direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Honderdland nabij 1034 te Maasdijk
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1783.BTHONDERDLF2g06-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Peter Dekker Installaties B.V. (hierna PDI) is van plan om een bedrijfshal op de locatie Eiland 3, Honderdland in Maasdijk te realiseren. In de bedrijfshal worden goederen (screens voor in kassen en dergelijke) geproduceerd en opgeslagen voor distributie. Het nieuwe pand krijgt ook een kantoor. In onderstaande figuur is de locatie weergegeven, het betreft kavel 48.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTHONDERDLF2g06-VA01_0001.png"

De huidige bestemming van de locatie is op basis van het vigerende bestemmingsplan 1e Herziening Honderdland fase 2 en van 19 maart 2019 'Gemengd'. Binnen deze bestemming geldt dat bedrijven slechts zijn toegestaan voor zover deze zich verdragen met deze bestemming. De bedrijfshal valt niet onder gronden die zijn aangewezen in het bestemmingsplan. Daarnaast wil PDI minder parkeerplekken realiseren dan is beschreven in de parkeernormering van de gemeente Westland. Voor het realiseren van deze bedrijfshal met bijbehorende parkeerplaatsen is een wijziging van het bestemmingsplan nodig.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan Honderdland nabij 1034 te Maasdijk, gemeente Westland in de provincie Zuid- Holland. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van circa 15.537 m². Het plangebied is kadastraal bekend als NWK01 onder sectie F, nummer 7127.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTHONDERDLF2g06-VA01_0002.png"

Uitsnede GIS, kadastrale gegevens.

1.3 Geldend bestemmingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTHONDERDLF2g06-VA01_0003.png"

Het aangevraagde project is getoetst aan de bestemmingsplannen 'Honderdland fase 2' en '1e herziening Honderdland fase 2', het exploitatieplan 'Honderdland fase 2' en de paraplubestemmingsplannen 'Parkeernormen', 'Wonen Westland', 'horeca/hotel Westland' en 'Geluidszone Honderdland fase 2' op de volgende aspecten.

Bestemmingen Honderdland fase 2

Het project vindt plaats in een gebied met de enkelbestemmingen 'Groen' (artikel 7) met de functieaanduidingen 'specifieke vorm van verkeer – calamiteitenroutes' en 'specifieke vorm van groen – ontsluitingsweg/inrit – 3', 'Water' (artikel 12) en de gebiedsaanduiding 'Geluidzone – industrie 1' (artikel 19.1). Tevens is het aangevraagde project voorgenomen op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' (artikel 15).

Bestemmingen 1e herziening Honderdland fase 2:

Het project vindt plaats in een gebied met de enkelbestemming 'Gemengd' (artikel 2) met de functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2', bouwaanduidingen 'specifieke bouwaanduiding – 3', 'specifieke bouwaanduiding – 4' en 'specifieke bouwaanduiding – 5' en de gebiedsaanduidingen 'geluidzone – industrie 1' (artikel 4.1.1) en 'milieuzone – gezoneerd industrieterrein' (artikel 4.1.2). Tevens is het aangevraagde project voorgenomen op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' (artikel 3).

Tevens is getoetst aan de algemene bouwregels (artikel 17) en algemene gebruiksregels (artikel 18) van het bestemmingsplan 'Honderdland fase 2'.

Gebruiksregels

Afwijking 1: Ingevolge artikel 2.1, lid a van het bestemmingsplan zijn de voor 'Gemengd' aangewezen gronden bestemd voor horecabedrijven uit ten hoogste categorie 1c van de Staat van Horeca-activiteiten. Strijdig, het bedrijf dat zich op kavel 48 wil vestigen past niet binnen de genoemde bestemmingsomschrijving. Het betreft het bedrijf PDI met een milieucategorie 3.2. Gelet op het voorgaande is het gevraagde project in strijd met bovenstaande gebruiksregel.

Afwijking 2: Ingevolge artikel 2.1, lid f van het bestemmingsplan zijn de voor 'Gemengd' aangewezen gronden bestemd voor bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen, groen en water. Het gebruik is strijdig, omdat hierboven genoemde voorzieningen toebehoren aan een bedrijf uit de milieucategorie 3.2. Gelet op het voorgaande is het gevraagde project in strijd met bovenstaande gebruiksregel.

Afwijking 3: Ingevolge artikel 2.4.3, lid a van het bestemmingsplan geldt voor in-/uitritten ten behoeve van de ontsluiting van de bedrijfspercelen dat de breedte van de in-/uitrit ten hoogste 10 meter bedraagt. Strijdig, de aangevraagde in-/uitrit heeft een breedte van 12 meter. Gelet op het voorgaande is het gevraagde project in strijd met bovenstaande gebruiksregel.

Afwijking 4: Ingevolge artikel 7.1, lid a van het bestemmingsplan zijn de voor Groen aangewezen gronden bestemd voor groen, water en fietspaden. Strijdig omdat de bestemming Groen wordt aan de Noordzijde mede gebruikt voor gebouwen, namelijk een deel van de bedrijfshal (14,5 meter hoog - gebouw) en een deel van het accent (25 meter hoog – gebouw). Gelet op het voorgaande is het gevraagde project in strijd met bovenstaande gebruiksregel.

Afwijking 5: Ingevolge artikel 7.1, lid e van het bestemmingsplan zijn de voor Groen aangewezen gronden bestemd voor in-/uitritten en ontsluitingswegen, zulks met inachtneming van het bepaalde in 7.3. Strijdig, er wordt niet voldaan aan het bepaalde in artikel 7.3. Gelet op het voorgaande is het gevraagde project in strijd met bovenstaande gebruiksregel.

Afwijking 6: Ingevolge artikel 7.3.1, lid c van het bestemmingsplan is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - ontsluitingsweg/inrit 3' (sg-oi3) ten hoogste 1 (gecombineerde) in-/uitrit, of ontsluitingsweg toegestaan ten behoeve van de ontsluiting van de gronden met de bestemming 'Gemengd', met dien verstande dat de breedte van een in-/uitrit, of ontsluitingsweg ten hoogste 10 m bedraagt. Strijdig omdat de in-/uitrit 12 meter breed is. Gelet op het voorgaande is het gevraagde project in strijd met bovenstaande gebruiksregel.

Afwijking 7: Ingevolge artikel 12.1, lid b van het bestemmingsplan zijn de voor Water aangewezen gronden bestemd voor de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, keermuren, oeververbindingen, oeverbeschoeiingen, duikers, aanlegsteigers en overige waterstaatkundige voorzieningen. Strijdig omdat de steiger die aangelegd zal worden, ten behoeve is van een terras voor het verblijven van mensen, en niet als aanlegsteiger. Gelet op het voorgaande is het gevraagde project in strijd met bovenstaande gebruiksregel.

Bouwregels

Afwijking 8: Ingevolge artikel 2.2.1, lid a van het bestemmingsplan worden gebouwen en overkappingen uitsluitend binnen de op de planverbeelding aangegeven bouwvlakken gebouwd, met dien verstande dat de 'calamiteitenroutes' (sg-cr) als bedoeld in artikel 'strijdig gebruik' voor verkeer ten behoeve van de hulpdiensten bereikbaar moet blijven. Strijdig want er wordt buiten het bouwvlak gebouwd aan de Noordoostzijde van het perceel. Gelet op het voorgaande is het gevraagde project in strijd met bovenstaande bouwregel.

Afwijking 9: Ingevolge artikel 2.2.1, lid b van het bestemmingsplan bedraagt het totale oppervlak van gebouwen en overkappingen niet meer dan het op de planverbeelding aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel. Strijdig omdat het maximum toegestane bebouwingspercentage 70% is, en het bebouwingspercentage 78,9% is (het bouwvlak is 11627m2, bebouwd is 9171m2, exclusief 443,6m2 dat buiten het bouwvlak ligt, het bebouwingspercentage is hierdoor 9171/11627*100=78,9%). Gelet op het voorgaande is het gevraagde project in strijd met bovenstaande bouwregel.

Vanuit de stedenbouwkundige uitgangspunten en randvoorwaarden uit het beeldkwaliteitsplan is voor een opdeling van het gebouwvolume gekozen. Gezien de aansluiting op de rooilijn vanaf het belendende eiland met het bedrijfsverzamelgebouw Paulina is gekozen voor een versprongen en trapsgewijze opbouw van de volumes zodat elk volume tot zijn recht komt. Het eiland is vergroot om de 8m1 tussen gebouw en waterrand te kunnen waarborgen. Hiermee ontstaat ook een betere situatie voor het aanplanten van groenvoorziening op de eilandranden. Dit geeft een kwalitatieve betere en groenere overgang tussen het kavel en het omringende water.

Om het plan economische haalbaar te maken is de footprint geoptimaliseerd op het gebruik van de interne bedrijfsvoering met draaicurves, kraanbanen en constructie.

Een goede balans in de waterhuishouding en hieraan gelieerde ecologie is van groot belang zowel bij Honderdland fase I als II te Maasdijk. Er wordt dan ook veel waarde gehecht aan het gedempte water in minimaal dezelfde hoeveelheid terug te brengen. De watercompensatie die benodigd is door het vergroten van het eiland wordt gedaan door de introductie van plasbermen en een natuurlijke oever langs de eilandrand waarin de flora en fauna goed kan gedijen. Deze aanpassingen zijn gedaan in samenspraak met zowel de gemeente, Sweco als Hoogheemraadschap Delfland. Op deze manier is een integrale, duurzame, kwalitatieve en samenhangende oplossing ontstaan tussen gebouw en omgeving.

Afwijking 10: Ingevolge artikel 7.2, lid a van het bestemmingsplan mag er op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd. Strijdig omdat een deel van de bedrijfshal (14,5 meter hoog - gebouw) en een deel van het accent (25 meter hoog – gebouw) worden in de bestemming Groen gebouwd. Gelet op het voorgaande is het gevraagde project in strijd met bovenstaande bouwregel.

Afwijking 11: Ingevolge artikel 12.2, lid c van het bestemmingsplan geldt voor het bouwen dat de breedte van oeververbindingen ten hoogste 10 meter bedraagt. Strijdig omdat de verbinding tussen het eiland van kavel 48 en het vaste terrein (inclusief talud) van Honderdland is minimaal 18,7 meter breed. Exclusief talud is deze alsnog 12 meter breed. Gelet op het voorgaande is het gevraagde project in strijd met bovenstaande bouwregel.

