definitieve kleurkeuze van het metselwerk en deuren bepaald worden, waardoor subtiele verschillen in het beeld ontstaan, die zorgen voor een verrijking van het architectonische gevelbeeld. De gevelbekleding en de houten bergingen geven een speels accent, waarbij de planmatige ontwikkeling wel zichtbaar blijft.
In Hoofdstuk 5 Beleidskader is het algemene beleidskader geformuleerd. Dit initiatief raakt geen nationale belangen. In de navolgende paragraaf 3.2 Omgevingsaspecten wordt bij de relevante thema's ingegaan op onder andere het natuur- en woonbeleid, zoals voortkomt uit de provinciale en gemeentelijke beleidskaders. De voorgestane ontwikkeling van de beide deellocaties binnen het plangebied is passend binnen het overheidsbeleid.
In onderstaande subparagrafen wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten voor het plangebied en hoe hiermee is omgegaan.
Om de herontwikkeling mogelijk te maken dient een omgevingsvergunning uitgebreide procedure te worden doorlopen dan wel een nieuw bestemmingsplan te worden vastgesteld. Het bevoegd gezag dient ten behoeve van deze bestemmingsplanwijziging een apart besluit te nemen over de vormvrije m.e.r. beoordeling. De vormvrije m.e.r-beoordeling is erop gericht om vast te kunnen stellen of een project mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen heeft, en alsdan een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Daartoe is deze aanmeldnotitie opgesteld (zie het vervolg van deze paragraaf).
De herontwikkeling en het Besluit m.e.r.
In artikel 7.2 van de Wet milieubeheer (Wm) is bepaald dat in het Besluit milieueffectrapportage, "activiteiten", "categorieën van gevallen" en "categorieën van plannen" zijn opgenomen waarvoor bij het opstellen het plan ook een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Daarnaast is in het Besluit m.e.r. opgenomen dat voor plannen waarbij geen sprake is van een overschrijding van de in het Besluit m.e.r. opgenomen richtinggevende drempelwaarden (de "categorieën van gevallen"), maar die mogelijk toch een belangrijk negatief milieueffect kunnen hebben een zogenoemde "vormvrije m.e.r.-beoordeling" moet worden opgesteld.
In de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage is onderhavige ontwikkeling aangemerkt als nr. D11.2 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
De drempelwaarde voor een m.e.r.-beoordeling zoals opgenomen in lijst D van het besluit m.e.r. zijn gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Onderhavig plan heeft betrekking op het herontwikkelen van 30 seniorenwoningen tot
29 levensloopbestendige woningen op een tweetal locaties in Drempt. Er is dan ook
geen sprake van de genoemde categorieën van gevallen. De drempelwaarden worden niet
overschreden.
Omdat het besluit omtrent de omgevingsvergunning uitgebreide procedure uiteindelijk ook wordt opgenomen in een bestemmingsplan, zullen we dit plan als een bestemmingsplan beoordelen. Een bestemmingsplan is een plan als bedoeld in "categorieën van plannen" bij deze activiteit. Dit betekent dat voor het bestemmingsplan, voor zover de herontwikkeling van stedelijk uitleggebied gezien wordt als m.e.r.-activiteit "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen', alsnog het opstellen van een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.
Criteria vormvrije m.e.r. beoordeling
De vorm van een vormvrije m.e.r.-beoordeling is weliswaar vrij, maar aan de inhoud van de beoordeling worden wel voorwaarden gesteld. In de beoordeling moeten de in "Bijlage III" van de "Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten' opgenomen zogenoemde "selectiecriteria" worden overwogen. Deze selectiecriteria zijn:
Uit de toelichting van dit bestemmingsplan is op te maken dat de effecten van de planontwikkelingen geen aanleiding geven tot het uitvoeren van een m.e.r.
Om de herontwikkeling mogelijk te maken dient een omgevingsvergunning uitgebreide procedure te worden doorlopen dan wel een nieuw bestemmingsplan te worden vastgesteld. Het bevoegd gezag dient ten behoeve van deze bestemmingsplanwijziging een apart besluit te nemen over de vormvrije m.e.r. beoordeling. De vormvrije m.e.r-beoordeling is erop gericht om vast te kunnen stellen of een project mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen heeft, en alsdan een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Daartoe is deze aanmeldnotitie opgesteld (zie het vervolg van deze paragraaf).
De herontwikkeling en het Besluit m.e.r.
In artikel 7.2 van de Wet milieubeheer (Wm) is bepaald dat in het Besluit milieueffectrapportage, "activiteiten", "categorieën van gevallen" en "categorieën van plannen" zijn opgenomen waarvoor bij het opstellen het plan ook een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Daarnaast is in het Besluit m.e.r. opgenomen dat voor plannen waarbij geen sprake is van een overschrijding van de in het Besluit m.e.r. opgenomen richtinggevende drempelwaarden (de "categorieën van gevallen"), maar die mogelijk toch een belangrijk negatief milieueffect kunnen hebben een zogenoemde "vormvrije m.e.r.-beoordeling" moet worden opgesteld.
In de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage is onderhavige ontwikkeling aangemerkt als nr. D11.2 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
De drempelwaarde voor een m.e.r.-beoordeling zoals opgenomen in lijst D van het besluit m.e.r. zijn gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Onderhavig plan heeft betrekking op het herontwikkelen van 30 seniorenwoningen tot
29 levensloopbestendige woningen op een tweetal locaties in Drempt. Er is dan ook
geen sprake van de genoemde categorieën van gevallen. De drempelwaarden worden niet
overschreden.
Omdat het besluit omtrent de omgevingsvergunning uitgebreide procedure uiteindelijk ook wordt opgenomen in een bestemmingsplan, zullen we dit plan als een bestemmingsplan beoordelen. Een bestemmingsplan is een plan als bedoeld in "categorieën van plannen" bij deze activiteit. Dit betekent dat voor het bestemmingsplan, voor zover de herontwikkeling van stedelijk uitleggebied gezien wordt als m.e.r.-activiteit "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen', alsnog het opstellen van een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.
Criteria vormvrije m.e.r. beoordeling
De vorm van een vormvrije m.e.r.-beoordeling is weliswaar vrij, maar aan de inhoud van de beoordeling worden wel voorwaarden gesteld. In de beoordeling moeten de in "Bijlage III" van de "Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten' opgenomen zogenoemde "selectiecriteria" worden overwogen. Deze selectiecriteria zijn:
Uit de toelichting van dit bestemmingsplan is op te maken dat de effecten van de planontwikkelingen geen aanleiding geven tot het uitvoeren van een m.e.r.
Met de vervangende nieuwbouw voldoen de sociale huurwoningen aan de meest recente eisen in het kader van het Bouwbesluit. Behalve gasloos bouwen, zullen de woningen in het kader van duurzaamheid worden uitgerust met warmtepompen en zonnepanelen. In combinatie met een goede isolatie levert dit een prettig woon- en leefklimaat en een duurzaam gebouwde omgeving op. Dit resulteert in nagenoeg energieneutrale woningen. Met voldoende infiltratie van het hemelwater wordt ingespeeld op de noodzaak van klimaatadaptatie.
Met het concept 'Blokje om' van Dura Vermeer Bouw Hengelo B.V. worden houtskeletbouwwoningen zoveel mogelijk op de bestaande funderingen geplaatst. Hierdoor kan bij deelgebied De Marke grotendeels de bestaande fundering gebruikt worden. Door de toelevering van kant en klare bouwdelen wordt de bouwtijd aanzienlijk verkort en de belasting voor het milieu en de omgeving aanzienlijk verkleind.
Een bestemmingsplan dat voorziet in bouw- en/of inrichtingsmogelijkheden dient een reëel beeld te geven van de bodemkwaliteit van de gronden waarop het initiatief betrekking heeft. Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie.
In verband hiermee heeft Econsultancy een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) en verkennend asbestonderzoek in bodem (NEN 5707) uitgevoerd (rapport d.d. 12 juni 2020, Bijlage 1).
Op basis van het milieuhygie¨nisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat de deellocaties onderzocht dienen te worden volgens de strategie "onverdacht, niet lijnvormig" (ONV-NL). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.
De bodem bestaat voornamelijk uit zwak siltig, zeer tot matig grof fijn zand. De bodem is verder plaatselijk zwak tot matig kleiig, zwak humeus, zwak grinidg, zwak roest- en gleyhoudend. In de ondergrond bestaat de bodem plaatselijk uit zwak zandige en zwak gleyhoudende klei.
Verdeeld over de locaties zijn zwakke (zeer plaatselijk matige) puinbijmengingen aangetroffen in de bovengrond. Het betreft voornamelijk baksteen en beton, maar plaatselijk ook aardewerk, glas en metaaldelen.
Onderstaand zijn per deellocatie die onderdeel uitmaakt van deze planologische procedure de onderzoeksresultaten weergegeven.
Deellocatie A: De Marke
In het mengmonster van de zwak puinhoudende (zie tabel 5 in paragraaf 5.4 van het rapport) bovengrond zijn zwakke verontreinigingen met lood en PAK aangetoond.
Ter plaatse van boring A06 is in de ondergrond, naast zwakke bijmengingen van baksteen, glas en slakken, een matige kolengruisbijmenging waargenomen. In het monster van deze laag is een matige verontreiniging met zink aangetoond. Daarnaast zijn lichte verontreinigingen met metalen, minerale olie, PCB en PAK aangetoond.
In het mengmonster van de zintuiglijk schone ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond.
In het grondwater ter plaatse van de peilbuis is een lichte verontreiniging met barium aangetoond. Deze lichte metaalverontreiniging is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan het regionaal voorkomen van verhoogde concentraties van metalen in het grondwater.
Bij de visuele inspectie van de bodem is geen asbestverdacht materiaal (fractie > 20 mm) waargenomen. In de mengmonsters van de bodem is analytisch (fractie < 20 mm) geen asbest boven de bepalingsgrens aangetoond.
Deellocatie B: Dreef
In het mengmonster van de zwak tot matig baksteenhoudende, zwak beton-, glas-, kolengruis-, metaal- en slakkenhoudende lagen in zowel de boven- als ondergrond is een matige verontreiniging met lood aangetoond. Na uitsplitsing van dit mengmonster zijn lichte tot matige loodverontreinigingen aangetroffen. Daarnaast zijn lichte verontreinigingen met metalen, minerale olie en PAK aangetoond.
In het mengmonster van de zwak puinhoudende bovengrond (geen kolengruis of slakken) zijn lichte verontreinigingen met lood en PAK aangetoond.
In het mengmonster van de zintuiglijk schone ondergrond is een lichte verontreiniging met PAK aangetoond.
In het grondwater ter plaatse van de peilbuis is een lichte verontreiniging met barium aangetoond. Deze lichte metaalverontreiniging is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan het regionaal voorkomen van verhoogde concentraties van metalen in het grondwater.
Bij de visuele inspectie van de bodem is geen asbestverdacht materiaal (fractie > 20 mm) waargenomen. In de mengmonsters van de bodem is analytisch (fractie < 20 mm) geen asbest boven de bepalingsgrens aangetoond.
Conclusie en aanbevelingen
De vooraf gestelde hypothese, dat de deellocaties als "onverdacht, niet lijnvormig" kunnen worden beschouwd wordt, op basis van de lichte tot matige verontreinigingen in de grond en de lichte verontreinigingen in het grondwater, verworpen.
Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er geìeìn reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygie?nische kwaliteit van de bodem geìeìn belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging van en nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
Algemeen
Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie (d.d. 29 november 2019) of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.
Nadat dit verkennende bodemonderzoek is uitgevoerd, zijn de bouwvlakken nog enigszins verschoven. De schetsontwerpen van de deellocaties die in afbeelding 1 van het onderzoek zijn opgenomen, komen daardoor niet overeen met de uiteindelijke plannen. Omdat het gehele plangebied bij het bodemonderzoek is onderzocht, zijn de resultaten hiervan ook bij deze iets gewijzigde situering zonder meer bruikbaar.
Bij ruimtelijke plannen moet ter waarborging van een goed woon- en leefklimaat rekening gehouden worden met het aspect wegverkeerslawaai. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.
De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Indien nieuwbouw van woningen of andere geluidgevoelige bebouwing mogelijk wordt gemaakt, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidbelasting ten gevolge van alle wegen op een bepaalde afstand van het object.
Adviesburo Van Der Boom bv heeft daarom een onderzoek (rapportage 24 juli 2020, Bijlage 2) ingesteld naar de geluidbelasting door wegverkeer. De ontwikkeling ligt binnen de bebouwde kom van Drempt. De woningen op locatie Dreef liggen binnen de zone van Rijksweg (N317). Alle locaties liggen tevens op korte afstand van 30 km-wegen zonder geluidzone.
De geluidbelasting door wegverkeer op de Rijksweg (N317) bedraagt 49 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh op de hoogste geluidbelaste gevels (rekenpunt 2). De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarom op drie woningen (in rekenpunt 2) overschreden. Een hogere waarde voor de geluidbelasting op de Rijksweg (N317) kan slechts worden vastgesteld als maatregelen tot het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, of als er ernstige bezwaren zijn op het gebied van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de bron is niet mogelijk omdat op de weg reeds stil asfalt is aangebracht en de verkeerssnelheid niet verder kan worden teruggebracht. Afscherming van alle woonlagen is stedenbouwkundig ongewenst. Voor de gevels van drie woningen (rekenpunt 2) dient een hogere waarde te worden aangevraagd van 49 dB voor wegverkeer op de Rijksweg (N317) conform tabel III.2.
Op de gevels in rekenpunt 2 bedraagt de geluidbelasting 54 dB zonder aftrek voor alle wegen samen. De benodigde karakteristieke geluidwering voor deze gevels bedraagt dan GA;k 21 dB. In de moderne bouwpraktijk bedraagt de geluidwering GA;k van woningen zonder maatregelen ten minste 21 à 22 dB. Aan een geluidwering van 21 dB wordt derhalve zonder aanvullende maatregelen voldaan. Op de overige gevels bedraagt de geluidwering GA;k ten hoogste 53 dB. De benodigde karakteristieke geluidwering GA;k bedraagt 20 dB. Dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. Voor deze gevels zijn eveneens geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.
Aanvullende opmerking
Nadat dit akoestisch onderzoek is uitgevoerd is tijdens de bespreking van het schetsplan in de Welstandscommissie geconcludeerd dat de voortuinen van de woningen bij deellocatie Dreef wat klein zijn. Het akkoord van de Welstandscommissie is verkregen door de woningen één meter te verschuiven en de voortuinen te vergroten tot 3 meter diepte. Dit betekent dat rekenpunt 2 op 1 meter grotere afstand van de Rijksweg (N317) komt te liggen. Door de minimale verschuiving, zal een herberekening van de geluidbelasting op dit rekenpunt geen significante verschillen laten zien. Een aanvraag hogere grenswaarde voor de geluidbelasting is derhalve noodzakelijk. Opgemerkt wordt dat er in de huidige situatie drie woningen aan de Dreef 1, 3 en 5 op nagenoeg dezelfde locatie staan als de drie woningen bij rekenpunt 2 waarvoor de hogere grenswaarde wordt aangevraagd. Met de vervangende nieuwbouw inclusief een goede isolatie en kierdichting zal de geluidwering van de gevels aanzienlijk verbeterd worden, waardoor een beter woon- en leefklimaat ontstaat dan in de huidige situatie.
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.
Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Zo staat een grenswaarde van 3% gelijk aan bijvoorbeeld de bouw van circa 1500 woningen met één ontsluitingsweg;
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten op-zichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Zodra een ontwikkeling zich voordoet, die met een afwijking van de gebruiks- en/of bouwregels of wijziging mogelijk kan worden gemaakt, wordt op dat moment het aspect luchtkwaliteit onderzocht aan de op dat moment geldende wet- en regelgeving en normen.
Conclusie
De nieuwbouw van 29 levensloopwoningen blijft ver onder de grenzen, zoals hiervoor toegelicht. Bovendien worden 30 seniorenwoningen gesloopt, zodat er per saldo een afname van één woning plaatsvindt.
Omdat het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
De twee deellocaties van dit project zijn gelegen in de bebouwde kom van Drempt. Binnen dit plangebied staat het aspect geur de uitvoerbaarheid van de bestemming wonen niet in de weg.
Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies en gevoelige functies op een verantwoorde afstand van elkaar gesitueerd worden. Dit dient twee doelen:
Bij de planontwikkeling dient derhalve rekening te worden gehouden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven, om de kwaliteit van het leefmilieu te garanderen en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde handreiking Bedrijven en milieuzonering. Hierin wordt per bedrijf aangegeven wat de milieu-invloed op de omgeving is en welke indicatieve afstand hierbij minimaal in acht moet worden genomen. Van deze indicatieve afstand kan worden afgeweken indien op basis van een onderzoek de daadwerkelijke afstand kan worden bepaald.
Indicatieve afstand op basis van Handreiking Bedrijven en milieuzonering
De richtafstanden opgenomen in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij milieu-inrichtingen of drukke wegen, al een hogere milieubelasting kent. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast gevoelige functies komen belastende functies voor, die om die reden een milieuzone kennen; zoals winkels, horeca en bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd, indien sprake is van het omgevingstype gemengd gebied.
In onderhavig geval is sprake van een rustige woonwijk.
Beoordeling situatie
In voorliggende situatie is sprake van de herbouw van woningen, waarbij de beperkte verschuivingen en een iets gewijzigde situering plaatsvindt. Onderzocht wordt of de situering van de woningen belemmeringen oplevert voor bestaande bedrijven in de omgeving.
In de omgeving van de planlocatie komen de volgende bedrijven voor:
Het aspect milieuzonering vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering van dit plan. Ter plaatse van de te realiseren woningen kan vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. Andersom zullen de te bestemmen woningen het bestaande gebruik en de bedrijfsvoering in de omgeving niet belemmeren, ook niet de bestaande ontwikkelmogelijkheden.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Beoordeling situatie
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In onderstaande figuur is een uitsnede van de risicokaart en de ligging van het plangebied globaal weergegeven.
Uitsnede Risicokaart met in de blauwe cirkels de globale ligging van de beide deellocaties van het plangebied (bron: risicokaart.nl)
De dichtstbijzijnde risicobron op de kaart betreft het LPG-verkooppunt aan de Rijksweg (N317). Deze is op 200 meter afstand en de risicocontour van de installatie op ruim 180 meter gelegen van de planlocatie. Op het perceel Rijksweg 14 zou verkoop plaats vinden van vuurwerk aan particulieren. De verkoop van vuurwerk is enkele jaren geleden beëindigd. De bunker voor opslag is verwijderd en de eigenaren beschikken niet meer over een vergunning. Tevens zijn de buisleidingen voor gastransport op ruime afstand van de deellocaties zichtbaar.
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat voorliggende ontwikkeling vanuit het oogpunt van externe veiligheid verantwoord is.
Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en worden sterk beïnvloed door de klimaatverandering. Er is meer ruimte nodig voor water omdat klimaatverandering zorgt voor hoge piekafvoeren in de zomer en een gemiddeld hogere waterafvoer in de winter. Het gaat ook om langduriger periodes van droogte en om extreem warm weer, waar vooral stedelijk gebied last van kan hebben. Ook veranderingen in ruimtegebruik, bijvoorbeeld door de landbouw, natuur of recreatie, hebben gevolgen voor het waterbeheer. Het waterschap wil vroegtijdig meedenken over plannen en ontwikkelingen om samen met de gemeente en andere partners te zoeken naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
Waterschap Rijn en IJssel werkt hierbij vanuit het Waterbeheerplan 2016-2021 waarin het taakgebied, de doelen en de maatregelen die het waterschap t/m 2021 voor ogen heeft, staan beschreven. Een kompas voor de langere termijn biedt de Watervisie 2030. Beide documenten bieden een samenwerkingsagenda voor ieder die op het gebied van water een belang of betrokkenheid heeft.
Het waterschap laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten in de samenwerking met de partners belangrijk zijn. Vanuit die verkenning is er beleid gemaakt voor de periode 2016-2021, voor de volgende taakgebieden:
Het waterschap werkt met de gemeente samen aan een goede ruimtelijke ordening via het proces van de Watertoets. In de watertoetstabel zijn de taakgebieden van het waterschap nader uitgewerkt.
Watertoetstabel
Thema | Toetsvraag | Relevant | Intensiteit# |
Veiligheid | 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering,
regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
2 2 |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap? |
Nee Ja Nee |
2 1 1 |
Wateroverlast (oppervlaktewater) | 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Nee Ja Ja Nee |
2 1 1 1 |
Oppervlakte- waterkwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? |
Nee | 1 |
Grondwateroverlast |
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? 4. Beoogt het plan aanleg van drainage? |
Nee Nee Nee Nee |
1 1 1 1 |
Grondwaterkwaliteit |
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee | 1 |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn
bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Nee Nee |
1 1 |
Volksgezondheid |
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? | Nee | 1 |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Nee Nee Nee Nee |
2 2 1 1 |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee | |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee | 1 |
Toelichting per relevant waterhuishoudkundig thema
De beschrijvingen op de volgende pagina's geven per thema de belangen weer en gedeeltes van de voorbeeldbeschrijvingen kunnen worden overgenomen in de waterparagraaf van het bestemmingsplan. Het kan gebeuren dat tijdens het planproces keuzes gemaakt worden waardoor het belang in het geding komt en er naar een compromis wordt gezocht. Er is dan sprake van maatwerk waarbij in overleg met het waterschap invulling wordt gegeven aan het betreffende thema.
Veiligheid
Het deelgebied Dreef is gelegen in de 'buitenbeschermingszone waterkering' van Dijkring 49, waar de Rijksweg (N317) overheen loopt. Activiteiten of werkzaamheden, zoals sonderingen, bodemonderzoek, graafwerkzaamheden en aanleg van drukhoudende leidingen in deze zone zijn mogelijk vergunningplichting. Hierover is contact met het waterschap Rijn en IJssel nodig. Het plangebied is op circa 30 m van de rand van de beschermingszone gelegen, welke tevens met een dubbelbestemming in het geldende bestemmingsplan 'Stedelijk Gebied Bronckhorst' is opgenomen. De buitenbeschermingszone is niet als een dubbelbestemming opgenomen, maar in het kader van de Keur kan voor activiteiten of werkzaamheden een vergunningplicht gelden.
