direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied Maasland
Status: geconsolideerd
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1842.bp21BG01Gec-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

1.1 plan

het bestemmingsplan Buitengebied Maasland met identificatienummer NL.IMRO.1842.bp21BG01Gec-VA01 van de gemeente Midden-Delfland.

1.2 verbeelding

de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Maasland', bestaande uit de verbeelding NL.IMRO.1842.bp21BG01Gec-VA01.

1.3 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.7 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.8 bouwvlak

een aaneengesloten oppervlakte met een bestemmingsaanduiding voorzien van een hoogteaanduiding en/of een percentage waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegelaten.

1.9 bouwgrens

de grens van een bouwvlak, die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze voorschriften toegelaten afwijkingen.

1.10 erfgrens

de grens tussen twee percelen.

1.11 bouwstede

een aaneengesloten, voor agrarisch grondgebruik bestemd of mede bestemd terreinoppervlak, dat deel uitmaakt van een agrarisch bedrijf en dat, door een nadere aanwijzing op de plankaart of door in deze voorschriften genoemde maten, naar omvang en afmetingen nader is bepaald.

1.12 hoofdgebouw

een gebouw dat op een perceel door zijn aard, functie, constructie en/of erfrichting als belangrijkste valt aan te merken.

1.13 aanbouw

een uit de gevel uitspringend ondergeschikt deel van een hoofdgebouw, zoals erkers, toegangsportalen, (bij)keukens en woon- of slaapgedeelten van een woning, garages en bergingen van woningen.

1.14 bijgebouw

een vrijstaand gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwvlak gelegen hoofdgebouw en geen woonruimte zijnde, zoals garages, hobbyruimten, bergingen, hobbykassen en huisdierenverblijven.

1.15 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.

1.16 peil

het maaiveld.

1.17 maaiveld

het maaiveld wordt geacht te liggen ter hoogte van de kruin van de weg die gelegen is aan de kant van de voorgevelrooilijn.

1.18 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van vee, nader te onderscheiden in:

  • a. land- en tuinbouw op open grond: de teelt van gewassen op open grond daaronder niet begrepen bosbouw, sierteelt en fruitteelt;
  • b. veehouderijbedrijf op open grond: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel met gebruikmaking van de open grond;
  • c. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  • d. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel
  • e. fruitteelt: het (nagenoeg) geheel telen van fruit in boomgaarden.
1.19 volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf waarin een volwaardige arbeidskracht gedurende het gehele jaar een volledige dagtaak vindt en dat voldoende bestaansmogelijkheden biedt om duurzaam bij wijze van hoofdberoep te worden geëxploiteerd.

1.20 agrarisch hulp- en nevenbedrijf

een bedrijf, gericht op het verlenen van diensten en/of het leveren van dieren of goederen aan agrarische bedrijven, dan wel op het verwerken, opslaan en/of verhandelen van dieren of producten, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven.

1.21 inrichting van agrarisch belang

een inrichting ter bevordering van de technische vooruitgang in agrarische bedrijven, zoals een proef- of testbedrijf, een controle- of k.i.-station of een inrichting van onderwijs, onderzoek of voorlichting.

1.22 semi-agrarisch bedrijf

een aan het agrarisch bedrijf verwant bedrijf, gericht op de handel in en de bewaring van landbouwproducten en huisdieren, alsmede de handel in en de bewaring van agrarische producten.

1.23 sierteeltbedrijf

een bedrijf dat overwegend of uitsluitend gericht is op het telen van boomkwekerijgewassen.

1.24 intensieve kwekerij

de teelt van gewassen en dieren in niet-lichtdoorlatende gebouwen (onder andere witloftrekkerijen, champignonkwekerijen, bloembolprepareerbedrijven, vis- en wormenkwekerij) met uitzondering van de in 1.18 sub d bedoelde intensieve veehouderij.

1.25 groothandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.26 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.27 horecabedrijf

een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van nachtverblijf en/of ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en/of op het exploiteren van zaalaccommodatie; onder een horecabedrijf wordt niet begrepen een discotheek.

1.28 bedrijfswoning/dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, welke woning is bestemd voor de huisvesting van een persoon en diens gezin, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming en het feitelijk gebruik van het gebouw of het terrein.

1.29 agrarisch hulpgebouw

een agrarisch bedrijfsgebouw van ondergeschikte aard, zoals een melkstal, bergschuur of schuilgelegenheid.

