direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Wijngaard 15, 19 en 21 te Kwintsheul
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Ag01-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voornemen bestaat om aan de Poeldijkseweg 36 te Wateringen drie vrijstaande woningen te realiseren, De Wijngaard 15, 19 en 21 te Kwintsheul. De bestaande woning en kas worden gesloopt. Het initiatief past niet binnen de kaders van het vigerend bestemmingsplan.

Om het initiatief planologisch mogelijk te maken wordt een omgevingsvergunningprocedure voor ‘handelingen in strijd met de regels ruimtelijke ordening’ doorlopen zoals bedoeld in artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Ten behoeve van deze omgevingsvergunning dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan een goede ruimtelijke ordening. Voorliggend ruimtelijke onderbouwing voorziet hierin. In deze ruimtelijke onderbouwing wordt toegelicht dat het initiatief past binnen het ruimtelijke beleid van de diverse overheden en niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging plangebied

Het projectgebied ligt in het gebied ‘De Gouw’ en is gelegen ten westen van de woonkern Wateringen en ten noorden van de woonkern Kwintsheul. Op onderstaande afbeelding is een luchtfoto van de omgeving weergegeven. Met rode stip is de ligging van het projectgebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Ag01-VA01_0001.png"

Het gebied is kadastraal bekend als gemeente Wateringen, sectie A, nummers 7950 en 7515. Het heeft een oppervlakte van 2.035m2

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Ag01-VA01_0002.png"

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan ‘De Gouw fasen 2 en 3A’. Dit bestemmingsplan is op 2 februari 2016 vastgesteld door de gemeenteraad. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan weergegeven. Met rood is de grens van het projectgebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Ag01-VA01_0003.png"

Het aangevraagde project is getoetst aan het bestemmingsplan 'De Gouw Fasen 2 en 3A' en de paraplubestemmingsplannen 'Parkeernormen', 'Wonen Westland' en 'horeca/hotel Westland' op de volgende aspecten.

Bestemmingen

Het project vindt plaats in een gebied met de enkelbestemmingen 'Tuin' met de gebiedsaanduiding 'overige zone + cultuurhistorische waarden - jaagpad' (artikel 5), 'Water' (artikel 7) en 'Wonen' (artikel 8). Tevens is het aangevraagde project voorgenomen op gronden met de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 1' (artikel 11), 'Waarde – Archeologie - 2' (artikel 12) en 'Waarde – Ecologie 2' (artikel 15).

Gebruiksregels

Ingevolge artikel 5.1, onder a van het bestemmingsplan zijn de voor 'Tuin' aangewezen gronden bestemd voor de aanleg, instandhouding en het onderhoud van tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Het project betreft o.a. het aanleggen van 4 openbare parkeerplaatsen. Tevens worden de voorgevels van de kavels 1 en 2 in de bestemming 'Tuin' gebouwd. Gelet op het voorgaande is het gevraagde project in strijd met bovenstaande gebruiksregel.

Bouwregels

Ingevolge artikel 8.2, onder a van het bestemmingsplan mogen op deze gronden uitsluitend woningen worden gebouwd met een maximum van 1 woning per bouwvlak. Het plan betreft het oprichten van 3 nieuwe woningen buiten en/of zonder bouwvlak. Gelet op het voorgaande is het gevraagde project in strijd met bovenstaande bouwregel.

Ingevolge artikel 8.2, lid 1, onder a van het bestemmingsplan worden hoofdgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd. Het plan betreft het oprichten van 3 nieuwe woningen en passen niet binnen het aanwezig bouwvlak. Gelet op het voorgaande is het gevraagde project in strijd met bovenstaande bouwregel.

1.4 Leeswijzer

Het omgevingsvergunning "De Wijngaard 15, 19 en 21 te Kwintsheul" bestaat uit een toelichting, planregels en een planverbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven met aandacht voor cultuurhistorisch waardevolle elementen, overige ruimtelijke kwaliteiten, aanwezige knelpunten en te verwachte ontwikkelingen. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. In Hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water behandeld. Tot slot wordt in Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid ingegaan op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het de ruimtelijke onderbouwing.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Beleidskader

De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.

2.1.1 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland

Op 8 december 2020 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat onder andere in op de samenhang tussen ruimte, water, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, infrastructuur en cultureel erfgoed. De Omgevingsvisie is breder dan alleen de fysieke leefomgeving; ook onderwerpen als gezondheid, veiligheid en duurzaamheid moeten onderdeel uitmaken van de visie. De Omgevingsvisie geeft weer waar we met Westland naartoe willen en bindt de gemeente aan haar eigen voornemens en ambities.


De Omgevingsvisie werkt door in het (later nog op te stellen) omgevingsprogramma, waarin beleidsvoornemens en maatregelen staan die dienen om de doelen in de leefomgeving te bereiken. De Omgevingsvisie geeft ook richting aan het ontwikkelen van het omgevingsplan. Hierin worden de algemene regels en vergunningsplichten vastgelegd die bindend zijn voor burgers en bedrijven (bestemmingsplannen en verordeningen worden hiermee vervangen).


De belangrijkste opgave is het verhogen van de leefkwaliteit in Westland, waarbij het sociaal-maatschappelijke en economische belang van het tuinbouwcluster niet uit het oog wordt verloren. De oorspronkelijke structuren in het landschap moeten behouden blijven, net als de gemeenschapszin in de dorpen. Westland wil een groenere, gezonde en aantrekkelijke gemeente zijn. Met een people - planet - profit benadering, vindt vergroening plaats langs de belangrijke groene verbindingen en in de wijken, terwijl initiatiefnemers en ontwikkelaars worden gevraagd groeninclusief te ontwerpen en in te richten. Een klimaatbestendig beleid wordt doorgevoerd in ruimtelijke inrichting, nieuwbouw en verkeersmaatregelen. Bodemwarmte moet worden benut en er wordt aangesloten op warmtenetten in de regio. Betere bereikbaarheid en een toonaangevende rol op het gebied van kennis, innovatie en duurzaamheid in de Greenport blijven een belangrijke rol spelen.


De autonome groei van inwoners wordt geaccommodeerd door het invullen van de zachte plannen voor woningbouw in combinatie met inbreiding door bv. hoger te bouwen. De kwaliteit van de omgeving wordt verbeterd met een groen/blauwe inrichting (groene daken, beleefbaar groen en waterberging) om hittestress en wateroverlast tegen te gaan. Voor 2040 wordt één vierkante meter groen per huishouden extra gerealiseerd, voor nieuwbouwprojecten geldt een norm van 50 m2 verblijfsgroen per woning. Bij projectontwikkeling worden zoveel mogelijk de minimale eisen uit het Convenant Klimaatadaptief Bouwen gehanteerd en is het uitgangspunt dat niet langer gebruik wordt gemaakt van fossiele brandstoffen. Het woningaanbod moet aansluiten uit bij de Westlandse behoeften en economisch verbondenen. Westland wil meer dan 8000 woningen realiseren, waarvan een grote opgave betaalbaar wonen. Er ligt ook een opgave voor de huisvesting van (tijdelijke) arbeidsmigranten.


Het duurzaam glastuinbouwgebied behoudt voldoende kritische massa om een innovatieve glastuinbouwgemeente te blijven, maar het toevoegen van beleefbaar groen mag ten koste gaan van glastuinbouw. De glastuinbouw produceert in de toekomst circulair, wordt energieneutraal en klimaatadaptief. Om de modernisering en herstructurering op gang te brengen moet er letterlijk ruimte worden gemaakt, bv. door het uitplaatsen van (bedrijfs)woningen naar de dorpen. Integrale gebiedsplannen moeten betaalbaar en met voldoende draagvlak gerealiseerd kunnen worden. Langs de kust is een strand dat uitblinkt in rust en ruimte met een goede balans tussen natuur en recreatie. Daarnaast wil Westland sluitende recreatieve netwerken creëren voor verschillende gebruiksgroepen d.m.v. robuuste groen-blauwe aders. Er wordt ingezet op een hoogwaardige OV verbinding tussen Den Haag en de Hoekse Lijn richting Delft.


Bepaalde bedrijventerreinen kunnen uitbreiden, in de kernen worden (compacte) kernwinkelgebieden aangewezen. Rond 2030 zijn grote ingrepen nodig om de infrastructuur op orde te houden (vrijliggend logistiek netwerk, ongelijkvloerse kruispunten), er komt een verkenning naar de mogelijkheden voor lightrail. Het fietsnetwerk binnen en van/naar Westland wordt verbeterd met o.a. metropolitane fietspaden. Vrachtverkeer krijgt wellicht hubs en goede doorstroming naar de A4/A20 blijft een belangrijk aandachtspunt.


Natuurgebieden (Natura 2000 en het Natuur Netwerk Nederland) moeten robuust, veerkrachtig, aaneengesloten en beleefbaar worden gemaakt. Voor 2030 zijn ontbrekende zones en schakels in ecologische verbindingen ingevuld, zodat de biodiversiteit bevorderd wordt. De waterkwaliteit moet worden verbeterd en er komt meer ruimte voor het vasthouden van water. Dit vraagt ook inspanningen van de glastuinbouw om meer circulair te worden, minder grondwater te onttrekken en water te bergen.

De toekomstkaart van Westland:
afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Ag01-VA01_0004.png"

Mobiliteitsvisie Duurzaam Bereikbaar Westland

Op 10 december 2019 is de Mobiliteitsvisie Duurzaam Bereikbaar Westland vastgesteld door de gemeenteraad. Het gemeentelijk mobiliteitsbeleid was tot de vaststelling van deze Mobiliteitsvisie gebaseerd op het Westlands Verkeer- en Vervoerplan 2005-2015 (WVVP) en de Structuurvisie Westland 2025. Veel van de in het WVVP opgenomen doelstellingen en uitvoeringsprogramma's zijn gerealiseerd, dan wel waren aan herziening toe. Na vaststelling van de Mobiliteitsvisie is het WVVP komen te vervallen.   

Er komt steeds meer verkeer in Westland. Om ervoor te zorgen dat we nu en in de toekomst nog vlot tussen dorpen en van dorp naar steden kunnen reizen, maken we plannen en nemen we maatregelen. De volgende mobiliteitsdoelen zijn opgenomen in de Mobiliteitsvisie 2040:

  • Logistieke bereikbaarheid;
  • De auto minder dominant;
  • Volwaardige alternatieven voor de auto;
  • Westland verkeersveilig;
  • Duurzaam Bereikbaar Westland.

Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018

In de vergadering van burgemeester en wethouders van 16 januari 2018 is de 'Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018' vastgesteld. Hiermee vervalt de verwijzing naar het WVVP. In het beleid is de parkeernormering van de gemeente Westland geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de meest recente kerncijfers van het CROW (landelijke richtlijnen).

Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland

In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met diepte werkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van diepte werkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. In het projectgebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven aanwezig.

Uitvoerings- en handhavingsstrategie 2022-2025

Op 7 februari 2022 hebben burgemeester en wethouders van Westland de Uitvoerings- en handhavingsstrategie 2022-2025 bekend gemaakt. Deze strategie bevat de weergave van hoe de gemeente Westland haar uitvoerings- (vergunningen) en handhavingstaken (toezicht en handhaving) uitvoert en hoe de interpretatieruimte die de wetgeving wordt ingevuld. Er is alvast aangesloten bij de terminologie en begrippen uit de komende Omgevingswet en de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen.  Naast de preventieve toets van het bouwplan aan de bouwregelgeving vooraf wordt ook het toezicht tijdens en na realisatie van de bouw vervangen door toezicht door private kwaliteitsborgers. Hierdoor verschuift het toezicht van de voorkant van het proces naar handhaving achteraf. In navolging van maatschappelijke ontwikkelingen is de bedoeling van de Omgevingswet dat initiatiefnemers meer ruimte krijgen voor initiatieven maar ook zelf meer verantwoordelijkheid hebben voor deze initiatieven. Gemeente Westland zal risicogestuurd aanvragen om een omgevingsvergunning vergunnen. Na vergunningverlening wordt toezicht gehouden op de naleving van de vergunnings- of ontheffingsvoorwaarden, terwijl continue toezicht wordt gehouden op de naleving van wet- en regelgeving als het omgevingsplan. Ook voor bouwtoezicht en handhaving geldt dat er risicogestuurd wordt gewerkt. Strijdig gebruik van bedrijfsterreinen geldt als een bestuurlijk speerpunt, zodat een overtreding met hoge prioriteit zal worden aangepakt.