Riolering en Afvalwaterketen
Ten noorden en oosten van deelgebied Dreef loopt een drukrioolleiding onder de Ds. De Graaffweg en de naastgelegen groenstrook. Deze leiding kent een dubbelbestemming 'Leiding – Riool'. De vervangende nieuwbouw blijft buiten deze dubbelbestemming, zodat de belangen van de leidingbeheerder niet worden geschaad. Met de leidingbeheerder is contact geweest over de omgevingsvergunning, waaruit bleek dat er geen objecten, bebouwing en/of beplantingen gesitueerd zijn op waterschapsleidingen. Wat betreft de daadwerkelijke uitvoering van het plan, dient ter bescherming van de rioolwatertransportleidingen, nog nader contact te worden onderhouden met het waterschap.
Wateroverlast (oppervlaktewater)
Belangen:
Een toename in het verharde oppervlak resulteert in een versnelde afvoer van hemelwater. Als dit hemelwater niet vertraagd wordt afgevoerd wordt het watersysteem zwaarder belast en het waterbezwaar naar benedenstroomse gebieden afgewenteld. Ook is er geen aanvulling van het grondwater. Uitgangspunt is dat (nieuwe) ontwikkelingen minimaal hydrologisch neutraal zijn of een verbetering ten opzichte van de huidige situatie.
Toetsingskaders en/of informatiebronnen
Beschrijving:
Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak in een worstcase benadering toe met circa 1.437 m2, zoals uit onderstaande tekeningen blijkt. Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater niet (direct) afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen - afvoeren behandeld. Het hemelwater wordt ter plaatse gei¨nfiltreerd in infiltratievoorzieningen op nader te bepalen locaties onder de verharding in de tuinen van de woningen. De infiltratievoorziening bij deelgebied De Marke wordt middels een overstort aangesloten op het gemeentelijk regenwaterrioolstelsel in de Gildeweg, terwijl bij deelgebied Dreef voldoende onverhard oppervlak aanwezig om in combinatie met de infiltratievoorzieningen het hemelwater te bergen.
Bij voorkeur worden natte en laaggelegen gebieden, beekdalen, regionale bergingsgebieden en overstromingsvlaktes niet bebouwd. Het plangebied is niet gelegen in een dergelijk gebied. Wateroverlast voor het plangebied wordt zoals gezegd voorkomen door ter plaatse voldoende infiltratievoorzieningen aan te brengen.
Onderstaand is ter indicatie weergegeven hoe ter plaatse met het hemelwater zal worden omgegaan, waarbij de genoemde oppervlakten enkele m2 kunnen afwijken vanwege afrondingen en/of beperkte meetfouten.
Nieuwe situatie deelgebied De Marke met berekening van verharde en onverharde oppervlakten. (bron: Dura Vermeer Bouw Hengelo BV)
De bestaande verharde oppervlakte bij deelgebied De Marke bedraagt 16 woningen x 68,00 m2 per woning = 1.088 m2. Eventuele bestaande verhardingen in de tuinen zijn niet exact bekend, zodat deze bij de oppervlakte onverhard worden meegerekend en daarmee in de nieuwe situatie als toename van verhard oppervlak worden betiteld. Verwacht wordt echter dat de bestaande bestratingen rondom de woningen evenals de omliggende paden qua oppervlakte niet veel zullen veranderen dan wel gelijkwaardig qua oppervlakte zullen zijn. De bestaande onverharde oppervlakte en het deel van de oppervlakte waarvan onbekend is of deze verhard is bedraagt tezamen afgerond 1.613 m2. In de nieuwe situatie is de totale oppervlakte verharding van de 16 woningen inclusief bergingen (78,90 m2 per woning), verharding van paden, terrassen en trottoir afgerond 1.882 m2. De oppervlakte die niet verhard wordt of onverhard blijft meet in totaal 862 m2, waarmee ruim 31% van het deelgebied na uitvoering van de vervangende nieuwbouw onverhard zal zijn. De berekende toename aan verhard oppervlak binnen dit deelgebied bedraagt 794 m2, terwijl toename van alleen de bebouwing bijna 175 m2 bedraagt.
Nieuwe situatie deelgebied Dreef-Gildeweg met berekening van verharde en onverharde oppervlakten (bron: Dura Vermeer Bouw Hengelo BV)
De bestaande verharde oppervlakte bij deelgebied Dreef-Gildeweg bedraagt 14 woningen x 68,00 = 952 m2. De bestaande onverharde oppervlakte tezamen met het gedeelte waarvan onbekend is of deze verhard is, is hier afgerond 1.717 m2. Na uitvoering van de plannen voor vervangende nieuwbouw bedraagt de totale oppervlakte verharding van de 13 nieuwe woningen inclusief bergingen, verharding van paden, terrassen en trottoir afgerond 1640 m2. De oppervlakte die niet verhard wordt bedraagt in totaal circa 1.546 m2, zodat ruim 42% van het deelgebied onverhard zal zijn. Opgemerkt wordt dat een viertal strookjes grond worden geruild dan wel aangekocht van de gemeente teneinde de planvorming te kunnen uitvoeren. Deze grondstrookjes met een gezamenlijke oppervlakte van circa 462 m2 betreffen in de bestaande situatie deels trottoirverharding en deels openbaar groen, maar deze oppervlakte wordt als onbekend geteld. De toename aan verhard oppervlak binnen deelgebied Dreef bedraagt dan maximaal 688 m2. Indien alleen de bebouwde oppervlakte van de 14 bestaande woningen versus de 13 nieuwe woningen inclusief bergingen wordt gerekend, bedraagt de toename van verhard oppervlak slechts 74 m2.
De totale berekende toename aan verhard oppervlak binnen het gehele plangebied bedraagt derhalve circa 1.482 m2 en is gelegen tussen >500 m2 en <2.500 m2. De toename van de oppervlakte bebouwing bedraagt nog net geen 250 m2. Toetsing van dit inbreidingsplan (sloop van 30 woningen en herbouw van 29 woningen) aan de Notitie Duurzaam en veilig water in de stad leert dat WRIJ als eis hanteert dat er minimaal 10 mm statische berging is. Daarvoor is geen extra berging noodzakelijk, mede omdat dit water in het onverharde deel van circa een derde van de oppervlakte op het eigen terrein kan infiltreren.
Vanuit de gemeente geldt echter een eis van minimaal 20 mm statische berging. HWA op het gemengde riool of via een overstort op het gemengde riool is niet toegestaan. Toegestaan is één gezamenlijke overstort op het regenwaterriool. Bij deelgebied De Marke heeft initiatiefnemer ervoor gekozen om eerst in het deelgebied 20 mm via natuurlijke infiltratie in de onverharde gedeelten of via infiltratiekratten te bergen. Daartoe worden infiltratiekratten toegepast met per krat een netto volume van 0,291 m3 en een maatvoering van l x b x h van 1,20 m x 0,60 m x 0,42 m. Bij een regenbui van 20 mm is voor deelgebied De Marke met 1.882 m2 aan verhard oppervlak een bergingscapaciteit van 37,64 m3 nodig. Hiervoor zijn circa 129 infiltratiekratten benodigd, indien niets van de benodigde afvoer op natuurlijke wijze in het onverharde terrein van 862 m2 binnen het deelgebied zou infiltreren. Als tweede stap kan in geval van extreme buien met een grotere hoeveelheid neerslag dan op bovenstaande wijze geborgen kan worden, gebruik worden gemaakt van een gezamenlijke overstort welke aansluit op het regenwaterriool van de gemeente, welke door de Gildeweg loopt.
Bij een regenbui van 20 mm is voor dit deelgebied Dreef met 1.640 m2 aan verhard oppervlak een bergingscapaciteit van 32,80 m3 nodig. Hiervoor zijn circa 113 infiltratiekratten benodigd, indien niets van de benodigde afvoer op natuurlijke wijze zou infiltreren in omliggende onverharde bodem van tuinen en het binnenterrein. Omdat 42% van dit deelgebied onverhard terrein betreft, zal een lager aantal infiltratiekratten voldoen. Onder de paden en terrassen in de tuinen is ruimschoots voldoende ruimte om dergelijke infiltratievoorzieningen aan te brengen. De exacte situering met een min of meer gelijkmatige verdeling van de infiltratievoorzieningen binnen dit deelgebied worden nog nader bepaald. Met deze maatregelen is van wateroverlast geen sprake.
Conclusie
Het waterschap werkt met de gemeente samen aan een goede ruimtelijke ordening via het proces van de watertoets. Het resultaat van de watertoets is bovenstaand opgenomen. De watertoets is afgestemd op 10 november 2020 akkoord bevonden door het Waterschap Rijn en IJssel.
3.2.10 Archeologie en cultuurhistorie
Cultuurhistorie
In 2.1.1 Ontstaansgeschiedenis is de locatie in zijn (historische) context beschreven.
Op de locatie komen geen cultuurhistorische waarden of structuren voor, die bescherming genieten. De bomen die van betekenis zijn, blijven behouden. Er zijn geen monumenten in of direct grenzend aan de planlocatie aanwezig. De stedenbouwkundige kenmerken van symmetrische straatprofielen en woningen met langskap blijven behouden met de vervangende nieuwbouw.
Archeologie
KSP Archeologie heeft een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor de locaties aan De Marke, Waardeel en Dreef in Drempt (gemeente Bronckhorst). Daarna is alleen voor de locatie Dreef een inventariserend veldonderzoek, karterende fase in de vorm van een booronderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de vervangende nieuwbouw van de woningen op bovengenoemde locaties.
Op grond van het ontbreken van archeologische indicatoren ouder dan de 19e eeuw en de gering ingeschatte informatiewaarde van eventueel nog intacte bebouwingsresten vanaf de 19e eeuw adviseert KSP Archeologie geen archeologisch vervolgonderzoek.
Uit het bureauonderzoek blijkt dat voor de locaties De Marke en Waardeel geen verder archeologisch onderzoek nodig is, omdat er geen sprake is van bodemverstoring door de werkzaamheden. Voor de nieuwbouw zal gebruik gemaakt worden van de funderingen van de huidige bebouwing.
Voor de locatie Dreef wordt geen gebruik gemaakt van de huidige funderingen en is er daardoor wel sprake van bodemverstoring door de sloop en bouw. Daarom is hier aanvullend archeologisch booronderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek voor de locatie Dreef blijkt dat op een groot deel van het perceel de bodem diep verstoord is; door de diepe funderingen van de bebouwing, maar ook ter plekke van een deel van de tuinen blijkt de bodem diep verstoord. Behalve baksteenpuin uit vermoedelijk de 19e eeuw, zijn er geen andere archeologische indicatoren aangetroffen bij het onderzoek. De kans dat een intacte archeologische vindplaats op de locatie aanwezig is, is daarom klein. Vervolgonderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Het rapport van KSP Archeologie d.d. 18 juni 2020 (Bijlage 3) is goedgekeurd door het bevoegd gezag (Annemieke Lugtigheid, zaaknummer 2020EA1373) en het advies om geen vervolgonderzoek uit te laten voeren is overgenomen. Als aandachtspunt is opgemerkt dat in de omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht bij toevalsvondsten (Erfgoedwet, art. 5.10) opgenomen zal moeten worden:
Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Ook wordt geadviseerd om de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente Bronckhorst (de heer W. Hagens) hierover direct te informeren.
Vanaf 1 januari 2017 geldt de nieuwe Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Deze nieuwe wet regelt de gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten en wetlands. Daarnaast moet worden gekeken naar het effect op het Gelders Natuurnetwerk. De nieuwe wet regelt ook de soortenbescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. De Wet natuurbescherming verplicht om na te gaan of in het plangebied beschermde flora en fauna aanwezig is. In verband hiermee is een onderzoek gedaan naar de mogelijke aanwezigheid van beschermde flora en fauna.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen kunnen natuurwaarden en wettelijk beschermde soorten of wettelijk beschermde gebieden in het geding zijn. Om de natuurwaarden van het onderzoeksgebied te kunnen beoordelen moet er getoetst worden aan hetgeen beschreven staat in de Wet natuurbescherming.
De Wet natuurbescherming ziet op de soorten- en gebiedsbescherming.
Soortenbescherming
Het doel van de Wet natuurbescherming is het in stand houden en met rust laten van de planten en diersoorten die in het wild voorkomen. Op grond van de wet is het verboden activiteiten te verrichten die leiden tot aantasting van wettelijk beschermde soorten en van hun voortplantingsplaats, vaste rustplaats of vaste verblijfsplaats. Econsultancy heeft diverse ecologische onderzoeken in Drempt uitgevoerd, waarbij ten behoeve van deze planvorming een meer recentelijke inspectie heeft plaatsgevonden ter actualisering van de eerder uitgevoerde onderzoeken.
Econsultancy heeft van Sité Woondiensten in 2018 opdracht gekregen voor het uitvoeren van ecologisch onderzoek en het opstellen van een projectplan (Bijlage 4 d.d. 13 december 2018) in het kader van de Wet natuurbescherming, ten behoeve van de voorgenomen renovatiewerkzaamheden aan de Kerkstraat, de Dominee de Graaffweg, de Gildeweg en de Wittehemelweg te Drempt. Naast de eengezinswoningen zijn ook de seniorenwoningen in deze onderzoeken meegenomen.
Bij de eengezinswoningen met verdieping, welke rondom/nabij de deellocaties zijn gelegen, zijn wel jaarrond beschermde soorten aangetroffen. In het projectplan worden maatregelen getroffen, zoals het uitvoeren van de renovatiewerkzaamheden van de eengezinswoningen buiten het broedseizoen, het aanbieden van alternatieve nest- en verblijfsplaatsen en zorgvuldig handelen. Mede op grond van dit projectplan is door Gedeputeerde Staten van Gelderland een ontheffing verleend (Bijlage 5 d.d. 7 januari 2020) voor de huismus en de gewone dwergvleermuis.
In het projectplan is geconcludeerd dat in de seniorenwoningen op de onderzoekslocatie (oranje blokken, zie onderstaande figuur) geen verblijfsfuncties voor huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen aangetroffen zijn, hier kan dus zonder ontheffing worden gewerkt.
Aan het zorgvuldig handelen en de zorgplicht wordt voldaan door het werken buiten de gevoelige perioden van de betreffende soorten. Aanvullend moet het verwijderen van de dakpannen met zorg gebeuren. De kantpannen moeten alvorens ze worden weggegooid worden omgedraaid om er zeker van te zijn dat aan de binnenzijde geen vleermuis aanwezig is.
Aanvullend op het projectplan heeft op 27 augustus 2019 een inspectie bij de te slopen seniorenwoningen plaatsgevonden (Bijlage 6), waarmee het ecologisch onderzoek en het projectplan zijn geactualiseerd. De volgende adviezen komen voort uit deze inspectie:
Om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen (ook algemene broedvogels zoals merel, turkse tortel, roodborst en winterkoning zijn beschermd tijdens het broeden) is het verstandig deze werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Het weghalen van de begroeiing kan het beste gebeuren in de periode eind augustus tot begin maart.
Tijdens de inspectie zijn de koolmees en pimpelmees waargenomen, die mogelijk nestelen in nestkasten die door de bewoner in de tuinen zijn opgehangen. Mochten er door de bewoners nestkasten worden achtergelaten, dan is het verstandig deze buiten het broedseizoen (15 maart t/m 15 augustus) te verwijderen.
Wanneer de tuinen in de winterperiode worden geruimd is het van belang rekening te houden met de aanwezigheid van egels. Er geldt een zorgplicht voor deze soort, dus hopen bladeren en rommelige hoekjes dienen handmatig te worden verwijderd, dit om doden of verwonden van egels (al dan niet in winterslaap) te voorkomen.
Op basis van het projectplan en de inspectienotitie vinden er met de sloop en herbouw van de seniorenwoningen op de deellocaties De Marke en Dreef geen overtredingen van de Wet natuurbescherming plaats. De sloopwerkzaamheden en het ruimen van de tuinen zal in de winterperiode van 2020-2021 plaatsvinden, waarbij de adviezen uit zowel het projectplan als het inspectierapport ter harte worden genomen.
Gebiedsbescherming
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Het plangebied bevindt zich op ruim 2 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken'.
Uitsnede kaart 'Natura 2000-gebieden' met de afstand tot deelgebied De Marke van circa 2.120 meter, voor deelgebied Dreef is deze afstand nog iets groter (bron: gelderland.nl)
Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen Ecologische Hoofstructuur) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In voorliggend geval gaat het om het Gelders Natuurnetwerk (GNN). In of in de directe nabijheid van de NNN (of GNN) geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Uitsnede kaart 'Gelders Natuurnetwerk en kernkwaliteiten' met deelgebied Dreef op circa 370 meter van het GNN (donkergroene kleur). Voor deelgebied De Marke bedraagt de afstand tot het GNN circa 395 meter. (bron: gelderland.nl)
Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als GNN is gelegen op circa 370 meter van het plangebied. Gezien de herontwikkeling van bestaande woningen in de kern van Drempt, wordt gesteld dat er geen sprake is van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het GNN.
Stikstofdepositie
Om de mogelijke effecten van de uitvoering van het initiatief te kunnen vaststellen is een berekening gemaakt van de stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden met de rekentool Aerius Calculator (release 15 oktober 2020). Daarbij dient onderscheid gemaakt te worden in de gebruiksfase en de aanleg- c.q. realisatiefase.
Gebruiksfase
Voor de gebruiksfase dient de bestaande situatie vergeleken te worden met de toekomstige nieuwe situatie. Met dit initiatief binnen het plangebied worden 30 verouderde woningen met een gasaansluiting gesloopt en 29 duurzame, gasloze woningen gebouwd volgens het 'Blokje om-concept' van aannemer Dura Vermeer Bouw Hengelo B.V. De vervangende nieuwbouw van de seniorenwoningen is voor dezelfde doelgroep als bestaand, dus de hoeveelheid verkeersbewegingen van en naar het plangebied zal niet wijzigen. De vermindering van één woning zal wellicht tot een beperkte afname van de verkeersbewegingen van de bewoners en hun bezoekers leiden, maar dit zal geen significante afname van de emissies opleveren.
Volgens de 'Factsheets Ruimtelijke plannen – emissiefactoren, versie 5 juli 2018' gelden de volgende emissiefactoren voor woningen in de gebruiksfase:
Tabel met de emissiefactoren van woningen (bron: bij12.nl)
De bestaande woningen in het plangebied zijn begin jaren 70 van de vorige eeuw gebouwd, zodat sprake is van 'oudere woningen'. De emissie van de 30 woningen, waarvan 16 tussenwoningen en 14 hoekwoningen, in de bestaande situatie bedraagt derhalve 65,88 kg NOx/jr en 14,10 kg NH3/jr. Voor nieuwbouw wordt bij tussenwoningen met een emissiefactor van 1,55 kg NOx/jr en voor de hoekwoningen met een emissiefactor van 1,83 kg NOx/jr gerekend en met name door het gasloos bouwen is er geen sprake meer van ammoniakemissie. De emissie van de 29 levensloopbestendige woningen, waarvan 19 tussenwoningen en 10 hoekwoningen, in de toekomstige gebruiksfase bedraagt 47,75 kg NOx/jr. Dit betekent dat door de uitvoering van dit planinitiatief de uitstoot van stikstofoxiden vanuit de woningen in de gebruiksfase afneemt met 18,13 kg/jr en de uitstoot van NH3/jr geheel niet meer plaatsvindt. Ook zonder Aeriusberekening is duidelijk dat deze afname in emissie niet tot een rekenresultaat kan leiden dat hoger is dan 0,00 mol/ha/jr. Er is in de gebruiksfase geen sprake van een stikstofdepositie met een significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.
Aanlegfase
Tijdens de aanlegfase is sprake van de volgende activiteiten (bronnen) die bijdragen aan de emissie van stikstof:
Dura Vermeer is een bouwbedrijf met meer dan 100 jaar kennis en ervaring op het gebied van woningbouw. De vervoersbewegingen en werktuigen (inclusief uren) waar binnen het voornemen sprake van is, zijn gebaseerd op eigen cijfers van Dura Vermeer en geven dan ook een realistisch beeld van de feitelijke ontwikkeling.
De realisatie van het planinitiatief heeft een tijdelijke toename van vervoersbewegingen tot gevolg, namelijk door de komst van het personeel (bouwvakkers en aannemers) en de aan- en afvoer van bouwmateriaal en bouwafval. Dit heeft tijdelijke stikstofuitstoot tot gevolg. Voor beide deelgebieden wordt ervan uitgegaan dat het bouwverkeer via de Gildeweg (binnen de bebouwde kom) komt en gaat naar de Rijksweg (N317) en aldaar opgaat in het heersende verkeersbeeld.
In de AERIUS-bereking is ervan uitgegaan dat de onderstaande verkeersbewegingen per deelgebied gedurende de gehele projectuitvoering zullen plaatsvinden. De uitvoering van de werkzaamheden vinden plaats in een tijdspanne van 16 tot 19 weken bij deelgebied De Marke. De sloop- en bouwwerkzaamheden waarbij de machines betrokken zijn duren per blok naar verwachting maximaal 6 weken. Bij deelgebied Dreef bedraagt de totale doorlooptijd 18 tot 21 weken, waarvan naar verwachting maximaal 7 weken per blok met machines gewerkt wordt. De resterende periode is onder andere nodig voor het uitharden van materialen, aansluiten nutsvoorzieningen, montage en afwerking, tevens wordt in de doorlooptijd rekening gehouden met een vakantieperiode. Het aantal voertuigbewegingen is gebaseerd op ervaringsgegevens van Dura Vermeer bij het 'Blokje Om-concept' voor enkele woningen indien grotendeels op de bestaande fundering kan worden gebouwd. De aantallen voertuigbewegingen nemen over het algemeen af indien grotere aantallen woningen op één bouwlocatie gerealiseerd kunnen worden. Hoewel hier overduidelijk sprake is van dit schaalvoordeel, wordt hiervoor in verband met het berekenen van een worstcase scenario niet voor gecorrigeerd. Bij deelgebied Dreef is een correctie van 1,5 voor het licht en middelzwaar verkeer en 2 voor zwaar verkeer gehanteerd, omdat de fundering geheel moet worden gerealiseerd. In de AERIUS-berekening worden de voertuigbewegingen per jaar berekend.