Voorwaarden voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  • A. In het bestemmingsplan zijn geen voorwaarden opgenomen waaronder het aanleggen van verhardingen toelaatbaar is.
  • B. Ingevolge artikel 28.3.3, lid c zijn de werkzaamheden toegestaan indien voor de verlening van de omgevingsvergunning burgemeester en wethouders schriftelijk advies hebben gevraagd aan de archeologische deskundige van de gemeente Westland of een daarvoor in de plaats gestelde deskundige, tenzij geen archeologisch onderzoek benodigd is.

Beoordeling toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden en advies

Er is schriftelijk advies ingewonnen bij de archeologisch deskundige van de gemeente Westland. Deze heeft op 20-12-2022 aangegeven dat wat betreft archeologie de vergunning verleend kan worden, omdat het plangebied de afgelopen jaren archeologisch onderzocht is. De onderzoeken zijn samengevat in een rapport en er bestaat geen archeologische verwachting meer voor het plangebied Honderdland 2B en 2C.

Paraplubestemmingsplan 'Parkeernormen'

Afwijking 12: Het gebruik van gronden en bouwwerken is op grond van artikel 3.1 van het paraplubestemmingsplan 'Parkeernormen' slechts toegestaan als op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Daarom is het gevraagde project getoetst aan de beleidsregel 'Parkeernormering gemeente Westland 2018'. Het gevraagde project voorziet conform de van toepassing zijnde parkeernorm(en) niet op alle te onderscheiden momenten van de dag/week in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein. Het initiatief voldoet daarmee niet aan de Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018 en is daarmee op dat punt niet passend binnen het bestemmingsplan. Initiatiefnemer heeft echter aan de hand van een mobiliteitsplan aangetoond dat de van toepassing zijnde parkeernorm(en) en/of aanwezigheidspercentages niet overeenkomen met de feitelijke situatie en dat kan worden volstaan met het realiseren van minder parkeergelegenheid. Vanuit dat gegeven kan vanuit Verkeer worden ingestemd om op basis van art. art. 3, eerste lid, onderdeel b onder 4 binnenplans af te wijken van het Paraplubestemmingsplan Parkeernormen.

Paraplubestemmingsplan 'Wonen Westland'

Het aangevraagde project heeft geen betrekking op kamerbewoning, recreatieve verhuur, woningsplitsing of woningsamenvoeging. Daarom zijn op het gevraagde project de algemene bouwregels en regels strijdig gebruik van artikel 3 van genoemd paraplubestemmingsplan niet van toepassing. Gelet hierop is het gevraagde project in overeenstemming met genoemd paraplubestemmingsplan.

Paraplubestemmingsplan 'horeca/hotel Westland'

Verder is gebleken dat ter plaatse van het aangevraagde project paraplubestemmingsplan “horeca/hotel Westland” in ontwerp ter inzage heeft gelegen. Het aangevraagde project heeft geen betrekking op een horecabedrijf, hotel of bed & breakfast. Gelet hierop is het gevraagde project in overeenstemming met de planregels van genoemd paraplubestemmingsplan.

Mogelijkheid tot afwijken

Voor het aangevraagde project zijn in het bestemmingsplan geen regels opgenomen inzake afwijkingen en het aangevraagde project is geen geval zoals genoemd in het Bor, bijlage II, artikel 4. Wel kan voor het aangevraagde project worden afgeweken van de in het bestemmingsplan gegeven regels met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3 Wabo indien het aangevraagde project niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

In artikel 2.27 lid 1 Wabo is aangegeven dat in de in het Bor aangewezen categorieën gevallen een omgevingsvergunning niet wordt verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Artikel 6.5, lid 1 van het Bor bepaalt dat de omgevingsvergunning niet wordt verleend dan nadat de gemeenteraad heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft. Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan de verklaring slechts worden geweigerd in het belang van een goede ruimtelijke ordening.

Het derde lid van genoemd artikel geeft aan dat de gemeenteraad categorieën gevallen kan aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist. Het ingediende project valt binnen een door de raad op 8 december 2020 aangewezen categorie. Het betreft een geval genoemd in bijlage 3 bij de “Verordening op de raadsinformatieavonden en raadscommissies van de Raad van de gemeente Westland 2018” onder C3. Een verklaring van geen bedenkingen is dan ook niet vereist.

1.4 Leeswijzer

Het omgevingsvergunning "Honderdland nabij 1034 te Maasdijk" bestaat uit een toelichting, planregels en een planverbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven met aandacht voor cultuurhistorisch waardevolle elementen, overige ruimtelijke kwaliteiten, aanwezige knelpunten en te verwachte ontwikkelingen. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. In Hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water behandeld. Tot slot wordt in Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid ingegaan op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het de ruimtelijke onderbouwing.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Beleidskader

De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.

2.1.1 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland

Op 8 december 2020 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat onder andere in op de samenhang tussen ruimte, water, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, infrastructuur en cultureel erfgoed. De Omgevingsvisie is breder dan alleen de fysieke leefomgeving; ook onderwerpen als gezondheid, veiligheid en duurzaamheid moeten onderdeel uitmaken van de visie. De Omgevingsvisie geeft weer waar we met Westland naartoe willen en bindt de gemeente aan haar eigen voornemens en ambities.


De Omgevingsvisie werkt door in het (later nog op te stellen) omgevingsprogramma, waarin beleidsvoornemens en maatregelen staan die dienen om de doelen in de leefomgeving te bereiken. De Omgevingsvisie geeft ook richting aan het ontwikkelen van het omgevingsplan. Hierin worden de algemene regels en vergunningsplichten vastgelegd die bindend zijn voor burgers en bedrijven (bestemmingsplannen en verordeningen worden hiermee vervangen).


De belangrijkste opgave is het verhogen van de leefkwaliteit in Westland, waarbij het sociaal-maatschappelijke en economische belang van het tuinbouwcluster niet uit het oog wordt verloren. De oorspronkelijke structuren in het landschap moeten behouden blijven, net als de gemeenschapszin in de dorpen. Westland wil een groenere, gezonde en aantrekkelijke gemeente zijn. Met een people - planet - profit benadering, vindt vergroening plaats langs de belangrijke groene verbindingen en in de wijken, terwijl initiatiefnemers en ontwikkelaars worden gevraagd groeninclusief te ontwerpen en in te richten. Een klimaatbestendig beleid wordt doorgevoerd in ruimtelijke inrichting, nieuwbouw en verkeersmaatregelen. Bodemwarmte moet worden benut en er wordt aangesloten op warmtenetten in de regio. Betere bereikbaarheid en een toonaangevende rol op het gebied van kennis, innovatie en duurzaamheid in de Greenport blijven een belangrijke rol spelen.


De autonome groei van inwoners wordt geaccommodeerd door het invullen van de zachte plannen voor woningbouw in combinatie met inbreiding door bv. hoger te bouwen. De kwaliteit van de omgeving wordt verbeterd met een groen/blauwe inrichting (groene daken, beleefbaar groen en waterberging) om hittestress en wateroverlast tegen te gaan. Voor 2040 wordt één vierkante meter groen per huishouden extra gerealiseerd, voor nieuwbouwprojecten geldt een norm van 50 m2 verblijfsgroen per woning. Bij projectontwikkeling worden zoveel mogelijk de minimale eisen uit het Convenant Klimaatadaptief Bouwen gehanteerd en is het uitgangspunt dat niet langer gebruik wordt gemaakt van fossiele brandstoffen. Het woningaanbod moet aansluiten uit bij de Westlandse behoeften en economisch verbondenen. Westland wil meer dan 8000 woningen realiseren, waarvan een grote opgave betaalbaar wonen. Er ligt ook een opgave voor de huisvesting van (tijdelijke) arbeidsmigranten.


Het duurzaam glastuinbouwgebied behoudt voldoende kritische massa om een innovatieve glastuinbouwgemeente te blijven, maar het toevoegen van beleefbaar groen mag ten koste gaan van glastuinbouw. De glastuinbouw produceert in de toekomst circulair, wordt energieneutraal en klimaatadaptief. Om de modernisering en herstructurering op gang te brengen moet er letterlijk ruimte worden gemaakt, bv. door het uitplaatsen van (bedrijfs)woningen naar de dorpen. Integrale gebiedsplannen moeten betaalbaar en met voldoende draagvlak gerealiseerd kunnen worden. Langs de kust is een strand dat uitblinkt in rust en ruimte met een goede balans tussen natuur en recreatie. Daarnaast wil Westland sluitende recreatieve netwerken creëren voor verschillende gebruiksgroepen d.m.v. robuuste groen-blauwe aders. Er wordt ingezet op een hoogwaardige OV verbinding tussen Den Haag en de Hoekse Lijn richting Delft.


Bepaalde bedrijventerreinen kunnen uitbreiden, in de kernen worden (compacte) kernwinkelgebieden aangewezen. Rond 2030 zijn grote ingrepen nodig om de infrastructuur op orde te houden (vrijliggend logistiek netwerk, ongelijkvloerse kruispunten), er komt een verkenning naar de mogelijkheden voor lightrail. Het fietsnetwerk binnen en van/naar Westland wordt verbeterd met o.a. metropolitane fietspaden. Vrachtverkeer krijgt wellicht hubs en goede doorstroming naar de A4/A20 blijft een belangrijk aandachtspunt.


Natuurgebieden (Natura 2000 en het Natuur Netwerk Nederland) moeten robuust, veerkrachtig, aaneengesloten en beleefbaar worden gemaakt. Voor 2030 zijn ontbrekende zones en schakels in ecologische verbindingen ingevuld, zodat de biodiversiteit bevorderd wordt. De waterkwaliteit moet worden verbeterd en er komt meer ruimte voor het vasthouden van water. Dit vraagt ook inspanningen van de glastuinbouw om meer circulair te worden, minder grondwater te onttrekken en water te bergen.

De toekomstkaart van Westland:
afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTHONDERDLF2g06-VA01_0004.png"

Mobiliteitsvisie Duurzaam Bereikbaar Westland

Op 10 december 2019 is de Mobiliteitsvisie Duurzaam Bereikbaar Westland vastgesteld door de gemeenteraad. Het gemeentelijk mobiliteitsbeleid was tot de vaststelling van deze Mobiliteitsvisie gebaseerd op het Westlands Verkeer- en Vervoerplan 2005-2015 (WVVP) en de Structuurvisie Westland 2025. Veel van de in het WVVP opgenomen doelstellingen en uitvoeringsprogramma's zijn gerealiseerd, dan wel waren aan herziening toe. Na vaststelling van de Mobiliteitsvisie is het WVVP komen te vervallen.   