De naleving van wet- en regelgeving is daarbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente, burgers en bedrijven. De wet- en regelgeving zijn bedoeld om kwaliteit, veiligheid en leefbaarheid binnen de leefomgeving te beschermen en bevorderen en dat is in ieders belang. Dit draagt bij aan een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor de burgers en ondernemers van de Gemeente Westland. De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, zodat handhavend optreden hiertegen eenduidig  mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid er van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten

Woonvisie 2020-2030

De Woonvisie 2020-2030 is een actualisatie van de Woonvisie Westland 2030 die is opgesteld in 2016 en vastgesteld door de raad in 2020. Met de actualisatie krijgt de gemeente de gelegenheid om integraal de afweging te maken voor welke doelgroep er gebouwd moet worden in Westland op basis van actuele gegevens. De visie vormt de basis voor nieuwe woningmarktafspraken met de regio Haaglanden, afspraken voor de huisvesting van arbeidsmigranten, zorginstellingen en de prestatieafspraken met de woningcorporaties.


Conclusies Woonvisie

De conclusies die uit de "Woonvisie 2020-2030" getrokken kunnen worden zijn:

  • de behoefte aan sociale huurwoningen blijft onverminderd groot en krijgt een belangrijke plaats in het (ambitieuze) bouwprogramma;
  • blijvende aandacht voor de groep middeninkomens is gerechtvaardigd;
  • het aantal 70-plussers verdubbelt, zodat wonen met zorg verder moet worden ontwikkeld;
  • de huisvestingsopgave voor arbeidsmigranten is substantieel;
  • flexwonen krijgt een plaats in het bouwprogramma.


Voor nieuwe bouwplannen geldt in beginsel de volgende verdeling in prijssegmenten: 45% dure/extra dure koop, 20% middeldure koop/huur, 5% goedkope koop, 30% sociale huur. Daarbij geldt een ambitie voor zorg- en ouderenwoningen en de huisvesting van arbeidsmigranten.


Beleid en beleidsregels voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk in Westland

In deze Nota wordt aangegeven dat het wenselijk is een goede ruimtelijke spreiding van de verkooppunten van consumentenvuurwerk te bewerkstelligen. Doel bij een ruimtelijke benadering is het bereiken van een gelijkmatige spreiding van (kleine) bedrijven voor verkoop en opslag van consumentenvuurwerk over Westland, om op deze wijze straathandel en vuurwerktoerisme zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij moet er binnen elk verzorgingsgebied sprake zijn van voldoende (vuurwerk)aanbod om de lokale markt te voorzien en zodoende illegale handel in principe overbodig te maken en te voorkomen.

Het uitgangspunt voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk van de gemeente Westland is:

Ruimte bieden aan ondernemers voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk met inachtneming van veiligheid en milieuregelgeving onder voorwaarde van een goede ruimtelijke spreiding.

Met daarbij de volgende randvoorwaarden:

  • in de gemeente Westland wordt alleen consumentenvuurwerk opgeslagen. Opslag en verkoop van professioneel vuurwerk is niet toegestaan;
  • iedere vestiging van opslag en verkoop van consumentenvuurwerk zal worden getoetst aan voldoende ruimtelijke spreiding in de gemeente Westland;
  • in de gemeente Westland worden maximaal 18 vestigingen voor opslag- en verkooppunten van consumentenvuurwerk toegestaan;
  • opslag tot en met 1.000 kg is beperkt toegestaan in de dorpskernen;
  • nieuwe vestiging in dorpskernen is niet toegestaan;
  • de vestiging van bedrijven met een opslag tot en met 10.000 kg heeft de voorkeur in gebieden waar een bedrijfsbestemming geldt of in tuincentra;
  • opslag boven de 10.000 kg consumentenvuurwerk is uitgesloten;
  • bestaande bedrijven in strijd met deze uitgangspunten mogen de activiteiten voortzetten.

In de planregels van het voorliggende bestemmingsplan is opgenomen dat opslag en verkoop van consumentenvuurwerk niet is toegestaan.

Bedrijventerreinenvisie Westland 2013-2020

Bedrijventerreinen zijn een belangrijke schakel in het Greenportcluster. Op bedrijventerreinen zijn alleen ondernemers toegestaan die zich niet direct richten op de eindconsument; business to business. Publieksfuncties zijn niet toegestaan op regionale en agrologistieke terreinen. Op lokale terreinen zijn publieksfuncties uitsluitend aan de rand toegestaan, met eigen ontsluiting. Dit geldt uitsluitend voor functies die de dorpskern geen concurrentie geven. Nieuwe bedrijfswoningen zijn niet toegestaan, ten aanzien van bestaande woningen geldt dat op bedrijventerreinen niet naar een optimaal woonklimaat wordt gestreefd. Een onderwerp waar het eigen karakter van het bedrijfsgebied naar voren komt is de collectieve beveiliging en parkmanagement. Afvalverwerking kan ook in gezamenlijkheid worden opgepakt. Bepaalde bedrijventerreinen hebben een organisatievorm waarbij het openbaar gebied wordt onderhouden in eigen beheer, tevens wordt collectief ingezet op zaken als duurzaamheid, glasvezel en intensief ruimtegebruik. Bij de aanleg van bedrijventerreinen wordt het aantal parkeerplaatsen dat benodigd is bepaald door het aantal vierkante meters of per arbeidsplaats. De norm voor vrachtwagens is dat het parkeren van bedrijfsmiddelen niet wordt afgewenteld op de openbare ruimte. Elke ondernemer is verantwoordelijk voor het voldoende parkeerruimte voor de eigen (vracht)auto's. Er worden geen parkeerplekken voor overheaddeuren toegestaan. Menging van kantoor- en bedrijfsfuncties is niet gewenst, verder voorzet de visie in een toetsingskader om te komen tot een beoordeling of een publieksfunctie op een bepaald bedrijventerrein al dan niet mogelijk gemaakt zou moeten kunnen worden. Ruimten boven bedrijfsunits mogen niet worden afgesplitst voor (anders soortige) zelfstandige verhuur. Nieuwe bedrijventerreinen moeten bereikbaar zijn en er worden profielen gemaakt voor de beeldkwaliteit. Voor de periode tot 2020 is de uitbreidingsbehoefte berekend op ca. 65 ha en voor de periode van 2020-2030 op ca. 50 ha.

 

Nota publieksfuncties op bedrijventerreinen

Als nadere uitwerking van de Bedrijventerreinenvisie Westland hebben burgemeester en wethouders de Nota publieksfuncties op bedrijventerreinen vastgesteld om maatwerk te kunnen bieden voor publieksfuncties op lokale bedrijventerreinen. In deze nota is aangegeven wat wel en niet is toegestaan op lokale bedrijventerreinen. Wonen, detailhandel, horeca, leisure en care-functies zijn uitgesloten in bestemmingsplannen die betrekking hebben op bedrijventerreinen. Bij leisure kan worden gedacht aan fitness, kookstudio's en hobbyfuncties. Care-functies zijn onder andere kinderopvang, ouderenzorg, gehandicaptenopvang en huisartsen- en fysiotherapie-collectieven. In hoofdzaak zijn op bedrijventerreinen bedrijfsmatige en industriële functies toegestaan. Genoemd worden het vervaardigen, bewerken, installeren en inzamelen van goederen. Ook verhandelen van goederen wordt genoemd, waarbij detailhandel (verkoop aan een eindconsument) is uitgesloten. In de loop der tijd zijn daarop uitzonderingen gemaakt voor specifieke vormen van detailhandel, zoals verkoop van brand- en explosiegevaarlijke stoffen.

De verkoop van de zogenoemde ABC-goederen (Auto's, Boten en Caravans) is alleen toegestaan met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Ook bouwmarkten zijn met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid mogelijk, conform de provinciale regelgeving. Tegelijkertijd is vestiging van woonwinkels aan strenge regionale regels van Haaglanden gebonden. Een andere functie die in beperkte mate is toegestaan zijn zelfstandige kantoren.

Onzelfstandige kantoren, die ten dienste staan van een bedrijf blijven mogelijk. Elk bedrijf kan ruimte nodig hebben voor een administratie- en verkoopafdeling, waarbij de oppervlakte maximaal 3.000 m² bedraagt. Zelfstandige kantoren kunnen in bestemmingsplannen door middel van een afwijkingsprocedure mogelijk worden gemaakt tot 500 m² per gebouw. Hierbij kan worden gedacht aan accountants en architecten. De kantoren mogen echter geen baliefunctie hebben (zoals makelaars en uitzend- of reisbureaus) en moeten ingepast (kunnen) worden op het bedrijventerrein. Inpassing is mogelijk bij de entree, of op de eerste verdieping van bestaande panden. Daarnaast moet voldaan worden aan de parkeernorm, die voor kantoren hoger is dan voor bedrijven.

Binnen het plangebied bevinden zich diverse functies die in strijd zijn met deze nota. Voor deze gevallen zal zoveel mogelijk worden aangesloten bij vigerende regelgeving.

Detailhandelsvisie Westland 2021-2026

In de Detailhandelsvisie “De kern is ondernemen” is het beleid vervat dat elke Westlandse kern, in ieder geval voor wat betreft het dagelijks winkelaanbod, over voldoende detailhandelsvoorzieningen dient te beschikken. De omvang van die voorzieningen is gerelateerd aan de omvang van de betreffende kern. Voorts is het beleid erop gericht om zoveel mogelijk detailhandelsomzet voor het Westland te behouden.

In de detailhandelsstructuurvisie worden de volgende beleidskeuzes benoemd:

  • 1. Een fijnmazige boodschappenstructuur met één bovenlokaal centrum (Naaldwijk);
  • 2. Concentratie van het winkelaanbod in de centra van de verschillende kernen met compactere centrumgebieden en een gemengd functieprofiel;
  • 3. Twee gebieden voor volumineuze artikelen: de woonboulevard in Naaldwijk en Wateringveldsche polder in Wateringen;
  • 4. Geen nieuwe ontwikkelingen buiten bestaande winkelgebieden, met uitzondering van specifieke activiteiten als gevolg van internetverkoop en detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit.

Om te komen tot een betere concentratie zijn de verschillende Westlandse kernen bekeken en de hoofdcircuits, transformatiegebieden en aanloopstraten benoemd. Er wordt gestuurd op het behalen van gestelde ambities.

Kantorenvisie

De Westlandse dienstensector ontwikkelt zich de afgelopen jaren sterk, mede als gevolg van de toename van bedrijventerreinen en door de schaalvergroting in de glastuinbouw. Dienstverleners verbeteren het productieproces en verhogen de efficiëntie van ondernemers. In de glastuinbouw is dit goed zichtbaar. Met minder werknemers wordt meer geproduceerd omdat de bedrijfsprocessen steeds beter georganiseerd worden. Een tweede grote vraag naar kantoorruimte komt van bestaande Westlandse kantoorgebruikers die, vaak als gevolg van fusies, nieuwe kantoorpanden bouwen. Wat betreft de vraag naar nieuwe kantoorruimte, richt de visie zich op kantoorlocaties.

Kansrijke locaties voor concentratie van kantoren zijn:

  • Tiendweg met in het verlengde Flora Holland;
  • Centrum Naaldwijk;
  • ABC Westland;
  • Knooppunt Westerlee.

Daarbij heeft volgtijdelijke ontwikkeling de voorkeur, waarbij de locatie Tiendweg prioriteit verdient.