Type verkeer, per deelgebied | Aantal voertuigen per woning | Aantal voertuigen | Aantal verkeersbewegingen (aantal voertuigen x 2) |
Licht verkeer, De Marke | 33 | 528 | 1056 |
Middelzwaar verkeer, De Marke | 3 | 48 | 96 |
Zwaar verkeer, De Marke | 7 | 112 | 224 |
Licht verkeer, Dreef | 59,5 | 644 | 1288 |
Middelzwaar verkeer, Dreef | 4,5 | 59 | 118 |
Zwaar verkeer, Dreef | 14 | 182 | 364 |
Tabel bouwverkeer tijdens aanlegfase voor de deelgebieden De Marke met 16 woningen en Dreef met 13 woningen.
Door inzet van lichtgewicht houtskeletbouw kan een woning met minimale inzet van zwaar materieel in zeer korte tijd worden vervangen. Veel bouwwerkzaamheden worden reeds in de fabriek uitgevoerd, zodat de complete delen van de woningen ter plaatse nog slechts in elk gezet en afgewerkt hoeven te worden. Bij deelgebied De Marke wordt de fundering van de te slopen woning grotendeels hergebruikt. Bij deelgebied Dreef wordt de situering van de woningen dusdanig gewijzigd dat nieuwe funderingen moeten worden aangebracht. Doordat bij deelgebied Dreef meer werkzaamheden nodig zijn ten behoeve van de fundering, leidt dit in de uitgangspunten tot meer bouwverkeer en meer uren dat de werktuigen in gebruik zullen zijn.
Type werktuig | Benodigd aantal uur per woning | Aantal uren per deelgebied | Vermogen (kW) | Belasting (%) | Emissie NOx (kg/jr) | Emissie NH3 (kg/jr) |
Graafmachine (bouwjaar vanaf 2014), De Marke | 8,5 |
136 | 200 | 69 | 15,01 | 0,05 |
Hijskraan elektrisch (bouwjaar vanaf 2015), De Marke | 12,0 | 192 | - | - |
- | - |
Mixerpomp 460 pk* (bouwjaar vanaf 2014), De Marke | 1,0 x 2 | 16 x 2 | 200 | 69 | 4,42 | 0,01 |
Graafmachine (bouwjaar vanaf 2014), Dreef | 11,0 | 143 | 200 | 69 | 15,79 | 0,04 |
Hijskraan elektrisch (bouwjaar vanaf 2015), Dreef | 12,0 | 156 | - | - | - | - |
Mixerpomp 460 pk* (bouwjaar vanaf 2014), Dreef | 2,0 x 2 | 26 x 2 | 200 | 69 | 7,18 | 0,02 |
Totale emissie werktuigen | 42,40 | 0,12 |
Tabel werktuigen in gebruik tijdens aanlegfase voor de deelgebieden De Marke en Dreef
Voor het gebruik van de werktuigen die nodig zijn tijdens de bouwactiviteiten op locatie, is uitgegaan van een ruime marge. De kenmerken van de werktuigen in de berekening betreffen default-waarden die zijn opgenomen in de AERIUS-tool.
* Voor het betonstorten van de fundering en/of aanpassen van de fundering maakt de aannemer gebruik van een mixerpomp, wat een betonmixer en betonpomp ineen is op een vrachtwagen. Deze moderne mixerpomp is een Euro 6-machine, heeft in elk geval een bouwjaar na 2014 en heeft een vermogen van 460 pk (ca. 340 kW). In het rekenprogramma is deze combinatiemachine echter niet bekend. Maximaal kan een betonstorter van 200 kW ingevoerd worden, waarbij wordt gerekend met bouwjaar vanaf 2014. Om te corrigeren voor het 1,7 keer lagere vermogen van de machine in de rekentool wordt als worstcase scenario gerekend met het dubbele aantal uren dat de machine in gebruik zal zijn.
Uit de AERIUS-berekening van 3 november 2020 (Bijlage 7) met betrekking tot de aanlegfase blijkt dat in de aanlegfase van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met een significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.
Conclusie
Door de vervangende nieuwbouw van 29 woningen op twee deellocaties in Drempt nemen de emissies in de gebruiksfase jaarlijks af met 18,13 kg NOx/jr en 14,10 kg NH3/jr. In het jaar van de realisatie van dit planinitiatief zal eenmalig een extra emissie van werktuigen en bouwverkeer plaatsvinden van 43,03 kg NOx en ruimschoots minder dan 1 kg NH3. Ondanks de tijdelijke uitstoot tijdens de aanlegfase, is sprake van een aanzienlijke vermindering van de permanente stikstofemissie ten opzichte van de bestaande situatie.
Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van depositieresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met een significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.
Op de beide deellocaties van het plangebied zijn in de bestaande situatie respectievelijk 16 woningen en 14 woningen aanwezig. Er worden 16 woningen herbouwd aan deellocatie De Marke, terwijl bij deellocatie Dreef 13 woningen in de nieuwe opzet worden voorzien. Het aantal verkeersbewegingen en de parkeerbehoefte zal per woning niet wezenlijk veranderen, omdat de doelgroep en het woningtype niet wijzigt. Gezien de aard van de planvorming, zijnde vervangende nieuwbouw zonder toevoeging van extra woningen, zijn er vanuit de parkeernormen geen aanvullende eisen. Het aantal aanwezige parkeerplaatsen nabij het plangebied blijft ongewijzigd. Doordat er 1 woning minder wordt teruggebouwd, verbetert de parkeersituatie zelfs licht.
Zoals in paragraaf 3.2.9 Water reeds benoemd loopt ten noorden en oosten van deelgebied Dreef een drukrioolleiding onder de Ds. De Graaffweg en de naastgelegen groenstrook. Deze leiding kent een dubbelbestemming 'Leiding – Riool'. De vervangende nieuwbouw blijft buiten deze dubbelbestemming, zodat de belangen van de leidingbeheerder niet worden geschaad.
In de paragrafen 5.4.3 Woonbeleid en 5.4.4 Wonen en zorg wordt het gemeentelijk beleid voor deze beleidsterreinen in het algemeen toegelicht. Voor de volkshuisvestelijke aspecten van dit plan wordt hieronder ingegaan op de betekenis van de Woonvisie Bronckhorst 2019-2025 'Ruimte voor wonen in Bronckhorst' evenals op de doorvertaling van de doelstellingen uit de 'Prestatieafspraken 2020 Bronckhorst' tussen gemeente, woningcorporaties en huurdersverenigingen.
Betekenis woonvisie voor plangebied
In de op 18 juli 2019 door de raad van Bronckhorst vastgestelde woonvisie 'Ruimte voor wonen in Bronckhorst 2019-2025' komen de thema's 'Passend aanbod', 'Duurzaamheid' en 'Wonen en zorg' als speerpunten aan bod. De verwachting is dat de doelgroep van de corporaties de komende tien jaar qua omvang ongeveer gelijk blijft. Uitgangspunt is dan ook dat tot 2028 het aantal sociale huurwoningen minimaal gelijk blijft. Wel is er verschil in vraag tussen de grote en kleine kernen. Uitbreiding van het aanbod is nodig in een aantal grotere kernen, waar de vraag groter is dan het aanbod. Gelet op de demografische ontwikkelingen houden de corporaties er nu ook al rekening mee dat zij op langere termijn (vanaf 2028) op bepaalde plekken woningen gaan slopen en minder of geen woningen terugbouwen.
Verder staat in de woonvisie dat het investeren in de kwaliteit en verduurzaming van bestaande woningen de komende jaren prioriteit heeft. Dit kan ook door middel van vervangende nieuwbouw. Een deel van het corporatiebezit dateert uit de vroeg na-oorlogse periode en sluit niet meer aan bij de (toekomstige) kwaliteitseisen. Bij investeringen die worden gedaan, is het belangrijk dat de betaalbaarheid van het wonen voor huurders gewaarborgd blijft.
Met de herontwikkeling van de seniorenwoningen in Drempt tot levensloopbestendige woningen wordt invulling gegeven aan de grootste opgaven om deze sociale huurwoningen kwalitatief te laten aansluiten bij de behoefte. Alle woningen behoren tot de sociale huurwoningen en worden verduurzaamd. Door meer groen bij het openbare tussengebied Dreef en hemelwaterinfiltratie wordt ook invulling gegeven aan de klimaatadaptatie. Tevens worden de huurders gestimuleerd om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen. Met het 'hofjesconcept' is er sprake van 'noaberschap', kunnen de bewoners voor elkaar zorgen en vindt er een zekere mate van sociale controle plaats. Door bewoners te betrekken bij de het inrichtingsontwerp van de semi-openbare binnentuin bij deelgebied Dreef – en mogelijk zelfs het toekomstig beheer daarvan – geeft Sité Woondiensten invulling aan deze doelstellingen.
Prestatieafspraken 2020 Bronckhorst
Door de gemeente Bronckhorst, woningcorporaties ProWonen en Sité Woondiensten en Huurdersverenigingen Siverder (Doetinchem en omstreken), Zelhem en HeVo (Hengelo en Vorden) zijn de 'Prestatieafspraken 2020' ondertekend. De prestatieafspraken gaan over de volle breedte van de volkshuisvestingsopgave in Bronckhorst en zijn vaak meerjarig van aard. Voor de volgende speerpunten zetten partijen zich in 2020 gezamenlijk in:
Onder andere binnen dit plan wordt met de herontwikkeling van de seniorenwoningen in Drempt invulling gegeven aan deze speerpunten. Zo wordt de leefbaarheid van de buurt verbeterd, krijgen de bewoners een nagenoeg energieneutrale woning tot hun beschikking en wordt het sociale huurwoningaanbod kwalitatief aanzienlijk verbeterd voor de lange termijn. En zoals gezegd, worden de huurders gestimuleerd om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen. Met het 'hofjesconcept' is er sprake van 'noaberschap', kunnen de bewoners voor elkaar zorgen en vindt er een zekere mate van sociale controle plaats. Door bewoners te betrekken bij de het inrichtingsontwerp van de semi-openbare binnentuin bij deelgebied Dreef – en mogelijk zelfs het toekomstig beheer daarvan – geeft Sité Woondiensten invulling aan deze doelstellingen.
De kosten voor uitvoering van het plan, bestaande uit de procedure om omgevingsvergunning en de bouw van de woningen worden bekostigd door Sité Woondiensten.
De gemeente is, op grond van artikel 6.12 Wro, verplicht een exploitatieplan vast te stellen. De gemeente kan, op grond van artikel 6.12, lid 2 Wro, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins is verzekerd.
Aangezien Sité als verzoeker de volledige investering voor haar rekening neemt, kunnen door middel van een anterieure overeenkomst de kosten van grondexploitatie, maar ook van eventuele planschade op de woningcorporatie worden afgewenteld. Daarmee wordt Sité Woondiensten volledig verantwoordelijk voor de financiële uitvoerbaarheid.
Het realiseren van 29 woningen ter vervanging van de bestaande bebouwing heeft beperkte ruimtelijke impact op de omgeving. Voor het mogelijk maken van deze ontwikkeling zal een planologische procedure worden doorlopen. Voor de resultaten van het overleg met instanties, bewoners en omwonenden, zie onderstaande paragraaf 3.2.17 Overleg en inspraak.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerp bestemmingsplan voor advies toegestuurd aan het Waterschap Rijn en IJssel en de Provincie Gelderland.
Waterschap Rijn en IJssel
De waterparagraaf is in het kader van vooroverleg aan het Waterschap Rijn en IJssel toegezonden en op 10 november 2020 akkoord bevonden. Het Waterschap heeft geen bezwaren tegen voorgenomen ontwikkeling.
Provincie Gelderland
Het plan is aan de provincie voorgelegd omdat het provinciale belang 'Woningbouw' een rol speelt. De provincie heeft hierop gereageerd dat het woonbelang goed is meegewogen in het plan, zij verder geen adviezen hebben en, als het plan niet wijzigt, dit niet opnieuw aan de provincie hoeft worden toegezonden.
Vooroverleg Sité
Vanwege de corona-maatregelen is het helaas niet mogelijk gebleken om een reguliere informatie- of inloopbijeenkomst te organiseren. Omdat Sité Woondiensten wel belang hecht aan een goede communicatie met de buurt heeft zij circa 70 omwonenden eind juni 2020 aangeschreven en de voorgenomen plannen toegelicht. Van deze omwonenden zijn 9 reacties ontvangen, waarbij niemand tegen de plannen is. De planvorming wordt juist toegejuicht, zeker omdat bij deelgebied De Marke de vaste huurders reeds (tijdelijk) verhuisd zijn en er sprake is van verrommeling. De meeste vragen hadden betrekking op een verduidelijking van de plannen voor vervangende nieuwbouw.
Met de huidige huurders en toekomstige terugkeerders, hierna bewoners, heeft Sité diverse telefonische contacten gehad en eveneens informatie toegezonden. Medio juli 2020 heeft naar aanleiding van enkele reacties op de schetsplannen ondanks de coronamaatregelen toch een gesprek plaatsgevonden met een aantal bewoners. De bewoners vinden het prima dat er een sprong komt in het blok aan de Kerkstraat/De Marke, zoals gewenst door de gemeente. Naar aanleiding van de reacties van de bewoners van deelgebied Dreef zijn de twee rijen woningen gedraaid. In het oorspronkelijk voorgestelde schetsplan waren de twee rijen woningen met de voorzijde naar het binnenterrein gesitueerd om een hofje te creëren. De bewoners wensen de voordeur juist dicht bij de weg en de parkeerplaatsen te hebben, ook de bezonning van hun achtertuinen vonden zij niet ideaal. Met het draaien van de blokken waren zij blij en het binnenterrein kan evengoed als een gezamenlijke tuin worden ontwikkeld en beheerd. Sité zal over de inrichting en het beheer van het binnenterrein op een later moment los van de planologische procedure met de bewoners overleggen.
Gezien de beperkte maatschappelijke en ruimtelijke impact alsmede de na het vooroverleg positieve reacties op het huidige/aangepaste plan, zal direct een ontwerp omgevingsvergunning uitgebreide procedure ter inzage worden gelegd.
Voor de juridische aspecten wordt in basis aangesloten bij de algemene juridische aspecten en de binnen dit plangebied betrokken bestemming 'Wonen', zoals opgenomen in het moederplan 'Stedelijk gebied Bronckhorst' (vastgesteld 31 maart 2016). De overige relevante dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologische verwachting 1', 'Water – Waterkering' en 'Leiding – Riool' binnen en nabij de beide deellocaties van dit plangebied wijzigen niet. Binnen de bestemming 'Wonen' wordt ten behoeve van deze omgevingsvergunning uitgebreide procedure afgeweken van de situering van de bouwvlakken.
Bij deelgebied Dreef worden de 4 bestaande bouwvlakken van respectievelijk 4, 3, 4 en 3 woningen gewijzigd naar 2 bouwvlakken van respectievelijk 7 en 6 woningen. Om het bestemmingsvlak 'Wonen' en de beide bouwvlakken in dit deelgebied goed in te tekenen, zal een beperkt deel van de bestemming 'Verkeer' in gebruik als openbaar groen en voetpaden vervangen worden door de bestemming 'Wonen'. Binnen de bestemming 'Verkeer' wordt in opdracht van initiatiefnemer nieuw straatwerk aangebracht om de voetpaden te laten doorlopen. Het in overleg met omwonenden in te richten binnenterrein kan als 'Groen' bestemd worden.
Bij deelgebied De Marke vindt een beperkte verschuiving van de bouwvlakken plaats, onder andere qua situering van de woningen bij de Kerkstraat. Ook zullen de strak om de contouren van de te vervangen bebouwing gelegen bouwvlakken iets verruimd worden teneinde de woningen te verduurzamen, onder andere door het realiseren van dikkere wanden voor een betere isolatie. De bouwaanduidingen 'aaneengebouwd' en de aanduidingen voor de maatvoering 'maximum bouwhoogte' van 8 m en 'maximum goothoogte' van 4 m blijven ongewijzigd.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Daarmee is de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan
de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke
groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Wel
zijn er 13 nationale belangen opgenomen in de SVIR, die nader zijn uitgewerkt in het
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
De Structuurvisie Ondergrond (juni 2018) richt zich op duurzaam, veilig en efficiënt
gebruik van bodem en ondergrond waarbij benutten en beschermen met elkaar in balans
zijn. Het is een gezamenlijke visie van de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat
(IenW) en het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK).
De belangrijkste elementen van de Structuurvisie Ondergrond:
De opgave
De ondergrond is van groot belang voor onze energievoorziening en grondwater is de belangrijkste bron voor onze drinkwatervoorziening. De ruimte in de diepe ondergrond lijkt eindeloos en conflicten tussen de verschillende vormen van gebruik doen zich tot op heden nauwelijks voor. Maar als er naar de ambities voor de energievoorziening en drinkwatervoorziening op de langere termijn wordt gekeken, dan is het wenselijk een visie te ontwikkelen op het gebruik van de ondergrond, om 'botsingen' in de toekomst te voorkomen.
Nederland beschikt over grote voorraden grondwater waaruit een uitstekende kwaliteit drinkwater word bereid. Om ook in de toekomst te kunnen voldoen aan de toenemende vraag naar schoon grondwater voor de drinkwatervoorziening, is het nodig geschikte grondwatervoorraden te identificeren en 'aan te wijzen' als reservebron voor de toekomst. Deze grondwatervoorraden moeten bovendien worden beschermd tegen mogelijke verontreinigingen.
De fossiele energiebronnen aardgas en olie leveren tot op heden het leeuwendeel van onze energie. Met het oog op de klimaatproblematiek is inmiddels een transitie in gang gezet waarbij fossiele energiebronnen in toenemende mate worden vervangen door CO2-arme energiebronnen, waaronder geothermie en bodemenergie.
Bovendien is er discussie over CO2-opslag in de ondergrond en de winning van schaliegas.
De drinkwatervoorziening en mijnbouwactiviteiten, zoals de winning van aardgas, olie, geothermie en opslag van stoffen in de ondergrond, zijn van nationaal belang. Deze structuurvisie bevat het strategische beleid voor deze nationale belangen. De opgave daarbij is het zoeken naar een goede balans tussen beschermen en benutten van grondwater voor de drinkwatervoorziening en het bieden van ruimte voor mijnbouwactiviteiten voor de energievoorziening.
Duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond
De ondergrond kan in principe worden benut voor nieuwe activiteiten, mits dit veilig en zorgvuldig gebeurt. De leidraad hierbij is de doelstelling: 'Duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond, waarbij benutten en beschermen met elkaar in balans zijn.' Deze doelstelling is uitgewerkt in een aantal uitgangspunten voor de vormgeving van beleid voor de ondergrond. Tevens worden twee manieren van 'denken en doen' gepresenteerd waarmee samenhangend beleid kan worden gerealiseerd, waarbij activiteiten in de diepe ondergrond, in de ondiepe ondergrond en op de bovengrond op elkaar worden afgestemd: driedimensionale (3D) ordening en de watersysteembenadering.
Typering van de structuurvisie
Deze structuurvisie bevat het nationale ruimtelijk beleid voor de ondergrond, specifiek
gericht op de nationale belangen 'drinkwatervoorziening' en 'mijnbouwactiviteiten'.
Deze structuurvisie richt zich op toekomstige ontwikkelingen en nieuwe activiteiten
in de diepe ondergrond en niet op de bestaande problematiek. Het doel hiervan is risico's
van nieuwe activiteiten en problemen in de toekomst zoveel mogelijk te beperken. Daarbij
wordt rekening gehouden met de huidige situatie. Deze structuurvisie doet geen beleidsuitspraken
over nut en noodzaak van nieuwe activiteiten in de diepe ondergrond. Dat gebeurt binnen
bestaande beleidskaders voor de drinkwatervoorziening en de energievoorziening. De
structuurvisie richt zich op de ruimtelijke inpassing van nieuwe activiteiten waarvan
na maatschappelijk en politiek debat is vastgesteld dat deze gewenst of noodzakelijk
zijn.
Deze structuurvisie gaat grotendeels over ontwikkelingen die nog onzeker zijn. De structuurvisie beoogt duidelijkheid te geven over hoe het Rijk afwegingen maakt als zich ontwikkelingen voordoen op het gebied van de drinkwatervoorziening of de energievoorziening. De structuurvisie geeft handvatten en overwegingen voor de besluitvorming hierover op alle schaalniveaus. Het Rijk maakt in de structuurvisie alleen beleidsmatige keuzes over de wenselijkheid van het toestaan of uitsluiten van activiteiten in bepaalde gebieden als dat nu nodig is voor zaken van nationaal belang. Dat kan het geval zijn wanneer een specifieke functie een onacceptabel effect heeft op de kwaliteit van de leefomgeving of een te groot risico met zich meebrengt voor de veiligheid van de bewoners in bepaalde gebieden. Een keuze kan ook nodig zijn als de potentieel geschikte ruimte voor een specifieke gewenste functie schaars is en er concurrentie dreigt van andere functies. In deze structuurvisie is maar een beperkt aantal keuzes gemaakt, in de vorm van 'uitsluitingen'. Reserveringen voor specifieke functies zijn nu niet noodzakelijk. Dat kan in de toekomst mogelijk veranderen.
Samenwerken met het oog op nationale belangen
Het 'dienen' van een nationaal belang is niet exclusief een aangelegenheid van het Rijk. Vrijwel altijd zal het gaan om een samenspel tussen verschillende overheden, waarbij elke overheid een eigen rol en verantwoordelijkheid heeft. Bij de belangenafweging en besluitvorming over toekomstig activiteiten in de ondergrond is het essentieel dat alle overheden, marktpartijen en maatschappelijke organisaties samenwerken, met oog voor de veiligheid en belangen van burgers. De wijze waarop het ministerie van Economische Zaken en Klimaat samen met alle betrokken partijen invulling geeft aan energieprojecten in het kader van de energietransitie en de omgeving daarbij betrekt, wordt aangeduid met de term 'omgevingsparticipatie'. Dit proces wordt samen met de regio vormgegeven, aan de hand van vijf uitgangspunten, waaronder het vroegtijdig betrekken van de omgeving, het zoeken naar gemeenschappelijke belangen en het delen van informatie.
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de
AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen
aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale
belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen
die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische
Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Dat betekent dat de AMvB
regels geeft over bestemmingen en het gebruik van ronden. Daarnaast kan zij aan de
gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk
te motiveren.
Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
Volgens artikel 2.10 van het Barro worden bij provinciale verordening de gebieden aangewezen die de ecologische hoofdstructuur vormen alsmede de wezenlijke kenmerken hiervan. Bij provinciale verordening worden regels gesteld die bewerkstelligen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied behorende tot de ecologische hoofdstructuur en een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel link naar wetgeving 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken geen activiteiten mogelijk maken ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden, tenzij:
Daarnaast biedt de Barro de mogelijkheid de begrenzing te wijzigen:
De uitwerking in de provinciale Omgevingsvisie van Gelderland wordt toegelicht in paragraaf 5.2.1.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd en ook in het Barro opgenomen. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2). Dit artikel bepaalt dat een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies gebaseerd dient te zijn op een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en op een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Per 1 juli 2017 is de 'nieuwe' ladder in werking getreden. Hiermee heeft de wetgever gepoogd een aantal knelpunten die in de praktijk zijn gesignaleerd, zoveel mogelijk op te lossen.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en om overprogrammering te voorkomen. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Voor iedere nieuwe stedelijke ontwikkeling (binnen en buiten bestaand stedelijk gebied) moet de behoefte worden beschreven in de plantoelichting. Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien dat niet mogelijk is, dan dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden een rol spelen. De behoefte wordt onderbouwd en afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Dit betekent dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de resultaten ook zijn opgenomen in de beschrijving.
Bij de Ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro gehanteerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.”
Het beter benutten van het bestaand stedelijk gebied kent randvoorwaarden en een concurrerende ruimtevraag die wordt opgelost door maatwerk te bieden binnen de kaders die wet- en regelgeving stellen. Uitgangspunt hierbij is een goede ruimtelijke ordening gericht op een duurzame ruimtelijke kwaliteit. Met de huidige maatschappelijke opgaven op o.a. het gebied van klimaat en energie is het duidelijk dat er meerdere claims liggen op de ruimte binnen bestaand stedelijk gebied. Deze claims moeten onderling afgewogen worden om tot zorgvuldig ruimtegebruik en een duurzame ruimtelijke kwaliteit te komen. Het transparant en helder motiveren is de essentie van het werken aan een duurzame verstedelijking.
De Ladder moet ook worden toegepast bij globale en flexibele bestemmingsplannen, op een moment dat de ontwikkeling nog niet concreet is. Ook een wijzigings- of uitwerkingsplan moet aan de Ladder worden getoetst. In zo’n geval kan dus sprake zijn van een dubbele laddertoets. In de Omgevingswet is al meegenomen dat het zwaartepunt van de te verrichten onderzoeken ligt op het moment dat ontwikkelingen meer concreet zijn. Vooruitlopend op de Omgevingswet kan bij het (globale) bestemmingsplan worden bepaald dat de laddertoets zich niet richt op de toelichting bij het bestemmingsplan, maar eerst op de toelichting bij het wijzigings- of uitwerkingsplan. De gemeenteraad kan er dus voor kiezen om de laddertoets door te schuiven, maar hoeft dit niet te doen. Het eventueel doorschuiven van de laddertoets laat onverlet dat het (globale) bestemmingsplan ter ruimtelijke onderbouwing een toelichting moet bevatten. Er geldt dus een onderzoeksplicht bij het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid of een uitwerkingsplicht in een (globaal) bestemmingsplan. Wel wordt aangenomen dat de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan dat voorziet in de mogelijkheid van een wijzigings- of uitwerkingsplan, wat globaler kan worden gemotiveerd.
Provincies hebben de bevoegdheid om in hun verordening op de Ladder in het Bro aanvullende regels te stellen, mits deze niet strijdig zijn met het Bro. Bij het geven van aanvullende regels moeten provincies uitgaan van de Bro-definities en prudent omgaan met de vraag of er nog wel behoefte is om aanvullende regels te stellen.
De opvattingen over de omgang met monumenten zijn sterk veranderd. Gebieden worden belangrijker dan individuele gebouwen. Ook de inzichten over de organisatie van de monumentenzorg zijn anders. Het systeem is daarom aangepast aan de ontwikkelingen van deze tijd. De Directie Erfgoed & Kunsten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is verantwoordelijk voor de beleidsontwikkeling van deze modernisering.
Cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening
Cultureel erfgoed krijgt een belangrijke plaats binnen de ruimtelijke ordening. Met de visie Kiezen voor karakter toont het kabinet zijn verantwoordelijkheid voor een goede omgang met onroerend cultureel erfgoed van nationale betekenis bij integrale ruimtelijke afwegingen.
Vijf prioriteiten
Het kabinet kiest voor de komende jaren vijf prioriteiten in het gebiedsgerichte erfgoedbeleid:
Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Dit betekent dat de rol die gemeenten, provincies en de rijksoverheid hebben in de erfgoedzorg verandert. In oktober 2010 stuurden de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de steunpunten een brief over de ondersteuning op dit gebied aan de gemeenten.
Besluit ruimtelijke ordening
In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. De Rijksdienst helpt gemeenten hiermee met de Handreiking erfgoed en ruimte. In deze handreiking staat hoe gemeenten zo'n inventarisatie en analyse kunnen uitvoeren. Ook wordt aangegeven op welke wijze gemeenten cultuurhistorische waarden kunnen opnemen in een bestemmingsplan.
Krachtiger en eenvoudigere regels
Minder regels, kortere procedures en structureel meer financiële middelen zorgen voor een duurzame instandhouding van rijksmonumenten. Deze regels hebben betrekking op vergunningen, subsidie en kwaliteit.
Vergunning
De monumentenvergunning wordt onderdeel van de omgevingsvergunning (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Ook wordt bepaald welke werkzaamheden zonder vergunning kunnen worden uitgevoerd.
Subsidie
Het aanvragen van een Brim-subsidie is in 2011 nog verder vereenvoudigd. De minister heeft structureel extra middelen beschikbaar gesteld voor zowel reguliere instandhouding als incidentele restauraties.
Kwaliteit
De Rijksdienst staat de restauratiesector bij in het uitwerken van normen om de kwaliteit van restauraties te borgen. Het behoud en de overdracht van vakkennis vormen onderdeel van dat project.
Herbestemming
Monumenten die hun functie verliezen, komen vaak leeg te staan. Belangrijke cultuurhistorische waarden gaan dan verloren. Herbestemming van gebouwen, complexen en structuren kan dit tegengaan. Bij de modernisering van de monumentenzorg is herbestemming een essentieel onderwerp. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2010 een Nationaal Programma Herbestemming in het leven geroepen. Bovendien ondersteunt de Rijksdienst het programma met geld en medewerkers. Een groot aantal organisaties werkt verder aan een gezamenlijke agenda van activiteiten om herbestemming te stimuleren. Deze Nationale Agenda Herbestemming bestrijkt het brede veld van herbestemming. In deze Nationale Agenda Herbestemming wordt ingezet op:
Het opzetten van een kennisinfrastructuur
De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is binnen de monumentenzorg het kenniscentrum bij de rijksoverheid. Daarnaast zijn er nog veel instanties die kennis hebben van het erfgoed. Kennis op academisch niveau, vakinhoudelijke en operationele kennis en ervaring in de praktijk. De Rijksdienst heeft hierbij een stimulerende en verbindende rol.
Kennisuitwisseling
Om uitwisseling van kennis mogelijk te maken, is een goed functionerende kennisinfrastructuur nodig. Daaromheeft de Rijksdienst het programma Kennisinfrastructuur Modernisering Monumentenzorg (KIMOMO) opgezet. Met dit informatiesysteem voorziet de Rijksdienst de erfgoedsector van digitale informatie. Het programma KIMOMO liep van januari 2010 tot en met december 2013.
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015, inclusief alle tussentijdse wijzigingen.
Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021 en de daarbij behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid, met een vooruitblik richting 2050. Met dit waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het streven is gericht op een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in het NWP2 dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
In het NWP2 staan de volgende ambities centraal:
Belangrijke onderdelen van dit plan zijn:
Voor het NWP2 is een milieueffectrapport opgesteld. Daarin is ook een passende beoordeling vanuit Natura 2000 opgenomen.
Gelijktijdig met de vaststelling van het NWP2 is ook het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021 vastgesteld. Het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren beschrijft hoe grote rivieren en kanalen, het IJsselmeergebied, de Zuidwestelijke Delta, de Noordzee en de Waddenzee beheerd moeten worden. Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor het beheer.
De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.
Het Waterbeleid 21e eeuw breekt met de traditie van zoveel mogelijk pompen en zo snel mogelijk lozen. De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een drietrapsstrategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk afgevoerd wordt, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen De strategie vasthouden, bergen, afvoeren betekent ook dat het water meer dan nu de kans krijgt om langzaam in de grond te zakken. Zo bestrijden we het watertekort. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.
In het kader van bestemmingsplannen betekent dit dat het aanbeveling verdient om ook in het bestaand stedelijk gebied ruimte te reserveren voor waterberging; bijvoorbeeld door deze mogelijkheid toe te voegen aan een bestemming 'Groen'.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze nieuwe wet vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving. Het geeft invulling aan de decentralisatieafspraken die het Rijk met de provincies heeft gemaakt in het Bestuursakkoord natuur en in het Natuurpact. Het brengt ook vereenvoudiging ten opzichte van het bestaande stelsel, onder meer door een betere aansluiting op het Europese recht en op het omgevingsrecht. Slechts één wet en minder regels maakt de regelgeving omtrent natuurbescherming overzichtelijker en wordt het makkelijker om de wet toe te passen.
Rolverdeling Rijk, provincie en gemeente
De provincies bepalen wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer. De gemeenten komen, net als onder de geldende wetgeving, bij de uitvoering in beeld als de aanvrager van een natuurvergunning of -ontheffing wil aanhaken bij een door de gemeente te verlenen omgevingsvergunning; de inhoudelijke natuurtoets wordt (ook) dan uitgevoerd door de provincie, die een verklaring van geen bedenkingen aan de gemeente moet afgeven.
Voor burgers en bedrijven is het belangrijk dat zij makkelijk en snel weten of een activiteit met mogelijke schade voor de natuur is toegestaan. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning bij de gemeente wordt net als voorheen getoetst aan de Wet Natuurbescherming. Het blijft mogelijk om bij de provincie een aparte natuurvergunning aan te vragen.
Gebiedsbescherming
Wat betreft gebiedsbescherming vervalt de bescherming van de Beschermde natuurmonumenten, maar verandert er voor Natura 2000 weinig. De bescherming van de Natura 2000-gebieden is gebaseerd op internationale verplichtingen. Die veranderen niet en daarom zal vanaf 2017 op de dezelfde manier worden getoetst als nu het geval is.
Bescherming van dieren en planten
Het is belangrijk voor de natuur dat er veel verschillende planten- en diersoorten zijn. Sommige diersoorten zijn kwetsbaar, zoals vleermuizen en mussen. Een goede natuurbescherming is belangrijk. Onder de Wet natuurbescherming geldt, net als onder de Flora- en faunawet, een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat u werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk nalaat of maatregelen neemt om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.
De lijsten met beschermde soorten zijn aangepast. Zo is een aantal soorten planten, insecten en vissen voortaan niet meer beschermd. De Wet natuurbescherming brengt het aantal beschermingsregimes terug.
De beschermde status van soorten kan per provincie gaan verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.
Bescherming van bosopstanden
De regels van de huidige Boswet zijn grotendeels onveranderd opgenomen in de Wet natuurbescherming. Zo zijn de ‘bebouwde kom Boswet’, melding en herplantplicht hetzelfde. Wel is er een aantal vrijstellingen opgenomen van de herplantplicht, zoals bij maatregelen opgenomen in een ontheffing of vergunning, of via een goedgekeurde gedragscode.
Jacht om schade te beperken
Er mag worden gejaagd wanneer dieren schade veroorzaken of om te beheren. Provincies, grondeigenaren, dieren- of natuurorganisaties en jagers maken samen vooraf een faunabeheerplan. Daarin staat op welke en op hoeveel dieren gejaagd mag worden. Na het jachtseizoen moeten de jagers volgens de nieuwe wet laten weten welke dieren zijn afgeschoten. Dit zorgt voor beter inzicht in de jacht.
Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
Op inrichtingen en transport is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Dit wordt in de navolgende paragrafen nader toegelicht.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is op 27 oktober 2004 van kracht geworden en regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) staan regels over de veiligheidsafstanden en over de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De gemeentelijke beleidsvisie op externe veiligheidbeleid voor inrichtingen is opgenomen in paragraaf 5.4.18.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe
veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. De normstelling
is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het Bevb regelt
de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten.
Gemeenten zijn verplicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het PR is de 10-6 contour de grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Het GR moet worden verantwoord binnen het invloedsgebied van de buisleiding. Voor een aantal installaties, zoals bijvoorbeeld lpg tankstations, pgs 15 kluizen en ammoniak koelinstallaties, gelden vaste afstanden voor het plaatgebonden risico en het invloedsgebied. Voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet een berekening worden gemaakt om de plaatsgebonden risicocontour en het invloedsgebied te kunnen bepalen. Daarnaast wordt in elk bestemmingsplan ruimte gereserveerd voor onderhoud aan de leiding door een belemmerende strook van minimaal 5,0 m aan weerszijden van de leiding met een bouwverbod en een omgevingsvergunningstelsel.
Het Besluit externe veiligheid transportroutes, inwerking getreden op 1 april 2015, betreft milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportroutes. Het besluit bevat de uitwerking van de ruimtelijke component van het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Doel van dit besluit is het waarborgen van een basisbeschermingsniveau door te voorkomen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen mensen worden blootgesteld aan een hoger risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen dan maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht. Verder maakt het besluit de kans op een ramp met veel slachtoffers inzichtelijk en biedt het regels voor het afwegen van het risico ten opzichte van de ruimtelijke ontwikkelingen.
Bijna alle activiteiten die mensen ondernemen hebben milieugevolgen. Voor activiteiten die nadelige milieugevolgen kunnen hebben, kan het vereist zijn dat een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld. De procedure voor de milieu-effectrapportage is geregeld in de Wet milieubeheer. De uitvoeringsregels staan in het Besluit m.e.r.
In het Besluit m.e.r. staan de verschillende activiteiten, besluiten en overheidsplannen waarvoor het verplicht is een milieu-effectrapportage te maken. Hierdoor wordt het milieubelang volwaardig meegewogen in de besluitvorming.
In het Besluit m.e.r. (gewijzigd 1 april 2011) wordt onderscheid gemaakt in de volgende typen m.e.r.:
In het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten, plannen en besluiten genoemd waarvoor een m.e.r. in alle gevallen verplicht is als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Voor deze activiteiten moet een milieu-effectrapportage worden opgesteld.
In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten, plannen en besluiten genoemd waarvoor een m.e.r. in alle gevallen verplicht is als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Voor deze activiteiten moet een milieu-effectrapportage worden opgesteld.
Onderdeel B van de bijlage bij het Besluit m.e.r. bevat activiteiten die qua omvang onder de in onderdeel C genoemde drempel blijven. Voor deze situaties moet eveneens in alle gevallen als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden, per geval door middel van een m.e.r.-beoordeling worden vastgesteld of een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld.
De drempelwaarden in onderdeel D zijn indicatief. Om te beoordelen of voor een activiteit een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt kan niet alleen volstaan worden met het raadplegen van de drempelwaarden in onderdeel D. Er moet sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 een extra stap doorlopen worden om na te gaan of er een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Dit wordt ook wel aangeduid met de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Visie en verordening zijn nadien enkele malen geactualiseerd. Dit is, indien van toepassing, in de navolgende paragrafen verwerkt.
Op 19 december 2018 stelden Provinciale Staten de nieuwe Omgevingsvisie en geactualiseerde Omgevingsverordening vast. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving (zie 5.2.1). In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd (zie 5.2.2). Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de Omgevingswet. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening. Latere aanpassingen zijn, indien van toepassing, in de navolgende paragrafen verwerkt.
De omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. De omgevingsvisie Gaaf Gelderland beschrijft de strategische hoofdopgaven voor de lange termijn. Deze zijn onderverdeeld in zeven thema's, te weten energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving.
Doelstellingen, ambitie en visie
De provincie verwoordt de doelstellingen, de ambitie en de visie als volgt:
Deze Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat - historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in onze Gelderse Omgevingsvisie. Wij benoemen wat voor ons van waarde is en wat we willen beschermen. En: we geven richting aan wat we willen en ook moeten veranderen en ontwikkelen. Zo kunnen we met overtuiging en in vertrouwen de provincie doorgegeven aan volgende generaties. Een Gelderland van en voor ons allemaal en voor de kinderen van de toekomst.
Willen we Gelderland in de toekomst 'gaaf' houden, dan moeten we daar nu wat voor
doen. We staan voor stevige uitdagingen. De wereld verandert ingrijpend en snel. Er
zijn grote, grensoverschrijdende ontwikkelingen die ook Gelderland raken. Het energievraagstuk,
klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, verdere
verstedelijking in combinatie met krimp, toenemende mobiliteit op de weg en in de
lucht, digitalisering, internationalisering. Uitdagingen die om antwoorden vragen.
Daar hebben we elkaar voor nodig: inwoners, bedrijven, organisaties, overheden. De
vraagstukken van nu zijn te groot en te ingewikkeld om los van elkaar aan te pakken.
Niemand heeft de oplossing alleen in handen. Samen de krachten bundelen. Dat vraagt
een andere rolinvulling, ook van ons. Steeds weer en meer samen met partners optrekken
op basis van gelijkwaardigheid. En, waar dat kan en nodig is, het initiatief en de
ruimte aan anderen laten. Of zelf de handschoen oppakken en doorpakken.
Om samen stappen te zetten, hebben we een gezamenlijke horizon nodig: een gedeeld
vergezicht, een gedeelde ambitie dat dient als leidraad voor ons handelen. In onze
Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' beschrijven wij dit vergezicht: het beeld op de toekomst.
Dit beeld is het resultaat van vele vruchtbare gesprekken met partners: inwoners,
ondernemers, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties, overheden. Een vergezicht
dat het accent legt op wat wij samen belangrijk vinden. Een vergezicht dat tot de
verbeelding spreekt en uitnodigt en aanspoort tot actie. En: dat ons helpt bij het
gesprek over de keuzes die te maken zijn bij het vinden van concrete oplossingsrichtingen.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Dat is
het streven. Dat is waar wij aan willen werken. Dit doen wij door bij de uitoefening
van onze taken de focus te leggen op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig
Gelderland. Met behulp van zeven ambities - op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie,
circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat
en op het woon- en leefklimaat - geven wij hier richting aan. En door vier 'spelregels'
of 'DOE-principes' - DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN - geven we hier werking aan. Tezamen
vormen zij het kader waarbinnen wij werken en afwegingen maken.
Welke afwegingen we van geval tot geval maken? Graag nodigen wij u uit om met ons
hierover in gesprek te gaan: over de keuzes die gemaakt moeten worden, de prioriteiten
die we daarbij stellen en de acties die wij samen inzetten. En: om afspraken te maken
en deze vast te leggen in uitvoeringsprogramma's waar we samen - ieder vanuit zijn
of haar kracht en verantwoordelijkheid - aan werken. Zo geven we invulling aan de
Gelderse Omgevingsvisie en realiseren we ons wensbeeld. Als koersen wijzigen en droombeelden
veranderen, dan gaan wij opnieuw met u in gesprek en passen desgewenst de Gelderse
Omgevingsvisie aan. De weg naar de toekomst is immers geen rechte lijn. Maar het begin
van de toekomst is nu!
Ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer
Een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving gaat sinds 2014 op in de Omgevingsvisie. Dit gaat over planfiguren voor ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Daarbij zijn gebieden en functies aangewezen. Deze blijven voortbestaan onder deze omgevingsvisie. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura-2000 gebieden en van bijzondere natuurgebieden. Andere kaarten en functiebeschrijvingen uit de oude Omgevingsvisie Gelderland hebben een uitvoerend of informerend karakter en worden daarom overgeheveld naar programma's of andere beleidsdocumenten, zoals het Regionaal Waterprogramma, de Handreiking Plussenbeleid en de Beleidslijn Windenergie.
Ruimtelijk beleid
Al sinds 2014 is de ruimtelijke ontwikkeling van Gelderland een maatschappelijke opgave met verantwoordelijkheden voor overheden, organisaties en partners. De provincie draagt op een toekomstbestendige manier bij, met beleid dat een duurzame economische structuur in de provincie en regio's versterkt en dat richting geeft aan de vestigingsmogelijkheden en milieugebruiksruimte voor bedrijven. Het provinciaal belang is gelegen in het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit. Onze klimaatbestendigheid wordt vergroot, de mogelijkheden om zonne- en windenergie op te wekken zijn in kaart gebracht (zie themakaart) en onze natuur- en landschappelijke kwaliteit blijft behouden. De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen. De kwalitatieve regionale opgave voor wonen is van provinciaal belang, net als het belang dat bij locaties met een bovenlokaal ontwikkelpotentieel die potenties benut worden. Het beleid voorziet in provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen en voor zorgvuldige locatie-afwegingen op regionaal niveau, waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt ingezet. Voor wonen en werken geldt een regionale aanpak die gericht is op een gezonde en veilige woonomgeving, waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen en die goed bereikbaar is en goede voorzieningen heeft. Voor ontwikkelingen in de niet grondgeboden landbouw hanteert de provincie het 'plussenbeleid'. Daarmee geeft de provincie veehouders de ruimte om hun bedrijf te ontwikkelen, maar onder voorwaarden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en bij het beheer van terreinen wil de provincie dat aandacht wordt besteed aan onder andere het risico op natuurbranden.
Waterbeleid
De hoofdzaken van het provinciaal beleid voor water zijn gericht op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit systeem bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater en is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie onderschrijft de ambitie van de Europese Kaderrichtlijn Water dat uiterlijk in 2027 het grond- en oppervlaktewater in Europa schoon en ecologisch gezond moet zijn en dat er voldoende water is voor duurzaam gebruik en voert deze uit. De beschermde gebieden voor grondwater, waterberging, de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000 zijn leidend bij de uitwerking van dit beleid in programma's of in kaders in de verordening. Er worden condities gesteld voor effectief en zuinig gebruik van drinkwater, speciale waterecologie (Hoogst Ecologisch Niveau wateren en Specifiek Ecologische Doelstelling wateren), (grond)waterafhankelijke landnatuur plus de beschermingszones natte landnatuur en grondwateronttrekkingen voor drinkwater en industrie, groter dan 150.000 m3/jaar. De provincie stelt via uitvoerend beleid de doelen voor de regionale wateren voor de Kaderrichtlijn Water vast en geeft daarbij ook invulling aan de voorzieningenniveaus. Met de Gelderse waterschappen en de landbouw geeft de provincie invulling aan het vasthouden van water in de bodem, het grondwater en de haarvaten van het watersysteem. Bescherming tegen overstromingen vindt primair plaats op basis van preventie, waar nodig aangevuld met maatregelen in de ruimtelijke ordening en evacuatie. Deze bescherming gebeurt bij voorkeur in combinatie met het ontwikkelen en versterken van karakteristieke riviernatuur in Natura 2000-gebieden.