Er komt steeds meer verkeer in Westland. Om ervoor te zorgen dat we nu en in de toekomst nog vlot tussen dorpen en van dorp naar steden kunnen reizen, maken we plannen en nemen we maatregelen. De volgende mobiliteitsdoelen zijn opgenomen in de Mobiliteitsvisie 2040:

  • Logistieke bereikbaarheid;
  • De auto minder dominant;
  • Volwaardige alternatieven voor de auto;
  • Westland verkeersveilig;
  • Duurzaam Bereikbaar Westland.

Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018

In de vergadering van burgemeester en wethouders van 16 januari 2018 is de 'Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018' vastgesteld. Hiermee vervalt de verwijzing naar het WVVP. In het beleid is de parkeernormering van de gemeente Westland geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de meest recente kerncijfers van het CROW (landelijke richtlijnen).

Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland

In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met diepte werkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van diepte werkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. In het projectgebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven aanwezig.

Uitvoerings- en handhavingsstrategie 2022-2025

Op 7 februari 2022 hebben burgemeester en wethouders van Westland de Uitvoerings- en handhavingsstrategie 2022-2025 bekend gemaakt. Deze strategie bevat de weergave van hoe de gemeente Westland haar uitvoerings- (vergunningen) en handhavingstaken (toezicht en handhaving) uitvoert en hoe de interpretatieruimte die de wetgeving wordt ingevuld. Er is alvast aangesloten bij de terminologie en begrippen uit de komende Omgevingswet en de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen.  Naast de preventieve toets van het bouwplan aan de bouwregelgeving vooraf wordt ook het toezicht tijdens en na realisatie van de bouw vervangen door toezicht door private kwaliteitsborgers. Hierdoor verschuift het toezicht van de voorkant van het proces naar handhaving achteraf. In navolging van maatschappelijke ontwikkelingen is de bedoeling van de Omgevingswet dat initiatiefnemers meer ruimte krijgen voor initiatieven maar ook zelf meer verantwoordelijkheid hebben voor deze initiatieven. Gemeente Westland zal risicogestuurd aanvragen om een omgevingsvergunning vergunnen. Na vergunningverlening wordt toezicht gehouden op de naleving van de vergunnings- of ontheffingsvoorwaarden, terwijl continue toezicht wordt gehouden op de naleving van wet- en regelgeving als het omgevingsplan. Ook voor bouwtoezicht en handhaving geldt dat er risicogestuurd wordt gewerkt. Strijdig gebruik van bedrijfsterreinen geldt als een bestuurlijk speerpunt, zodat een overtreding met hoge prioriteit zal worden aangepakt.

De naleving van wet- en regelgeving is daarbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente, burgers en bedrijven. De wet- en regelgeving zijn bedoeld om kwaliteit, veiligheid en leefbaarheid binnen de leefomgeving te beschermen en bevorderen en dat is in ieders belang. Dit draagt bij aan een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor de burgers en ondernemers van de Gemeente Westland. De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, zodat handhavend optreden hiertegen eenduidig  mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid er van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten

Woonvisie 2020-2030

De Woonvisie 2020-2030 is een actualisatie van de Woonvisie Westland 2030 die is opgesteld in 2016 en vastgesteld door de raad in 2020. Met de actualisatie krijgt de gemeente de gelegenheid om integraal de afweging te maken voor welke doelgroep er gebouwd moet worden in Westland op basis van actuele gegevens. De visie vormt de basis voor nieuwe woningmarktafspraken met de regio Haaglanden, afspraken voor de huisvesting van arbeidsmigranten, zorginstellingen en de prestatieafspraken met de woningcorporaties.


Conclusies Woonvisie

De conclusies die uit de "Woonvisie 2020-2030" getrokken kunnen worden zijn:

  • de behoefte aan sociale huurwoningen blijft onverminderd groot en krijgt een belangrijke plaats in het (ambitieuze) bouwprogramma;
  • blijvende aandacht voor de groep middeninkomens is gerechtvaardigd;
  • het aantal 70-plussers verdubbelt, zodat wonen met zorg verder moet worden ontwikkeld;
  • de huisvestingsopgave voor arbeidsmigranten is substantieel;
  • flexwonen krijgt een plaats in het bouwprogramma.


Voor nieuwe bouwplannen geldt in beginsel de volgende verdeling in prijssegmenten: 45% dure/extra dure koop, 20% middeldure koop/huur, 5% goedkope koop, 30% sociale huur. Daarbij geldt een ambitie voor zorg- en ouderenwoningen en de huisvesting van arbeidsmigranten.


Beleid en beleidsregels voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk in Westland

In deze Nota wordt aangegeven dat het wenselijk is een goede ruimtelijke spreiding van de verkooppunten van consumentenvuurwerk te bewerkstelligen. Doel bij een ruimtelijke benadering is het bereiken van een gelijkmatige spreiding van (kleine) bedrijven voor verkoop en opslag van consumentenvuurwerk over Westland, om op deze wijze straathandel en vuurwerktoerisme zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij moet er binnen elk verzorgingsgebied sprake zijn van voldoende (vuurwerk)aanbod om de lokale markt te voorzien en zodoende illegale handel in principe overbodig te maken en te voorkomen.

Het uitgangspunt voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk van de gemeente Westland is:

Ruimte bieden aan ondernemers voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk met inachtneming van veiligheid en milieuregelgeving onder voorwaarde van een goede ruimtelijke spreiding.

Met daarbij de volgende randvoorwaarden:

  • in de gemeente Westland wordt alleen consumentenvuurwerk opgeslagen. Opslag en verkoop van professioneel vuurwerk is niet toegestaan;
  • iedere vestiging van opslag en verkoop van consumentenvuurwerk zal worden getoetst aan voldoende ruimtelijke spreiding in de gemeente Westland;
  • in de gemeente Westland worden maximaal 18 vestigingen voor opslag- en verkooppunten van consumentenvuurwerk toegestaan;
  • opslag tot en met 1.000 kg is beperkt toegestaan in de dorpskernen;
  • nieuwe vestiging in dorpskernen is niet toegestaan;
  • de vestiging van bedrijven met een opslag tot en met 10.000 kg heeft de voorkeur in gebieden waar een bedrijfsbestemming geldt of in tuincentra;
  • opslag boven de 10.000 kg consumentenvuurwerk is uitgesloten;
  • bestaande bedrijven in strijd met deze uitgangspunten mogen de activiteiten voortzetten.

In de planregels van het voorliggende bestemmingsplan is opgenomen dat opslag en verkoop van consumentenvuurwerk niet is toegestaan.

Bedrijventerreinenvisie Westland 2013-2020

Bedrijventerreinen zijn een belangrijke schakel in het Greenportcluster. Op bedrijventerreinen zijn alleen ondernemers toegestaan die zich niet direct richten op de eindconsument; business to business. Publieksfuncties zijn niet toegestaan op regionale en agrologistieke terreinen. Op lokale terreinen zijn publieksfuncties uitsluitend aan de rand toegestaan, met eigen ontsluiting. Dit geldt uitsluitend voor functies die de dorpskern geen concurrentie geven. Nieuwe bedrijfswoningen zijn niet toegestaan, ten aanzien van bestaande woningen geldt dat op bedrijventerreinen niet naar een optimaal woonklimaat wordt gestreefd. Een onderwerp waar het eigen karakter van het bedrijfsgebied naar voren komt is de collectieve beveiliging en parkmanagement. Afvalverwerking kan ook in gezamenlijkheid worden opgepakt. Bepaalde bedrijventerreinen hebben een organisatievorm waarbij het openbaar gebied wordt onderhouden in eigen beheer, tevens wordt collectief ingezet op zaken als duurzaamheid, glasvezel en intensief ruimtegebruik. Bij de aanleg van bedrijventerreinen wordt het aantal parkeerplaatsen dat benodigd is bepaald door het aantal vierkante meters of per arbeidsplaats. De norm voor vrachtwagens is dat het parkeren van bedrijfsmiddelen niet wordt afgewenteld op de openbare ruimte. Elke ondernemer is verantwoordelijk voor het voldoende parkeerruimte voor de eigen (vracht)auto's. Er worden geen parkeerplekken voor overheaddeuren toegestaan. Menging van kantoor- en bedrijfsfuncties is niet gewenst, verder voorzet de visie in een toetsingskader om te komen tot een beoordeling of een publieksfunctie op een bepaald bedrijventerrein al dan niet mogelijk gemaakt zou moeten kunnen worden. Ruimten boven bedrijfsunits mogen niet worden afgesplitst voor (anders soortige) zelfstandige verhuur. Nieuwe bedrijventerreinen moeten bereikbaar zijn en er worden profielen gemaakt voor de beeldkwaliteit. Voor de periode tot 2020 is de uitbreidingsbehoefte berekend op ca. 65 ha en voor de periode van 2020-2030 op ca. 50 ha.

 

Nota publieksfuncties op bedrijventerreinen

Als nadere uitwerking van de Bedrijventerreinenvisie Westland hebben burgemeester en wethouders de Nota publieksfuncties op bedrijventerreinen vastgesteld om maatwerk te kunnen bieden voor publieksfuncties op lokale bedrijventerreinen. In deze nota is aangegeven wat wel en niet is toegestaan op lokale bedrijventerreinen. Wonen, detailhandel, horeca, leisure en care-functies zijn uitgesloten in bestemmingsplannen die betrekking hebben op bedrijventerreinen. Bij leisure kan worden gedacht aan fitness, kookstudio's en hobbyfuncties. Care-functies zijn onder andere kinderopvang, ouderenzorg, gehandicaptenopvang en huisartsen- en fysiotherapie-collectieven. In hoofdzaak zijn op bedrijventerreinen bedrijfsmatige en industriële functies toegestaan. Genoemd worden het vervaardigen, bewerken, installeren en inzamelen van goederen. Ook verhandelen van goederen wordt genoemd, waarbij detailhandel (verkoop aan een eindconsument) is uitgesloten. In de loop der tijd zijn daarop uitzonderingen gemaakt voor specifieke vormen van detailhandel, zoals verkoop van brand- en explosiegevaarlijke stoffen.

De verkoop van de zogenoemde ABC-goederen (Auto's, Boten en Caravans) is alleen toegestaan met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Ook bouwmarkten zijn met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid mogelijk, conform de provinciale regelgeving. Tegelijkertijd is vestiging van woonwinkels aan strenge regionale regels van Haaglanden gebonden. Een andere functie die in beperkte mate is toegestaan zijn zelfstandige kantoren.