 

Convenant klimaatadaptief bouwen Zuid-Holland (2018)

Nieuwbouwlocaties in Zuid-Holland worden zoveel mogelijk klimaatadaptief gebouwd, zodat ze bestand zijn tegen weersextremen als gevolg van klimaatverandering. Deze ambitie is vastgelegd in het convenant (overeenkomst) klimaatadaptief Bouwen. Dit is ondertekend door onder meer bouwbedrijven, gemeenten -waaronder Westland-, de provincie, waterschappen, maatschappelijke organisaties, financiers en projectontwikkelaars.


Klimaatverandering heeft grote impact op de leefomgeving en het aantal weersextremen neemt toe. Zuid-Holland staat voor een grote bouwopgave, tot 2025 zijn er in de provincie 100.000 nieuwe woningen nodig. Deze ontwikkelingen maken het van belang dat klimaatadaptief bouwen zo snel mogelijk de nieuwe norm wordt. Dit is concreet vertaald in het convenant klimaatadpatief bouwen in Zuid-Holland. Hierin zijn procesafspraken gemaakt gericht op het verminderen van de wateroverlast, hittestress, droogte en bodemdaling en het vergroten van de biodiversiteit. Het convenant is op 4 oktober 2018 van start gegaan. In de eerste fase van dit convenant is toegewerkt naar een minimaal programma van eisen voor nieuwbouw in relatie tot:

  • Hevige neerslag: Hevige neerslag leidt niet tot grote schade aan infrastructuur, gebouwen, eigendommen of groen in of buiten het plangebied;
  • Droogte: Langdurige droogte leidt niet tot verdroging of schade aan de gebouwde omgeving;
  • Hitte: Tijdens hitte biedt de bebouwd omgeving een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving;
  • Bodemdaling: Bodemdaling in bebouwd gebied blijft beperkt en betaalbaar;
  • Overstromingen: Bebouwde omgeving is bestand tegen overstromingen;
  • Biodiversiteit: Groenblauwe structuur en biodiversiteit worden versterkt op de planlocatie en in de directe stedelijke omgeving.

De gemeente Westland zal minimaal aan deze eisen voldoen en gebruikt daarmee het programma van minimale eisen uit het Convenant als uitgangspunt voor het realiseren van een klimaatadaptieve nieuwbouwwijk.

2.1.2 Regionaal beleid

Metropoolregio Den Haag-Rotterdam

In de metropoolregio Rotterdam Den Haag werken 23 gemeenten samen aan het verbeteren van de bereikbaarheid en het vernieuwen van de economie. Daarmee versterken ze onder meer de (internationale) concurrentiepositie van de regio. Met elkaar vormen deze 23 gemeenten het bestuur van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH).

Voor het overleg tussen de 23 gemeenten en het nemen van besluiten kent de MRDH de volgende besturen en commissies: het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de bestuurscommissie Vervoersautoriteit (Va), de bestuurscommissie Economisch Vestigingsklimaat (EV) en de voorzitter. Met 23 gemeenten, 2,3 miljoen mensen, 1,2 miljoen banen met werk voor 13,5% van de Nederlanders en een bijdrage van 15% aan het BNP is de metropoolregio een regio die er toe doet. Voor een grootstedelijke regio waar het goed wonen, werken en recreëren is, heeft de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) zichzelf twee belangrijke ambities gesteld: het vernieuwen van economie en het verbeteren van de bereikbaarheid. Het Rijk gaf de Metropoolregio Rotterdam Den Haag de status van vervoerregio. En daarmee ook wettelijke taken rond verkeer en vervoer. Aan het begin van elke nieuwe bestuursperiode (elke vier jaar) stelt het bestuur een regionale strategische agenda vast, van waaruit de regionale vraagstukken worden opgepakt. De huidige strategische agenda loopt tot en met 2022.

 

Regionale Kantorenstrategie Haaglanden

De Regionale Kantorenstrategie Haaglanden gaat in op de segmentering en programmering van kantorenlocaties in Haaglanden. Deze kantorenstrategie vormt de basis voor het regionale beleid ten aanzien van de (her)ontwikkeling van kantorenlocaties tot aan 2020 en geeft mede invulling aan het RSP. Het RSP komt tot de conclusie dat het geplande aanbod van kantoren, de behoefte tot 2010 overstijgt. Ten aanzien van geplande ontwikkelingen na 2005 wordt gesteld dat de realisatie hiervan moet worden afgewogen ten opzichte van bewegingen in de bestaande voorraad kantoren.

Er is voldoende aanbod van gemengde bedrijvenzones waardoor blijvend ruimte kan worden geboden aan een diversiteit van bedrijven. Tevens zijn er voldoende mogelijkheden voor vermenging van verschillende werkfuncties.

2.1.3 Provinciaal beleid

Het omgevingsbeleid Zuid-Holland is op 1 april 2019 in werking getreden. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid.

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan wordt richting gegeven door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit provinciale opgaven en belangen. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de provinciale verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma's en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.

Introductie op het omgevingsbeleid: de ruimtelijke hoofdstructuur

Zuid-Holland wil slim en schoon zijn. Klimaatverandering heeft in het laaggelegen deltagebied grote ruimtelijke, economische en sociale gevolgen. Als open economie is Zuid-Holland gevoelig voor gevolgen van globalisering. De segregatie neemt toe. De energie-intensieve economie heeft, zoals ook benoemd in het klimaatakkoord van Parijs, alleen toekomst als wordt overgegaan tot verduurzaming. De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving: naar een klimaatbestendige delta, naar een nieuwe economie (the next level), naar een levendige meerkernige metropool, energievernieuwing, best bereikbare provincie en gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.

Belangrijk om de ambities waar te kunnen maken zijn innovatieve oplossingen voor waterberging en het voorkomen van hittestress, de overstap van een fossiele naar een circulaire economie, het uitbreiden van warmtenetten, een forse woningopgave en de verduurzaming van woningen, vitale kernen, het aanpakken van verkeersknelpunten, het versterken van openbaar vervoer en gebruik van de fiets en de kwaliteit van de leefomgeving versterken door natuur, water, recreatie, cultureel erfgoed en economie in samenhang te bezien.

De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Ag01-VA01_0005.png"

figuur 3: de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur (uitsnede Westland)

Gemeente Westland laat zich kenmerken door de glastuinbouw (Greenport Westland) omringd door kust, natuur en stedelijk groen met daarbinnen woonkernen en logistieke overslagpunten. Naaldwijk is als regiokern aangewezen. Wateringen behoort tot de stedelijke agglomeratie. Nabij de vestiging van Flora Holland is een kenniscentrum aangegeven.

Wat betreft mobiliteit is een (boven) regionale HOV-net busroute voorzien van Den Haag, via Naaldwijk naar Maassluis, alwaar op het HOV-net kan worden aangesloten richting Rotterdam. De greenport wordt benoemd als volwassen cluster dat tot de wereldtop behoort. Deze positie moet behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden. Er wordt gestreefd naar synergie van mainport Rotterdam en de greenports. De groene ruimte heeft intrinsieke waarde en het kustlandschap vormt mede de grondslag voor de identiteit van de bebouwde en groene ruimte. De provincie zet in op de groenblauwe structuur om groene kwaliteiten binnen en buiten stedelijk gebied te versterken en de samenhang tussen parken, recreatiegebieden, natuurgebieden en agrarisch landschap te vergroten.

Omgevingsverordening

Regels aangaande bestemmingsplannen bv. met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit, de ladder voor duurzame verstedelijking en voor ruimtelijke ontwikkelingen als stedelijke ontwikkelingen, kantoren, bedrijven, detailhandel, glastuinbouwgebied, infrastructuur, veiligheid, natuur en cultureel erfgoed zijn opgenomen in de Omgevingsverordening. De regels zijn van overeenkomstige toepassing op ruimtelijke initiatieven waarvoor een zogenaamde 'grote buitenplanse afwijking' wordt doorlopen. Op grond van de regels die zijn gesteld voor natuur, is voor Westland het volgende gebied aangewezen als ecologische verbindingen binnen het Natuurnetwerk Nederland:

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Ag01-VA01_0006.png"

figuur 4: uitsnede provinciale kaart Natuurnetwerk Nederland

Programma Ruimte

Een intensiever gebruik van steden en dorpen vergroot het draagvlak voor openbaar vervoer. Andersom kan de capaciteit op het infrastructuurnetwerk helpen om keuzes te maken waar en wanneer er verdicht en geconcentreerd kan worden. De provincie streeft er naar de agglomeratiekracht te vergroten. Stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Op de kaart 'woningbouwlocaties, bedrijventerreinen en andere stedelijke ontwikkelingen' (ook wel genoemd: '3ha kaart') zijn nog te ontwikkelen locaties voor deze doeleinden groter dan 3 ha buiten BSD opgenomen. Als een locatie hier is opgenomen, betekent dit dat de provincie op hoofdlijnen geen bezwaar heeft tegen de betreffende ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Ag01-VA01_0007.png"

figuur 5: de '3ha kaart'

Op de kaart zijn, indicatief, woningbouwlocaties weergegeven die gelegen zijn buiten het bestaand stads- en dorpsgebied en meer dan 3 hectare groot zijn. Op de kaart staat zowel harde als zachte capaciteit buiten BSD. Met deze toevoeging wordt invulling gegeven aan bestuurlijke continuïteit.

Woningbouwlocaties die voor Westland zijn opgenomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Ag01-VA01_0008.png"

Bedrijventerreinen die zijn opgenomen op de '3ha kaart' zijn Bovendijk Kwintsheul, Uitbreiding ABC Poeldijk (beide als 'zachte capaciteit') en Honderdland fase 2 Maasdijk en Trade Parc Westland Naaldwijk (beide als 'harde capaciteit'). Als 'andere stedelijke ontwikkelingen is nog opgenomen de Horti Campus in Honselersdijk.

2.1.3.1 Afwijken middels 6.15 Omgevingsverordening

Een bestemmingsplan voor gronden binnen het glastuinbouwgebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 11 in bijlage II, laat alleen glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven toe, alsmede de daarbij behorende voorzieningen en voorzieningen voor energieopwekking.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Ag01-VA01_0009.png"

figuur 6: provinciale kaart met Greenport Westland (kaart 11 bijlage 2 Omgevingsverordening)

Bij uitzondering kan een bedrijf worden toegelaten dat behoort tot de keten glastuinbouw en een bijdrage levert aan de ontwikkeling van het glastuinbouwgebied als internationaal centrum voor teelt, kennis en handel van glastuinbouwproducten indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied. In geval van zwaarwegende belangen en er geen andere reële mogelijkheid is, kan bij uitzondering ook een andere ontwikkeling mogelijk gemaakt worden. Tenslotte kan de begrenzing van het glastuinbouwgebied in beperkte mate worden aangepast.

2.1.4 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. 

 

Doelen

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Ag01-VA01_0010.jpg" 

Figuur - Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur

 

Nationale belangen

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Met de komst van de Omgevingswet die vanaf 2022 in werking zal treden, is het van belang dat de ruimtelijke opgave in lijn is met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De eerste NOVI is vastgesteld in 2021. De NOVI bestaat uit één Rijksvisie op de leefomgeving. Het uitgangspunt van dit beleidsdocument is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in een samenhangend geheel. De NOVI schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050. Om dit te realiseren is collectieve verantwoordelijkheid van alle overheden van belang.

Het Rijk benoemt in de NOVI 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid en vermeldt hierbij de opgaven en de rol van het Rijk bij het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven worden samengebracht in vier prioriteiten. Deze prioriteiten vormen complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Deze prioriteiten zijn:

  • Naar een duurzame en concurrerende economie;
  • Naar een klimaatbestendige en klimaatneutrale samenleving;
  • Naar een toekomstbestendige en bereikbare woon- en werkomgeving;
  • Naar een waardevolle leefomgeving.

Deze vier opgaven kunnen alleen in samenhang verder worden gebracht wanneer aandacht is voor thema's die hier dwars doorheen lopen, zoals omgevingskwaliteit, gezondheid, cultuurhistorie, klimaatadaptatie, water, bodem, (nationale) veiligheid en milieukwaliteit.