Milieubeleid
Een gezonde en veilige leefomgeving is de hoofdzaak van het milieubeleid. Dit vraagt om provinciaal beleid dat zorgt voor goede milieukwaliteit en veilige ruimtelijke keuzes. Gezondheidsschade, onacceptabele risico's en onaanvaardbare geur- en geluidhinder moeten worden voorkomen. Er wordt voldaan aan milieukwaliteitseisen. Spoedeisende bodemverontreiniging wordt gesaneerd. Ook is het van belang om op toekomstige ontwikkelingen te anticiperen, met name vanwege de energietransitie en klimaatverandering. Vooral in het stedelijk gebied kunnen de gevolgen hiervan van invloed zijn op de gezondheid. De provincie streeft naar een op gezondheid gericht benadering van de kwaliteit van de leefomgeving en het milieu.
Natuur- en landschapsbeleid
De provincie spant zich in voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden beschermd tegen aantasting van de kernkwaliteiten: dat zijn de natuurwaarden, de potentiële waarden en de omgevingscondities. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Het uitgangspunt is dat in het GNN geen nieuwe initiatieven plaatsvinden, behalve ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor geen alternatieven bestaan. In de GO is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO, evenals de weidevogelgebieden en de rustgebieden voor winterganzen. De provincie treft maatregelen vanwege de bescherming, de instandhouding of het herstel van biotopen, leefgebieden, een gunstige staat van instandhouding en het Natuurnetwerk Nederland. De provincie beschermt de achttien Natura2000 gebieden die in het GNN liggen. Verder richt het beleid zich op behoud van de basiskwaliteit van landschappen in Gelderland. Voor de landschappen van bovenregionale waarde geldt een beschermingsregiem met kernkwaliteiten en met een juridisch vangnet in de verordening, zodat de provincie in gesprek kan komen indien het provinciaal belang in het geding raakt.
Verkeers- en vervoerbeleid
De provincie streeft naar een veilige, betrouwbare en duurzame mobiliteit, als hoofdzaak van het verkeers- en vervoersbeleid. Dit wordt benaderd als een systeem waarin verschillende mobiliteitsnetwerken op elkaar inwerken, ook over provinciegrenzen heen, ter ondersteuning van een sterke economie, welvaart en welzijn. Hierbij houden wij rekening met de kwaliteit van de leefomgeving, de doorstroming binnen elk netwerk en verkeersveiligheid. De provincie heeft specifiek aandacht voor de wisselwerking en knooppunten in het systeem en gaat uit van drie principes: voorkomen, benutten en bouwen. Dit gebeurt op basis van een meerjaren-investeringsagenda en met een regionale aanpak. Via die aanpak wordt het provinciaal beleid afgestemd op het beleid van het rijk en de gemeenten. Het beleid richt zich ook op een goede regionale ontsluiting over water en ontwikkelingen van de luchtvaart.
De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking van het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Voor de niet-grondgebonden landbouw stuurt de verordening op een 'plussenbeleid' (bovenwettelijke maatregelen) bij uitbreidingen. Een en ander volgens door de gemeenten/regio's nader uit te werken beleidskaders.
Op het terrein van de ruimtelijke ordening en volkshuisvesting heeft de Regio Achterhoek geen structurele overgedragen taak. Sinds september 2008 worden deze taken door de gezamenlijke gemeenten zelf opgepakt. Bestuurlijk en ambtelijk aanspreekpunt voor dit werkterrein ligt bij respectievelijk de gemeente Aalten en Bronckhorst.
De gemeenteraden van Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Oost Gelre, Oude
IJsselstreek en Winterswijk hebben in hun vergaderingen van april/mei 2012 de 'Regionale
structuurvisie Achterhoek 2012' vastgesteld. De gemeenteraad van Montferland heeft
de visie niet formeel vastgesteld, maar daaraan wel instemming betuigd, omdat Montferland
voor ruimtelijk ordening tevens deel uitmaakt van de Stadsregio.
De Regionale structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2004. Er is gekozen voor een actualisatie, omdat in de Achterhoek zich een aantal belangrijke en ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen voordoen, zoals:
Deze ontwikkelingen zullen gevolgen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd
en gewerkt wordt in de Achterhoek. Ze hebben ook invloed op de wijze waarop geld verdiend
wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De
geactualiseerde visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven
goed te kunnen faciliteren. Dit door belangrijke ruimtelijke thema’s te agenderen
en hierop afstemming tussen gemeenten te zoeken. Het doel is, dat de Achterhoek ook
in de toekomst een vitale, regionale economie heeft en een zeer prettige omgeving
blijft om in te wonen en te recreëren.
De visie sluit aan bij de Agenda 2020 van Regio Achterhoek en de provinciale regioverkenningen.
Inhoudelijk beschrijft de structuurvisie:
Deze visie is geen blauwdruk voor hoe het allemaal zou moeten. Respect voor het Achterhoekse landschap staat voorop, maar het ruimtelijk beleid mag innovatieve en duurzame ontwikkelingen niet in de weg staan. Van belang is om flexibel te blijven.
Door de Kamer van Koophandel, MKB Nederland, Provincie Gelderland en de regio Achterhoek is een Regionale Detailhandelsvisie voor de Regio Achterhoek opgesteld. In deze visie staan, kijkend naar de huidige situatie, (toekomstige) ontwikkelingen en bestaande beleidsstukken, het toekomstbeeld van de winkelstructuur in de Achterhoek centraal. De visie maakt strategische keuzen en geeft beleidsstandpunten. Het beleid is gericht op optimalisering van de bestaande detailhandelsstructuur. De dynamiek in vraag en aanbod wordt ingezet in de bestaande winkelgebieden. De belangrijkste doelstellingen daarbij zijn: geen uitbreiding van het aantal detailhandelsconcentraties, voortzetten en versterken van de bestaande hiërarchie in de verzorgingsstructuur, versterking van de koppositie van de binnensteden van Doetinchem en Winterwijk t.o.v. Twente, KAN en Duitsland, compacte winkelcentra in een omgeving mat hoge verblijfswaarde, regionale toetsing bij initiatieven met gemeenteoverschrijdende effecten, versterking van het bestaande woonthemacentrum in Doetinchem. Verder is er sprake van terughoudend beleid ten aanzien van perifere en grootschalige detailhandel, is flankerend beleid vanuit andere beleidssectoren noodzakelijk om de leefbaarheid van dorpen en kernen te stimuleren door behoud van voorzieningen, het bevorderen van samenwerking tussen recreatie/toerisme en detailhandel en is er geen plaats voor het realiseren van een Factory Outlet Center. Initiatieven in de regiogemeenten worden getoetst aan de regionale visie. Initiatieven met gemeente overschrijdende effecten worden ter toetsing aan de Regio Achterhoek voorgelegd. Er vindt periodiek regionaal overleg plaats.
De regio Achterhoek wil de kansen benutten die samenwerking op het vlak van bedrijventerreinen biedt. Zij kijkt hierbij naar de regionale marktsituatie, de kwaliteiten van de regio en de bestuurlijke ambitie. In het Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB, concept) geeft de regio een nadere uitwerking van vraag en aanbod, regulering van het aanbod, segmentering, programmering van de herstructurering, grondprijs, implementatie van de SER-ladder en monitoring. Het RPB biedt het kader voor concrete werk- en projectafspraken tussen de regiogemeenten.
De regio Achterhoek wil de kwaliteit van leven en wonen hoog houden. Voldoende en passende banen zijn daarbij onmisbaar. De werkgelegenheid zit grotendeels op bedrijventerreinen. Deze bedrijventerreinen moeten vitaal zijn en blijven, kwaliteit speelt hierin een steeds belangrijkere rol. De vraag naar bedrijventerreinen zal de komende tien jaren structureel lager liggen dan in voorgaande decennia. Er is vooral ruimte nodig voor de opvang van de vervangingsvraag.
Afspraken
Binnen de regio en subregio's zijn afspraken gemaakt over de toekomst van bedrijventerreinen. De gemeente Bronckhorst participeert in de subregio West-Achterhoek. De gemeenten in West-Achterhoek werken samen rondom A18 Bedrijvenpark en het EBT in Montferland.
De vraag in West-Achterhoek is 109,8 hectare aan bedrijventerreinen in de periode 2009-2023. Een overaanbod dreigt. Voor de gemeente Bronckhorst geldt dat De Vinkenkamp en Steenderdiek B harde plannen zijn en doorgang zullen vinden. Winkelskamp Oost en Dambroek Zuid betreffen zachte plannen. Voor Dambroek Zuid wordt in de periode 2010-2015 de behoefte nader bekeken.
Subregio West-Achterhoek pakt de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen samen op met de herstructurering van oude bedrijventerreinen. Binnen de gemeente Bronckhorst hebben de volgende terreinen een transformatieopgave: het HAVO-terrein, het buitengebied en de kleine kernen. Bij de transformatie van deze terreinen kan gebruik gemaakt worden van het HRT-fonds, waarin positieve opbrengsten van de ontwikkeling van het A18 Bedrijvenpark en het EBT Montferland en gelden van de provincie zijn opgenomen.
De regiogemeenten stimuleren Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO), energiebesparing en gebruik van duurzame energie bij bedrijven.
Monitoring moet uitwijzen of aanpassing van de gemaakte afspraken nodig en mogelijk is.
Het Waterschap Rijn en IJssel heeft op 3 november 2015 het Waterbeheerplan 2016 - 2021.
Doel en functie van het WBP
Het waterschap heeft een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Zij heeft wettelijk vastgelegde taken die aangeven wat de maatschappij van het waterschap mag verwachten. Namelijk: zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, voor een goed functionerend regionaal watersysteem en voor het zuiveren van afvalwater. In dit waterbeheerplan beschrijft het waterschap hoe zij dit in de periode 2016-2021 doet. Ook stellen zij de benodigde maatregelen voor. De maatregelen zijn nog niet concreet in projecten of activiteiten uitgewerkt. Dat volgt in een later stadium, bij het vaststellen van de (meerjaren)begroting. Dit plan geeft dus vooral de koers aan die het waterschap gaat varen.
Doelgroep
Het waterbeheerplan gaat niet alleen over het werk van het waterschap, maar ook over de verbinding die zij van daaruit legt met het werk van andere overheden: de provincies, gemeenten, Rijkswaterstaat en het Rijk. Het waterbeheer schept vaak randvoorwaarden voor gebruikers van het water, maar biedt ook mogelijkheden en meerwaarde voor maatschappelijke gebruikers, zoals burgers, agrariërs en terreinbeheerders, ondernemers en (drinkwater)bedrijven, recreanten en de naburige Duitse waterbeheerders. Hierbij hebben zij de overtuiging dat partijen samen verder komen.
Samenwerking in Rijn-Oost
Dit waterbeheerplan is gezamenlijk door de waterschappen in Oost-Nederland opgesteld. Dit zijn de waterschappen Vechtstromen, Reest en Wieden, Rijn en IJssel en Groot Salland. Wat hen bindt is de ligging in het deelstroomgebied Rijn-Oost, dat behoort tot het internationale stroomgebied van de Rijn. Voor dit stroomgebied zijn de doelen van het waterbeheer en de aanpak ervan in grote lijnen gelijk. Daarom is de tekst van dit waterbeheerplan grotendeels identiek voor de vier waterschappen. Per waterschap zijn aanvullingen of uitvoeringsmaatregelen voor het eigen beheergebied toegevoegd.
Van watervisie naar waterbeheerplan
Waterschap Rijn en IJssel heeft in 2013 de 'Watervisie 2030' opgesteld. Vanuit deze visie vult zij het beleid voor de periode 2016-2021 verder in. Verbinden en samenwerken, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid, staan in deze visie centraal. De ambities uit de watervisie wil zij samen met haar partners verder vormgeven. Dit waterbeheerplan biedt hiervoor concrete aanknopingspunten.
Relatie met andere waterplannen en overheden
De verantwoordelijkheid voor het waterbeheer in Nederland ligt bij het Rijk, de provincies en de waterschappen. Ieder heeft daarin zijn eigen verantwoordelijkheden en taken (zie bijlage A). Voor het waterschap als functionele overheid, zijn de wettelijke en beleidsmatige kaders vanuit het Rijk en provincie van belang. Dit waterbeheerplan staat dan ook niet op zich zelf, maar houdt rekening met de plannen van het Rijk en provincie. Zo staat het nationale waterbeleid in het nationale Waterplan en het – voor ons gebied relevante – Stroomgebiedbeheerplan Rijn. Het provinciale waterbeleid is opgenomen in de Omgevingsvisies van de provincies Gelderland, Overijssel en Drenthe. De provincies stellen onderdelen van deze visies bij, om een actueel kader voor de waterschappen te bieden.
PlanMER toetsing
Net als bij het vorige waterbeheerplan, is ook voor dit waterbeheerplan geen planMER toetsing nodig. Het huidige plan is kaderstellend voor diverse maatregelen. De basis voor concrete uitvoeringsmaatregelen ligt in nog te nemen besluiten over projectplannen, op basis van artikel 5.4 en verder van de Waterwet. Deze projectplannen zullen, wanneer ze de ‘drempelwaarden’ overschrijden, MER-plichtig dan wel MER-beoordelingsplichtig zijn. Dit wordt per projectplan afzonderlijk bekeken.
Op grond van de nieuwe Wro dient elke gemeente een of meerdere structuurvisies vast te stellen voor haar gehele grondgebied. Beleidsdoelen uit de structuurvisie worden gerealiseerd in bestemmingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen.
De structuurvisie voor de gemeente Bronckhorst is op 25 oktober 2012 vastgesteld en
kent een plantermijn van 10 jaar. De structuurvisie is een visie waarin het bestaande
beleid geactualiseerd en afgestemd is. Voor het landelijk gebied vormt het Landschapsontwikkelingsplan
(LOP) dat op 25 juni 2009 is vastgesteld, een belangrijke basis (zie paragraaf 5.4.13).
In deze Structuurvisie wordt onderscheid gemaakt in grote kernen, kleinere kernen, buurtschappen en overig buitengebied. De kernen betreffen de vier grote kernen Hengelo, Steenderen, Vorden en Zelhem en de kleinere kernen Achter-Drempt, Baak, Bronkhorst, Halle, Hoog-Keppel, Hummelo, Keijenborg, Kranenburg, Laag-Keppel, Olburgen, Toldijk, Veldhoek, Velswijk, Voor-Drempt en Wichmond. De buurtschappen onderscheiden zich van het overige buitengebied door een concentratie van woonbebouwing met eventuele voorzieningen. De buurtschappen zijn Bekveld, De Meene, Delden, Dunsborg, Eldrik, Gooi, Halle-Heide, Halle-Nijman, Heidenhoek, Heurne, Linde, Medler, Mossel, Noordink, Oosterwijk, Rha, Varssel, Veldwijk, Vierakker, Wassinkbrink, Wildenborch, Winkelshoek, Wittebrink en Wolfersveen.
De gemeente Bronckhorst heeft in 2006 een groot aantal gebieden aangewezen onder de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg). Deze zogenaamde Wvg-gebieden reserveren ruimte voor woningbouw, bedrijvigheid en maatschappelijke doeleinden, zoals scholen, gemeentehuis en sportvoorzieningen. Met de structuurvisie worden de aangewezen gebieden die onder de Wet voorkeursrecht gemeenten vallen (Wvg-gebieden), bestendigd. Een aantal zogenaamde 'Wvg-gebieden' komt hier mee te vervallen. De structuurvisie geeft mede de ruimtelijke onderbouwing van het al dan niet bestendigen van de Wvg en de omvang daar van. Inmiddels zijn alle Wvg-aanwijzingen komen te vervallen.
De structuurvisie kent een uitvoeringsparagraaf. In de structuurvisie wordt bepaald
welke voorzieningen als 'bovenwijks' worden aangeduid en hoe deze kunnen worden gefinancierd.
Hierin wordt aangegeven welk deel van de kosten mogelijk ten laste zal komen van ontwikkelingslocaties.
In de structuurvisie wordt ook bepaald of er ten aanzien van nieuwe ontwikkellocaties
sprake zal zijn van verevening tussen die locaties. Ook beschrijft de structuurvisie
het beleidskader voor eventuele eisen aan woningbouwcategorieën in ontwikkellocaties.
Op 1 januari 2005 zijn vijf gemeenten samengevoegd tot 1 nieuwe gemeente. Voor de herindeling had bijna ieder dorp een eigen gemeentehuis en gemeentebestuur in de nabije omgeving. De wethouders waren bekenden en ook de meeste ambtenaren woonden in het dorp. Zij maakten deel uit van de gemeenschap en waren daardoor vanzelfsprekend op de hoogte van wat er leefde in hun dorp. Zaken die de dorpsbewoners dwars zaten werden bijvoorbeeld op informele wijze, tijdens de wekelijkse sportavond, besproken of men liep even het gemeentehuis binnen om navraag te doen hoe het met de voortgang van een bepaald project stond. Inmiddels is de gemeente heringedeeld en bestrijkt ze een groot gebied, waardoor de afstand tussen de burger en de gemeente in zowel sociaal als fysiek opzicht groter is geworden. De contacten met het gemeentebestuur verlopen via formelere procedures en de gemeente moet haar aandacht verdelen over ruim 40 kernen en buurtschappen. De gemeenteraad heeft daarom in februari 2005 in het raadsprogramma vastgesteld dat er een kernenbeleid ontwikkeld moet worden.
Het kernenbeleid verschaft duidelijkheid over de wijze waarop de gemeente omgaat met de kernen. Het kernenbeleid van de gemeente Bronckhorst wordt beschreven in de volgende twee doelstellingen:
De raad van Bronckhorst heeft op 18 juli 2019 de lokale woonvisie 'Ruimte voor wonen in Bronckhorst' 2019-2025 vastgesteld. De vorige woonvisie van Bronckhorst is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze was gebaseerd op de regionale woonagenda die in 2015 is opgesteld en vastgesteld door de Achterhoekse gemeenten, woningcorporaties en provincie Gelderland. Dit beleid is niet meer actueel. Ten opzichte van een paar jaar geleden bevindt de gemeente Bronckhorst nu in een periode van economische groei en is - mede als gevolg daarvan - de druk op de woningmarkt enorm toegenomen. De gemeente ziet daarnaast dat vraag en aanbod onvoldoende op elkaar aansluiten. Ook is de energietransitie nog hoger op de agenda komen te staan. Tot slot ziet de gemeente in de samenleving steeds meer behoefte aan nieuwe (collectieve) woonvormen. De hierboven genoemde ontwikkelingen en opgaven die daarmee samenhangen, vormen de aanleiding om het lokale en regionale woonbeleid te actualiseren.
Bij het opstellen van nieuw beleid baseert de gemeente zich op trends en ontwikkelingen, maar houdt tegelijkertijd rekening met de onzekerheden in de maatschappij. De wereld om ons heen blijft in snel tempo veranderen en daarom is het moeilijk om ver in de toekomst te kijken. De ontwikkeling van de bevolking door geboorte en sterfte is redelijk goed te voorspellen, maar dit geldt niet voor de invloed van migratiestromen. Daarnaast zijn ook factoren als economische groei, consumentvertrouwen, aanscherping van hypotheekeisen en toewijzingsregels bij de sociale huur van invloed. Bij wijzigingen zullen er verschuivingen optreden op de woningmarkt. Daarom gaat de gemeente uit van adaptief beleid. Dit is beleid dat de gemeente kan aanpassen op basis van nieuwe inzichten en ontwikkelingen. Aan de andere kant moet is de gemeente zich ervan bewust dat een woning een statisch 'product' is en woningen meestal voor minimaal 50 jaar gebouwd worden.
Kaders
Het coalitieprogramma 'Gewoon Doen' 2018-2022 benoemt vier grote opgaven:
• Dienstbare overheid: open en uitnodigend
• Duurzaamheid vanuit realisme
• Kwaliteit van de leefomgeving
• Proactief inspelen op demografische veranderingen
In het coalitieprogramma is daarnaast specifiek aandacht voor de kansen die jongeren en ouderen hebben op de woningmarkt, betaalbaarheid, de verduurzamingsopgave, woningsplitsing en experimenten met nieuwe woonvormen. Deze thema's komen terug in deze lokale woonvisie.
Ook in regionaal verband wordt er - samen met de provincie Gelderland - gewerkt aan een goed woonklimaat in de Achterhoek. Sinds 2019 gebeurt dit onder de vlag van "8RHK Ambassadeurs" en aan de thematafel Wonen en Vastgoed in het bijzonder. In opdracht van de thematafel wordt ook de regionale woonvisie geactualiseerd. De lokale woonvisie hangt hier nauw mee samen. Daarom zijn de uitgangspunten voor de nieuwe regionale woonvisie doorvertaald in deze lokale woonvisie voor Bronckhorst.
Monitoring en onderzoek
Om in te kunnen spelen op nieuwe trends en ontwikkelingen, is (regel)ruimte en flexibiliteit in beleid nodig. Daarnaast is monitoring essentieel. Jaarlijks vindt lokaal en regionaal uitgebreide monitoring plaats van de ontwikkelingen op de woningmarkt (huur en koop). Ook tussentijds wordt gebruik gemaakt van cijfers die inzicht geven in de woningmarkt. Een keer per vier jaar wordt er (regionaal) onderzoek gedaan naar de kwantitatieve en kwalitatieve woonbehoefte. Voor deze lokale woonvisie is onder andere gebruik gemaakt van het regionaal woonwensen- en leefbaarheidonderzoek dat in 2017/ 2018 is uitgevoerd. Het volgende onderzoek staat gepland voor 2021. De lokale woonvisie kan worden bijgesteld, als nieuwe onderzoeken en inzichten hier aanleiding voor geven. Het is dynamisch document.