Onzelfstandige kantoren, die ten dienste staan van een bedrijf blijven mogelijk. Elk bedrijf kan ruimte nodig hebben voor een administratie- en verkoopafdeling, waarbij de oppervlakte maximaal 3.000 m² bedraagt. Zelfstandige kantoren kunnen in bestemmingsplannen door middel van een afwijkingsprocedure mogelijk worden gemaakt tot 500 m² per gebouw. Hierbij kan worden gedacht aan accountants en architecten. De kantoren mogen echter geen baliefunctie hebben (zoals makelaars en uitzend- of reisbureaus) en moeten ingepast (kunnen) worden op het bedrijventerrein. Inpassing is mogelijk bij de entree, of op de eerste verdieping van bestaande panden. Daarnaast moet voldaan worden aan de parkeernorm, die voor kantoren hoger is dan voor bedrijven.

Binnen het plangebied bevinden zich diverse functies die in strijd zijn met deze nota. Voor deze gevallen zal zoveel mogelijk worden aangesloten bij vigerende regelgeving.

Detailhandelsvisie Westland 2021-2026

In de Detailhandelsvisie “De kern is ondernemen” is het beleid vervat dat elke Westlandse kern, in ieder geval voor wat betreft het dagelijks winkelaanbod, over voldoende detailhandelsvoorzieningen dient te beschikken. De omvang van die voorzieningen is gerelateerd aan de omvang van de betreffende kern. Voorts is het beleid erop gericht om zoveel mogelijk detailhandelsomzet voor het Westland te behouden.

In de detailhandelsstructuurvisie worden de volgende beleidskeuzes benoemd:

  • 1. Een fijnmazige boodschappenstructuur met één bovenlokaal centrum (Naaldwijk);
  • 2. Concentratie van het winkelaanbod in de centra van de verschillende kernen met compactere centrumgebieden en een gemengd functieprofiel;
  • 3. Twee gebieden voor volumineuze artikelen: de woonboulevard in Naaldwijk en Wateringveldsche polder in Wateringen;
  • 4. Geen nieuwe ontwikkelingen buiten bestaande winkelgebieden, met uitzondering van specifieke activiteiten als gevolg van internetverkoop en detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit.

Om te komen tot een betere concentratie zijn de verschillende Westlandse kernen bekeken en de hoofdcircuits, transformatiegebieden en aanloopstraten benoemd. Er wordt gestuurd op het behalen van gestelde ambities.

Kantorenvisie

De Westlandse dienstensector ontwikkelt zich de afgelopen jaren sterk, mede als gevolg van de toename van bedrijventerreinen en door de schaalvergroting in de glastuinbouw. Dienstverleners verbeteren het productieproces en verhogen de efficiëntie van ondernemers. In de glastuinbouw is dit goed zichtbaar. Met minder werknemers wordt meer geproduceerd omdat de bedrijfsprocessen steeds beter georganiseerd worden. Een tweede grote vraag naar kantoorruimte komt van bestaande Westlandse kantoorgebruikers die, vaak als gevolg van fusies, nieuwe kantoorpanden bouwen. Wat betreft de vraag naar nieuwe kantoorruimte, richt de visie zich op kantoorlocaties.

Kansrijke locaties voor concentratie van kantoren zijn:

  • Tiendweg met in het verlengde Flora Holland;
  • Centrum Naaldwijk;
  • ABC Westland;
  • Knooppunt Westerlee.

Daarbij heeft volgtijdelijke ontwikkeling de voorkeur, waarbij de locatie Tiendweg prioriteit verdient.

 

Convenant klimaatadaptief bouwen Zuid-Holland (2018)

Nieuwbouwlocaties in Zuid-Holland worden zoveel mogelijk klimaatadaptief gebouwd, zodat ze bestand zijn tegen weersextremen als gevolg van klimaatverandering. Deze ambitie is vastgelegd in het convenant (overeenkomst) klimaatadaptief Bouwen. Dit is ondertekend door onder meer bouwbedrijven, gemeenten -waaronder Westland-, de provincie, waterschappen, maatschappelijke organisaties, financiers en projectontwikkelaars.


Klimaatverandering heeft grote impact op de leefomgeving en het aantal weersextremen neemt toe. Zuid-Holland staat voor een grote bouwopgave, tot 2025 zijn er in de provincie 100.000 nieuwe woningen nodig. Deze ontwikkelingen maken het van belang dat klimaatadaptief bouwen zo snel mogelijk de nieuwe norm wordt. Dit is concreet vertaald in het convenant klimaatadpatief bouwen in Zuid-Holland. Hierin zijn procesafspraken gemaakt gericht op het verminderen van de wateroverlast, hittestress, droogte en bodemdaling en het vergroten van de biodiversiteit. Het convenant is op 4 oktober 2018 van start gegaan. In de eerste fase van dit convenant is toegewerkt naar een minimaal programma van eisen voor nieuwbouw in relatie tot:

  • Hevige neerslag: Hevige neerslag leidt niet tot grote schade aan infrastructuur, gebouwen, eigendommen of groen in of buiten het plangebied;
  • Droogte: Langdurige droogte leidt niet tot verdroging of schade aan de gebouwde omgeving;
  • Hitte: Tijdens hitte biedt de bebouwd omgeving een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving;
  • Bodemdaling: Bodemdaling in bebouwd gebied blijft beperkt en betaalbaar;
  • Overstromingen: Bebouwde omgeving is bestand tegen overstromingen;
  • Biodiversiteit: Groenblauwe structuur en biodiversiteit worden versterkt op de planlocatie en in de directe stedelijke omgeving.

De gemeente Westland zal minimaal aan deze eisen voldoen en gebruikt daarmee het programma van minimale eisen uit het Convenant als uitgangspunt voor het realiseren van een klimaatadaptieve nieuwbouwwijk.

2.1.2 Regionaal beleid

Metropoolregio Den Haag-Rotterdam

In de metropoolregio Rotterdam Den Haag werken 23 gemeenten samen aan het verbeteren van de bereikbaarheid en het vernieuwen van de economie. Daarmee versterken ze onder meer de (internationale) concurrentiepositie van de regio. Met elkaar vormen deze 23 gemeenten het bestuur van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH).

Voor het overleg tussen de 23 gemeenten en het nemen van besluiten kent de MRDH de volgende besturen en commissies: het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de bestuurscommissie Vervoersautoriteit (Va), de bestuurscommissie Economisch Vestigingsklimaat (EV) en de voorzitter. Met 23 gemeenten, 2,3 miljoen mensen, 1,2 miljoen banen met werk voor 13,5% van de Nederlanders en een bijdrage van 15% aan het BNP is de metropoolregio een regio die er toe doet. Voor een grootstedelijke regio waar het goed wonen, werken en recreëren is, heeft de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) zichzelf twee belangrijke ambities gesteld: het vernieuwen van economie en het verbeteren van de bereikbaarheid. Het Rijk gaf de Metropoolregio Rotterdam Den Haag de status van vervoerregio. En daarmee ook wettelijke taken rond verkeer en vervoer. Aan het begin van elke nieuwe bestuursperiode (elke vier jaar) stelt het bestuur een regionale strategische agenda vast, van waaruit de regionale vraagstukken worden opgepakt. De huidige strategische agenda loopt tot en met 2022.

 

Regionale Kantorenstrategie Haaglanden

De Regionale Kantorenstrategie Haaglanden gaat in op de segmentering en programmering van kantorenlocaties in Haaglanden. Deze kantorenstrategie vormt de basis voor het regionale beleid ten aanzien van de (her)ontwikkeling van kantorenlocaties tot aan 2020 en geeft mede invulling aan het RSP. Het RSP komt tot de conclusie dat het geplande aanbod van kantoren, de behoefte tot 2010 overstijgt. Ten aanzien van geplande ontwikkelingen na 2005 wordt gesteld dat de realisatie hiervan moet worden afgewogen ten opzichte van bewegingen in de bestaande voorraad kantoren.

Er is voldoende aanbod van gemengde bedrijvenzones waardoor blijvend ruimte kan worden geboden aan een diversiteit van bedrijven. Tevens zijn er voldoende mogelijkheden voor vermenging van verschillende werkfuncties.

2.1.3 Provinciaal beleid

Het omgevingsbeleid Zuid-Holland is op 1 april 2019 in werking getreden. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid.

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan wordt richting gegeven door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit provinciale opgaven en belangen. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de provinciale verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma's en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.

Introductie op het omgevingsbeleid: de ruimtelijke hoofdstructuur

Zuid-Holland wil slim en schoon zijn. Klimaatverandering heeft in het laaggelegen deltagebied grote ruimtelijke, economische en sociale gevolgen. Als open economie is Zuid-Holland gevoelig voor gevolgen van globalisering. De segregatie neemt toe. De energie-intensieve economie heeft, zoals ook benoemd in het klimaatakkoord van Parijs, alleen toekomst als wordt overgegaan tot verduurzaming. De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving: naar een klimaatbestendige delta, naar een nieuwe economie (the next level), naar een levendige meerkernige metropool, energievernieuwing, best bereikbare provincie en gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.

Belangrijk om de ambities waar te kunnen maken zijn innovatieve oplossingen voor waterberging en het voorkomen van hittestress, de overstap van een fossiele naar een circulaire economie, het uitbreiden van warmtenetten, een forse woningopgave en de verduurzaming van woningen, vitale kernen, het aanpakken van verkeersknelpunten, het versterken van openbaar vervoer en gebruik van de fiets en de kwaliteit van de leefomgeving versterken door natuur, water, recreatie, cultureel erfgoed en economie in samenhang te bezien.

De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTHONDERDLF2g06-VA01_0005.png"

figuur 3: de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur (uitsnede Westland)

Gemeente Westland laat zich kenmerken door de glastuinbouw (Greenport Westland) omringd door kust, natuur en stedelijk groen met daarbinnen woonkernen en logistieke overslagpunten. Naaldwijk is als regiokern aangewezen. Wateringen behoort tot de stedelijke agglomeratie. Nabij de vestiging van Flora Holland is een kenniscentrum aangegeven.

Wat betreft mobiliteit is een (boven) regionale HOV-net busroute voorzien van Den Haag, via Naaldwijk naar Maassluis, alwaar op het HOV-net kan worden aangesloten richting Rotterdam. De greenport wordt benoemd als volwassen cluster dat tot de wereldtop behoort. Deze positie moet behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden. Er wordt gestreefd naar synergie van mainport Rotterdam en de greenports. De groene ruimte heeft intrinsieke waarde en het kustlandschap vormt mede de grondslag voor de identiteit van de bebouwde en groene ruimte. De provincie zet in op de groenblauwe structuur om groene kwaliteiten binnen en buiten stedelijk gebied te versterken en de samenhang tussen parken, recreatiegebieden, natuurgebieden en agrarisch landschap te vergroten.