Een gezonde leefomgeving die zo min mogelijk negatieve invloed heeft op de gezondheid is volgens het Rijk van belang. De omgeving dient uitnodigend te zijn voor gezond gedrag en dient een plek te zijn waar inwoners zich prettig voelen.

De omvang van de vraag is afhankelijk van de het tempo van economische groei, maar ook van de specifieke bedrijfstaksamenstelling per regio, omdat de ramingen voor verschillende bedrijfstakken uiteenlopen. Het Rijk stelt dat een zorgvuldige raming van ruimtebehoefte- en aanbod van groot belang is. Om voldoende ruimte voor economische activiteit te faciliteren en deze optimaal te benutten, stellen overheden regionale programma's en transitieagenda's op.

Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen en (groot)winkelbedrijven moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk. Deze locaties moeten goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken.

2.1.5 Conclusie

De ontwikkeling is in overeenstemming met de beleidskaders van de verschillende overheden.

2.2 Ruimtelijk-functionele structuur

2.2.1 Ruimtelijke aspecten

Bestaande situatie

Het projectgebied is gelegen aan de Poeldijkseweg 36 te Wateringen. Het gebied is kadastraal bekend als gemeente Westland, sectie A, nummers 7950 en 7515. Het heeft een oppervlakte van 2.035m2. Op onderstaande afbeelding is de grens van het projectgebied met rood aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Ag01-VA01_0011.png"

Het projectgebied ligt aan de Poeldijkseweg. Deze weg kenmerkt zich als lint met een grote diversiteit aan woningen. Aan de westzijde van het projectgebied staan vooral vrijstaande woningen van verschillende architectuur. Aan de oostzijde van het projectgebied staan vooral rijwoningen met accenten door dwarskappen. Op onderstaande afbeelding zijn enkele foto’s van bestaande vrijstaande woningen in de omgeving weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Ag01-VA01_0012.png"

Het noordelijke deel van het projectgebied is in gebruik als wonen met tuin. Er staat een woning van één bouwlaag met een kap. Het perceel wordt ontsloten via de Poeldijkseweg. Op het zuidelijke deel staat een kas die in gebruik is voor hobbymatige teelt van druiven. Tussen de twee percelen staat een woning. Deze woning blijft behouden. Op onderstaande afbeelding is een aantal foto’s van de bestaande situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Ag01-VA01_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Ag01-VA01_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Ag01-VA01_0015.png"

Ten zuidwesten van het projectgebied ligt een watergang. Langs de waterkant ligt een jaagpad. Dit pad werd vroeger gebruikt om schepen vooruit te trekken. Dit voorttrekken werd jagen genoemd en geschiedde bij ongunstige wind en tegenstroom. Dit pad is van cultuurhistorisch belang. De overzijde van de watergang is ingericht als openbaar groen.

Toekomstige situatie

De bestaande woning en de kas worden gesloopt. Hiervoor in de plaats worden drie woningen gerealiseerd. Op onderstaande afbeelding is de nieuwe situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Ag01-VA01_0016.png"

Er worden in totaal drie vrijstaande woningen gerealiseerd. Aan de Poeldijkseweg worden twee woningen voorzien van twee bouwlagen met een kap. De goothoogte bedraagt ca. 6,1 meter en de nokhoogte ca. 10,1 meter. De oriëntatie van deze woningen is gericht op de Poeldijkseweg. De gevellijn van de woningen sluit aan op de gevellijn van de naastgelegen rijwoningen. De ontsluiting van deze percelen vindt plaats via De Wijngaard. De bestaande ontsluiting op de Poeldijkseweg wordt opgeheven. Dit komt de verkeersveiligheid ten goede. Parkeren vindt plaats binnen het projectgebied.

Op het achterste deel van het projectgebied wordt één vrijstaande woning van twee bouwlagen met een kap gerealiseerd. De goothoogte bedraagt ca. 6,1 meter en de nokhoogte ca. 10,1 meter. De woning is georiënteerd op De Wijngaard. Parkeren vindt plaats op eigen terrein. De ontsluiting vindt plaats via De Wijngaard. Vanwege het zicht op de rijbaan wordt er een lage erfafscheiding van maximaal 0,5 meter hoog gerealiseerd op de erfgrens met de woning op nummer 17. Met de situering van de nieuwe woningen wordt voldoende afstand gecreëerd tot de zijdelingse perceelgrenzen.

Aan de Poeldijkseweg wordt nieuw groen gerealiseerd. Dit komt de biodiversiteit ten goede. Vanwege het cultuurhistorisch belang blijft het jaagpad behouden. Op onderstaande afbeelding zijn impressies van de nieuwe woningen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Ag01-VA01_0017.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Ag01-VA01_0018.png"

Bij het ontwerp van de woningen is aansluiting gezocht bij de bestaande vrijstaande woningen in de omgeving. De nieuwe woningen sluiten hierdoor aan op de bestaande architectuur en voegen zich goed in de omgeving.

2.2.2 Verkeer

Vanuit het oogpunt van Verkeer is dit initiatief getoetst op de volgende aspecten:

  • Parkeernormering;
  • Verkeerstechnische inrichting;
  • Uitwegvergunning

Parkeernormering:

Op grond van het vigerende bestemmingsplan wordt het initiatief getoetst aan de Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018. Het initiatief leidt tot de onderstaande berekening:

De parkeereis voor een vrijstaande woning in gebied Westland Overig is 2,5 parkeerplaatsen per woning.

Kavel 1 en 2 hebben beide een dubbele oprit (telt mee voor 2 parkeerplaatsen) en nog 4 extra plaatsen voor de bewoners/bezoekers.

Kavel 3 heeft een dubbele oprit, met daarachter nog ruimte voor een 3e auto. Dit telt niet mee als 3 parkeerplaatsen, maar als er bezoek aanwezig is kunnen er wel 3 auto's staan.

Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm.

Conclusie voor wat betreft de parkeernormering:

Het initiatief voorziet conform de van toepassing zijnde parkeernorm(en) op alle te onderscheiden momenten van de dag/week in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein. Het initiatief voldoet daarmee aan de Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018 en is daarmee op dat punt passend binnen het bestemmingsplan.

Verkeerstechnische inrichting:

De maatvoering van opritten is getoetst aan de hand van de tabel behorende bij artikel 5, derde lid, van de Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018. Uit deze toets blijkt dat de er voldoende ruimte op de oprit is om te parkeren.

De parkeervakken tegenover de woningen worden 5m diep uitgevoerd. De rijbaan wordt 5,5 m breed uitgevoerd wat gewenst is voor de parkeermanouvre.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Ag01-VA01_0019.png"

2.3 Gebiedsvisie

2.3.1 Stedenbouwkundige randvoorwaarden

Het plan voorziet in de bouw van 3 vrijstaande woningen aan de Wijngaard te Kwintsheul (aangevraagd als Poeldijkseweg nabij 36 te Wateringen). Binnen het plan/de percelen wordt woning 36 gesloopt, woning 17 blijft in de nieuwe situatie behouden. De 2 woningen aan de voorzijde zullen worden georiënteerd richting de Poeldijkseweg en/of richting het water. De woning aan de achterzijde zal worden georiënteerd richting de nieuwbouwwijk. Aansluitend op de reeds bestaande woning 17.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Ag01-VA01_0020.png"

Bestaande situatie

In de bestaande situatie is sprake van 2 woningen op het perceel Poeldijkseweg nabij 36 te Kwintsheul. Deze 2 woningen zijn gesitueerd op een groot perceel en een verschil in rooilijn ten opzichte van de gerealiseerde nieuwbouwwijk. Voor de ontwikkeling wordt de verouderde woning 36 gesloopt. Woning 17 blijft behouden. Deze woning is georiënteerd richting de nieuwbouwwijk. De woning heeft een groot oppervlakte aan bijgebouw.

Argumentatie

Er is binnen dit bouwplan eerder gesproken over een ontwerp waarbij de 4 woningen naast elkaar worden gerealiseerd. Waarbij deze georiënteerd zijn op de Wijngaard. Dit heeft zowel vanuit initiatiefnemer als vanuit stedenbouw niet de voorkeur omdat:

- De kavels hierdoor smal worden, waardoor de woningen dicht op elkaar komen te staan;

- Dichtzetten van zijdelingse perceelgrens mogelijk door middel van aanbouwen;

- Afwijken van de voorgevellijn bestaande woningen Poeldijkseweg en nieuwbouw;

- Kavel noordzijde heeft mogelijk te veel hinder op het vlak van geluid en milieu, vanwege de ligging te dicht aan de Poeldijkseweg.

Hierop volgend is initiatiefnemer doorgegaan met een ontwerp waarbij 3 woningen worden gerealiseerd. De 2 woningen aan de noordzijde zijn georiënteerd richting de Poeldijkseweg. Waarbij de woning die tevens grenst aan het water een zijbeuk heeft. Welke prominenter aanwezig is vanwege deze oriëntatie richting de watergang. In de oriëntatie van de rooilijn is de aansluiting gezocht met het nieuwbouwblok aan deze zijde. De aanbouw van woning nummer 1 is aan de andere kant gesitueerd. Waardoor deze minder prominent aanwezig is. En de oprit in lijn komt te liggen met de gecentreerde parkeerplaatsen in het groen. Waardoor een rustiger beeld en meer groen kan worden gerealiseerd.

Woning 3 aan de zuidzijde wordt georiënteerd richting de nieuwbouwwijk. Hierdoor wordt de aansluiting gezocht met de bestaande woning 17. Welke in de nieuwe situatie behouden blijft.

Het cultuurhistorische Jaagpad zal van de woningen worden afgescheiden door middel van een haag om de kavels. En een poort voor toegang tot de kavel via de achterzijde. Hierdoor blijft de waarde van het pad behouden.

Vanuit stedenbouw zijn eerder de volgende aanpassingen aan initiatiefnemer meegegeven:

- Het verplaatsen van de aanbouw van woning nummer 1;

- Het centreren van de parkeerplaatsen;

- Aaneengesloten stukken groen langs de Poeldijkseweg;

- De afscheiding van het Jaagpad middels een haag met poorten.

De aanpassingen van initiatiefnemer komen overeen met de meegegeven stedenbouwkundige randvoorwaarden.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Milieueffectrapportage

3.1.1 Wettelijk kader

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

3.1.2 Onderzoek

Woningbouw kan vallen onder onderdeel D (11.2): ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. Voorliggend initiatief (het toevoegen van twee wooneenheden) blijft ruim onder de gestelde oppervlakten en aantallen. Hierdoor is het initiatief niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.

In haar uitspraken van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694, en 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2414, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwogen dat het antwoord op de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit mer, afhangt van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol.

De nieuwe woningen worden op passende wijze in de omgeving opgenomen. Het projectgebied ligt aan de Poeldijkseweg. Deze weg kenmerkt zich als lint met een grote diversiteit aan woningen. Aan de westzijde van het projectgebied staan vooral vrijstaande woningen van verschillende architectuur. Aan de oostzijde van het projectgebied staan vooral rijwoningen met accenten door dwarskappen. Met het toevoegen van de woningen wordt de lintbebouwing gecontinueerd. Er wordt aangesloten op de bestaande bebouwing in de omgeving en het straatprofiel.

Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:729) kan een dergelijk kleinschalig initiatief niet worden aangemerkt als stedelijk ontwikkelingsproject. Er is weliswaar sprake van geringe toename aan bebouwing en het gebruik verandert. Maar de woningen worden gerealiseerd binnen bestaand bebouwd gebied en het ruimtebeslag is beperkt. Als gevolg hiervan hoeft voor het initiatief dan ook geen vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden doorlopen.

3.1.3 Conclusie

Gelet op de kenmerken van het initiatief en de locatie zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Alternatieven hoeven dan ook niet te worden afgewogen. Het initiatief is niet m.e.r.-plichtig. Ook hoeft er geen vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden doorlopen.