Drie hoofdthema's
Bronckhorst heeft veel verschillende dorpen en een enorm buitengebied. Ieder dorp of gebied is uniek en heeft eigen karakteristieke kenmerken en kwaliteiten. De gemeente wil dat Bronckhorst als geheel een aantrekkelijk woongebied is en blijft, zowel voor de huidige inwoners als voor mensen van buiten de gemeente. Dit betekent dat de gemeente op het behouden en versterken van de bestaande (woon)kwaliteiten in de kernen en het buitengebied, zoals het landelijk wonen in een groene omgeving. Daar waar nodig voegt Bronckhorst kwaliteit aan de woningvoorraad en woonomgeving toe. Bronckhorst streeft dan ook naar een woningvoorraad die duurzaam, betaalbaar en divers is, passend bij de huidige en toekomstige woonbehoefte van de inwoners van Bronckhorst.
In deze woonvisie ligt de focus op drie thema's:
Uitbreiding woonvoorraad
De gemeente Bronckhorst constateert een kwalitatieve mismatch tussen vraag en aanbod op de woningmarkt. Tegelijkertijd verwacht Bronckhorst gelet op de demografische ontwikkelingen - dat op langere termijn minder en andere woningen nodig zijn. Transformatie van bestaande woningen heeft daarom prioriteit. Omdat het aantal huishoudens volgens de prognoses de komende jaren nog licht toeneemt en Bronckhorst de mismatch wil oplossen, voegt Bronckhorst tot 2025 ook nog gericht woningen toe aan de voorraad. In dit hoofdstuk zijn de uitgangspunten hiervoor geformuleerd.
Kwaliteit
Bronckhorst wil gaan sturen op kwaliteit en staren ons niet blind op getallen. Wél houdt de gemeente rekening met de effecten op langere termijn. Daarom wil de gemeente dat elke woning die nog wordt toevoegd, invulling geeft aan een kwalitatieve opgave. Kortom: Bronckhorst wil de juiste woning voor de juiste doelgroep op de juiste plek.
Om invulling te geven aan een kwalitatieve opgave, wil de gemeente primair woningen toevoegen die:
Kwantiteit
Het streven is om minimaal voldoende woningaanbod te realiseren voor de lokale woonbehoefte. ABF Research heeft in 2018 (in opdracht van de regio Achterhoek) vijf scenario's opgesteld van hoe het aantal huishoudens zich tot 2025 zou kunnen ontwikkelen.
Op basis van de verwachte huishoudensontwikkeling gaat het minimale scenario voor Bronckhorst uit van circa 400 woningen die tot 2025 nog nodig zijn om te voorzien in de behoefte; het maximale scenario gaat uit van circa 550 woningen. Dit laatste scenario gaat er onder meer van uit dat de Achterhoek er in slaagt om (jong) talent daadwerkelijk in de regio te behouden. Dit is een beleidswens waarop in de regio volop wordt ingezet, maar waarvan nu nog niet te voorspellen is of dit ook gerealiseerd wordt.
De prognoses zijn geen absolute waarheid, maar geven een trend/richting aan. Op langere termijn wordt op basis van bijna alle scenario's van ABF Research en andere prognosemodellen voor Bronckhorst een daling van het aantal huishoudens verwacht. Bronckhorst wil voorzien in de woonbehoefte en tegelijkertijd zorgvuldig omgaan met het toevoegen van woningen. Daarom hanteert de gemeente voorlopig circa 400 woningen tot 2025 als richtgetal. Dit geldt niet als absoluut maximum, maar geeft een voorlopige richting aan. Voor ongeveer 200 woningen daarvan zijn eerder reeds plannen ontwikkeld, die de komende jaren nog tot uitvoering worden gebracht.
Op basis van de daadwerkelijk aantoonbare behoefte in de kernen en het buitengebied en behoefteonderzoek voor specifieke doelgroepen (zoals arbeidsmigranten), maar ook door monitoring en trendanalyse kan de hierboven genoemde richting worden bijgesteld. Meer toevoegen is de komende jaren mogelijk, maar dan verwacht de gemeente een (extra) sloopopgave na 2028. Daarom wordt er - in regionaal verband - ook gewerkt aan een transformatiestrategie.
De uitgangspunten van de woonvisie
Waar voegt de gemeente toe?
Uit de gesprekken die zijn gevoerd en resultaten van het inwonerpanel blijkt dat de woonbehoefte het grootst is in de grotere kernen, zoals Vorden en Zelhem. Bronckhorst constateert in deze kernen de grootste mismatch tussen vraag en aanbod.
Ook in een aantal kleine kernen en het buitengebied is er een woonbehoefte die niet altijd in het bestaande woningaanbod kan worden ingevuld. Daarom is er ook ruimte om, op basis van een aantoonbare behoefte, woningen in de kleine kernen en het buitengebied toe te voegen. Hier gaat het vooral om transformatie van bestaand vastgoed en woningsplitsing, waarbij Bronckhorst de landschappelijke kwaliteiten en de mogelijkheden voor bedrijven in het buitengebied wil waarborgen.
Hoe gaat de gemeente toevoegen?
Transformatie van bestaand (leegstaand) vastgoed heeft de voorkeur. Hierbij gaat het zowel om verbouw/ herbestemming als nieuwbouw na sloop. Ook is ruimte voor woningsplitsing en nieuwbouw. De gemeente bouwt geen grootschalige nieuwe woonwijken, maar kiest voor kleinschalige projecten die passen bij de identiteit, uitstraling en stedenbouwkundige structuur van de kern of het gebied. Inbreiding gaat boven uitbreiding. Hierbij wordt rekening gehouden met de opgaven op het gebied van klimaatadaptatie en hittestress.
Voor wie voegt de gemeente toe?
Uitgangspunt is dat Bronckhorst woningen toevoegt voor mensen met een aantoonbare woonbehoefte die niet in de bestaande woningvoorraad kan worden ingevuld. Op basis van de uitkomsten van het AWLO (2017) en de gesprekken die zijn gevoerd, onderscheidt Bronckhorst de volgende prioritaire doelgroepen:
Wat voegt de gemeente toe?
Woningen die voor meerdere doelgroepen geschikt zijn en daarmee ook op langere termijn duurzaam inzetbaar zijn. De gemeente onderscheidt de volgende prioritaire segmenten:
Tijdelijke huisvesting
Als aanvulling op de opgave om te voorzien in voldoende reguliere (permanente) huisvesting, is er ook een opgave op het gebied van tijdelijke huisvesting. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om arbeidsmigranten die voor een bepaalde periode in Bronckhorst verblijven voor werk. Huisvesting die specifiek voor deze doelgroep wordt gerealiseerd, is enkel bedoeld voor tijdelijke bewoning. Als arbeidsmigranten zich permanent in Bronckhorst willen vestigen, dan kunnen zij terecht in reguliere woningen.
Woningsplitsing
Algemene voorwaarden
Als basis gelden bij woningsplitsing (binnen en buiten de bebouwde kom) standaard de volgende voorwaarden:
Specifieke criteria landelijk gebied
Daarnaast geldt nog een aantal specifieke ruimtelijke criteria, waarbij onderscheid is gemaakt tussen buiten of binnen de bebouwde kom. Omdat onderliggend bestemmingsplan alleen voor het landelijk gebied geldt, worden hier de specifieke ruimtelijke criteria voor buiten de bebouwde kom weergegeven:
Op 25 februari 2014 stelde het college van Bronckhorst het 'Beleid- en uitvoeringsplan Wonen en Zorg' vast. Via het beleid- en uitvoeringsplan wil de gemeente een visie op wonen en zorg bieden zoals deze werd aangekondigd in de 'Structuurvisie Bronckhorst' (zie paragraaf 3.4.1). Daarnaast wil de gemeente de visie operationaliseren door nadere definities te stellen, zoals in geval van woonzorggebieden, of het vaststellen van acties, zoals het zoeken van samenwerking met de eerstelijnszorg.
Het beleid- en uitvoeringsplan kent diverse uiteenlopende onderwerpen en beleidsvisies.
De onderwerpen met ruimtelijke relevantie zijn hieronder samengevat.
Woningvoorraad
De bestaande woningvoorraad past niet bij de toekomstige samenstelling van de bevolking. Daarnaast worden er de komende jaren nog maar zeer beperkt nieuwbouwwoningen toegevoegd. Tussen de zeven Achterhoekse gemeenten is afgesproken dat er fors wordt geschrapt in de plancapaciteit (zie paragraaf 3.4.3).
De gemeente Bronckhorst wil zorgen voor een gedifferentieerd aanbod aan kwalitatief en kwantitatief voldoende woningen die voldoen aan de bestaande en toekomstige vraag. 'De juiste woning op de juiste plaats' is hierbij uitgangspunt. Dit wil zeggen dat er voldoende woningen zijn, nu en in de toekomst, die zo goed mogelijk aansluiten bij wat mensen willen. Er is echter weinig sturing in de nog toe te voegen woningbouw mogelijk. Daar waar sturing bij nieuwbouw nog enigszins mogelijk is, wordt ingezet op toekomstbestendige woningen. Kansen moeten echter vooral gezocht worden in de bestaande woningvoorraad.
De huidige en toekomstige generatie ouderen blijft steeds langer actief en blijft zo lang mogelijk thuis wonen. Daarnaast is er de ontwikkeling scheiden van wonen en zorg. Gevolg is, dat er een groeiende behoefte is aan zorg aan huis en toegankelijke woningen voor mensen met een beperking in hun dagelijkse doen en laten. Dit alles heeft grote consequenties voor de bestaande woningvoorraad. De bestaande woningvoorraad is hier grotendeels niet geschikt voor.
De bestaande woningen zullen aangepast moeten worden. De woningen moeten 'geschikt' gemaakt worden. De meningen over wanneer een woning daadwerkelijk geschikt genoemd kan worden lopen uiteen. Wanneer gesproken wordt over een geschikte woning, is er veelal sprake van maatwerk.
In de prestatieafspraken met de corporaties is opgenomen dat we samen onderzoeken wat we verstaan onder een geschikte woning en hoe we hiermee om zullen gaan in de praktijk. Het volledig aanpassen van alle (corporatie)woningen heeft geen zin. Veel van de in de woning aangebrachte voorzieningen zullen in de meeste gevallen niet worden gebruikt, omdat veel ouderen zich tot op hoge leeftijd nog prima kunnen redden. De investering staat dan niet in verhouding tot de opbrengst ervan.
Woonzorggebieden
Door extramuralisering zijn zorgaanbieders steeds meer gaan inspelen op de mogelijkheden om zorg bij mensen thuis te brengen. Mensen kunnen daardoor langer in hun eigen vertrouwde omgeving blijven wonen. Er is een aantal groepen inwoners waarvoor het van belang is dat zij dicht bij de voorzieningen wonen. Daarnaast kiest ook een deel van de inwoners bij het ouder worden voor een aangepaste woning in de nabijheid van de voorzieningen.
De gemeente wil daarom in de vijf grote kernen: Hengelo, Hummelo, Steenderen, Vorden en Zelhem, woonzorggebieden realiseren. Een woonzorggebied is een kern waar ouderen en mensen met een beperking zo zelfstandig mogelijk kunnen wonen en deelnemen aan de samenleving. Binnen deze gebieden is sprake van wonen, welzijn en zorg op maat variërend van aangepaste woningen tot 24 uurs-zorg. In de gebieden worden de voorzieningen zoveel mogelijk geclusterd. Door deze clustering wordt versnippering voorkomen. Hierdoor wordt in deze gebieden een versterkt en hoogwaardig aanbod gerealiseerd.
Definitie van een woonzorggebied: een (deel van een) kern, waarin optimale condities zijn geschapen voor wonen met zorg. De bewoners van het totale woonzorggebied zijn in principe een dwarsdoorsnede van de samenstelling van de plaatselijke bevolking.
Een woonzorggebied is een gewoon gebied waarin de zorg beslist niet domineert, waar sprake is van integrale zorg en dienstverlening en waar overwegend levensloopgeschikte woningen en woonomgeving met een goed voorzieningenniveau aanwezig zijn.
Als woonzorggebied wordt de totale bebouwde kom van de de kernen gerekend, met uitzondering van de bedrijventerreinen. Er wordt gekozen voor de totale (woon)kern om te voorkomen dat woningen 'net buiten de werkingsgebied van het beleid valt' of dat zorgaanbod gaat domineren in een gebied.
De zorg- en dienstverlening binnen deze gebieden is niet overal gelijk. Dit is afhankelijk van de kansen en mogelijkheden die zich voordoen in de verschillende gebieden. Rondom de verzorgings- en verpleeghuizen is het niveau van zorg en dienstverlening hoger dan in de rest van de kern.
Bij het aanmerken van de woonzorggebieden is aansluiting gezocht bij de bestaande verzorgings- en verpleeghuizen.
Ouderen worden gestimuleerd om dicht bij de voorzieningen in de woonzorggebieden te gaan wonen. Met de forse toename van het aantal ouderen is het niet reëel om er vanuit te gaan dat alle ouderen daar ook gehuisvest kunnen worden omdat daar op termijn onvoldoende woningen beschikbaar zullen zijn.
Mensen hebben de keuze om dicht bij de voorzieningen in een woonzorggebied te gaan wonen. Met name voor ouderen kan dit een bewuste keuze zijn. Er is echter een aantal groepen inwoners waarvoor het wel van belang is dat zij in de woonzorggebieden wonen. Dit zijn onder meer mensen met dementie, de groep die onder de psychogeriatrie (pg) valt. Voor het exploiteren van intensieve zorgplaatsen is een bepaald volume nodig. Organisaties hebben elkaar nodig om de gewenste zorg en ondersteuning te kunnen bieden. De intensieve zorgplaatsen wil de gemeente daarom concentreren in de woonzorggebieden. Deze intensieve zorgplaatsen zijn een goede basis voor de zorginfrastructuur in de kern en het gebied dat bij de kern hoort. Door clustering van deze intensieve zorgplaatsen met andere voorzieningen wil de gemeente een versterkt en hoogwaardig aanbod realiseren in de vijf kernen. Woonvoorzieningen voor mensen met een beperking wil de gemeenten ook concentreren in de vijf grote kernen. Het gaat om mensen die niet zelfstandig initiatief kunnen nemen en/of niet in staat zijn het vervoer te regelen. Door deze mensen dicht bij de voorzieningen te huisvesten, worden zij geprikkeld en in staat gesteld deel te nemen aan het maatschappelijk leven.
In en woonzorggebied streeft de gemeente ernaar dat de volgende voorzieningen aanwezig zijn:
- openbare ruimte rolstoeltoegankelijk en sociaal veilig;
- slim gebruik van vrijkomende gebouwen;
- goed gladheidbeleid.
De huisarts, tandarts en apotheek behoren tot de basisvoorzieningen in een gebied. Huisartsen zoeken steeds meer de samenwerking en samenhang met andere zorgverleners. Op meerdere locaties in de gemeente is een HOED (Huisartsen onder één dak). In een aantal gevallen zijn meerdere zorg- en welzijnsfuncties hieraan gekoppeld en is sprake van een gezondheidscentrum.
De clustering van voorzieningen in een HOED of gezondheidscentrum kan er toe bijdragen dat de gezondheidszorg minder kwetsbaar is. De zorgvragen nemen toe en er is schaarste aan mensen en middelen. De zorg moet zo doelmatig mogelijk georganiseerd worden. De nadruk ligt op vraag gestuurde zorg en dit betekent inspelen op wat zorgvragers belangrijk vinden en rekening houden met hun daadwerkelijke behoeften en de wijze waarop zij hun leven willen inrichten. Er is bij de eerstelijnszorgverleners een groeiende wens naar werkbare zorg. Door een combinatie van toenemende werklast en andere beroepsoriëntatie (normale werkdagen, parttime werken) ontstaat bij huisartsen, verloskundigen en andere vrije beroepsgroepen meer behoefte aan onderlinge samenwerking en facilitaire ondersteuning. Een deel van hen wil liever geen eigen bedrijf meer runnen.
De gemeente stimuleert de ontwikkeling van samenwerking en samenhang van zorg- en welzijnsfuncties (bijvoorbeeld in de vorm van een gezondheidscentrum) in de vijf woonzorggebieden.
Wonen en zorg in het buitengebied
Zorg en welzijn houden niet op bij de grenzen van de woonzorggebieden. Ook het buitengebied maakt gebruik van de zorg- en ondersteuningsinfrastructuur die in de woonzorggebieden aanwezig is. Met buitengebied wordt het hele gebied buiten de vijf woonzorggebieden bedoeld, dus ook de kleine kernen. De mate waarin zorg en ondersteuning in het buitengebied geboden kunnen worden, zal echter op een lager niveau liggen dan in de vijf woonzorggebieden. Hierbij wordt opgemerkt dat burgers een eigen verantwoordelijkheid hebben in de keuzes die zij maken en de gevolgen van die keuzes. Als mensen met een grote zorgvraag ervoor kiezen in het buitengebied te gaan (of te blijven) wonen, kan dit in de toekomst betekenen dat een eigen bijdrage wordt gevraagd om de hogere kosten die de levering van zorg in het buitengebied met zich meebrengt te dekken.
Woonzorgvoorzieningen in het buitengebied zijn niet op voorhand uitgesloten. Er geldt een 'ja, mits principe'. Dit houdt in: willen (zorg)organisaties zich in het buitengebied vestigen, dan wil de gemeente daaraan medewerking verlenen op voorwaarde dat er zich geen negatieve consequenties voordoen voor de cliënten of de voorgestane concentratie van wonen en zorg in de woonzorggebieden.
Het Masterplan Hengelo Centrum is aan te merken als een nadere uitwerking van de 'Structuurvisie bebouwd gebied' en als opvolger van de 'Structuurvisie Hengelo-Kom', en geeft een kaderstellende ruimtelijke visie waaraan eventuele ontwikkelingsplannen voor de verschillende locaties in het centrum van Hengelo moeten gaan voldoen.
Met het masterplan wil de gemeente een proces in gang zetten om het centrum compacter te maken en kwalitatief te versterken, en zodoende de levendigheid te handhaven. De volgende (primaire) opgaven zijn gesteld:
De secundaire opgaven zijn:
In het Masterplan zijn enkele concrete locaties benoemd, en is een voorbeelduitwerking gegeven. Per locatie wordt inzicht gegeven in de bestaande waarden en kwetsbaarheden, de knelpunten en beperkingen, maar vooral ook op de kansen, die de beoogde ontwikkeling kan bieden. Het gaat hierbij om de volgende locaties:
Het Masterplan Vorden centrum is een actualisatie van de Centrumvisie 2003 en geeft een kaderstellende ruimtelijke visie, waaraan eventuele ontwikkelingsplannen voor de verschillende locaties in het centrum van Vorden zouden moeten voldoen.
De volgende actiepunten kunnen als taakstellend worden beschouwd:
In het Masterplan zijn enkele concrete locaties benoemd. Per locatie wordt inzicht gegeven in de bestaande waarden en kwetsbaarheden, de knelpunten en beperkingen, maar vooral ook op de kansen, die de beoogde ontwikkeling kan bieden. Het gaat hierbij om de volgende locaties:
In de Ontwikkelingsvisie Centrum Zelhem en Halle is de ambitie voor beide kernen geformuleerd en zijn belangrijke uitgangspunten voor de ontwikkeling opgesteld. Op basis van de visie wil de gemeente afgewogen beslissingen kunnen nemen over belangrijke ontwikkelingen in de kernen. Er is in Zelhem een redelijk voorzieningenniveau. De detailhandel functioneert goed, ondernemers en consumenten zijn redelijk goed te spreken over het winkelaanbod. Knelpunten liggen vooral rond de verkeers- en verblijfsfunctie rond de Markt, de inrichting van het centrum, de kleine omvang van enkele winkelbranches (m.n. supermarkten) en de inpassing van schaalvergroting in het overwegend kleinschalige centrum. Doelstellingen voor het centrum van Zelhem zijn het versterken van de functie als aantrekkelijk koop- en toeristisch centrum, verbeteren van de verblijfskwaliteit en verkeersveiligheid en herontwikkeling van structuurbepalende locaties. Het streefbeeld is een compact centrumgebied met een compleet voorzieningenaanbod, concentratie van detailhandel en aanverwante functies in het centrumgebied, ruimte voor schaalvergroting en verplaatsing (m.n. supermarktbranche), de Markt als middelpunt en rustpunt in het centrum met een betere functionele ondersteuning (horeca, terrassen, groen), een hogere verblijfskwaliteit met een veilige en comfortabele inrichting en een goede bereikbaarheid met voldoende parkeervoorzieningen. Een en ander is vertaald in een plan van aanpak. Initiatieven worden getoetst aan de ontwikkelingsvisie.
Op 22 juni 2006 heeft de gemeenteraad het beleid voor economische ontwikkeling van Bronckhorst 'Kansen benutten in Bronckhorst' 2006 - 2010 vastgesteld. Dit beleidsdocument geeft richting aan de gewenste economische ontwikkeling van de gemeente Bronckhorst. De centrale doelstelling van het beleid luidt als volgt: 'De gemeente Bronckhorst werkt aan een duurzame evenwichtig en vitale economische ontwikkeling van Bronckhorst, waarbij gebruik gemaakt wordt van aanwezige kwaliteiten. In de zin van rust en ruimte wordt gestreefd naar behoud en versterking van de werkgelegenheid en een regelmatige ontwikkeling van de werkgelegenheid in kansrijke sectoren als recreatie en toerisme, (niet) commerciële dienstverlening'.
Nijverheid is een stabiele economische sector van betekenis. De trend is dat het aantal arbeidsplaatsen licht daalt als gevolg van globalisering. Veel investeringen waardoor arbeidsproductiviteit stijgt. Door specialisatie en aansluiting op kennis- en innovatiecentra kan de sector zich handhaven in nichemarkten.
Bereikbaarheid is een absolute voorwaarde voor de sector. Enerzijds moet de aantakking op het regionale en rijkswegennet verbeterd worden, anderzijds moeten ook de wegen binnen de gemeente een goede doorstroming van het vrachtverkeer mogelijk maken. In samenspraak met omliggende gemeenten zal gezocht worden naar oplossingen voor verbetering van de regionale ontsluiting.
De sector is gebaat bij een vitale samenleving. Met name een verbetering van het woningaanbod voor jongeren zal meer jongeren aan de gemeente binden, waardoor de benodigde verjonging van het werknemersbestand kan optreden.
