direct naar inhoud van Regels
Plan: Partiële herziening Harnaschpolder-Zuid
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1842.bp19HP01-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan Harnaschpolder Zuid 2014 - Waterberging" met identificatienummer (NL.IMRO.1842.bp19HP01-va01) van de gemeente Midden-Delfland.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

Verdere begrippen zoals deze onderdeel uitmaken van de regels van het bestemmingsplan 'Harnaschpolder Zuid 2014' blijven ongewijzigd van toepassing op het plan.

Artikel 2 Toepassingsbereik regels

De regels van het bestemmingsplan 'Harnaschpolder Zuid 2014', zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Midden-Delfland op 27 juni 2017, met identificatienummer NL.IMRO.1842.bp15HP01-va02 blijven ongewijzigd van toepassing op het plan, tenzij in afwijking in dit bestemmingsplan anders geregeld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2': bedrijven tot en met categorie 3.2 van de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • b. onzelfstandige kantoren;
  • c. productiegebonden detailhandel;
  • d. voorzieningen ten dienste van de bestemming 'Bedrijventerrein' zoals een kinderdagverblijf, een bedrijfsgebonden horecabedrijf uit categorie 1b van de als bijlage 2 bij deze regels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en/of bedrijfsgebonden (commerciële) sportvoorzieningen;
  • e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen;

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag, met in achtneming van de bebouwingstypologie en ruimtelijke kwaliteit (met uitzondering van de maatvoering) zoals deze in het door de gemeenteraad vastgestelde 'Beeldkwaliteitsplan Bedrijventerrein Harnaschpolder Midden-Delfland' zijn opgenomen, worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.2.1 Gebouwen en overkappingen
  • a. gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b, is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering' ruimte voor een hoogteaccent tot ten hoogste 30 m.
  • d. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak;
  • e. indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;
  • f. de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens bedraagt tenminste 3,5 m;
  • g. in aanvulling op het gestelde onder f, geldt dat dat de afstand tussen twee gebouwen op twee aan elkaar grenzende percelen minimaal 10 m bedraagt;
  • h. indien de gevellengte van een gebouw meer dan 100 m bedraagt, worden de afstanden genoemd onder f en g verdubbeld;
  • i. indien gebouwen op een bouwperceel niet aaneen worden gebouwd, geldt een onderlinge afstand van ten minste 3,5 m.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  • c. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 9 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
3.2.3 Voorwaardelijke verplichting

Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, alsmede een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, mag pas worden verleend indien in voldoende mate is aangetoond dat ter plaatse van de gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein' geen ecologische waarden en/of natuurwaarden worden geschaad.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • b. opslag van consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  • c. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • d. activiteiten uit kolom 1 van de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  • e. een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg-installatie is niet toegestaan;
  • f. onzelfstandige kantoren zijn toegestaan met een bedrijfsvloeroppervlakte die minder bedraagt dan 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlakte en minder is dan 3.000 m²;
  • g. perifere detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering van productiegebonden detailhandel;
  • h. productiegebonden detailhandel in levensmiddelen is niet toegestaan;
  • i. de oppervlakte van voorzieningen ten dienste van de bestemming 'Bedrijventerrein', zoals genoemd in lid 3.1 onder f, bedraagt ten hoogste 100 m² b.v.o., met dien verstande dat één uitzondering tot ten hoogste 300 m² b.v.o. is toegestaan;
  • j. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan;

3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.4.1 Afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.1:

  • a. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste één categorie hoger dan in lid 3.1 genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd;
  • b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd.

3.4.2 Afwijken voor een perifere detailhandelsvestiging

detailhandel toe te staan, met dien verstande dat:

  • a. de omvang ten hoogste 1.000 m² b.v.o. bedraagt;
  • b. de ontwikkeling in overeenstemming is met de Structuurvisie Detailhandel Haaglanden;
  • c. uit distributieplanologisch onderzoek blijkt dat er geen sprake is van ontwrichting van de detailhandelsstructuur, waarvoor advies ingewonnen wordt van het Regionaal Economisch Overleg (REO);
  • d. er geen onevenredig sterke verkeerstoename is te verwachten;
  • e. de detailhandelsactiviteiten naar aard en invloed op de omgeving behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd.

Artikel 4 Gemengd-1

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. bedrijfswoningen;
  • c. bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.4 onder a.;
  • e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en toegangswegen.
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - waterberging' tevens voor waterberging.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.2.1 Gebouwen
  • a. gebouwen, voor zover bedoeld voor geluidgevoelige functies, zoals wonen, mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen' worden gebouwd;
  • b. niet geluidgevoelige gebouwen binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. het bebouwingspercentage bedraagt ten hoogste 70% van het bouwvlak;
  • d. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 10 m;
  • e. de afstand van hoofdgebouwen van bedrijven tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 3,5 m; voor overige bedrijfsgebouwen bedraagt de afstand tot perceelsgrenzen 0 m of ten minste 1 m;
  • f. in aanvulling op en (indien van toepassing) in afwijking van het voorgaande, gelden voor (bedrijfs)woningen de volgende regels:
  • 1. de bouwhoogte van een (bedrijfs)woning bedraagt ten hoogste 10,5 m;
  • 2. de goothoogte van een (bedrijfs)woning bedraagt ten hoogste 55% van de toegestane bouwhoogte;
  • 3. een dakkapel is toegestaan, mits ten minste op 2 m van de kopgevels gepositioneerd;
  • 4. de inhoud van een (bedrijfs)woning bedraagt ten hoogste 600 m³; indien de oppervlakte van het perceel 650 m² tot en met 1.000 m² bedraagt, bedraagt de inhoud van een (bedrijfs)woning ten hoogste 750 m³; indien het perceel een oppervlakte heeft van meer dan 1.000 m² is een inhoud toegestaan die (in aantal) gelijk is aan de perceelsoppervlakte, met een maximum van 1.500 m³,
  • 5. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen bij een (bedrijfs)woning bedraagt ten hoogste 80 m²;
  • 6. de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 5 m;
  • 7. de afstand van (bedrijfs)woningen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 3,5 m; voor overige gebouwen bedraagt de afstand tot perceelsgrenzen 0 m of ten minste 1 m;
  • 8. de afstand van bijgebouwen en overkappingen tot (het verlengde van) de voorgevel van de (bedrijfs-)woning bedraagt ten minste 3 m;