3.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen (artikel 3.1.6 lid 2). De Ladder is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Het doel van de ladder is een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

Wanneer een ruimtelijk plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt dient het initiatief te worden getoetst aan de ladder. De ladder heeft betrekking op ontwikkeling van woningbouw, kantoren, bedrijven, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen.

Een ruimtelijke onderbouwing dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Beoordeling

Er worden drie nieuwe woningen gerealiseerd. Omdat er al één woning aanwezig is binnen het projectgebied worden er twee wooneenheden toegevoegd. Gelet op de uitspraak van de Raad van State op 24 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4720) kan worden geconcludeerd dat het initiatief te klein is om te spreken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De uitspraak gaat over een bestemmingsplan dat het inpassen van acht woningen mogelijk maakt. Hierbij oordeelde de Raad van State dat een dergelijke kleinschalige ontwikkeling niet gezien kan worden als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 Bro.

Omdat het toevoegen van twee wooneenheden niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling hoeft niet te worden getoetst aan de ladder.

3.3 Bedrijven en milieuzonering

3.3.1 Wettelijk kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden beoordeeld of er voldoende afstand wordt gehouden tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen).

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft een Handreiking Bedrijven en milieuzonering opgesteld. In deze handreiking wordt aangegeven hoe door middel van milieuzonering de afstand tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies voldoende blijft. Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. De in de handreiking opgenomen afstanden zijn indicatief en kunnen per gebiedstype, waarin de ontwikkeling zal plaatsvinden, verschillen. Hierbij is het uitgangspunt dat deze afstanden gemotiveerd worden toegepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Ag01-VA01_0021.png"

3.3.2 Onderzoek

In de directe omgeving van het projectgebied komen naast woningen meerdere functies voor: groen, maatschappelijk en agrarisch. Op basis hiervan kan worden uitgegaan van de toekenning van gemengd gebied. De richtafstanden kunnen hierdoor met één afstandsstap worden verlaagd.

Invloed plan op de omgeving

Het initiatief voorziet in het slopen van een bestaande woning en kassen. Hiervoor in de plaats worden driewoningen gerealiseerd. Het project gebied ligt in een stedelijk gebied/ woonwijk. Er is hierdoor geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op plan

Op ca. 45 meter van het projectgebied ligt een glastuinbouwbedrijf. In de Handreiking Bedrijven en milieuzonering wordt glastuinbedrijf aangeduid als milieucategorie 2. Hiervoor geldt, in een gemengd gebied, een richtafstand van 10 meter tot aan een gevoelige functie zoals een woning. Aan de richtafstand wordt voldaan.

Op ca. 10 meter van het projectgebeid ligt een ‘historische druivenkwekerij’. Dit kan worden aangemerkt als een milieucategorie 1 bedrijf. Hiervoor geldt, in een gemengd gebied, een richtafstand van 0 meter tot aan een gevoelige functie zoals een woning. Aan de richtafstand wordt voldaan.

3.3.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.4 Geluid

3.4.1 Wettelijk kader

Wet geluidhinder

Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.

3.4.2 Onderzoek

Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai ter plaatse van het plangebied aan de Poeldijkseweg 36 te Wateringen. (Bijlage 2 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai)

Initiatiefnemer is voornemens om aan de Poeldijkseweg 36 te Wateringen over te gaan tot de ontwikkeling en de bouw van een drietal nieuwe woningen. Het onderzoek is derhalve uitgevoerd ten behoeve van een juridisch-planologische procedure.

Het plangebied ligt in de akoestische aandachtzone van de Poeldijkseweg (N464), De Wijngaard, De Ranken en het Groenepad//Hollewatering. De Poeldijkseweg (N464) betreft een zoneplichtige weg. De overige wegen betreffen 30 km/h wegen. Hiertoe is de geluidbelasting bepaald op de nieuw te bouwen woningen en getoetst aan de geldende geluidsnormen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Ag01-VA01_0022.png"

Uit het onderzoek blijft dat de toetsingswaarde als gevolg van wegverkeerslawaai ten hoogste 59 dB Lden bedraagt als gevolg van de Poeldijkseweg (N464). Aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden wordt niet voldaan. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB Lden conform artikel 83 lid.2 wordt niet overschreden.

Hogere waarde procedure

Omdat er sprake is van een binnenstedelijke situatie, geldt ter plaatse van de te projecteren woningen voor het aspect wegverkeerslawaai een voorkeursgrenswaarde op de gevel van 48 dB Lden, met een maximale ontheffingswaarde van 63 dB Lden conform artikel 83 lid.2 Wgh. Om die reden dienen ontheffingswaardes te worden aangevraagd vanwege wegverkeerslawaai middels een hogere waarde procedure.

Aanvullend onderzoek

In het kader van het Besluit bouwen leefomgeving is een aanvullend akoestisch onderzoek naar geluidwering van de gevel uitgevoerd (Akoestisch onderzoek geluidwering gevel), deze bijlage is los bijgevoegd bij de vergunning. Volgens het Bouwbesluit dient de karakteristieke geluidwering van de gevel voor verblijfsgebieden in een woning minimaal de in het vastgestelde hogere-waardenbesluit opgenomen hoogst toelaatbare geluidbelasting minus 33 dB te bedragen.

Uit onderzoek blijkt dat de geluidwering van de gevel in alle verblijfsgebieden voldoet aan de gestelde normering.

3.4.3 Conclusie

Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor onderhavige ruimtelijke onderbouwing.

3.5 Luchtkwaliteit

3.5.1 Wettelijk kader

Wet luchtkwaliteit

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor
zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde   Geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 ìg/m³   2010 t/m 2014   
    jaargemiddelde concentratie   40 ìg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)1)   jaargemiddelde concentratie   48 ìg/m³      
    jaargemiddelde concentratie   40 ìg/m³   vanaf 11 juni 2011  
    24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 75 ìg/m³       
    24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg/m³   vanaf 11 juni 2011  

1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a); 
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1); 
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2); 
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c); 
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

 

Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10; 
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

3.5.2 Onderzoek

Er worden drie nieuwe woningen gerealiseerd. Omdat er al één woning aanwezig is binnen het projectgebied worden er twee wooneenheden toegevoegd. Gelet op het aantal draagt het project 'Niet in betekende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging waardoor het niet hoeft te worden getoetst aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen.

Wel dient er worden aangetoond dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Vanuit de wet Milieubeheer worden de volgende grenswaarden gesteld:

  • de grenswaarde jaargemiddelde concentratie van PM10 is 40 µg/m³;
  • de grenswaarde jaargemiddelde concentratie van PM2,5 is 25 µg/m³;
  • de grenswaarde jaargemiddelde concentratie van NO2 is 40 µg/m3 en een uurgemiddelde concentratie van 200 µg/m3. De uurgemiddelde grenswaarde mag niet vaker dan 18 keer per jaar worden overschreden.

Het RIVM heeft Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten van Nederland waarop de concentratie van fijnstof en stikstofdioxide geraadpleegd kan worden. Op onderstaande afbeeldingen zijn de concentraties weergeven.

Met rode cirkel is globaal de locatie van het projectgebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Ag01-VA01_0023.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Ag01-VA01_0024.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Ag01-VA01_0025.png"

De jaargemiddelde concentraties ter plaatse van het projectgebied zijn conform de GCN-kaart voor fijnstof PM1016,03 µg/m³, voor PM2,5 8,17 µg/m³ en voor stikstofdioxide NO2 20,55 µg/m³. De concentraties blijven ruim onder de grenswaarden uit de wet Milieubeheer. Hierdoor kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat

3.5.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg.

3.6 Externe veiligheid

3.6.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.


Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de daarop gestoelde regelingen vereist. Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de betreffende regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (iso)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.

3.6.2 Onderzoek

Inleiding

Externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.


In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het ruimtelijk besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.


In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.


Met het oog op de Modernisering Omgevingsveiligheidsbeleid van het Rijk wordt het accent verlegd van de risicobenadering naar een effectbenadering. Vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet zijn in dat verband de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations (Stcrt. 2016, 31453) en de Circulaire externe veiligheid LNG-tankstations (Stb. 2015, 3125) gepubliceerd en in werking getreden.

Risicovolle inrichtingen

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn milieukwaliteitseisen geformuleerd ter bescherming van de mens tegen de kans om te overlijden als gevolg van het vrijkomen of ontstaan van gevaarlijke stoffen bij een ongeval in een bedrijf of ander risicovol object. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR. De aan te houden veiligheidsafstanden zijn voor nader beschreven situaties vastgelegd in de Regeling externe veiligheid inrichtingen. Voor overige gevallen dient de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour te worden berekend.


Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.


In de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations wordt onderscheid gemaakt tussen (beperkt) kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten. De effectafstanden zijn respectievelijk 60 m en 160 m, gerekend vanaf het LPG-vulpunt. Tot de zeer kwetsbare objecten behoren verblijfsfuncties voor mensen die beperkt zelfredzaam zijn zoals ziekenhuizen en kinderdagverblijven. De circulaire is niet van toepassing op het vaststellen van een conserverend bestemmingsplan. De circulaire geldt evenmin voor zeer kwetsbare, kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten die al binnen de betreffende contouren aanwezig zijn. De effectafstanden voor LNG-tankstations zijn afhankelijk van de aanwezige veiligheidsvoorzieningen. De systematiek is vergelijkbaar met die voor LPG-tankstations.

In de nabijheid van het projectgebied bevinden zich geen risicovolle activiteiten binnen inrichtingen en Beviinrichtingen.


Vervoer gevaarlijke stoffen

Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.


De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In regio Haaglanden zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens tussen Leidschendam-Voorburg en Zoeterwoude (wegvakken Z8 en Z7), en de A13, tussen knooppunt Ypenburg en Delft-Zuid (wegvakken Z29 en Z113), basisnetafstanden vastgelegd.


Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.


Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in
werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling).
Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).


Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord. Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.


In de toelichting moet worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid). Deze verplichting geldt ongeacht of het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de betreffende transportroutes. Op het vraagstuk zelfredzaamheid moet worden ingegaan wanneer (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het invloedsgebied van een dergelijke weg zijn geprojecteerd.

Het projectgebied ligt op circa 15 meter van de N464 (Poeldijkseweg). Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Omdat de locatie binnen 200 meter van de route ligt moet het groepsrisico worden verantwoord. De plaatsgebonden risicocontour vormt geen belemmering voor het bouwen van de woningen. Deze contour ligt op de weg.

In de directe omgeving bevindt zich een woonwijk. Door de toename van twee wooneenheden in het gebied stijgt het aantal personen minimaal. Dit vanwege de aanwezige hoge persoonsaantallen die al aanwezig zijn in het gebied, is het niet de verwachting dat de oriëntatiewaarde wordt overschreden. Er is een kwalitatieve analyse aan de hand van vuistregels uitgevoerd om dit inzichtelijk te maken. Na het toepassen van vuistregels is gebleken dat het groepsrisico kleiner is dan 10% van de oriëntatiewaarde, zowel in de huidige als de toekomstige situatie. Daarom kan volgens art. 8 van het Bevt een verdere verantwoording van het groepsrisico achterwege blijven. Conform art. 7 van het Bevt is het bestuur van de veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen. Veiligheidsregio Haaglanden heeft de volgende maatregelen geadviseerd:

  • (Afschakelbare) ventilatie
    Indien in objecten een ventilatievoorziening aanwezig is of wordt gerealiseerd, heeft het afsluiten en/of afschakelen van deze afschakelbare ventilatie een positieve invloed op het beperken van de schadelijke effecten van de vrijgekomen stoffen, binnen objecten ongeacht het incident dat plaats vindt (van een ‘gewone’ brand tot een incident met een risicobron in het kader van externe veiligheid). Daarom is het van belang dat in het object met ventilatievoorziening, deze ventilatie met een eenvoudige handeling kan worden uitgeschakeld of afgesloten. Hiermee kunnen de gevolgen bij het vrijkomen van giftige stoffen in het object worden beperkt. Dit mag ook een handmatige handeling zijn. Het is daarbij van belang dat ook eventuele ramen en ventilatieopeningen kunnen worden gesloten.
  • Risicocommunicatie
    Om ervoor te zorgen dat mensen goed voorbereid zijn en weten hoe ze moeten reageren bij een ongeval met één of meerdere risicobronnen, is het van belang dat zij hier vooraf over worden geïnformeerd. Hiervoor is er op regionaal niveau een risicocommunicatie-campagne ontwikkeld met een brede range aan middelen die ingezet kan worden. Om de bewoners, het personeel en/of de vaste bezoekers binnen het plangebied te informeren over de verschillende risicobronnen, risico’s en gevaren, de wijze van alarmeren en de wenselijke manier van reageren tijdens incidenten kan de gemeente voor dit plangebied mogelijk gebruik maken van hulpmiddelen die zijn ontwikkeld of beschikbaar zijn.


Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.


De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.


Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan kan worden met een beperkte verantwoording:

  • 1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of
  • 2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

In de nabijheid van het projectgebied liggen geen relevante buisleidingen.

Explosieven

Uit de kaart conventionele explosieven van de gemeente Westland blijkt dat er binnen het plangebied geen conventionele explosieven aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Ag01-VA01_0026.png"

Uitsnede Explosievenkaart Westland

3.6.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering.

3.7 Water

3.7.1 Wettelijk kader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);

Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);

Waterwet.

Nationaal waterplan

Provinciaal:

Provinciaal Waterplan;

Visie Ruimte en Mobiliteit;

Verordening Ruimte en de waterverordening Zuid-Holland.


Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.

Nationaal Waterplan

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;

Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;

Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;

Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;

Nederlanders leven waterbewust.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie sluit aan op de uitgangspunten van het Nationaal Waterplan en vult deze op onderdelen aan. Uitgangspunten zijn het verbeteren van de waterkwaliteit, het voorkomen van wateroverlast, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.

 

Provinciaal beleid

Het provinciaal waterbeleid voor de periode 2016-2021 bestaat uit: de Visie Ruimte en Mobiliteit, Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) 2016 - 2021 en onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 - 2015.

In de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) zijn de ruimtelijke componenten opgenomen van het waterbeleid. Hoofdstuk 4 geeft de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid:

  • de ambitie om een duurzaam, concurrerende en leefbare Europese topregio te zijn. De Provincie bevordert de transitie naar een water -en energie efficiënte samenleving. Daar spelen het verbeteren van toekomstwaarde, de gebruikswaarde en de belevingswaarde een belangrijke rol;
  • aan het watersysteem worden grote uitdaging gesteld door verzilting, klimaatverandering, inklinking, veranderd ruimtegebruik en de daarbij passende veranderingen van het watersysteem;
  • het beter benutten van de kansen en natuurlijke kwaliteiten van de bodem en de ondergrond is tevens een speerpunt van het provinciaal waterbeleid;
  • tenslotte door een verandering naar een duurzame voorziening in de energiebehoefte kan worden ingezet op een energie-efficiënte samenleving.

De doelen, maatregelen en afspraken voor de kwaliteit van het water van grond- en oppervlakte water zijn opgenomen het Stroomgebied beheerplan Rijn-West 201-2015 (SGB-1). Voor opvolgende periode 2016-2021 is het SGB-2 op 22 december 2014 gereedgekomen. De invulling van de verantwoordelijkheid in dit SGB-2 is vastgelegd in de KRW 2016-2021.

Het Waterplan Zuid-Holland 2015 was van kracht tot 22 december 2015. Op grond van artikel 48 Waterwet moet het plan om de zes jaar door de Provinciale Staten worden herzien. Het is niet noodzakelijk om een nieuw plan vast te stellen. Voldaan kan worden met het nemen van een planherzieningsbesluit. Dit besluit is genomen op 29 juni 2016 en bekend gemaakt op 8 juli 2016.

De onderdelen 'Waarborgen waterveiligheid (hoofdstuk 4)' en 'Realiseren mooi en schoon water (hoofdstuk 5)' en 'operationeel grondwaterbeleid (bijlage 7)' van het Waterplan 2015 blijven van kracht.

De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (Visie Ruimte en Mobiliteit), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (Verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (Uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn bijvoorbeeld regels opgenomen met betrekking tot regionale keringen in bestemmingsplannen. Daarnaast is de Waterverordening Zuid-Holland van belang. Daarin zijn onder meer veiligheidsnormeringen voor regionale keringen en waterkwantiteitsnormen opgenomen. De waterkwantiteitsnormen geven aan, waar de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit op ingericht moeten zijn. Deze normen definiëren de gemiddelde overstromingskans vanuit het oppervlaktewater per jaar van daarbij aan te wijzen gebieden. Het beschermingsniveau verschilt per vorm van landgebruik en is gerelateerd aan de economische waarde van landgebruik en de te verwachten schade bij overstromingen. De waterkwaliteitsnormen zijn gerelateerd aan het landgebruik en daarmee bepalend voor de mogelijkheden, die het bestemmingsplan biedt.

De provincie heeft samen met de gemeente Den Haag en Westland een Visie Vaartenland opgesteld, een visie op hoe de vaartenstructuur in Westland en Den Haag recreatief/toeristisch en economisch elkaar kan versterken. Het project Westlandse Waterlijnen heeft de provincie in samenwerking met heel veel stakeholders uit het gebied ten westen van het Rijn-Schiekanaal opgesteld (Westland, Den Haag, Delft, Midden-Delfland, Schiedam, Vlaardingen en Maassluis). Dit heeft een wensenlijst met een soort top 5 opgeleverd, met betrekking tot versterking van de vaarrecreatie en economische spin-off, waar burgers, verenigingen en ondernemers hun zinnen op hebben gezet. Verder is in de Visie Ruimte en Mobiliteit aangegeven dat de juridische borging en versterking van het vaarnetwerk overgedragen is aan de gemeenten die hierop hun lokale beleid en bestemmingsplannen moeten aanpassen.

 

Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021 'Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap'. In dit Waterbeheerplan 5 (WBP 5) heeft het Hoogheemraadschap van Delfland (Delfland) zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop:

  • de waterveiligheid;
  • het waterbeheer;
  • de waterkwaliteit;
  • het zuiveren van afvalwater.


Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtig manier zijn afgewogen. Delfland voert zijn kerntaken uit ten behoeve van het behouden en verbeteren van de leefomgeving voor inwoners, medeoverheden, bedrijven en de natuurwaarden in het beheergebied. Het is een uitdaging om bij de uitvoering van die taken aan te sluiten bij de beleving en de behoeften van de maatschappij. Waterbewustzijn vormt de onmisbare schakel voor draagvlak. Delfland wil dat mensen zich in de komende planperiode bewust worden van het water om hen heen, van de gevolgen van klimaatverandering en van hun eigen gedrag. Het vergroten van waterbewustzijn is daarom verweven in alle programma's en handelingen van Delfland in de komende planperiode.


De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:

  • 1. In stand houden: Investeringen in de infrastructuur worden op een adequate manier in stand gehouden. De waterkeringen, het watersysteem, de ecologische structuren en het afvalwatersysteem worden met beheer verder geoptimaliseerd. Delfland werkt bij het bestendigen van het beheer van de infrastructuur toe naar de levenscyclusbenadering;
  • 2. Investeren: Veranderende wetgeving en veranderingen in de omgeving vragen om aanpassing en verdere verbetering van ons watersysteem, de waterkeringen en het afvalwatersysteem. Dit betekent de kans op natte voeten verkleinen door bij het zoeken naar oplossingen om water langer vast te houden, de waterkeringen op orde te houden met oog voor de multifunctionaliteit, de waterkwaliteit te verbeteren en toe te spitsen op de potenties van het gebied en de waterzuiveringen om te bouwen tot zoetwaterfabrieken. Bij elk project, proces en activiteit worden de innovatieve mogelijkheden en de meest duurzame wijze van uitvoering meegenomen in de afwegingen;
  • 3. Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, sterker nog, waterbeheer is ook een taak van andere overheden zoals gemeenten en van burgers en bedrijven. De samenwerking in het waterbeheer is pluriform van karakter. Het waterschap speelt hierop in door goed omgevingsmanagement en door op basis van transparantie en vertrouwen de samenwerking te zoeken en structureel te onderhouden. Delfland wil het waterbewustzijn bevorderen door samenwerking met belanghebbenden en delen van verantwoordelijkheden;
  • 4. Flexibel en duidelijk: Partners komen een flexibel waterschap tegen die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen. Duidelijke kaders worden neergezet, zoals financieel gezond en bijdragen aan toekomstbestendig waterbeheer, maar dogma's zijn er niet. Dit betekent dat er in de werk- en beleidsprocessen van de ambtelijke organisatie en bij bestuurlijke besluitvorming binnen de wettelijke mogelijkheden voldoende ruimte moet zijn om maatwerk te leveren. Innovatie fungeert daarbij als aanjager om te blijven vernieuwen, mee te bewegen met veranderingen en te voorkomen dat het waterschap statisch wordt.

In 2007 (herzien in oktober 2018) is een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De watertoets berust op twee uitgangspunten:

  • Standstill-beginsel - negatieve effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op het watersysteem worden voorkomen; Het is belangrijk om water al bij de locatiekeuze en het ontwerp van ruimtelijke ontwikkelingen als ordenend principe te gebruiken. Dat voorkomt het ontstaan van knelpunten achteraf, zoals (grond)wateroverlast of slechte waterkwaliteit;
  • Verbetering - in ruimtelijke ontwikkelingen worden de kansen die zich voordoen om bestaande knelpunten in het watersysteem te helpen oplossen, benut. Het gaat daarbij ook om de relatie tussen de verschillende waterthema's (droogte en wateroverlast, afvalwater, waterkwaliteit en ecologie, waterkeringen). Waterknelpunten en/of problemen met waterkeringen worden niet afgewenteld op de omgeving of verschoven naar de toekomst

De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:

  • Beleidskader omtrent water;
  • Veiligheid en waterkeringen;
  • Waterkwantiteit;
  • Grondwater en voorkomen van (zoet) water te kort;
  • Onderhoud en bagger;
  • Watersysteemkwaliteit en ecologie;
  • Afvalwater en riolering;
  • Klimaatadaptie.

Gemeentelijk beleid

Het Waterplan Westland , met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2027 en de daarbij horende uitvoeringsplan 2015 tot 2018 beschreven. De thema's: ”Toekomstig ruimtelijk beleid, Duurzaamheid, Schoon water, waterkeringen, Droge voeten, Afvalwaterketen Beheer en onderhoud, Zoetwatervoorzieningen en grondwater, Recreatie“, worden hierin uitgewerkt. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Ag01-VA01_0027.jpg"

3.7.2 Onderzoek

Veiligheid en waterkeringen

Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op het (veilig) functioneren en het beheer en onderhoud van waterkeringen. Om die reden is het van belang, dat initiatiefnemers van ruimtelijke plannen rekening houden met de effecten van die plannen op de aanwezige waterkeringen.

In de legger van het Hoogheemraadschap van Delfland zijn de ligging en de minimale afmetingen van de waterkeringen vastgelegd. Rondom de keringen is een keurzone vastgesteld. Deze bestaat uit het waterstaatswerk (de daadwerkelijke kering) en een beschermingszone. Binnen het waterstaatswerk en de beschermingszone zijn op basis van de Keur Delfland beperkingen gesteld aan activiteiten die het waterkerend vermogen van de kering nu en in de toekomst kunnen aantasten.

Ten noordwesten van het projectgebied liggen waterkeringen. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de waterkeringenkaart van de legger Delfland weergegeven. Met rood is het projectgebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Ag01-VA01_0028.png"

Uitsnede Leggerkaart Hoogheemraadschap Delfland 'Legger Regionale Waterkeringen'.

De buitenbeschermingszone (geel/groene zone op bovenstaande afbeelding) van de waterkeringen reikt over een klein deel van het projectgebied. Er vinden met voorliggend initiatief geen ingrepen plaats ter plaatse van de beschermingszone. Er worden geen bomen gekapt, bebouwing gesloopt of opgericht. Ook het gebruik van het plangebied wordt niet gewijzigd. Het huidige gebruik als wonen met tuin wordt voortgezet.