1.30 kassen

bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal met een hoogte van 1.00 m of meer.

1.31 kleine gebouwen

gebouwen waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m² en de goothoogte niet meer dan 3.00 m.

1.32 kampeermiddel
  • a. een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan;
  • b. enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde;

een en ander voorzover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.33 verblijfsmiddelen

voor verblijf geschikte - al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken - voer- en vaartuigen, arken, caravans, woonwagens en andere soortgelijke verblijfsmiddelen, alsmede tenten; een en ander voorzover geen bouwwerken en/of kampeermiddelen zijnde.

1.34 Staat van bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.35 natuur- en landschapsdeskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van natuur- en landschap.

1.36 milieudeskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de hygiëne van het milieu.

1.37 agrarisch deskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige op het gebied van landbouw en tuinbouw.

1.38 hoveniersbedrijf

een bedrijf gericht op aanleg en onderhoud van tuinen en groenvoorzieningen.

1.39 tuincentrum

een onderneming die uitsluitend of overwegend gericht is op de teelt en/of de verhandeling van bomen, heesters, planten, bloemen en andere siergewassen en in samenhang daarmee op de verkoop van artikelen die met de tuinbewerking of de inrichting van tuinen verband houden, zoals tuingereedschap, tuinmeubilair en tuingrond, alsmede op de aanleg en het onderhoud van tuinen en groenvoorzieningen.

1.40 potgrondbedrijf

een bedrijf gericht op het opslaan, de emballage, de verkoop en het transport van potgrond en andere teeltsubstraten ten behoeve van agrarische bedrijven, aanverwante bedrijven als tuincentra en hoveniersbedrijven en dergelijke, alsmede aan de groothandel.

1.41 neventak

een bedrijfsvoering als ondergeschikt onderdeel van het hoofdbedrijf met een maximale omvang van 50% van het hoofdbedrijf uitgedrukt in NGE's.

1.42 landschapselement

te handhaven of aan te brengen beplanting zoals bedoeld in het reconstructieplan Midden-Delfland, deelplannen Lickebaert en Gaag.

1.43 hoofdwatergang

een watergang als omschreven in artikel 81 van de Algemene Keur van het Hoogheemraadschap van Delfland, laatstelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 18 december 1991.

1.44 Streekplan Zuid-Holland West

het in de Provinciale Staten van Zuid-Holland in januari 1997 vastgestelde Streekplan Zuid-Holland West.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de oppervlakte van een gebouw

tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.

2.2 de inhoud van een gebouw

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van de daken en dakkapellen.

2.3 de goothoogte van een gebouw

tussen de bovenkant van goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel en het peil.

2.4 de bouwhoogte van een gebouw

tussen de bovenkant van het gebouw, met uitzondering van antennes, schoorstenen en andere ondergeschikte bouwdelen, en het peil.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde

tussen de bovenkant van het bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, en het peil; de hoogte van windturbines wordt gemeten vanaf het peil tot aan de top van de rotor van de windturbine in de hoogste stand.

2.6 afstanden

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot erfscheidingen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

Artikel 3 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 4 Algemene bouwregels

4.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 1.50 m bedraagt;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1.00 m bedraagt.
4.2 Afstand tot waterlopen
  • 1. De afstand van gebouwen tot waterlopen dient ten minste te bedragen:
    • a. 4.00 m tot hoofdwatergangen;
    • b. 1.50 m tot overige waterlopen, met dien verstande dat de afstand van kassen tot deze waterlopen ten minste 1.00 m dient te bedragen.
  • 2. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 1 sub a voor een afstand kleiner dan 4.00 m, gehoord het Hoogheemraadschap van Delfland.