De gemeente Brockhorst kent een Erfgoedverordening waarin de aanwijzing en bescherming van gemeentelijke monumenten is geregeld en waarin het archeologiebeleid is vastgelegd. In september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet verplicht de raad om bij vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en daarvoor regels op te nemen. De Wamz wijst het bestemmingsplan aan als planmodel waarin de archeologische waarden en verwachtingen moeten worden geborgd. Instrument daarvoor is de archeologische waarden- en verwachtingskaart.
De gemeente Bronckhorst heeft een archeologische waarden- en verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart. De archeologische waarden- en verwachtingskaart is een kaart waarop bekende archeologische vindplaatsen en terreinen staan die door de provincie en de rijksoverheid zijn geoormerkt als terreinen met een archeologische status. Daarnaast geeft de archeologische waarden- en verwachtingskaart een vlakdekkend en zo gedetailleerd mogelijk overzicht van de archeologische verwachtingen binnen de gemeente. Op de hier vanaf geleide beleidsadvieskaart zijn aan de verschillende verwachtingszones uitvoeringsgerichte adviezen voor het gemeentelijk AMZ (Archeologische MonumentenZorg)-beleid gekoppeld. Deze kaarten samen bieden daarmee zowel inzicht in de bestaande archeologische toestand van het landelijke en het bebouwde gebied van de gemeente alsmede een handvat voor een zorgvuldige omgang met archeologische waarden in de ruimtelijke ordening conform de Wamz en de Wro. Op 11 juli 2013 heeft de gemeenteraad middels wijziging van de erfgoedverordening het meest actuele archeologiebeleid vastgesteld. Dit beleid is gebaseert op de regionale nota 'Archeologie met beleid - Afwegingskader voor het archeologiebeleid in de Achterhoek'.
De inbreng van cultuurhistorie in ruimtelijk beleid was één van de belangrijkste pijlers van de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in 2009. Het verankeren van de bescherming van cultuurhistorische waarden in ruimtelijke regelgeving is daarbij een belangrijk uitgangspunt. Per 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat in de ruimtelijke ordening "rekening wordt gehouden met aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten". Historische (stede)bouwkunde en historische geografie moeten worden meegenomen in de belangenafweging. Het gaat niet meer alleen om het beschermen van tot monument aangewezen panden en objecten en archeologische waarden, maar ook om andere waardevolle objecten en structuren. Concreet betekent dit dat gemeenten de cultuurhistorie als vast onderdeel mee gaan nemen in structuurvisies, met een doorwerking ervan in bestemmingsplannen.
De gemeente Bronckhorst heeft een cultuurhistorische gebiedsbeschrijving gemaakt om inzichtelijk te krijgen wat de cultuurhistorische waarden in de gemeente zijn. Met deze cultuurhistorische beschrijving geeft de gemeente inzicht in de ontstaansgeschiedenis van het gemeentelijk grondgebied en in de bijbehorende cultuurhistorische waarden. In het bijbehorende SWOT-analyse is aangegeven wat op dit vlak de sterke en zwakke punten zijn en waar kansen en bedreigingen liggen. De beschrijving is bruikbaar voor het inpassen in diverse beleidsstukken. Daarnaast is het behulpzaam bij het ontwikkelen van een visie op toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen rondom de cultuurhistorische waarden. De doelgroep van dit project is tweeledig. Enerzijds zijn de resultaten bedoeld als bruikbare instrumenten voor de bestuurders en ambtenaren van de gemeente Bronckhorst. Anderzijds is het uiteindelijk de burger binnen gemeente Bronckhorst die gebaat is bij een degelijke cultuurhistorische beschrijving en aanvullende beleidsnotities. Omdat de gemeente Bronckhorst een groot belang hecht aan de bijdrage van cultuurhistorie aan de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente, en om de cultuurhistorische kenmerken en kansen te verankeren in beleid, koos de gemeente ervoor om cultuurhistorisch beleid vast te leggen in een thematische structuurvisie cultuurhistorie. De structuurvisie geeft input bij de onderbouwing van de omgang met cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplan. In de structuurvisie is de gemeente verdeeld in de volgende drie gebieden, hetgeen de basis vormt van het gemeentelijke cultuurhistorische beleid:
Naast deze drie gebieden zijn tevens cultuurhistorische ensembles en hotspots omschreven. Het gaat om cultuurhistorische structuren en elementen die op het schaalniveau van de gemeente van belang zijn. Ze geven karakter en kleur aan de deelgebieden en kunnen een belangrijke inspiratie of leidraad zijn voor ontwikkelingen.
De Structuurvisie cultuurhistorie Bronckhorst is op 31 oktober 2013 door de raad vastgesteld
en op 9 januari 2014 in werking getreden.
De herziening van de Woningwet, die 1 januari 2003 in werking is getreden, heeft ondermeer als doel, het inzichtelijk maken van de beoordeling van de aanvragen voor bouwplannen door de welstandscommissie. Die beoordeling zelf is niet veranderd en betreft 'de aanvaardbaarheid van het bouwwerk in zijn omgeving, van het bouwwerk op zichzelf en van de toegepaste details, materialen en kleuren'. Nieuw is de vaststelling van de nota door de gemeenteraad.
De welstandsnota bevat de criteria die gelden bij de beoordeling van bouwplannen door de welstandscommissie. De reden voor dit nieuwe beleidsinstrument is én de gemeenteraad én de burger te betrekken bij het welstandsbeleid, zodat dit beleid voor een ieder inzichtelijk wordt.
De formulering luidt, dat de plannen moeten voldoen 'aan redelijke eisen van welstand'. Thans is het al lang niet meer zo dat overal op dezelfde wijze naar de plannen wordt gekeken; eerst wordt de aanvraag al getoetst aan het bestemmingsplan; in nieuwe plangebieden bepalen daarnaast beeldkwaliteitplannen waaraan de bouwplannen moeten voldoen. In beschermde stads- en dorpsgezichten wordt speciaal gelet op het historische kader. Wat 'redelijk' is voor welstand, hangt dus af van het kader waarbinnen de plannen worden getoetst.
De nota brengt samenhang in die toetsingskaders en de daarbij behorende criteria en presenteert deze overzichtelijk en inzichtelijk. Met vaststelling van de welstandsnota door de gemeenteraad kan de welstandsbeoordeling alleen nog maar gebaseerd worden op de criteria die in de welstandsnota worden genoemd.
Op 9 september 2008 hebben B en W het definitieve beleid vastgesteld voor het plaatsen van permanente reclame-uitingen in de gemeente. Hiermee willen zij de beeldkwaliteit in Bronckhorst verhogen en aantasting van de architectuur voorkomen. Een rustig en overzichtelijk straatbeeld verhoogt de beeldkwaliteit en creëert een toegankelijke en veilige openbare ruimte voor bezoekers, bewoners en hulpdiensten. Daarnaast biedt dit beleid rechtszekerheid voor ondernemers, die hun bedrijf op de kaart willen zetten, door duidelijke richtlijnen te stellen. Het nieuwe reclamebeleid staat in verband met de Welstandsnota en is afgestemd op de functie van de verschillende delen van de gemeente (gebiedsgerichte benadering), die hierin is opgenomen. In het ene gebied mag meer dan in het andere.
Richtlijnen
De gemeente maakt in het reclamebeleid onderscheid in algemene en gebiedsgerichte
richtlijnen. Alle reclame-uitingen moeten aan de algemene richtlijnen voldoen. Het
gaat hierbij om functioneel, technische eisen (reclame-objecten moeten een verband
hebben met de activiteiten van het bedrijf, het gebruikte materiaal moet deugdelijk
zijn etc.), verkeersveiligheidseisen (er mag geen overlast zijn voor gebruikers van
nabijgelegen onroerend goed, er mag geen sprake zijn van uitzichtbelemmering etc.)
en welstandsaspecten (eisen ten aanzien van het uiterlijk van het reclameobject; de
uiting moet bij voorkeur een verrijking zijn van gevels en de openbare ruimte/nabije
omgeving etc). Ook geldt dat alle reclame-uitingen op eigen terrein moeten worden
geplaatst. Voor de gebiedsgerichte richtlijnen is het uitgangspunt dat de reclame
moet passen binnen de functie van het karakter van een gebied. Zo verdienen historische
centra een extra bescherming en zijn er op bedrijven- en kantoorterreinen meer mogelijkheden
voor reclame.
Veel bedrijven hebben een huisstijl en/of huiskleuren die zij willen gebruiken in
hun reclame-uitingen. Deze spelen geen overwegende rol in de beoordeling van de aanvraag
om een vergunning voor reclameobjecten.
Gebieden
De gemeente onderscheidt op haar grondgebied onder andere de volgende gebieden: bebouwde
kom, bedrijventerreinen, sportterreinen, buitengebied (buiten de bebouwde kom), beschermde
stads- en dorpsgezichten en monumenten. Per gebied zijn regels opgesteld voor reclame-uitingen.
Voor het buitengebied geldt bijvoorbeeld in principe dat alle reclame-objecten ontoelaatbaar
zijn. Om ondernemers in het buitengebied echter niet te benadelen, zijn enkele reclamevormen
toegestaan onder bepaalde voorwaarden:
Verwijsborden
Het is moeilijk te bepalen waar bewegwijzering eindigt en reclame begint. De gemeente
ontwikkelt beleid om de vraag naar verwijsborden te kunnen reguleren en wil een uniform
bewegwijzeringsysteem voor heel Bronckhorst realiseren. Op dit moment is alleen een
keuze gemaakt in toeristische bewegwijzering. Het overige bewegwijzeringsbeleid is
nog in ontwikkeling. Om niet alle vormen van verwijzing naar een onderneming te verbieden,
is in het nieuwe reclamebeleid voor een tussenoplossing gekozen. Op het moment dat
de beleidsnota met regels voor bewegwijzering in werking treedt, komt dit onderdeel
hierover in het reclamebeleid te vervallen. Volgens het reclamebeleid geldt voorlopig
dat voor nieuwe aanvragen voor bewegwijzering alleen een tijdelijke vergunning afgegeven
kan worden.
Overgangsregeling
In Bronckhorst staan, net zoals elders in ons land, veel reclame-objecten. De vergunningen
voor deze permanente reclame-uitingen blijven van kracht totdat een eigenaar zijn
reclameborden wil vervangen. Dan geldt het nieuwe reclamebeleid. Het nieuwe beleid
is nu al wel van kracht voor alle nieuwe aanvragen die binnenkomen. Deze worden hieraan
getoetst. Reclame-objecten die zonder vergunning zijn geplaatst, zijn in principe
illegaal en moeten verwijderd worden.
Handhaving
In 2007 is de hele gemeente in beeld gebracht op panoramafoto's. Op de foto's zijn
alle aanwezige reclame-uitingen vanaf de verharde rijweg zichtbaar, voor zover openbaar
en redelijkerwijs toegankelijk. Deze foto's zijn voor de gemeente de nulsituatie.
Van de reclame-uitingen die op de foto's zichtbaar zijn, wordt uitgezocht of ze met
een vergunning zijn geplaatst. Niet vergunde objecten zijn niet toegestaan en moet
de eigenaar verwijderen. Voor vergunde objecten die niet voldoen aan de nieuwe reclameregels
geldt zoals aangegeven de overgangsregeling. De gemeente zet handhaving in om toe
te zien op het naleven van de regels rond reclame-uitingen.
Relatie met ander gemeentelijk beleid
Naast de regels in het reclamebeleid, kunnen voor het al dan niet vergunnen van reclame-uitingen,
bepaalde voorschriften die zijn opgenomen in gemeentelijke bestemmingsplannen van
kracht zijn. Deze gaan vóór op de regels in het reclamebeleid. Verder vormt het reclamebeleid
dus een aanvulling op de Welstandsnota.
Het "Groenstructuurplan voor het openbaar groen" heeft tot doel om vanuit een gezamenlijke visie de gewenste groenstructuur en de gewenste kwaliteit van het groen vast te leggen en zowel kwantitatief als kwalitatief in stand te houden. Het in 2008 vastgestelde groenstructuurplan heeft een looptijd van 15 jaar en fungeert als toetsingskader voor het behouden, verwerven en afstoten van het groen. Het plan is ontwikkeld op basis van de ambities van de verschillende sleutelfiguren (onder andere ambtelijk apparaat, burgers, bestuur) in het openbaar groen. Samen hebben zij de inhoud bepaald. Het geeft een kader voor ontwerpen, inrichtingsvoorstellen en beheerplannen, levert randvoorwaarden voor de beleids- en beheerplannen voor alle deelproducten en behartigt het openbaar groen in de dorpen en de kernen in de gemeente, inclusief de sportcomplexen en begraafplaatsen die in de dorpen of kernen liggen, of er aan grenzen. Tevens bevat het een aantal uitgangspunten voor het bereiken van de doelstelling.
Bronckhorst kent een prachtig buitengebied met een grote variatie in landschappen. De natuur is overal om ons heen te vinden. Maar de natuur is aan het veranderen. De diversiteit gaat hard achteruit. Het aantal soorten en de verspreiding ervan neemt af, tegelijkertijd zien we het aantal plaagsoorten toenemen. En het besef groeit dat de biodiversiteit van levensbelang is voor ons. De gemeente Bronckhorst ziet het keren van de achteruitgang als een essentiële taak om samen met inwoners op te pakken. Daarom heeft de raad van Bronckhorst op 31-10-2019 het beleidsplan 'Samen voor biodiversiteit' vastgesteld.
Lange termijn
De verbetering van de biodiversiteit vraagt om een lange termijn visie. Dit is een
verandering van denken en handelen. Het herstel van het ecosysteem is een proces waar
soms jaren van investering aan vooraf gaat. Dit vraagt van gemeente en samenleving
om investering, vertrouwen en geduld. We richten ons daarom op vier sporen;
Huidige trend: verarming van de biodiversiteit
De toenemende druk op het gebruik van de buitenruimte, veranderingen in het klimaat
en veranderingen in beheer hebben de laatste decennia een verarming van de biodiversiteit
teweeg gebracht. Insecten verdwijnen, een groot aantal vogelsoorten neemt af en plantensoorten
verdwijnen. Landschapselementen en akkerranden die voorheen vaak een onderdeel vormde
van de agrarische bedrijfsvoering staan onder druk. Tegelijkertijd zien we het aantal
ongewenste exotische invasieve soorten toenemen. Ook zien we een verstoring van het
ecologisch evenwicht, bijvoorbeeld door de overlast van de eikenprocessierups.
Keer de trend om: Samen voor biodiversiteit!
Het herstel van de variatie aan soorten, ecosystemen en landschappen is van belang
voor een rijke natuur en is de basis van ons welzijn. Ook economisch zijn wij afhankelijk
van een gezond ecosysteem. Biodiversiteit gaat ons allemaal aan. Met dit plan zetten
we de volgende stap om de inzet op het behoud en herstel van de biodiversiteit te
vergroten, een structureel karakter te geven en zo de natuurwaarde meetbaar te versterken.
Samen met bewoners, ondernemers en bedrijven geven we vanuit de gemeente Bronckhorst
richting in een verbetering van de biodiversiteit en het natuurinclusief denken en
doen. Dit doen we volgens het principe van 'behouden, versterken en verbinden van
leefgebieden'.
De Soortenatlas die bij het biodiversiteitsplan hoort geeft focus aan de vier sporen van het biodiversiteitsplan.
Het Speelruimteplan Gemeente Bronckhorst maakt op basis van demografische ontwikkelingen keuzes voor vermindering van het aantal speelplaatsen en -plekken. Doel is een passen en aantrekkelijke speelruimte die goed verdeeld is over de Bronckhorster jeugd.
De landelijke gehanteerde richtlijn voor speelplekken in plattelandsgemeentes is 1 speelplek per 30 tot 100 kinderen. Uit de analyse van onze speelruimte blijkt dat Bronckhorst volgens deze richtlijn ruim bedeeld is wat betreft speelvoorzieningen. Terwijl in Bronckhorst een afname van het aantal kinderen wordt verwacht. Bronckhorst heeft gemiddeld 2,8 speelplekken per 100 kinderen. Wij streven naar het gemiddelde van 1 plek per 100 kinderen als basisniveau voor speelvoorzieningen. Concreet betekent dit voor wijken of dorpen met:
Het basisniveau speelvoorzieningen realiseren we in 6 jaar. Van de 95 speelplekken (2013) vallen er 36 buiten het basisniveau. Deze plekken hebben geen functie meer en worden ingericht als openbaar groen. Op 31 van de te behouden speelplekken verminderen we het aantal toestellen door een toestel op termijn niet meer te vervangen. Op 12 speelplekken plaatsen wij toestellen bij en maken de groene omgeving rond de speelplek ook geschikt voor spelen.
Op 25 juni 2009 heeft de raad van Bronckhorst het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor het buitengebied vastgesteld. Dit beleidsplan is door de gemeenten Bronckhorst, Lochem en Zutphen gezamenlijk opgesteld. Het doel van het LOP is om een stimuleringskader te bieden voor het landelijke gebied en de gewenste initiatieven te ondersteunen, wat moet leiden tot verder behoud en versterking van het landschap. Hierbij wordt rekening gehouden met bestaande plannen. Het LOP is uitgewerkt in de gemeentelijke structuurvisie Bronckhorst 2012 dat als basis voor bestemmingsplannen dient.
Conform het landschapsbeleid geldt onder meer een zorgvuldige landschappelijke inpassing als voorwaarde voor ontwikkelingen in het buitengebied, onder meer functieverandering, uitbreidingen van bebouwing, bedrijventerreinen en wegenaanleg. Daarbij dient gelet te worden op de vormgeving van nieuwe bebouwing, de situering van nieuwe gebouwen ten opzichte van de reeds bestaande gebouwen en de wijze waarop de nieuwe gebouwen zich verhouden tot de ruimere omgeving in het betreffende landschapstype. Dit doel wordt door de aanleg van streekeigen beplanting gerealiseerd en leidt tot een verhoging van de landschappelijke kwaliteit.
Kansen voor ontwikkeling
Het noordelijke deel van de gemeente Bronckhorst maakt deel uit van Nationaal Landschap De Graafschap. Een van rijkswege aangewezen kleinschalig waardevol landschap van oeverwallen langs de IJssel, veel historie en een mozaïek van landgoederen en oude ontginningen. Nationaal Landschap De Graafschap strekt zich tevens uit over delen van de gemeenten Zutphen, Lochem en Berkelland.
De provincie Gelderland heeft de kernkwaliteiten van de nationale landschappen vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland. Ruimtelijke ontwikkelingen in het nationaal landschap zijn mogelijk mits de kernkwaliteiten worden behouden en versterkt. Het ‘Ja, mits-principe’. Ook de gemeente Bronckhorst wil dit bijzondere landschap behouden en ontwikkelen en ziet hierbij een belangrijke rol voor de bewoners, initiatiefnemers en gebruikers van het gebied.
Op 29 juni 2017 heeft de raad van Bronckhorst het 'Kwaliteitskader Nationaal Landschap De Graafschap' vastgesteld. Dit kwaliteitskader is de uitwerking van de kernkwaliteiten naar het gebied van de gemeente Bronckhorst. Het geeft aan wat de hoe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kernkwaliteiten van het landschap. Het biedt kansen voor de initiatiefnemer en de omgeving. Belangrijk daarbij is het proces. Kwaliteit maak je samen. Dit kader geeft houvast bij de planvorming en de afweging zodat vooraf duidelijk is wat de ambities zijn voor het landschap en hoe de initiatiefnemer met een ruimtelijke ontwikkeling een meerwaarde kan bieden voor de kernkwaliteiten van het nationaal landschap.
Doelstelling landschap
Vanuit de provinciale verordening is de doelstelling het behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten. De landschapsvisie ambieert het behoud van het unieke karakter van het gebied door het benadrukken van contrasten tussen openheid en geslotenheid van landschap en het realiseren van een fijnmazig patroon voor flora en fauna.
Status
Het kwaliteitskader is als beleidsregel van toepassing op binnenplanse en buitenplanse planologische procedures. De toetsing aan dit kader maakt onderdeel uit van een integrale beoordeling en afweging van diverse belangen, zoals ruimtelijk beleid, milieu, landschap, ecologie en economie. Het proces om tot de uitwerking van de kernkwaliteiten te komen en hoe om te gaan met initiatieven, sluit aan bij werkwijze in Bronckhorst, zoals beschreven in het Bronckhorster bestemmingsplanproces, en de intenties van de Omgevingswet. Dat betekent meer burgerparticipatie en eigen verantwoordelijkheid.
Werkwijze voor initiatieven
Iedere ruimtelijke ontwikkeling in het nationaal landschap heeft in meer of mindere mate invloed op het landschap maar niet voor iedere ontwikkeling wordt de toets aan het kwaliteitskader verplicht gesteld. Er kunnen wat dat betreft twee soorten ontwikkelingen worden onderscheiden:
Ontwikkelingen die binnen het bestemmingsplan passen
Deze ontwikkelingen worden geregeld met een aanvraag omgevingsvergunning. Een bijdrage aan het nationaal landschap, middels het naleven van de ambities en het toepassen van bouwstenen zoals omschreven in dit toetsingskader, gebeurt op basis van vrijwilligheid. Het kader is wel van toepassing op een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, of van werkzaamheden, geen bouwwerk zijnde (aanlegvergunning), als deze op grond van het bestemmingsplan nodig is in verband met landschappelijke kwaliteiten.
Ontwikkelingen die niet binnen het bestemmingsplan passen
Deze ontwikkelingen kunnen mogelijk worden gemaakt via een afwijkingsbevoegdheid, wijzigingsbevoegdheid of een bestemmingsplanherziening. In het ‘Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst’ staat beschreven hoe de gemeente omgaat met dergelijke plannen en welke plancategorieën ze onderscheiden. Als een initiatief het nationaal landschap ligt is dit afwegingskader van toepassing en moet het navolgende stappenplan worden doorlopen.
Stappenplan
Het kwaliteitskader bevat een stappenplan. Dit stappenplan laat zien hoe om te gaan met ruimtelijke initiatieven in het nationaal landschap in 9 stappen. Hiermee weten initiatiefnemers en omwonenden wat ze moeten en kunnen doen om de juiste ontwikkelingen in het gebied mogelijk te maken. Het geeft aan hoe met dit kwaliteitskader, initiatiefnemer en gemeente samen met het gebied tot plannen komen die bijdragen aan de (kern)kwaliteiten van het nationale landschap en de ruimtelijke initiatieven.