Voor de werkzaamheden die worden uitgevoerd en werken die worden aangelegd binnen de zonering van de waterkering, is over het algemeen een watervergunning nodig. De definitieve uitwerking moet daarbij voldoen aan de criteria, die het Hoogheemraadschap van Delfland stelt, en wordt nader met het Hoogheemraadschap van Delfland afgestemd.

Waterkwantiteit

Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur met voldoende mogelijkheden voor waterberging. Dit streven heeft uiteindelijk tot doel wateroverlast voor de nieuwe en de al aanwezige functies in het gebied te voorkomen. Bij het voorkomen van wateroverlast en het verwerken van hemelwater hebben perceeleigenaar, gemeente en Delfland elk een verantwoordelijkheid. De perceeleigenaar moet het hemelwater zoveel mogelijk zelf verwerken en vasthouden bij de plaats waar het valt, bijvoorbeeld een (slimme)regenton. De gemeente draag zorg voor de inzameling en verwerking van het afstromend hemelwater. Dit betekent, dat de gemeente in eerste instantie en initiatiefnemers/perceel eigenaren inspanning moet doen om dit hemelwater vast te houden of terug te brengen in de bodem. Vervolgens kan het (al dan niet na zuivering) worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Delfland is vervolgens verantwoordelijk voor de ontvangst van hemelwater in het oppervlaktewater.

Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft de watersleutel ontwikkeld, een rekentool waarbij op basis van een aantal relevante kenmerken van de ontwikkeling wordt bepaald hoeveel waterberging er dient te worden gerealiseerd. In de rekentool is de te verwachten klimaatverandering meegenomen (situatie 2050).

Er worden drie nieuwe woningen gerealiseerd. De bestaande woning en de kassen worden gesloopt. Ook de bestaande verharding wordt gesaneerd. De footprint van de nieuwe woningen bedraagt 130 m2. Voor de nieuwe verharding wordt 50 m2 per woning aangehouden. De nieuwe erftoegangsweg heeft een oppervlakte van 150 m2. In onderstaande tabel zijn de oppervlaktes weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Ag01-VA01_0029.png"

Op basis van bovenstaande gegevens is de watersleutel ingevuld. Uit de watersleutel blijkt dat er 41 m2 aan water dient te worden gegraven. Op onderstaande afbeelding is de watersleutel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Ag01-VA01_0030.png"

Vanwege het cultuurhistorisch belang blijft het jaagpad behouden. Hierdoor is, in overleg met de gemeente Westland, gezocht naar een geschikte locatie voor de waterberging. Er wordt vervangend water gegraven achter Wateringseweg 17 te Poeldijk, zie bijlage Bijlage 5 Vervangend water.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Ag01-VA01_0031.png"

Voorkomen van wateroverlast

Volgens de provinciale verordening is het beschermingsniveau tegen wateroverlast voor wonen eens in de 100 jaar, voor bedrijfsterreinen eens in de 50 jaar en voor agrarisch, eens in de 10 jaar. Bij kleinschalige bestemmingswijzigingen wordt het watersysteem echter niet aangepast. Daarom wordt nadrukkelijk geadviseerd om, zover mogelijk, de praktijksituatie hierop aan te passen. Dit kan bijvoorbeeld door het maaiveld ter plekke van de woning voldoende op te hogen. Meer informatie hierover is te vinden in de Handreiking watertoets voor gemeenten, de meest actuele versie van deze handreiking is te vinden op de website www.hhdelfland.nl/overheid/ruimtelijke-plannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Ag01-VA01_0032.jpg"

Watersysteemkwaliteit en ecologie

In het kader van de herstructurering wordt er gestreefd naar het zoveel mogelijk benutten van kansen en voor het verbeteren van de watersysteemkwaliteit en de ecologie. Ten aanzien van de KRW maatregelen moet er rekening worden gehouden met de afspraken uit de Bestuursovereenkomst KRW Delfland en de afspraken die op dit moment gemaakt worden voor het Stroomgebiedbeheersplan 2015-2021. Het boezemsysteem van Delfland maakt onderdeel uit van de KRW waterlichamen. Delfland en gemeenten zijn in de KRW Delfland overeengekomen om de toestand van de waterlichamen te verbeteren. Onderdeel van deze overeenkomst is dat daar waar langs waterlichamen ruimtelijke mogelijkheden zijn om invulling te geven aan de KRW-opgave, deze worden benut, en dat bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt onderzocht of een deel van de ruimtelijke KRW-opgave hieraan kan worden gekoppeld. In het Waterplan Westland is aangegeven dat als er ruimte is, er een natuurvriendelijke oever moet worden aangelegd. En als er geen ruimte is maar wel dynamiek, kansen worden benut. Daarnaast mogen ruimtelijke ontwikkelingen niet leiden tot een verslechtering van de ecologische en chemische toestand van deze waterlichamen.

 

De bestaande kas wordt gesloopt. Ter plekke wordt één woning met tuin gerealiseerd. Hierbij is (meestal) sprake van minder uitstoot van nutriënten, waardoor de waterkwaliteit mogelijk verbetert. Aan de Poeldijkseweg wordt nieuw groen gerealiseerd wat de biodiversiteit ten goede komt. Bij de bouw van de woningen worden geen uitlogende materialen gebruikt.

Onderhoud en bagger

Delfland is verantwoordelijk voor het onderhoud van het primaire watersysteem en de waterkeringen. Voor secundair boezemwater en polderwateren zijn veelal andere partijen (gemeente, grondeigenaar) onderhoudsplichtig. Onderhoudsplichtigen zijn in de Legger Delfland vastgesteld. Onderhoud aan water en waterkering betekent dat deze toegankelijk moeten zijn voor onderhoud. Ook houdt Delfland ruimte die eventueel nodig is voor dijk- of kadeverzwaring, vrij van andere, conflicterende functies. Het beheer en onderhoud van het watersysteem binnen het plangebied is vastgelegd in de Keur Delfland en Legger Delfland.
Voor onderhoud van watergangen is het van belang rekening te houden met de benodigde onderhoudsstroken.Onderhoudsstroken zijn noodzakelijk voor onderhoudsmateriaal en werkruimte, en er kan bagger op de onderhoudsstroken worden gezet.

Er gelden de volgende criteria:

  • als er sprake is van 'varend' onderhoud van watergangen, natuurvriendelijke oevers en waterkeringen zijn de dimensionering van het doorstromingsprofiel en van de kunstwerken aan specifieke ontwerpeisen gebonden, bijvoorbeeld een vaardiepte en doorvaarthoogte van 1,0 m en een minimale doorvaarbreedte van 3,1 m bij bruggen. Dit is zeker het geval bij een breedte van meer dan 10 m (gemeten op de waterlijn).
  • voor onderhoudsdoeleinden langs primaire watergangen is aan weerszijde een onderhoudsstrook (4 m) vrij van bebouwing en obstakels. Is de primaire watergang 5 m of smaller, dan kan in veel gevallen volstaan met een strook van 5 m aan één zijde en 1 m aan de andere zijde.
  • voor natuurvriendelijke oevers langs watergangen, bijvoorbeeld in verband met de Kaderrichtlijn Water, is ruimte nodig om onderhoud te plegen. Hierbij geldt hetzelfde als voor primaire watergangen.

Aan de westzijde van het projectgebied is een watergang aanwezig. Dit betreft een primaire watergang en is tevens een aangewezen vaarweg. Het aanleggen van een boot ter plaatse van het projectgebied is niet toegestaan. De vrije vaarbreedte moet op basis van de Vaarverordening altijd minimaal 8 m bedragen. Op onderstaande afbeelding is de watergang in blauw weergegeven. Met rood is het projectgebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Ag01-VA01_0033.png"

Voor de watergang geldt een beschermingszone. Deze zone is met geel aangegeven op bovenstaande afbeelding. De nieuwe woningen en de erftoegangsweg worden buiten de beschermingszone gerealiseerd. Graafwerkzaamheden vanwege de sloop van de kassen en de bouw van de woningen vinden ook buiten de beschermingszone plaats. Het onderhoud wordt uitgevoerd door het Hoogheemraadschap Delfland. Er is voldoende ruimte rondom de watergang om het onderhoud uit te voeren.

Bodem en grondwater

Bij nieuwe ontwikkelingen/initiatieven is het van belang om rekening te houden met een voldoende drooglegging om grondwateroverlast te voorkomen. Het bouwpeil moet daarom hoog genoeg boven het waterpeil liggen. Een voldoende hoog bouwpeil helpt niet alleen tegen grondwateroverlast, maar ook tegen wateroverlast algemeen. Het Hoogheemraadschap van Delfland adviseert om rekening te houden met een drooglegging van 1,2 m, maar met een minimum van 1,0 m ten opzichte van het oppervlaktewaterpeil.

Het oppervlaktewaterpeil in het projectgebied ligt op 0,43 - NAP. Het huidige maaiveld bedraagt ca. 0,80 + NAP. Het toekomstige maaiveld bedraagt ca. 1,00 + NAP. De onderkant van de fundering reikt tot ca. 0,10 + NAP. Er worden geen kelders gerealiseerd. Er wordt aan de drooglegging van 1,2 m voldaan. De grondwaterstand wordt met voorliggend planvoornemen niet aangetast of gewijzigd.

Afvalwater en riolering

Het afvalwater wordt afgevoerd naar de dichtstbijzijnde afvalwaterzuivering. De woningen worden aangesloten op de bestaande riolering in de omgeving. Er zijn geen problemen bekend omtrent de capaciteit van deze riolering of zuivering. Het hemelwater dat op het daken van de woningen valt wordt afgekoppeld en afgevoerd naar de watergang aan de westzijde van het projectgebied. Aan de Poeldijkseweg wordt een strook nieuw groen gerealiseerd. Het water dat op de erftoegangsweg valt wordt via het groen afgevoerd door middel van oppervlakkige afstroming naar de watergang.

Aanleggen boot

Het aanleggen van een boot, waarbij de minimale doorvaartbreedte van 8 m beperkt wordt, is niet toegestaan is. Het is mogelijk, dat deze minimale doorvaartbreedte in de toekomst verbreed wordt.

3.7.3 Conclusie

Uit voorliggende watertoets blijkt dat het initiatief past binnen het waterbeleid. De kwalitatieve en kwantitatieve waterbelangen komen niet in het gedrang.

3.8 Bodem

3.8.1 Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • c. het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

Situatie in het plangebied

Ter plaatse van een deel van de onderzoekslocatie, en op de aangrenzende percelen, zijn voormalige agrarische activiteiten bekend. Ter plaatse van de onderzoekslocatie en de directe omgeving is voor zover bekend geen sprake van (voormalige) olietanks. Op de onderzoekslocatie is sprake van een voormalige sloot.

Het plangebied is niet gelegen in een milieubeschermingsgebied voor grondwater. Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Westland blijkt dat het plangebied is gelegen in zone (Voormalige) kassen. De algemene bodemkwaliteit van de boven- en ondergrond zijn respectievelijk geclassificeerd als klasse Wonen (LMW) en Landbouw/Natuur (LMW).

3.8.2 Onderzoek

Het uitgevoerde bodemonderzoek (Verkennend en aanvullend bodemonderzoek Poeldijkseweg 36 te Wateringen, opgesteld door LAWIJN Advies & Management, met kenmerk 24.5303-A1 van 8 april 2024) is uitgevoerd conform de NEN 5740 en NEN 5707 en geeft voldoende inzicht in de bodemkwaliteit. Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging volgens de Wet bodembescherming, maar dit is niet in een beschikking vastgelegd. Dit is van belang omdat voor 1 januari 2024 een aanvraag is gedaan voor een vergunning voor de activiteit bouwen.

Echter, niet alle verontreinigingen in grond en grondwater zijn volledig in kaart gebracht. Om een volledig beeld te krijgen van de aanwezige verontreinigingen, moet nog nader onderzoek worden uitgevoerd.