4.3 Bestaande afstanden en bestaande andere maten
  • 1. In die gevallen dat de afstanden van gebouwen (kassen daaronder begrepen) tot gronden met de bestemming "verkeer" of de afstanden van gebouwen tot erfscheidingen, op de dag van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk II als minimum is voorgeschreven, mogen deze bestaande afstanden in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk II als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
  • 2. In die gevallen dat de inhoud en de oppervlakte van woningen en andere gebouwen op de dag van tervisielegging van het ontwerp van het plan c.q. het moment van het van kracht worden van een wijzigingsbesluit meer bedragen dan overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk II als maximum is voorgeschreven, mogen deze bestaande maten in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk II als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

Artikel 5 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan:

  • c. voor de bouw van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van openbare nutsbedrijven of van andere naar doelstelling daarmede vergelijkbare instellingen, zoals transformatorhuisjes, bakens voor scheepvaart en luchtverkeer, gasreduceerstations, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en wachthuisjes voor verkeersdiensten; de inhoud van de gebouwtjes mag niet meer dan 60 m³ en de hoogte niet meer dan 3.00 m bedragen;
  • d. voor de bouw van masten voor telecommunicatie en energievoorziening met een hoogte van maximaal 15.00 m;
  • e. voor de bouw van lantaarnpalen, vlaggenmasten en antennemasten, mits deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer dan 15.00 m bedraagt;
  • f. voor geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing van de ligging en de vorm van bestemmingsgrenzen aan die tracés, indien bij definitieve uitmeting blijkt, dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden uitgevoerd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken;
  • g. voor afwijkingen van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen en voorgeschreven maten (daaronder niet begrepen bebouwingspercentages) met ten hoogste 10% maar niet meer dan 2.00 m, voorzover dit om esthetische of technische redenen en/of redenen van doelmatigheid wenselijk is.

Artikel 6 Overige regels

6.1 Verhouding tot de Erfgoedwet

Deze regels laten onverlet hetgeen met betrekking tot monumenten in de zin van de Erfgoedwet bij of krachtens die wet is bepaald.

6.2 Vergunningvrije bouwwerken

Ongeacht het bepaalde in dit bestemmingsplan zijn vergunningvrije bouwwerken als bedoeld in artikel 43 van de Woningwet toegestaan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving in hoofdlijnen

Artikel 7 Beschrijving in hoofdlijnen

7.1 Algemeen

In dit artikel wordt in hoofdlijnen beschreven op welke wijze met het onderhavige bestemmingsplan de doeleinden worden nagestreefd die zijn toegekend aan de gronden binnen het plangebied. Deze hoofdlijnen dienen als referentiekader bij de toetsing van bouwplannen, de uitvoering van werken en werkzaamheden, de toepassing van vrijstellings- en wijzigingsbevoegdheden, het stellen van nadere eisen en de ruimtelijke inrichting.

7.2 Doelstellingen

Het beleid in hoofdlijnen is er op gericht binnen het plangebied een juridisch-planologisch kader te scheppen voor:

  • a. de ontwikkeling in onderlinge samenhang van de economisch belangrijke veehouderij in samenhang met vormen van natuurbeheer, landschapsbouw, waterhuishouding en recreatie;
  • b. beperking van niet-agrarische functies tot de bestaande, en het in beperkte mate toelaten van passende nieuwe functies in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen;
  • c. het uitvoeren van de deelplannen van het Reconstructieplan Midden-Delfland;
  • d. in samenhang daarmee het behoud en herstel van de ruimtelijke, landschappelijke, natuurlijke en geografisch-historische kwaliteiten van het veenweidegebied en van de bebouwingsstroken met cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
  • e. de uitvoering van infrastructurele werken en sectorale wetgeving van nationaal, regionaal en lokaal belang op een wijze passend bij de landschappelijke en natuurlijke waarden van het plangebied.
7.3 Wijze waarop de doelstellingen worden nagestreefd

De in lid 7.2 genoemde doelstellingen worden op de volgende wijze nagestreefd:

binnen aanvaardbare marges voor instandhouding van het landschap en het natuurlijke milieu:

door in het veenweidegebied optimale productieomstandigheden te bieden voor de veehouderij, met dien verstande dat:

  • a. door het weren van nieuwe niet-agrarische woningen en bedrijven en aan het instandhouden van bestaande niet-agrarische functies slechts mee te werken binnen het provinciale beleid als verwoord in de op het moment van vaststelling geldende Nota Planbeoordeling 1998 van de provincie Zuid-Holland; daartoe zal ter plaatse van bedrijven als bestaande op de dag van tervisielegging:
      • geen verzwaring van de milieubelasting worden toegestaan en zullen voor beoordeling daarvan, bouw- en milieuvergunningen getoetst worden aan de toegelaten categorieën van een Staat van Bedrijfsactiviteiten en aan de sectorale milieuwetgeving;
      • uitbreiding van de bedrijven worden toegelaten binnen de mogelijkheden geboden door de Nota Planbeoordeling 1998;
      • voor zover sprake is van het vrijkomen van agrarische bedrijfsgebouwen ten gevolge van bedrijfsbeëindiging en de agrarische functie niet meer kan worden vervuld, kan de bestemming - met inachtneming van het bepaalde in de Meldingsverordening - slechts gewijzigd worden in een niet-agrarische functie die qua aard, schaal en binding past in de omgeving, en geen afbreuk doet aan het veilig en doelmatig functioneren van de verkeersvoorzieningen, respectievelijk in een niet-agrarische woning; een planwijziging ten behoeve van een niet-agrarisch bedrijf is niet toegestaan binnen het stiltegebied Midden-Delfland;
      • tot de uitvoering van deze doelstelling behoort ook het beperken van de uitbreiding, van de milieubelasting van bestaande niet-agrarische bedrijven en het bevorderen van uitplaatsing naar een gemeentelijk of regionaal bedrijventerrein;
  • b. door bescherming en ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden in het plangebied door:
    • 1. daarvoor in aanmerking komende natuurgebieden als de Vlieten en Bommeer, de Vlietlanden en de oeverlanden langs de Westgaag en de Zuidgaag te beschermen;
    • 2. het aanleggen van bos- en groenelementen van landschappelijke betekenis;
    • 3. de instandhouding en totstandkoming van ecologische verbindingszones langs de waterlopen, de Westgaag en de A20, waarbij verwezen wordt naar de in het rapport "Ecologische verbindingszones in Zuid-Holland" vermelde doelstellingen; middelen daartoe zijn verbetering van de waterkwaliteit, natuurvriendelijke oevers en een natuurvriendelijk beheer;
  • c. door in de door het Streekplan Zuid-Holland West aangewezen bebouwingsstroken van grote cultuurhistorische en landschappelijke waarde, te weten langs de Weverskade, de Maasdijk, de Westgaag, de Oostgaag en de Zuidgaag, alsmede ingeval van elders in het veenweidegebied voorkomende bebouwing:
    • 1. de als monument aangewezen panden aan te geven op de kaart;
    • 2. van andere cultuurhistorische waardevolle bebouwing als genoemd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) zoals ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan en opgenomen in bijlage 1 vs bij deze voorschriften, de karakteristiek te behouden, bepaald door de hoofdafmetingen en geleding van de bouwmassa en door de richting van de nok; in monumenten en MIP-panden kan ter behoud van de cultuurhistorische waarde een tweede woning worden gerealiseerd, voor zover niet reeds aanwezig;
    • 3. gebouwen in het bebouwingslint en het open landschap in te passen door:
      • de hoofdrichting van de gebouwen haaks op en evenwijdig aan de richting van de kavelsloten te plaatsen en de lengterichting zoveel mogelijk evenwijdig aan de hoofdrichting van de kavelsloten te doen zijn;
      • de bebouwing op elkaar af te stemmen en zoveel mogelijk te concentreren;
      • op de agrarische erven te voorzien in een aan de omgeving aangepaste inrichting, in ieder geval voor wat betreft de beplanting;
    • 4. de vrijstaande bijgebouwen zo dicht mogelijk te concentreren rond het hoofdgebouw;
  • d. door bescherming van de in het plangebied voorkomende terreinen van oudheidkundige betekenis;
  • e. door het behoud en de versterking van de recreatieve voorzieningen en infrastructuur door:
    • 1. instandhouding van het golfterrein in de Broekpolder, voor zover gelegen op het grondgebied van Maasland;
    • 2. de aanleg en instandhouding van een toeristisch-recreatief netwerk van wandel- en fietspaden, kanoroutes en schaatsparcours;
  • f. door infrastructurele werken zodanig uit te voeren en in te richten dat:
      • deze passen bij de schaal en de aard van de omgeving;
      • de verkeersveiligheid wordt bevorderd.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Bij de beoordeling van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zal mede de "Handleiding agrarische bouwaanvragen en aanlegvergunningen" een rol spelen.

Hoofdstuk 3 Bestemmingsregels

Artikel 8 Natuur

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke en natuurlijke waarden, alsmede ten behoeve van de waterberging.