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  • c. de bouwhoogte van geluidafschermende voorzieningen bedraagt ten hoogste 4 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

4.2.3 Voorwaardelijke verplichtingen geluidsgevoelige functies

In aanvulling op het bepaalde in lid 4.2.1 mogen nieuwe geluidgevoelige functies worden gerealiseerd, op voorwaarde dat:

  • a. voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning voor de bouw van nieuwe geluidgevoelige functies afdoende geluidwerende maatregelen zijn getroffen, zodat daarmee aan de wettelijke grenswaarde voor geluid kan worden voldaan en/of;
  • b. de omgevingsvergunning voor de bouw van de nieuwe geluidgevoelige functies erin voorziet dat de uitvoering van de nieuwe geluidgevoelige functie zodanig is, dat ter plaatse van een mogelijke overschrijding van de wettelijke grenswaarden voor geluid deze niet van toepassing is, bijvoorbeeld door gebruik te maken van een dove gevel.

4.3 Nadere eisen
4.3.1 Externe veiligheid - vluchtmogelijkheden

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het aspect externe veiligheid, ter beheersing van de uitpandige vluchtroutes, en de bereikbaarheid voor de brandweer, voor zover dit niet elders in dit plan is vastgelegd, nadere eisen stellen aan:

  • a. vluchtmogelijkheden en de situering van bouwwerken;
  • b. vluchtmogelijkheden en de inrichting van terreinen/openbare ruimte;
  • c. vluchtmogelijkheden en het bebouwd oppervlak van gebouwen;
  • d. vluchtmogelijkheden en het vloeroppervlak van gebouwen.

4.3.2 Externe veiligheid - afsluitbaarheid mechanische ventilatie

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het aspect externe veiligheid, ter bescherming van de blootstelling aan toxische gassen, nadere eisen stellen aan de afsluitbaarheid van mechanische ventilatie.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. ten behoeve van de waterberging dient binnen de bestemming 'Gemengd – 1' worden voorzien in ten minste 3.400 m² extra oppervlaktewater ten opzichte van de bestaande situatie, tenzij met het Hoogheemraadschap anders overeengekomen en met dien verstande dat het te compenseren oppervlak, in overleg met en na instemming van het Hoogheemraadschap tevens in een andere bestemming mag worden gerealiseerd;
  • b. ter plaatse is het gebruik van gebouwen en gronden voor geluidgevoelige functies is uitsluitend toegestaan indien aan de voorwaarden overeenkomstig het bepaalde in lid 4.2.3 wordt voldaan;
  • c. maatregelen en bouwkundige voorzieningen die gerealiseerd worden als voorwaarde zoals bepaald in lid 4.2.3. dienen te worden gehandhaafd.
  • d. Bevi inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • e. de opslag van consumenten vuurwerk is niet toegestaan;
  • f. Wgh inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • g. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
  • h. bij een (bedrijfs)woning dient ten minste 1 parkeerplaats te worden gerealiseerd c.q. in stand worden gehouden op eigen terrein.
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - waterberging' dient in aanvulling op het bepaalde in artikel 4.4 sub a, gezamelijk met de aanduiding 'specifieke vorm van groen - waterberging', te worden voorzien in minimaal 5.000 m2 water ten behoeve van de waterberging.

4.5 Afwijking van de gebruiksregels
4.5.1 Afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 4.1:

  • a. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste één categorie hoger dan in lid 4.1 genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 4.1 genoemd;
  • b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 4.1 genoemd.

 

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen, water, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden en (nood-)ontsluitingen;
  • b. bij deze bestemming behorende nutsvoorzieningen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - waterberging' tevens voor waterberging.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste:
  • 1. 1 m voor terreinafscheidingen;
  • 2. 4 m voor speeltoestellen en erfafscheidingen bij speelvoorzieningen;
  • 3. 3 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regel:

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - waterberging' dient in aanvulling op het bepaalde in artikel 4.4 sub a, gezamelijk met de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - waterberging' te worden voorzien in minimaal 5.000 m² water ten behoeve van de waterberging.

Artikel 6 Waterstaat - Waterkering

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor :

  • a. de waterhuishouding, wateraanvoer en -afvoer;
  • b. instandhouding van waterkeringen en bijbehorende beschermingszone(s);
  • c. bij deze functies behorende waterstaatkundige voorzieningen.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  • c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 6.2 onder c, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterstaatsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de waterbeheerder, tenzij aantoonbaar een watervergunning overlegd kan worden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

8.2 Bestaande maten
  • a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  • c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  • a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  • b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot;
  • c. het oprichten van voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 40 m;
  • d. het oprichten van nutsvoorzieningen zoals transformatorhuisjes, gasdrukregel- en meetstations en bemalingsinrichtingen mits de oppervlakte van elk van deze gebouwen niet bedraagt dan 20 m² en de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

10.3 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Partiële herziening bestemmingsplan Harnaschpolder Zuid 2014 - Waterberging'.