Op 28 juni 2007 heeft de gemeenteraad het Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan (GVVP) vastgesteld. Dit plan geeft zodanig sturing aan de ontwikkeling van de mobiliteit dat de kwaliteit van zowel de bereikbaarheid, de leefbaarheid als de verkeersveiligheid in de gemeente wordt gewaarborgd.
Het GVVP is van cruciaal belang omdat hierin de toekomstige beleidskaders voor de gemeente Bronckhorst zijn vastgelegd. Er is onderscheid gemaakt in de volgende thema's:
Op 16 december 2013 hebben burgemeester en wethouders de 'beleidsregels 'Parkeernormen Gemeente Bronckhorst' vastgesteld. Deze beleidsregels zijn op 25 december 2013 in werking getreden. De beleidsregels bevatten parkeernormen die dienen als toetsingskader voor het opstellen van ruimtelijke plannen en waar initiatiefnemers van ruimtelijke activiteiten aan moeten voldoen.
De parkeernormen geven aan hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn voor een bepaalde
functie. Het kan gaan over woningen, kantoren en supermarkten maar bijvoorbeeld ook
over een camping of een manege. Iedere functie heeft een eigen parkeernorm. De normen
die in deze beleidsregels zijn opgenomen komen uit publicatie "kencijfers voor parkeren
en verkeersgeneratie" van het CROW. Niet alle functies zijn opgenomen in de beleidsregels.
Voor functies die niet in de beleidsregels staan hanteren wij als uitgangspunt de
maximale norm uit de CROW publicatie 'kencijfers voor parkeren en verkeersgeneratie'.
De parkeernormen worden gebruikt om praktische en wettelijke redenen. Praktisch is
het handig om met elkaar af te spreken hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn per functie.
Op deze manier kan de gemeente van te voren toetsen of een nieuw of aangepast plan
voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Hiermee wordt achteraf getouwtrek en mogelijke
parkeeroverlast in de toekomst voorkomen. Wettelijk gezien vloeit het gebruik en toepassen
van parkeernormen voort uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Binnen de Wro speelt
het bestemmingplan een centrale rol. Hierdoor verdwijnen de stedenbouwkundige bepalingen
uit de Bouwverordening. Een eis voor voldoende parkeergelegenheid is zo'n stedenbouwkundige
bepaling. Nu deze niet meer middels de bouwverordening worden geregeld, moeten de
parkeernormen op een andere manier vastgesteld worden. Het vastleggen in beleidsregels,
als toetsingskader voor het opstellen van ruimtelike plannen en beoordeling van verzoeken
om medewerking aan ruimtelijke ontwikkelingen, is een goed instrument voor dit doel.
Bij nieuwe ontwikkelingen of functieveranderingen moet gekeken worden naar het benodigde
aantal parkeerplaatsen voor de nieuwe situatie. Is er sprake van een geheel nieuwe
situatie dan moet de berekende parkeervraag in zijn geheel toegevoegd worden. Wanneer
er sprake is van een functieverandering dan moet het verschil in parkeervraag tussen
oude en nieuwe situatie worden toegevoegd. Vraagt de nieuwe functie om minder parkeerplaatsen
dan hoeven de, eventueel, te veel aanwezige parkeerplaatsen niet verwijderd te worden.
De gemeente Bronckhorst kende een Milieubeleidsplan 2009-2012. Dit beleidsplan geldt niet meer. Een milieubeleidsplan is niet verplicht en om deze reden is er geen nieuwe meer opgesteld. de gemeente Bronckhorst handelt echter nog wel volgens dit beleid.
Het Milieubeleid van de gemeente Bronckhorst komen allerlei milieu-aspecten aan de orde. Bijvoorbeeld wat de gemeente nu doet en in de toekomst van plan is met belangrijke onderwerpen als afval, klimaat, bodem, geluid, lucht, openbaar groen, externe veiligheid en landschap. Dit milieubeleid geeft de ambities en de richting aan die wordt gevolgd voor wat betreft het te voeren gemeentelijk milieubeleid.
In het milieubeleidsplan worden verbanden gelegd tussen de diverse thematische beleidsplannen. Voor veel onderwerpen in het plan was al beleid vastgesteld, zoals afval, klimaat, groen, bodem en geluid. Dit beleid is in het milieubeleidsplan verwerkt en waar nodig aangescherpt. In het plan zijn duidelijker doelen opgenomen en maatregelen om die te bereiken. Hiervoor stelt de gemeente jaarlijks een milieujaarprogramma op. Nieuwe onderwerpen in het milieubeleidsplan zijn een nagenoeg afvalloze maatschappij door nog betere scheidingsmogelijkheden en afval als grondstof voor nieuwe producten en de mogelijkheid van subsidie voor energiebesparende maatregelen bij particuliere woningen.
Duurzaamheid en leefbaarheid zijn actuele thema's en met een aantal maatregelen die in het plan zijn opgenomen zet de gemeente zich hiervoor in. Het verminderen van afval en het bijdragen aan het tegengaan van klimaatsverandering zijn aangegeven als de belangrijkste uitgangspunten. Het plan is resultaatgericht en vormt de basis voor prioriteiten en concrete uitvoeringsacties die jaarlijks worden vastgesteld in een milieujaarprogramma. Leefbaarheid richt zich hierbij op de korte termijn, hier en nu, de mensen in hun leefomgeving. Duurzaamheid richt op de langere termijn, de volgende generatie en kijkt over de grenzen heen. Het doel van het milieubeleid is een bijdrage leveren aan het creëren van een gezonde, prettige en duurzame leefomgeving voor nu en in de toekomst.
Ruimtelijke ordening richt zich op de inrichting van de leefomgeving. Als gevolg hiervan heeft ruimtelijke ordening vele raakvlakken met de in dit milieubeleid genoemde thema's (bijvoorbeeld Externe Veiligheid en Geluid). Ten aanzien van ruimtelijke ordening zijn als ambitie en doelstelling opgenomen een duurzame inrichting van de schaarse grond, harmonie tussen de diverse functies en het handhaven daarvan. Om deze doelstellingen te kunnen bereiken zullen de volgende activiteiten worden uitgevoerd:
Met het milieubeleid wordt bij het uitoefenen van gemeentelijke taken, waaronder ruimtelijke ordening, rekening gehouden.
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van kracht geworden. In het BEVI zijn risiconormen opgenomen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijke vastgelegd. Het besluit verplicht het bevoegd gezag op grond van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Tevens beperkt het besluit het totale aantal personen dat zich in de directe omgeving van een risicovol bedrijf mag bevinden. Gemeenten moeten de normen uit het besluit naleven bij het opstellen en wijzigen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen. Tevens moet de brandweer om advies worden gevraagd. Afstemming tussen de drie taakvelden ruimtelijke ordening, milieu en rampenbestrijding is zodoende van groot belang.
Het Beleid externe veiligheid inrichtingen heeft betrekking op het beheersen van risico's die ontstaan bij het gebruik en de opslag van gevaarlijke stoffen. Het beleid besteedt aandacht aan de onderwerpen waar de gemeente Bronckhorst bevoegdheden of instrumenten heeft via de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Wet milieubeheer. Het Beleid externe veiligheid inrichtingen heeft geen betrekking op het beheersen van risico's die ontstaan bij het vervoer en transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor of door buisleidingen.
Voor de totale gemeente Bronckhorst heeft de gemeenteraad op 25 september 2008 een Beleidsvisie Externe Veiligheid Inrichtingen vastgesteld. De ambitie van de gemeente is om “de gemeente Bronckhorst in subjectieve en objectieve zin veiliger te maken in samenwerking met alle partners”. De belangrijke beleidskeuzes zijn als volgt:
Plaatsgebonden risico
In aansluiting op de ambitie is het plaatsgebonden risico het minimale beschermingsniveau die aan personen geboden moet worden. Gezien het wettelijke kader en de kosten die een passende oplossing met zich meebrengt, is het niet realistisch om de risico's voor de reeds aanwezige beperkt kwetsbare objecten, gelegen binnen de gestelde norm, te beperken. Binnen de gemeente Bronckhorst wordt de hoogst mogelijke bescherming van de kwetsbare objecten gegeven zonder de bestaande knelpunten direct te saneren.
Bescherming nog te realiseren beperkt kwetsbare objecten: Beperkt kwetsbare objecten zijn binnen de richtwaarde toegestaan. Er wordt gestreefd (bij beslissingen Wet op de Ruimtelijke Ordening of Wet milieubeheer ) om de risico's zoveel mogelijk te beperken en eventueel te saneren. Nieuwe nog te realiseren beperkt kwetsbare objecten worden binnen de gestelde richtwaarde niet toegestaan.
Groepsrisico
De visie van de gemeente Bronckhorst is om de gemeente in subjectieve en objectieve zin veiliger te maken. Bij deze visie sluit de beleidsmogelijkheid toename van het groepsrisico is niet toegestaan het meest aan. In deze situatie kunnen er geen nieuwe onveilige situaties ontstaan en zullen reeds aanwezige onveilige situaties worden bevroren.
Een zeer groot nadeel is, dat deze visie voor bedrijven waarvoor het beleid van toepassing is een grote beperking oplegt. Reeds bestaande bedrijven kunnen door het hanteren van de deze ambitie niet meer uitbreiden en nieuwe (externe veiligheidrelevante) bedrijven kunnen zich niet binnen de gemeente vestigen. Daarnaast leidt deze ambitie ertoe dat er binnen de invloedssfeer van de inrichting geen planontwikkeling mogelijk is. Het realiseren van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten is niet mogelijk en het veranderen van bestemmingen is alleen nog mogelijk indien dit geen negatieve gevolgen heeft voor de risico's. Daarnaast is het de vraag of de algemene visie van de gemeente Bronckhorst strikt toegepast moet worden voor alle gebieden van de gemeente.
Om de algemene visie van de gemeente Bronckhorst te volgen en tegemoet te komen aan de nadelen, wordt een gebiedsgerichte benadering toegepast die onderscheidt maakt in:
Ruimte voor wonen: woongebieden, landelijk gebied, gemengd wonen en werken
Voor de woongebieden, het landelijk gebied en gemengd wonen en werken biedt de gemeente Bronckhorst de maximale bescherming aan (beperkt) kwetsbare objecten, ook als dit ten koste gaat van de ontplooiingsruimte van bedrijven. Voor deze gebieden is een toename van het groepsrisico niet toegestaan. Bij een beoordeling van een planontwikkeling of een aanvraag voor een Wet milieubeheer vergunning kan blijken dat het aantal personen in een invloedsgebied toeneemt maar dat de kans op een calamiteit of door een vergroting van de zelfredzaamheid de risico's ter plaatse afnemen. Het is in die situaties niet logisch om deze veranderingen niet door te voeren. In die gevallen is een toename van het groepsrisico toegestaan tot de oriëntatiewaarde onder de voorwaarde dat de risico's worden verbeterd ten opzichte van de dan geldende situatie ten gevolge van pro-actieve of preventieve maatregelen.
Ruimte voor bedrijvigheid: bedrijven en industrieterreinen
Voor de gebieden waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld met de bestemming bedrijventerrein c.q. industrieterrein wordt gestreefd naar een optimale combinatie van gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Daarbij zijn er mogelijkheden om te wonen en te werken waarbij bedrijven de mogelijkheid hebben om zich te vestigen en activiteiten te ontplooien. Voor dit gebied “ruimte voor bedrijvigheid” legt het hanteren van de algemene visie een ongewenst grote beperking op. Om deze reden mag in deze gebieden het groepsrisico toenemen tot aan de oriëntatiewaarde.
Bij een beoordeling van een planontwikkeling of een aanvraag voor een Wet milieubeheer vergunning kan blijken dat het aantal personen in een invloedsgebied toeneemt tot boven de oriëntatiewaarde maar dat de kans op een calamiteit of door het vergroten van de zelfredzaamheid de risico's ter plaatse afnemen. Het is in die situaties niet logisch om deze veranderingen niet door te voeren. In die gevallen is een toename van het groepsrisico toegestaan tot boven de oriëntatiewaarde onder de voorwaarden:
De gemeente Bronckhorst heeft in concept een geluidnota opgesteld. In deze nota wordt het grondgebied van Bronckhorst verdeeld in een aantal zogenaamde gebiedstypen. Voor elk gebiedstype wordt een bepaalde geluidskwaliteit nagestreefd door het hanteren van gebiedspecifieke streef-, grens- en plafondwaarden. Op deze wijze kunnen bepaalde activiteiten vanwege hun geluidproductie wel of niet toegelaten worden in een bepaald gebied. Het geluidbeleid is op deze wijze een ordenend instrument.
De gemeente wil dit beleid toepassen op alle inrichtingen die onder de Wet milieubeheer vallen. Voor de inrichtingen onder de werkingsfeer van het zogeheten Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) is de toepassing alleen mogelijk indien de gebiedstypen met hun geluidwaarden zijn vastgelegd in een verordening, overeenkomstig artikel 2.19. van genoemd besluit. Dit artikel is echter nog niet in werking getreden waardoor de gemeente haar beleidsvisie verwoord in de geluidsnota vooralsnog niet in de praktijk kan brengen. Om deze reden is de gemeente nu nog gehouden de bestaande wet- en regelgeving toe te passen.
Op 28 maart 2019 heeft de gemeenteraad de "Routekaart Energieneutraal Bronckhorst 2030" vastgesteld. Gelijktijdig is besloten om het "Koersdocument Duurzame energie in de Achterhoek; zichtbaar, merkbaar, onmiskenbaar" vast te stellen en om deel te nemen aan het “Fonds stimulering energietransitie Achterhoek” en ten behoeve van de oprichting en het beheer van dit fonds een stichting op te richten en een fondsbeheerder aan te stellen.
Routekaart
Het einddoel is dat de gemeente Bronckhorst in 2030 net zoveel duurzame energie opwekt als deze in totaal aan energie verbruikt. Het energieverbruik vermindert met 45% ten opzichte van het verbruik in 2015. De rest van de energie die wel wordt verbruikt, komt in zijn geheel uit duurzame (lokale) bronnen.
Het doel 2030 energieneutraal staat vast. Met deze Routekaart stelt Bronckhorst tevens twee tussendoelen vast.
In de Routekaart is gekozen voor een combinatie van duurzaam opwekken van stroom en het winnen van warmte uit diverse bronnen. Bronckhorst zet nadrukkelijk in op alle mogelijk duurzame bronnen. Diverse scenario's van een goed gebalanceerde energiemix zijn mogelijk.
Om de doelstelling te halen is verbreding van de samenwerking met inwoners en ondernemers noodzakelijk. Ook de dorpsbelangenorganisaties, energiecooperaties en maatschappelijke organisaties in Bronckhorst hebben een cruciale rol in de energietransitie. Zij krijgen een rol in een "Raad van Inspiratie" om hen te betrekken bij de uitvoering van de Routekaart. Alle partijen dragen immers bij aan deze verandering.
De gemeente neemt een belangrijke rol op zich door te informeren, stimuleren, faciliteren en zelf het goede voorbeeld te geven. Draagvlak en draagkracht staan daarbij centraal, omdat de gemeente graag wil dat de stappen op de Routekaart voor iedereen haalbaar en betaalbaar zijn.
De Routekaart schept een kader, die voor uitvoering nader uitgewerkt zal worden:
Koersdocument
Het Koersdocument is de basis waarop initiatieven voor duurzame energieopwekking worden getoetst en deze ruimtelijk worden ingepast. Het biedt inwoners en lokale initiatieven en ondernemers de mogelijkheid om mee te doen en mee te kunnen beslissen bij projecten voor duurzame energieopwekking in hun buurt. Daarnaast geeft het initiatiefnemers een handelingsperspectief waarmee zij projecten voor duurzame energieopwekking tot ontwikkeling kunnen brengen in de gemeente Bronckhorst. Het Koersdocument draagt daarmee bij aan het intensiveren van de beweging naar een energieneutraal Bronckhorst in 2030. Met dit Koersdocument wordt een zeer belangrijke stap gezet om invulling te gegeven aan de Routekaart.
Aanjaagfonds
Het Aanjaagfonds dient als aanjager en financieel middel voor lokale initiatieven. Met dit fonds kan de ontwikkelkosten van lokale (Achterhoekse) inwoners initiatieven voor duurzame energieopwekking worden voorgefinancierd en wordt de slagingskans van deze projecten vergroot. Bij de ontwikkelkosten vallen ondermeer de kosten voor de MER, vergunningen, technisch ontwerp, financieel en juridisch). Het is een fonds waar de lokale initiatieven gebruik van kunnen maken en bij realisatie van duurzame energieprojecten zij het weer terug moeten storten in het Aanjaagfonds.
Samenhang Routekaart, Koersdocument en Aanjaagfonds
De Routekaart is een realistisch en daadkrachtig plan om samen met alle betrokkenen aan de slag te gaan met de energietransitie. De Routekaart beschrijft de weg naar Bronckhorst energieneutraal in 2030 en vormt de start voor de uitvoering. Het Koersdocument en het Aanjaagfonds zijn instrumenten om invulling te geven aan het behalen van de doelstelling. Het Koersdocument is de basis waarop we initiatieven voor duurzame energieopwekking willen toetsen en ruimtelijk willen inpassen. Het biedt inwoners, lokale initiatieven en ondernemers de mogelijkheid om mee te doen en mee te beslissen bij projecten voor duurzame energieopwekking in hun buurt. Het Aanjaagfonds is een instrument die voor lokale initiatieven het financieel mogelijk maakt om duurzame energieprojecten te realiseren. We helpen hen daarmee om een versnelling in de duurzame energieopwekking op gang te brengen.
De gemeente Bronckhorst sluit ten aanzien van waterhuishouding aan op het beleid van het 'Waterbeleid voor de 21e eeuw' (zie ook pargraaf 5.1.6) en beleid van het Waterschap Rijn en IJssel ten aanzien van integraal waterbeheer zoals dat in het Waterbeheerplan 2010-2015 en de Watervisie is vastgelegd.
Het Waterbeheerplan beschrijft het beleid op hoofdlijnen voor de waterkwaliteit, de waterkwantiteit en de waterkeringen in het beheersgebied van het waterschap. Het plan sluit aan op de beleidskaders van de provincie Gelderland en het Rijk, zoals opgenomen in het provinciale waterhuishoudingsplan en de Kaderrichtlijn Water. De hoofdthema's in het waterbeheerplan zijn veiligheid, watersysteembeheer en waterketenbeheer.
In de Watervisie geeft het Waterschap aan hoe ze aankijken tegen de gewenste ruimtelijke inrichting van het werkgebied om de wateropgaven waarvoor ze de komende vijftig jaar staan, duurzaam op te lossen.
Met ingang van 1 oktober 2000 is tengevolge van wijziging van zedelijkheidswetgeving de opheffing van het algemene bordeelverbod in werking getreden. Met de opheffing van dit verbod is een einde gekomen aan het illegale karakter van deze prostitutiebedrijven. De verwachting bestaat dat van deze wetswijziging een sanerende werking uitgaat en uiteindelijk zal leiden tot een betere regulering van de prostitutiebranche.
Ondanks het feit dat deze bedrijvigheid in Bronckhorst momenteel niet voorkomt, is de opheffing van het bordeelverbod voor de gemeente aanleiding geweest om de eventuele vestiging en exploitatie van de aan de seksindustrie gelieerde bedrijven/activiteiten planologisch nader te reguleren.
In de bestemmingsplannen van Bronckhorst is de vestiging van een sexinrichting in eerste aanleg uitgesloten. Middels een wijzigingsbevoegdheid kan onder voorwaarden het vestigen van maximaal één seksinrichting in een daarvoor aangwezen zone worden toegelaten. Bij het bepalen van die zone is rekening gehouden met de uitstraling die een sexinrichting heeft naar de omgeving.
Op grond van de huidige rechtspraak is het college van burgemeester en wethouders niet alleen bevoegd maar zelfs verplicht om tot handhaving over te gaan. Het college heeft een handhavingsbeleid opgesteld waarin gemotiveerd wordt aangegeven welke doelen het zichzelf stelt bij de handhaving en welke activiteiten het daartoe zal uitvoeren. Het handhavingsbeleid is gebaseerd op een analyse van de problemen die zich naar het oordeel van het college kunnen voordoen op basis van prioritering en de benodigde en beschikbare financiële en personele middelen.
Het beleid richt zich op de zogenaamde preventieve en repressieve vormen van handhaving. Onder deze vormen van handhaving wordt het volgende verstaan.
Preventieve handhaving
Preventief handhaven is gericht op het voorkomen van overtredingen. Onderzoeken hebben aangewezen dat veel overtredingen vaak onbewust plaatsvinden. Goede voorlichting, via brochures, voorlichtingsbijeenkomsten, herhaalde informatie in het gemeentelijke nieuwsbulletin, actieve benadering doelgroepen etc. kunnen er toe leiden dat overtredingen worden voorkomen.
Repressieve handhaving
Deze vorm van handhaving ziet op het beëindigen van de overtreding door het inzetten van sanctiemiddelen. Bestuursdwang en een dwangsom zijn de meest voorkomende instrumenten die de gemeente tot haar beschikking heeft. Voordat deze instrumenten worden ingezet kan in overleg met de overtreder vaak een oplossing bereikt worden. In dat kader wordt er een belangenafweging gemaakt tussen het belang van de overtreder en het algemeen belang.
Gedogen
Het is niet altijd mogelijk, nodig of zelfs wenselijk dat tegen elke vorm van overtreding van een beleidsregel wordt opgetreden. Niet mogelijk, omdat soms teveel overtredingen worden begaan om daartegen op te treden; niet nodig omdat steekproefsgewijs controles en sancties een preventief effect kunnen hebben; niet wenselijk omdat er andere zwaarwegende belangen kunnen zijn die zich tegen handhaving verzetten. Er is/wordt ten aanzien van bestemmingsplannen geen algemeen gemeentelijk gedoogbeleid ontwikkeld.
De handhaving van c.q. het toezicht op de ruimtelijke ordening is aangestuurd vanuit het handhaafprogramma 2008 van de gemeente Bronckhorst. Het toezicht vindt onder meer plaats vanuit de thema’s permanente bewoning, klachten verzoeken om handhaving en eigen constateringen.
Wanneer een overtreding wordt geconstateerd wordt via een vaste werkwijze opgetreden.
Deze werkwijze is vastgelegd in de nota “Sanctiestrategie Fysieke Leefomgeving’. Voordat
wordt gecorrigeerd wordt eerst de legalisatiemogelijkheid onderzocht.