Omgevingsverordening

Regels aangaande bestemmingsplannen bv. met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit, de ladder voor duurzame verstedelijking en voor ruimtelijke ontwikkelingen als stedelijke ontwikkelingen, kantoren, bedrijven, detailhandel, glastuinbouwgebied, infrastructuur, veiligheid, natuur en cultureel erfgoed zijn opgenomen in de Omgevingsverordening. De regels zijn van overeenkomstige toepassing op ruimtelijke initiatieven waarvoor een zogenaamde 'grote buitenplanse afwijking' wordt doorlopen. Op grond van de regels die zijn gesteld voor natuur, is voor Westland het volgende gebied aangewezen als ecologische verbindingen binnen het Natuurnetwerk Nederland:

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTHONDERDLF2g06-VA01_0006.png"

figuur 4: uitsnede provinciale kaart Natuurnetwerk Nederland

Programma Ruimte

Een intensiever gebruik van steden en dorpen vergroot het draagvlak voor openbaar vervoer. Andersom kan de capaciteit op het infrastructuurnetwerk helpen om keuzes te maken waar en wanneer er verdicht en geconcentreerd kan worden. De provincie streeft er naar de agglomeratiekracht te vergroten. Stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Op de kaart 'woningbouwlocaties, bedrijventerreinen en andere stedelijke ontwikkelingen' (ook wel genoemd: '3ha kaart') zijn nog te ontwikkelen locaties voor deze doeleinden groter dan 3 ha buiten BSD opgenomen. Als een locatie hier is opgenomen, betekent dit dat de provincie op hoofdlijnen geen bezwaar heeft tegen de betreffende ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTHONDERDLF2g06-VA01_0007.png"

figuur 5: de '3ha kaart'

Op de kaart zijn, indicatief, woningbouwlocaties weergegeven die gelegen zijn buiten het bestaand stads- en dorpsgebied en meer dan 3 hectare groot zijn. Op de kaart staat zowel harde als zachte capaciteit buiten BSD. Met deze toevoeging wordt invulling gegeven aan bestuurlijke continuïteit.

2.1.4 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. 

 

Doelen

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTHONDERDLF2g06-VA01_0008.jpg" 

Figuur - Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur

 

Nationale belangen

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Met de komst van de Omgevingswet die vanaf 2022 in werking zal treden, is het van belang dat de ruimtelijke opgave in lijn is met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De eerste NOVI is vastgesteld in 2021. De NOVI bestaat uit één Rijksvisie op de leefomgeving. Het uitgangspunt van dit beleidsdocument is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in een samenhangend geheel. De NOVI schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050. Om dit te realiseren is collectieve verantwoordelijkheid van alle overheden van belang.

Het Rijk benoemt in de NOVI 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid en vermeldt hierbij de opgaven en de rol van het Rijk bij het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven worden samengebracht in vier prioriteiten. Deze prioriteiten vormen complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Deze prioriteiten zijn:

  • Naar een duurzame en concurrerende economie;
  • Naar een klimaatbestendige en klimaatneutrale samenleving;
  • Naar een toekomstbestendige en bereikbare woon- en werkomgeving;
  • Naar een waardevolle leefomgeving.

Deze vier opgaven kunnen alleen in samenhang verder worden gebracht wanneer aandacht is voor thema's die hier dwars doorheen lopen, zoals omgevingskwaliteit, gezondheid, cultuurhistorie, klimaatadaptatie, water, bodem, (nationale) veiligheid en milieukwaliteit.

Een gezonde leefomgeving die zo min mogelijk negatieve invloed heeft op de gezondheid is volgens het Rijk van belang. De omgeving dient uitnodigend te zijn voor gezond gedrag en dient een plek te zijn waar inwoners zich prettig voelen.

De omvang van de vraag is afhankelijk van de het tempo van economische groei, maar ook van de specifieke bedrijfstaksamenstelling per regio, omdat de ramingen voor verschillende bedrijfstakken uiteenlopen. Het Rijk stelt dat een zorgvuldige raming van ruimtebehoefte- en aanbod van groot belang is. Om voldoende ruimte voor economische activiteit te faciliteren en deze optimaal te benutten, stellen overheden regionale programma's en transitieagenda's op.

Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen en (groot)winkelbedrijven moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk. Deze locaties moeten goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken.

2.1.5 Conclusie

De ontwikkeling voor het oprichten van een bedrijfsgebouw en kantoorruimte op het perceel Honderdland nabij 1034 te Maasdijk is in overeenstemming met de beleidskaders van de verschillende overheden.

2.2 Ruimtelijk-functionele structuur

2.2.1 Ruimtelijke aspecten

Huidige situatie:

De grond is in de huidige situatie een braakliggend terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTHONDERDLF2g06-VA01_0009.png"

Toekomstige situatie:

De aanvraag betreft het realiseren van een bedrijfshal met een kantoor voor het bedrijf Peter Dekker Installaties (PDI) ter plaatse van Eiland 3 te Maasdijk. In de bedrijfshal worden goederen (screens voor in kassen en dergelijke) geproduceerd en opgeslagen voor distributie. Het parkeren wordt om het gebouw heen op eigen terrein opgelost.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTHONDERDLF2g06-VA01_0010.png"

2.2.2 Verkeer

Parkeernormering:

Op grond van het vigerende bestemmingsplan wordt het initiatief getoetst aan de Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018. Het initiatief leidt tot de onderstaande berekening:

Het gebouw kent een bvo van totaal 11.420 m2. Met een norm van 0,9 zijn daarvoor 103 parkeerplekken nodig. PDI heeft middels een mobiliteitsplan onderbouwd dat slechts 75 plekken nodig zijn, om het huidig gebruik en gebruik in de toekomst te kunnen opvangen.

Voor een verdere toelichting op de berekeningsmethode wordt verwezen naar de Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018.

Conclusie voor wat betreft de parkeernormering:

Het initiatief voorziet conform de van toepassing zijnde parkeernorm(en) niet op alle te onderscheiden momenten van de dag/week in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein. Het initiatief voldoet daarmee niet aan de Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018 en is daarmee op dat punt niet passend binnen het bestemmingsplan. Initiatiefnemer heeft echter aan de hand van een mobiliteitsplan aangetoond dat de van toepassing zijnde parkeernorm(en) en/of aanwezigheidspercentages niet overeenkomen met de feitelijke situatie en dat kan worden volstaan met het realiseren van minder parkeergelegenheid. Vanuit dat gegeven kan vanuit Verkeer worden ingestemd om op basis van art. art. 3, eerste lid, onderdeel b onder 4 binnenplans af te wijken van het Paraplubestemmingsplan Parkeernormen.

Verkeerstechnische inrichting:

De maatvoering van de nieuw te realiseren wegen en parkeerplaatsen is getoetst aan de aan de hand van het Programma voor Standaardinrichtingen Openbare Ruimte 2015. Uit deze toets blijkt dat alle wegen en parkeerplaatsen aan de juiste maatvoering voldoen.

Daarnaast is er ook gekeken of de inrichting voldoende verkeersveilig is. Dit blijkt het geval. Vrachtverkeer hanteert eenrichtingsverkeer door een route te gebruiken die door het pand voert.

Uitweg

De uitweg is akkoord.

2.3 Gebiedsvisie

2.3.1 Stedenbouwkundige randvoorwaarden

In het beeldkwaliteitsplan zijn specifieke randvoorwaarden opgenomen voor bebouwing op de noordelijke eilanden. Hieronder volgt een opsomming, aangevuld met randvoorwaarden uit het BKP die algemeen gelden of relevant zijn voor het vormgeven en inpassen van grote bedrijfshallen zoals van PDI.

De noordzijde van het gebied vraagt om passende, representatieve bebouwing, met een bijpassende schaal, met naast bedrijfsfuncties vooral ook kantoorfuncties en de nadruk op meer gevarieerde functies. De bebouwing is hier kleinschaliger dan langs de A20, met ruimte voor losse panden, die zich presenteren in een groene setting aan het water.

Representatieve uitstraling

  • Zichtlocatie vanaf de A20 en N223 project.
  • Representatieve bebouwing / hoogwaardige uitstraling
  • Minimaal 2/3 van de eilandrand moeten worden bebouwd.
  • Kleinere korrelgrootte van de bebouwing (eventueel op een functieplint)
  • Langs de noordkant van de eilanden komt de representatieve zijde.

Bouwhoogtes

  • Voor alle eilanden geldt een bouwhoogte van maximaal 20 meter.
  • In de eerste lijnsbebouwing op de eilanden, langs de N223, is een minimale bouwhoogte van 10 meter en/of meerlaagse bebouwing gewenst.
  • Het accent op het meest noordelijke eiland heeft een maximale bouwhoogte van 50 meter hoog

Architectuur en massaopbouw

  • Los ogende panden in een groene, waterrijke setting
  • Een hoger, gebouwd accent ter plaatse van rotonde Westerlee, dat een bijzondere architectonische uitstraling, materialisatie en/of vormgeving heeft.
  • Maximaal 70% van het eiland mag (binnen het mogelijk te bebouwen grondvlak) bebouwd worden.

Kleur en materiaal

  • Hightech materialen staal en glas, eventueel gecombineerd met hout, beton en metselwerk
  • Kleuren ondersteunen de materiaalkeuze en sluiten hier bij aan. Geen schreeuwerige en felle kleuren.
  • Grote bedrijfshallen in de andere deelgebieden hebben neutrale kleuren: zilverkleurig, antraciet, donkerblauw)

Expeditie/Parkeren

  • Standaard 1 brug (of duiker) per eiland.
  • Wanneer noodzakelijk, kan onder voorwaarden en in overleg met de gemeentelijke verkeerskundige, eventueel een extra in/uitrit of een kortere afstand tot de rotonde worden toegestaan.
  • De brug of duiker ligt minimaal 10 meter uit de rand van het water tussen de eilanden.
  • De maximale breedte van de brug of duiker is 10 meter (inclusief constructie).
  • Het parkeren op de eilanden moet buiten het zicht van de N223 liggen en vindt daarom plaats achter de bebouwing. Dat kan zowel op maaiveld als op het dak van de bebouwing. Ook bij parkeren op dak geldt dat het parkeren buiten het zicht van de N223 ligt, achter de rooilijn.
  • Parkeren en expeditie wordt zorgvuldig opgelost en overheerst het beeld niet, bijvoorbeeld door inpassing met, of in, het landschapsgroen en/of aangebrachte, kleine hoogteverschillen c.q. landscaping.