De Omgevingsdienst Haaglanden heeft op 27 september 2024 aangegeven dat ter plaatse van het bouwplan mogelijk sprake is van verontreinigde bodem als bedoeld in artikel 2.4.1 van de Bouwverordening van de gemeente Westland.

3.8.3 Conclusie

De locatie is nog niet geschikt voor een bestemmingswijziging. Op grond van artikel 6.2c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) treedt de omgevingsvergunning niet inwerking tot het moment waarop het bevoegd gezag heeft ingestemd met saneringsmaatregelen of is vastgesteld dat het geen geval van ernstige bodemverontreiniging betreft. De Bouwverordening en de Wabo zijn voor deze vergunning nog van toepassing omdat de vergunning voor de activiteit bouwen voor 1 januari 2024 is aangevraagd.

3.9 Ecologie

3.9.1 Wettelijk kader

Natuurnetwerk Nederland

Op basis van het nieuwe rijksbeleid zoals opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN), heeft de provincie Zuid-Holland in december 2013 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) herijkt. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.


Bij de herijkte EHS is de prioriteit komen te liggen bij het bereiken van de doelen van de Natura-2000-gebieden en de Europese Kaderrichtlijn Water. Voor wat betreft het beleidsveld Natuur richt de provincie zich niet alleen op de kwantitatieve prestaties (output: hoeveel hectare verworven en ingericht, hoeveel beheerplannen Natura 2000 vastgesteld) maar vooral ook op de effecten (outcome: de natuurkwaliteit, hoe ontwikkelt de Zuid-Hollandse biodiversiteit zich). Het voorgaande is breder dan de reikwijdte van het NNN omdat er door de provincie van uitgegaan wordt dat de bijdrage aan de biodiversiteit ook buiten de begrenzing van het NNN plaatsvindt, bijvoorbeeld het leveren van een bijdrage aan de biodiversiteit door recreatiegebieden en het agrarisch gebied.


Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking. De Wnb is het nieuwe wettelijke stelsel voor natuurbescherming en vervangt drie tot dan bestaande wetten, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Het beschermingsregime gaat uit van het "nee, tenzij-principe". Dit betekent dat de genoemde verbodsbepalingen in de Wnb voor bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden altijd gelden. Het afwijken hiervan is alleen onder voorwaarden toegestaan. Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Zuid-Holland is het bevoegd gezag voor het verlenen van toestemming door middel van een vergunning, ontheffing of vrijstelling.


In de Wnb zijn bepalingen opgenomen voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten. Het gaat onder meer om soorten die in Nederland, maar ook in Europa in hun voortbestaan bedreigd worden. De Wnb kent drie beschermingsregimes:

  • Vogels: het gaat hier om alle inheemse vogels in hun natuurlijk verspreidingsgebied. Ze zijn
    beschermd via de vogelrichtlijn;
  • Dieren en planten: het gaat hier om alle inheemse dieren en planten. Ze zijn beschermd via de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;
  • Nationale soorten: het gaat hier om de soorten, die niet onder de reikwijdte van de Vogel- of Habitatrichtlijn vallen. Deze soorten zijn wel nationaal beschermd.


Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing, vergunning of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. De bepalingen zijn samengevat in onderstaande tabel. De bepalingen voorzien in een bescherming van verblijfplaatsen, evenals de bescherming tegen verstorende invloeden. Gedeputeerde Staten van provincie Zuid-Holland kan een ontheffing verlenen van de verboden als genoemd in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10. van de Wnb.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Ag01-VA01_0034.jpg"

Vrijstellingen
In de Wnb is een aantal algemene soorten amfibieën en zoogdieren beschermd onder de categorie "Nationale soorten", zoals gewone pad, bruine kikker en konijn. Provincie Zuid-Holland heeft bevoegdheid om bij verordening deze soorten "vrij te stellen" van de ontheffing/vergunningsplicht (Provincie Zuid-Holland, 2016). Dit betekent dat geen ontheffing nodig is voor werken gericht op ruimtelijke inrichting en ontwikkeling en beheer en onderhoud. Vrijgestelde soorten zijn niet meegenomen in deze toetsing.

Zorgplicht
De zorgplicht (artikel 1.11. Wnb) houdt in dat handelingen, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor in het wild levende dieren en planten:

  • 5. Achterwege gelaten worden, of
  • 6. Noodzakelijke maatregelen treft om die gevolgen te voorkomen, of
  • 7. Deze zoveel mogelijk beperkt of ongedaan maakt


Het betreft alle in het wild levende dieren en planten. De zorgplicht dient onder meer als vangnet voor de bescherming van soorten waarvoor op grond van de Wnb geen specifiek verbod geldt. De zorgplicht is daarnaast van toepassing op beschermde gebieden.

3.9.2 Onderzoek

Natura 2000 Op circa 3,3 kilometer van het projectgebied ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ‘Solleveld & Kapittelduinen’. Het Natura 2000-gebied ‘Westduinpark & Wapendal’ is gelegen op circa 5 km afstand van het projectgebied. Op onderstaande afbeelding is de ligging van het projectgebied (rode stip) ten opzichte van Natura 2000-gebieden (geel) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Ag01-VA01_0035.png"

De meeste negatieve effecten door de geplande ontwikkeling worden door de afstand en de tussenliggende infrastructuur uitgesloten. Stikstofdepositie op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden kan echter niet op voorhand uitgesloten worden. Om te beoordelen of voorliggend initiatief leidt tot een toename van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden is een berekening naar stikstofdepositie uitgevoerd. Uit de rekenresultaten blijkt dat de gewenste ontwikkeling in de aanlegfase en de gebruiksfase niet leidt tot nadelige effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. De stikstofdepositie in de beoogde situatie bedraagt 0,00 mol/ha/jr. Deze bijlagen zijn los bijgevoegd bij de vergunning.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het NNN werd voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS) genoemd. Het NNN is een Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het ruimtelijk beleid is gericht op het behoud, herstel en de ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied. De watergang aan de zuidwestzijde van het projectgebied is aangewezen als NNN. Het betreft een ecologische verbindingszone. Deze watergang blijft behouden. Uit de quickscan flora en fauna4 blijkt dat er vanuit de kernwaarden van het NNN geen bezwaren bestaan op de voorgenomen ruimtelijke ingrepen.

Flora- en fauna

Uit de quickscan flora en fauna blijkt dat het huis en de kassen geen mogelijkheden hebben voor vleermuizen. De daklijsten en gevelbekleding zitten te strak tegen de gevel. De pannen liggen voor vleermuizen te strak op het dak.

De hellingshoek van het dak is te flauw voor de gierzwaluw. Inspectie van de eerste rij pannen bevestigde de ongeschiktheid. Geen mogelijkheid tot toegang en dus ook geen nestmateriaal. Verblijfplaatsen en/of leefgebied van vogels, zoogdieren, reptielen, amfibieën, vaatplanten, vissen, dagvlinders en/of libellen zijn niet aangetroffen.

3.9.3 Conclusie

Te allen tijde dient er rekening gehouden te worden met de algemene zorgplicht, artikel 1.11 Wet natuurbescherming. Dit houdt in dat er altijd rekening met in het wild levende dieren en planten gehouden moet worden. Tijdens de werkzaamheden moet gelet worden op de aanwezigheid van planten en dieren en moet voorkomen worden dat deze onnodig gedood, verwond of aangetast worden. Alle dieren, ook de niet beschermde soorten, moeten de ruimte krijgen om te kunnen vluchten en zichzelf in veiligheid te brengen.

3.10 Cultuurhistorische aspecten

3.10.1 Wettelijk kader

In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valletta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Sinds 2016 is deze wet vervangen door de Erfgoedwet. Door middel van het overgangsrecht blijven enkele bepalingen uit de Monumentenwet 1988 van kracht tot de invoering van de Omgevingswet.  

De belangrijkste artikelen uit het Verdrag van Malta die in de Nederlandse wetgeving zijn overgenomen zijn dat het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) dient te worden behouden (artikel 4), dat het archeologisch erfgoed deel uitmaakt van de belangenafweging in het kader van ruimtelijke ordening (artikel 5) en het 'veroorzakersprincipe' (artikel 6). Het veroorzakersprincipe betekent dat de verstoorder verantwoordelijk is voor het vroegtijdig (laten) uitvoeren van noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek en de financiering daarvan.

Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeentes in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Conform de Erfgoedwet beschermt de gemeente Westland het archeologisch erfgoed middels het bestemmingsplan. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeentes bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk. De gemeente Westland beschikt sinds 2012 over een vastgestelde archeologische beleidskaart, die wordt gebruikt als basis voor het bestemmingsplan.

Bekende en verwachte archeologisch waardevolle gebieden krijgen in het bestemmingsplan een archeologische (mede)bestemming met daarbij horende vrijstellingsgrenzen. Binnen deze zones dienen bodemverstorende ingrepen zoveel mogelijk te worden beperkt. Bodemverstorende werkzaamheden die de aan de bestemmingszones gekoppelde vrijstellingsgrenzen overschrijden, worden gebonden aan het vergunningenstelsel. Zodoende kan het belang van het archeologisch erfgoed worden meegewogen bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning. Dit kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van de werkzaamheden, of dat de voorgenomen ingreep alleen na archeologisch onderzoek wordt toegestaan. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek.

3.10.2 Onderzoek

Er is een aanvraag ingediend voor het oprichten van 3 woningen op een plangebied ten zuiden van de Poeldijkseweg. Voordat er gebouwd kan worden, dient de huidige bebouwing gesloopt te worden.

Op de archeologische beleidskaart heeft de locatie een zeer hoge archeologische verwachting in verband met de ligging nabij een doorgaande Romeinse weg. Deze verwachting is in het omgevingsplan overgenomen naar een archeologische onderzoeksplicht bij bodemingrepen die groter zijn dan 100 m2 en die dieper reiken dan 50 cm -mv.

In het kader van de vergunningaanvraag is archeologisch onderzoek ingediend, in de vorm van een bureau- en booronderzoek, zie Bijlage 12.

Op basis van het archeologisch onderzoek geldt nog een verwachting voor resten uit de Romeinse tijd tot en met de Nieuwe Tijd.

Er is sprake van in ieder geval één archeologisch niveau in de ondergrond. De top van dit archeologisch niveau is aanwezig op een diepte variërend van 0,10 m -NAP tot 0,31 m -NAP). Om dit niveau te beschermen zullen gravende werkzaamheden beperkt moeten blijven tot ten minste 20cm boven het hoogst waargenomen niveau. Gravende werkzaamheden moeten beperkt blijven tot een diepte van 0,1 m +NAP.

Het maaiveld moet worden opgehoogd tot 1,0 m +NAP, zoals ook is aangegeven in de ingediende stukken

Voor de aangevraagde werkzaamheden is geen archeologisch onderzoek nodig. De meldingsplicht blijft altijd van kracht:

3.10.3 Conclusie

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform paragraaf 5.4 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht. Tevens vragen wij u contact op te nemen met de gemeentelijke archeoloog, cluster Ruimte, team Omgeving en Toezicht.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Economische uitvoerbaarheid

Wanneer met een juridisch-planologisch plan een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De ontwikkeling wordt geheel op risico van de initiatiefnemer aangegaan. Tussen de gemeente Westland en de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten waarmee het kostenverhaal is verzekerd.

Geconcludeerd kan worden dat de economische uitvoerbaarheid in voldoende mate is verzekerd.

4.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

4.2.1 Overleg

In de periode van 04-12-2024 tot 03-01-2025 heeft over het voorontwerp van deze ruimteljke onderbouwing bestuurlijk overleg plaatsgehad. Hierbij hebben de volgende instanties gereageerd:

- Hoogheemraadschap Delfland

- Veiligheidsregio Haaglanden

De uitkomsten van het overleg zijn opgenomen in Bijlage Inspraak en overleg van deze toelichting.

4.2.2 Zienswijzen

Van 17-01-2025 heeft het ontwerp van deze onderbouwing zes weken ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Gedurende de periode van tervisielegging is één zienswijzen ingediend welke later is ingetrokken.