8.2 Bouwregels

Op of boven deze gronden mag niet worden gebouwd.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Verbod zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of boven de in lid  8.1 genoemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, die geen bouwwerken zijn, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven of ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verwijderen, ontgraven en vergraven van dijken en taluds;
  • c. het aanleggen, veranderen of dempen van waterlopen;
  • d. het aanleggen van bestratingen of andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het ontginnen of scheuren van grasland;
  • f. het verwijderen, kappen, rooien of beschadigen van bomen of andere houtgewassen hoger dan 1.50 m die ten tijde van het van kracht worden van het plan aanwezig zijn;
  • g. het planten van bomen en andere houtige gewassen, ter plaatse waar deze gronden hiermee niet beplant waren ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • h. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse leidingen, constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van eenvoudige voorzieningen zoals afvalbakken, verkeersborden enz.;
  • i. de aanleg van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen.

8.3.2 Uitzonderingen op het verbod

Het verbod als bedoeld in lid  8.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • I. normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming betreffen;
  • II. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • III. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

8.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 8.3.1, zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden niet worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

8.3.4 Advies
  • 1. Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden te beslissen winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de natuur- en landschapsdeskundige met betrekking tot de vraag of de aanwezige landschappelijke en/of natuurlijke waarden door het verlenen van een aanlegvergunning niet onevenredig c.q. onherstelbaar worden aangetast en omtrent eventueel te stellen voorwaarden.
  • 2. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden in afwijking van het advies wordt slechts verleend nadat van Gedeputeerde Staten de verklaring van geen bezwaar is ontvangen.

Artikel 9 Recreatie

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor recreatie, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'golfbaan' de gronden bestemd zijn voor een golfterrein met de daarbij behorende parkeer- en groenvoorzieningen.

9.2 Bouwregels

Op en boven deze gronden zijn in verband met de in lid 9.1 genoemde bestemming toelaatbaar:

  • a. gebouwen ten dienste van de golfsport tot een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 1.100 m² en een hoogte van ten hoogste 6.00 m;
  • b. schuilgelegenheden met een hoogte van maximaal 3.00 m;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde in verband met de subbestemmingen tot een hoogte van maximaal 3.00 m.

Artikel 10 Water

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterlopen ten behoeve van de berging, aan- en afvoer van water, alsmede voor het verkeer te water.

10.2 Bouwregels

Op en boven deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, voorzover zulks voor de waterbeheersing, het verkeer te water of de verbinding der oevers nodig is.

Artikel 11 Leiding

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding' aangewezen gronden zijn bestemd voor zijn mede bestemd voor:

  • een ondergrondse aardgastransportleiding 8";
  • een ondergrondse aardgastransportleiding 12";
  • een ondergrondse hoofdaardgastransportleiding 16";
  • een ondergrondse vloeistofleiding in de categorie K-3;
  • een ondergrondse afvalwaterpersleiding;

met een veiligheidsstrook met een breedte zoals nader op de verbeelding is aangegeven.

11.2 Bouwregels

In of op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 1 genoemde doeleinden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, zulks tot een hoogte van 3.00 m alsmede transformatorgebouwtjes ten dienste van de leidingen.

11.3 Verhouding tot andere bestemmingen in verband met gebouwen en andere bouw-werken

Indien en voorzover de in lid  11.1 bedoelde bestemming samenvalt met andere bestemmingen, geldt dat deze andere bestemmingen ondergeschikt zijn aan de bestemming ondergrondse leidingen en dat al datgeen in deze regels omtrent voornoemde andere bestemmingen is bepaald, uitsluitend is toegestaan of geldt indien een en ander niet in strijd is met de belangen van de betrokken leidingen terzake waarvan burgemeester en wethouders vooraf advies inwinnen bij de betrokken leidingbeheerder(s).

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4.1 Verbod zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het plaatsen van onroerende objecten, geen bouwwerken zijnde;
  • b. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  • d. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • f. diepploegen;
  • g. het aanleggen van kabels en leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • h. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.

11.4.2 Uitzonderingen op het verbod

De aanleg of uitvoering van de in lid 11.4.1 genoemde werken en werkzaamheden is uitsluitend toelaatbaar, indien en voorzover bedreiging of benadeling van de belangen in verband met de betrokken leiding(en) niet is te duchten dan wel - ingeval van verzwaring of verlegging van de leiding(en) - het gevarenaspect in verband met de betrokken leiding(en) niet wordt vergroot.

11.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

Alvorens omtrent het verlenen van een aanlegvergunning te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de betrokken leidingbeheerder.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Maasland'.