Inrichting

  • Langs de eilanden aan de noordkant van Honderdland geldt dat de bebouwing minimaal 8 meter uit de oeverlijn staat.
  • Elk eiland heeft een groene rand of talud. De groene eilandrand is minimaal 4 meter breed.
  • De groene oeverzones langs de noord-zuid georiënteerde sloten, worden tevens voorzien van een continue bomenrij.
  • Langs dwarswegen wordt langs de weg/water, op eigen terrein, hagen geplaatste (Spaanse Aak). Deze 1 meter hoge haag wordt tevens op de eilanden als begrenzing van de open groene eiland rand/talud geplaatst, op eigen terrein.
  • De inrichting van het terrein wordt gekenmerkt door duurzaam kleur- en materiaalgebruik, waarbij er een sterke samenhang is tussen terreininrichting en omringend groen en water.
  • Aan de noordzijde mag de bebouwing door het groene talud steken. Het water komt hier verder de kavel op.
  • Bij de inrichting dient rekening te worden gehouden met een goede doorstroming van het water.
  • Als duurzaamheidsaspecten worden waterpartijen natuurvriendelijke oevers en plasbermen toegevoegd.

Reclame

Reclamevoering op de gevels dient als onderdeel van het gebouwontwerp mee ontworpen te worden en in principe gekoppeld te zijn aan het hoekaccent. Plaatsing en vormgeving van reclameobjecten dienen te voldoen aan de reclame voorschriften zoals beschreven in het BKP. Voor de reclamevoering dient een aparte vergunning te worden aangevraagd.

2.3.2 Stedenbouwkundige onderbouwing

Bebouwing

Distributiecentrum voor PDI betreft een grote bedrijfshal met een onzelfstandige kantoorfunctie.

De noordzijde van het gebied vraagt om passende, representatieve bebouwing, met een bijpassende schaal. De bebouwing op de eilanden is kleinschaliger dan langs de A20, met ruimte voor losse panden, die zich presenteren in een groene setting aan het water.

Om te kunnen voldoen aan de stedenbouwkundige randvoorwaarden voor kleinschaligere bebouwing is de programmatisch grote bedrijfshal opgeknipt in twee kleinere volumes met op beide koppen twee in footprint nog kleiner volumes. Afronding van de hoeken van de volumes verzacht de massa.

De verschillende gebouw volumes worden van elkaar onderscheiden door een glasstrook of een verticale, anders gematerialiseerde strook. Zodat de kleinere korrel in het gevelbeeld duidelijk afleesbaar is. Daarnaast zijn de twee grootste volumes aan de noordzijde verschoven ten opzichte van elkaar waardoor het hoogte accent sterker wordt benadrukt en de zichtbaarheid van de bebouwing op de naastgelegen eilanden gegarandeerd is.

Om ook in de hoogte opbouw de korrel/schaal van het gebouw te verkleinen is het bedrijfsgebouw van 14 meter hoogte, voorzien van een donker gekleurde doorgaande plint en een lichte bovenbouw. De kantoorfuncties zijn als afzoming van de bedrijfshal, langs de A20 zijn gesitueerd met op de kop van het gebouw, met uitzicht over de rotonde, een hoogte accent van ruim 25 meter.

De bedrijfshal is voorzien van platte daken met zonnepanelen en daklichten ten behoeve van natuurlijk daglicht. Het kantoorgedeelte is voorzien van een groen ingerichte daktuin.

Materialisering

Het gebouw wordt uitgevoerd in een terughoudende kleurstelling met neutrale kleuren: donkergrijze Ral 7012 sandwichpanelen voor de plint gevelbeplating en licht wit/grijze geprofileerde staalplaat voor de bovenbouw.

Inrichting kavel

  • De kavel kent 4 verschillende zijden waarvan er 3 belangrijke zicht zijden zijn. De inrichting van de groene eilandranden is daarop afgestemd.
  • Op de kop van het eiland is aan de voet van het kantooraccent een terras aan het water gecreëerd als verbijzondering in de natuurlijke oeverlijn met tevens een levendige gebruiksfunctie.
  • De bomenrij langs de oever aan de A20 zijde is gelijk aan beplating oever kopeilanden kavels 50 langs de entree van Honderdland: Ulmus columnella (Iep). De bomenrij langs westelijk sloot is gelijk aan de toegepaste boomsoort elders langs dwarswegen en andere eilandoevers.
  • Rondom het eiland aan de oost, zuid en west zijde van het eiland wordt op de erfgrens, op eigen terrein, hagen geplaatste (Spaanse Aak)
  • Om een voldoende robuuste groene inrichting en uitstraling van de continue eilandrand aan de noordzijde te kunnen creëren voor het 'vooruitgeschoven' deel van de bebouwing is de eilandrand aan deze zijde gedeeltelijk verbreed tot 6 meter.
  • Als duurzaamheidsaspect, watercompensatie én als onderdeel van de groene coulisse voor de hoge opgaande gevel van het bedrijfspand aan de N223, worden aan de noordzijde natuurvriendelijke oevers en plasbermen aangebracht van ca 2 meter breed. De noordelijke oever vormt in beplating en uitwerking met plasberm een samenhangende ecologische verbinding met de NEZ.

Parkeren/verkeer

  • De karakteristiek van de kavel met 3 voorkanten vereist extra zorg in het inpassen van de benodigde parkeerplekken op maaiveld. Om de zichtbaarheid van uit de openbare ruimte, A20 en N223 zo veel mogelijk te beperken vindt parkeren voor de gevel plaats in een enkele rij, direct achter de haag op de erfgrens aan de zuid en westzijde van het eiland Parkeerplekken aan de A20 zijde zijn zorgvuldig ingepast onder het overstek van het gebouw.
  • De loadingdocks met expeditiedeuren zijn om dezelfde reden aan de voorzijde/ontsluitingszijde geprojecteerd, op de tweede lijn in de uiterste noordwesthoek van het eiland, en zodoende niet zichtbaar vanuit de A20 en N223.
  • De toegang tot de kavel is verbreed naar 12 m verbreedt tbv verkeersveiligheid). Het daarvoor te dempen water wordt gecompenseerd op eigen kavel.

Reclame

De voorgenomen positie voor reclame op de gevel, op het hoogte accent en op de bedrijfshal aan de zuidwestzijde, is zorgvuldig mee ontworpen met het gebouwontwerp. Voor de reclamevoering en het plaatsen van andere reclame en bewegwijzeringsobjecten zal een aparte vergunning te worden aangevraagd.

2.3.3 Stedenbouwkundig advies

Op grond van het bovenstaande is vanuit stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaar.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Doordat artikel 2 lid 5 aanhef en onder b Besluit m.e.r. sinds 7 juli 2017 het bevoegd gezag verplicht om de artikelen 7.17, 7.17 leden 1 - 4, 7.18, 7.19 leden 1 en 2 en 7.20a Wet milieubeheer toe te passen, is het bevoegd gezag verplicht om een beslissing te nemen over de vraag of bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Bepalend voor het antwoord op die vraag is of de betrokken activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.


Door het bevoegd gezag is een besluit genomen om geen milieueffectrapportage op te stellen voor deze vergunning (zie Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling) blijkt namelijk het volgende:

Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het project die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse.

Op basis van deze aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling concluderen wij dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van het nieuwbouw- en herbestemmingsplan niet te verwachten zijn.

Het volgen van een (volledige) m.e.r.-procedure en hiermee het beschouwen van noodzakelijke alternatieven is daarom niet nodig.

3.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

3.2.1 Wettelijk kader

In deze paragraaf is het plan getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking als neergelegd in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening en als verder aangevuld in artikel 2.1.1 van de Verordening ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland.

De ladder voor duurzame verstedelijking is op 1 juli 2017 vereenvoudigd. Op grond van het nieuwe artikel 3.1.6, tweede lid, moet in de toelichting van een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de behoefte aan die ontwikkeling worden beschreven. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet de behoefte op grond van een goede ruimtelijke ordening worden gemotiveerd.

De provincies mogen deze wettelijke regel aanvullen. Deze aanvulling mag echter niet in strijd zijn met het doel van de regel, namelijk vereenvoudiging van de ladder zoals die vóór 1 juli 2017 luidde en daarmee het loslaten van de norm “actuele regionale” behoefte en de drie treden van de ladder.

De provinciale regeling in artikel 2.1.1 van de Verordening ruimte 2014 bevat nog wel de drie treden van de ladder. Gelet op bovenstaande uitleg van de aanvullingsbevoegdheid van provincies, hoeft aan artikel 2.1.1 niet te worden getoetst voor zover deze regels in strijd zijn met – het doel van – de wijziging van de wettelijke regeling.

3.2.2 Preliminaire toets

Bij de beoordeling of de ladder voor duurzame verstedelijking moet worden toegepast, moet eerst nagegaan worden of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling en of dit plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft.

Binnen bestaand stedelijk gebied

Met de bouw van een bedrijfsgebouw en kantoorruimte wordt een stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt. In dit geval is er sprake van bestaand stedelijk gebied, omdat de locatie van eiland 3 al een stedelijke bestemming heeft en onderdeel uitmaakt van het grotere bedrijventerrein Honderdland. Motivering van de locatiekeuze is daarom niet noodzakelijk. De locatie binnen het bedrijventerrein is overigens een logische plek voor bedrijfsfuncties.

Mede gelet op de uitvoerbaarheid van deze ontwikkeling is de ladder voor duurzame verstedelijking in dit bestemmingsplan toegepast.

3.2.3 Motivering van de behoefte aan ontwikkeling

ln het rapport Ladder voor duurzame verstedelijking wordt geconcludeerd dat zowel een kwantitatieve - als kwalitatieve behoefte is aan nieuwe bedrijventerreinen in de gemeente Westland, de regio Haaglanden, de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) en de provincie Zuid-Holland. Deze behoefte wordt in het bijzonder ingegeven door de verdere ontwikkeling van de Greenport Westland-Oostland, waarbij internationalisering steeds belangrijker wordt.

ln de praktijk is 31,6 ha uitgeefbaar voor bedrijven op deelgebied 2. Daar wordt met een functiewijziging van een van de eilanden nu 1,5 ha netto aan toegevoegd. De ruimte voor gemengde functies neemt daardoor af. lnmiddels is gebleken dat er geen hotel/logiesfunctie komt.

De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

3.2.4 Conclusie

De ladder voor duurzame ontwikkeling vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

3.3 Bedrijven en milieuzonering

3.3.1 Wettelijk kader

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

3.3.2 Onderzoek

In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor het oprichten van een bedrijfsgebouw en kantoorruimte is een onderzoek naar bedrijven- en milieuzonering uitgevoerd door de DGMR op 23 juni 2022. Vanuit een ruimtelijke ordening is het gewenst om te bepalen of er bij gevoelige bestemmingen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en of bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd worden.

Uit de analyse blijkt dat rondom de planlocatie vooral bedrijven zijn gevestigd samen met enkele woningen, wat leidt tot een gemengd gebied. De bestemming wonen vormt geen beperking voor het realiseren van een bedrijfshal, aangezien deze op een afstand van circa 200 meter zijn gesitueerd. Deze afstand is groter dan de richtafstand van 50 meter. Daarnaast is tussen de woningen en het nieuwe distributiecentrum de N223 gelegen. Verder vindt er met de realisatie van de functies in het besluitgebied geen aantasting plaats van het woon- en leefklimaat van omliggende voor milieuhindergevoelige functies.

Wel blijkt dat een aantal bedrijfskavels ten zuiden van de planlocatie een richtafstand kent die overlapt met het plangebied. Deze richtafstand is bepaald op basis van de in het bestemmingsplan toegelaten milieu-categorieën, omdat er nog geen werkelijke bedrijven zijn gevestigd. Van de bestaande bedrijven rondom de planlocatie vindt er geen overlapping plaats, waardoor deze geen beperkingen vormen voor het realiseren van de bedrijfshal.

3.3.3 Conclusie

Het onderzoek toont aan dat er geen sprake is van een belemmering voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven, bedrijfsvoering van PDI en dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de omliggende woningen.

3.4 Geluid

3.4.1 Wettelijk kader

Wet geluidhinder

Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.

3.4.2 Onderzoek

Peter Dekker Installaties B.V. gaat zich vestigen op het nieuwe industrieterrein Honderdland (Fase 2) in Maasdijk. Voor de vestiging van het bedrijf op de beoogde locatie is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door de DGMR op 04-07-2022. PDI heeft hiermee aangetoond dat zij past binnen de voor kavel 48 gereserveerde geluidsruimte.

Uit de resultaten blijkt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau voldoet aan de beschikbare geluidsruimtes zoals omschreven in het eerder vastgestelde bestemmingsplan Honderdland fase 2. Ook wordt er voldaan aan de 50 meter contourgrenswaarden conform het Activiteitenbesluit.

Ook zijn de maximale geluidsniveaus berekend. Uit de resultaten blijkt dat de waarde voor de maximale geluidsniveaus voldoet aan de voorschriften uit het Activiteitenbesluit.

3.4.3 Conclusie

Het betreffende akoestisch rapport van DGMR met kenmerk B.2020.0780.03.R002 d.d. 4 juli 2022 is door de ODH beoordeeld en akkoord bevonden onder opmerkingen.

Uit het rapport blijkt dat met de voorgenomen activiteiten op het kavel wordt voldaan aan de voor de akoestische gebiedseenheid (AGE) vastgestelde maximale geluidsimmissiewaarden voor de dag-, avond- en nachtperiode op de toetspunten ter plekke van de geluidszone en de woningen waarvoor een hogere waarde is vastgesteld.

Bronvermogens verkeersbewegingen overeenkomstig ODH kentallen, m.u.v. rijden 5 km/u VW 100 dB(A) vs 103 dB(A). Het akoestisch effect nihil. Het manoeuvreren betreft wel 5 km/u met 103 dB(A).
Bedrijfshal uitstraling gebouw uitgaande van 75 dB(A) binnenniveau overdag akkoord.
In rekenmodel staan raampartijen er ten onrechte in voor avond/nacht. Blijft binnen AGE.

3.5 Luchtkwaliteit

3.5.1 Wettelijk kader

Wet luchtkwaliteit

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor
zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde   Geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 ìg/m³   2010 t/m 2014   
    jaargemiddelde concentratie   40 ìg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)1)   jaargemiddelde concentratie   48 ìg/m³      
    jaargemiddelde concentratie   40 ìg/m³   vanaf 11 juni 2011  
    24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 75 ìg/m³       
    24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg/m³   vanaf 11 juni 2011  

1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a); 
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1); 
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2); 
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c); 
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

 

Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10; 
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

3.5.2 Onderzoek

Peter Dekker Installaties B.V. is van plan om een bedrijfshal op de locatie Eiland 3, Honderdland in Maasdijk te realiseren. In de bedrijfshal worden goederen (screens voor in kassen en dergelijke) geproduceerd en opgeslagen voor distributie. Rondom de planlocatie zijn daarom de gevolgen op de luchtkwaliteit onderzocht op 17-06-2022 door de DGMR.

Uit de resultaten volgt dat op alle toetspunten wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Ook is er geen sprake van een dreigende overschrijding van de grenswaarden. Het aspect luchtkwaliteit vormt hiermee geen beperking voor de plannen.

3.5.3 Conclusie

In de bovengenoemde rapportage is het aspect luchtkwaliteit in beeld gebracht. Hiertoe is een berekening uitgevoerd met het rekenprogramma Geomilieu. De berekening is volgens de Omgevingsdienst Haaglanden op een juiste wijze uitgevoerd. Hiermee is aangetoond dat het voornemen niet leidt tot een overschrijding van de te toetsen grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen beperking voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.6 Externe veiligheid

3.6.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.


Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de daarop gestoelde regelingen vereist. Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de betreffende regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (iso)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.

3.6.2 Onderzoek

Inleiding

Externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.


In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het ruimtelijk besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.


In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.


Met het oog op de Modernisering Omgevingsveiligheidsbeleid van het Rijk wordt het accent verlegd van de risicobenadering naar een effectbenadering. Vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet zijn in dat verband de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations (Stcrt. 2016, 31453) en de Circulaire externe veiligheid LNG-tankstations (Stb. 2015, 3125) gepubliceerd en in werking getreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTHONDERDLF2g06-VA01_0011.png"

Ligging risicobronnen.

Risicovolle inrichtingen

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn milieukwaliteitseisen geformuleerd ter bescherming van de mens tegen de kans om te overlijden als gevolg van het vrijkomen of ontstaan van gevaarlijke stoffen bij een ongeval in een bedrijf of ander risicovol object. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR. De aan te houden veiligheidsafstanden zijn voor nader beschreven situaties vastgelegd in de Regeling externe veiligheid inrichtingen. Voor overige gevallen dient de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour te worden berekend.


Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.


In de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations wordt onderscheid gemaakt tussen (beperkt) kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten. De effectafstanden zijn respectievelijk 60 m en 160 m, gerekend vanaf het LPG-vulpunt. Tot de zeer kwetsbare objecten behoren verblijfsfuncties voor mensen die beperkt zelfredzaam zijn zoals ziekenhuizen en kinderdagverblijven. De circulaire is niet van toepassing op het vaststellen van een conserverend bestemmingsplan. De circulaire geldt evenmin voor zeer kwetsbare, kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten die al binnen de betreffende contouren aanwezig zijn. De effectafstanden voor LNG-tankstations zijn afhankelijk van de aanwezige veiligheidsvoorzieningen. De systematiek is vergelijkbaar met die voor LPG-tankstations.

Op locatie

De bedrijven Nature's Pride en Gebroeders van Staalduinen b.v. vormen geen belemmering voor de invulling van het plangebied.

Binnen het plaatsgebonden risicocontour van 10-6 van de windturbine worden geen kwetsbare objecten en kantoren mogelijk gemaakt. Wel is binnen deze contour van de windturbine een aardgascondensaatleiding gelegen. Omdat er ten opzichte van de huidige situatie geen wijzigingen plaatsvinden aan de aardgascondensaatleiding of de windturbine, wordt het uitvoeren van een kwantitatieve risicoanalyse niet noodzakelijk geacht. Daarbij is het niet aannemelijk dat het invloedsgebied van de aardgascondensaatleiding, dat 24 meter is, groter wordt door een calamiteit met betrekking tot de windturbine. Het plaatsgebonden risicocontour van 10-5 reikt niet over het plangebied.

Aangezien de kans op een ongeval/calamiteit buiten het plaatsgebonden risicocontour van 10-6 contour zeer klein is, zeker bij een windturbine, en er wordt voldaan aan de eisen omtrent (beperkt) kwetsbare objecten, kan gesteld worden dat de windturbine in zeer beperkte mate een groepsrisico in het gebied genereert. Een nadere verantwoording van het groepsrisico kan daarom achterwege blijven. De windturbine vormt geen belemmering voor het plangebied.


Vervoer gevaarlijke stoffen

Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.


De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In regio Haaglanden zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens tussen Leidschendam-Voorburg en Zoeterwoude (wegvakken Z8 en Z7), en de A13, tussen knooppunt Ypenburg en Delft-Zuid (wegvakken Z29 en Z113), basisnetafstanden vastgelegd.


Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.


Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in
werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling).
Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).


Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord. Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.


In de toelichting moet worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid). Deze verplichting geldt ongeacht of het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de betreffende transportroutes. Op het vraagstuk zelfredzaamheid moet worden ingegaan wanneer (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het invloedsgebied van een dergelijke weg zijn geprojecteerd.

Op locatie

A20 en N213

Tijdens het externe veiligheidsonderzoek (RHO, kenmerk 081511.20150253 en van

10 februari 2017) zijn de verschillende risicobronnen uit figuur 4 onderzocht. Uit het onderzoek blijkt:

  • Voor de A20 en N213 geldt: plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar niet buiten de weg ligt. Deze vormt dan ook geen belemmering.
  • Het groepsrisico is kleiner dan 0,1 * de oriëntatiewaarde. Kavel PDI is een type categorie 3.2 bedrijf. De personendichtheden voor het plangebied zijn gelijk of lager dan in het onderzoek voor het bestemmingsplan Honderdland fase 2 is aangehouden.

Op basis van bovenstaande vormt de hoogte van het groepsrisico geen belemmering voor de inrichting van het plangebied. Voor het plangebied is een bedrijf met categorie 3.2 beoogd.

N223

Voor de N223 blijk het volgende:

  • De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar ligt niet buiten de weg. Deze vormt dan ook geen belemmering.
  • Het groepsrisico is kleiner dan 0,1 * de oriëntatiewaarde. Op basis van bovenstaande vormt de hoogte van het groepsrisico geen belemmering voor de inrichting van het plangebied.

N220

De provinciale weg N220 is tijdens het eerder uitgevoerde onderzoek niet beschouwd. De N220 is verder gesitueerd vanaf het plangebied dan de N223 en N213. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het plaatsgebonden risicocontour van 10-6 niet binnen het plangebied bevindt. Het groepsrisico is kleiner dan de oriëntatiewaarde.


Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.


De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.


Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan kan worden met een beperkte verantwoording:

  • 1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of
  • 2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

Op locatie

Voor de aardgascondensaatleiding geldt dat er binnen het plaatsgebonden risicocontour van 10-6 contour geen (beperkt) kwetsbare objecten worden mogelijk gemaakt. Het plangebied valt buiten het invloedsgebied van de leiding. Het invloedsgebied is 24 meter. Kavel PDI is circa 90 meter van deze leiding gesitueerd.

Explosieven

Uit de kaart conventionele explosieven van de gemeente Westland blijkt dat er binnen het plangebied geen conventionele explosieven aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTHONDERDLF2g06-VA01_0012.png"

Uitsnede Explosievenkaart Westland

3.6.3 Conclusie

De notitie Toelichting externe veiligheid wijzigen bestemmingsplan Peter Dekker Installaties B.V., d.d. 23 juni 2022, opgesteld door DGMR, met kenmerk B.2020.0780.16.N001, versie 001, is beoordeeld door de Omgevingsdienst Haaglanden en is akkoord bevonden.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

3.7 Water

3.7.1 Wettelijk kader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);

Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);

Waterwet.

Nationaal waterplan

Provinciaal:

Provinciaal Waterplan;

Visie Ruimte en Mobiliteit;

Verordening Ruimte en de waterverordening Zuid-Holland.


Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.

Nationaal Waterplan

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;

Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;

Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;

Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;

Nederlanders leven waterbewust.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie sluit aan op de uitgangspunten van het Nationaal Waterplan en vult deze op onderdelen aan. Uitgangspunten zijn het verbeteren van de waterkwaliteit, het voorkomen van wateroverlast, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.

 

Provinciaal beleid

Het provinciaal waterbeleid voor de periode 2016-2021 bestaat uit: de Visie Ruimte en Mobiliteit, Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) 2016 - 2021 en onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 - 2015.

In de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) zijn de ruimtelijke componenten opgenomen van het waterbeleid. Hoofdstuk 4 geeft de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid:

  • de ambitie om een duurzaam, concurrerende en leefbare Europese topregio te zijn. De Provincie bevordert de transitie naar een water -en energie efficiënte samenleving. Daar spelen het verbeteren van toekomstwaarde, de gebruikswaarde en de belevingswaarde een belangrijke rol;
  • aan het watersysteem worden grote uitdaging gesteld door verzilting, klimaatverandering, inklinking, veranderd ruimtegebruik en de daarbij passende veranderingen van het watersysteem;
  • het beter benutten van de kansen en natuurlijke kwaliteiten van de bodem en de ondergrond is tevens een speerpunt van het provinciaal waterbeleid;
  • tenslotte door een verandering naar een duurzame voorziening in de energiebehoefte kan worden ingezet op een energie-efficiënte samenleving.

De doelen, maatregelen en afspraken voor de kwaliteit van het water van grond- en oppervlakte water zijn opgenomen het Stroomgebied beheerplan Rijn-West 201-2015 (SGB-1). Voor opvolgende periode 2016-2021 is het SGB-2 op 22 december 2014 gereedgekomen. De invulling van de verantwoordelijkheid in dit SGB-2 is vastgelegd in de KRW 2016-2021.

Het Waterplan Zuid-Holland 2015 was van kracht tot 22 december 2015. Op grond van artikel 48 Waterwet moet het plan om de zes jaar door de Provinciale Staten worden herzien. Het is niet noodzakelijk om een nieuw plan vast te stellen. Voldaan kan worden met het nemen van een planherzieningsbesluit. Dit besluit is genomen op 29 juni 2016 en bekend gemaakt op 8 juli 2016.

De onderdelen 'Waarborgen waterveiligheid (hoofdstuk 4)' en 'Realiseren mooi en schoon water (hoofdstuk 5)' en 'operationeel grondwaterbeleid (bijlage 7)' van het Waterplan 2015 blijven van kracht.

De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (Visie Ruimte en Mobiliteit), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (Verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (Uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn bijvoorbeeld regels opgenomen met betrekking tot regionale keringen in bestemmingsplannen. Daarnaast is de Waterverordening Zuid-Holland van belang. Daarin zijn onder meer veiligheidsnormeringen voor regionale keringen en waterkwantiteitsnormen opgenomen. De waterkwantiteitsnormen geven aan, waar de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit op ingericht moeten zijn. Deze normen definiëren de gemiddelde overstromingskans vanuit het oppervlaktewater per jaar van daarbij aan te wijzen gebieden. Het beschermingsniveau verschilt per vorm van landgebruik en is gerelateerd aan de economische waarde van landgebruik en de te verwachten schade bij overstromingen. De waterkwaliteitsnormen zijn gerelateerd aan het landgebruik en daarmee bepalend voor de mogelijkheden, die het bestemmingsplan biedt.

De provincie heeft samen met de gemeente Den Haag en Westland een Visie Vaartenland opgesteld, een visie op hoe de vaartenstructuur in Westland en Den Haag recreatief/toeristisch en economisch elkaar kan versterken. Het project Westlandse Waterlijnen heeft de provincie in samenwerking met heel veel stakeholders uit het gebied ten westen van het Rijn-Schiekanaal opgesteld (Westland, Den Haag, Delft, Midden-Delfland, Schiedam, Vlaardingen en Maassluis). Dit heeft een wensenlijst met een soort top 5 opgeleverd, met betrekking tot versterking van de vaarrecreatie en economische spin-off, waar burgers, verenigingen en ondernemers hun zinnen op hebben gezet. Verder is in de Visie Ruimte en Mobiliteit aangegeven dat de juridische borging en versterking van het vaarnetwerk overgedragen is aan de gemeenten die hierop hun lokale beleid en bestemmingsplannen moeten aanpassen.

 

Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021 'Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap'. In dit Waterbeheerplan 5 (WBP 5) heeft het Hoogheemraadschap van Delfland (Delfland) zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop:

  • de waterveiligheid;
  • het waterbeheer;
  • de waterkwaliteit;
  • het zuiveren van afvalwater.


Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtig manier zijn afgewogen. Delfland voert zijn kerntaken uit ten behoeve van het behouden en verbeteren van de leefomgeving voor inwoners, medeoverheden, bedrijven en de natuurwaarden in het beheergebied. Het is een uitdaging om bij de uitvoering van die taken aan te sluiten bij de beleving en de behoeften van de maatschappij. Waterbewustzijn vormt de onmisbare schakel voor draagvlak. Delfland wil dat mensen zich in de komende planperiode bewust worden van het water om hen heen, van de gevolgen van klimaatverandering en van hun eigen gedrag. Het vergroten van waterbewustzijn is daarom verweven in alle programma's en handelingen van Delfland in de komende planperiode.


De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:

  • 1. In stand houden: Investeringen in de infrastructuur worden op een adequate manier in stand gehouden. De waterkeringen, het watersysteem, de ecologische structuren en het afvalwatersysteem worden met beheer verder geoptimaliseerd. Delfland werkt bij het bestendigen van het beheer van de infrastructuur toe naar de levenscyclusbenadering;
  • 2. Investeren: Veranderende wetgeving en veranderingen in de omgeving vragen om aanpassing en verdere verbetering van ons watersysteem, de waterkeringen en het afvalwatersysteem. Dit betekent de kans op natte voeten verkleinen door bij het zoeken naar oplossingen om water langer vast te houden, de waterkeringen op orde te houden met oog voor de multifunctionaliteit, de waterkwaliteit te verbeteren en toe te spitsen op de potenties van het gebied en de waterzuiveringen om te bouwen tot zoetwaterfabrieken. Bij elk project, proces en activiteit worden de innovatieve mogelijkheden en de meest duurzame wijze van uitvoering meegenomen in de afwegingen;
  • 3. Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, sterker nog, waterbeheer is ook een taak van andere overheden zoals gemeenten en van burgers en bedrijven. De samenwerking in het waterbeheer is pluriform van karakter. Het waterschap speelt hierop in door goed omgevingsmanagement en door op basis van transparantie en vertrouwen de samenwerking te zoeken en structureel te onderhouden. Delfland wil het waterbewustzijn bevorderen door samenwerking met belanghebbenden en delen van verantwoordelijkheden;
  • 4. Flexibel en duidelijk: Partners komen een flexibel waterschap tegen die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen. Duidelijke kaders worden neergezet, zoals financieel gezond en bijdragen aan toekomstbestendig waterbeheer, maar dogma's zijn er niet. Dit betekent dat er in de werk- en beleidsprocessen van de ambtelijke organisatie en bij bestuurlijke besluitvorming binnen de wettelijke mogelijkheden voldoende ruimte moet zijn om maatwerk te leveren. Innovatie fungeert daarbij als aanjager om te blijven vernieuwen, mee te bewegen met veranderingen en te voorkomen dat het waterschap statisch wordt.

In 2007 (herzien in oktober 2018) is een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De watertoets berust op twee uitgangspunten:

  • Standstill-beginsel - negatieve effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op het watersysteem worden voorkomen; Het is belangrijk om water al bij de locatiekeuze en het ontwerp van ruimtelijke ontwikkelingen als ordenend principe te gebruiken. Dat voorkomt het ontstaan van knelpunten achteraf, zoals (grond)wateroverlast of slechte waterkwaliteit;
  • Verbetering - in ruimtelijke ontwikkelingen worden de kansen die zich voordoen om bestaande knelpunten in het watersysteem te helpen oplossen, benut. Het gaat daarbij ook om de relatie tussen de verschillende waterthema's (droogte en wateroverlast, afvalwater, waterkwaliteit en ecologie, waterkeringen). Waterknelpunten en/of problemen met waterkeringen worden niet afgewenteld op de omgeving of verschoven naar de toekomst

De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:

  • Beleidskader omtrent water;
  • Veiligheid en waterkeringen;
  • Waterkwantiteit;
  • Grondwater en voorkomen van (zoet) water te kort;
  • Onderhoud en bagger;
  • Watersysteemkwaliteit en ecologie;
  • Afvalwater en riolering;
  • Klimaatadaptie.

Gemeentelijk beleid

Het Waterplan Westland , met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2027 en de daarbij horende uitvoeringsplan 2015 tot 2018 beschreven. De thema's: ”Toekomstig ruimtelijk beleid, Duurzaamheid, Schoon water, waterkeringen, Droge voeten, Afvalwaterketen Beheer en onderhoud, Zoetwatervoorzieningen en grondwater, Recreatie“, worden hierin uitgewerkt. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTHONDERDLF2g06-VA01_0013.jpg"

3.7.2 Onderzoek

Veiligheid en waterkeringen

Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op het (veilig) functioneren en het beheer en onderhoud van waterkeringen. Om die reden is het van belang, dat initiatiefnemers van ruimtelijke plannen rekening houden met de effecten van die plannen op de aanwezige waterkeringen.

In de legger van het Hoogheemraadschap van Delfland zijn de ligging en de minimale afmetingen van de waterkeringen vastgelegd. Rondom de keringen is een keurzone vastgesteld. Deze bestaat uit het waterstaatswerk (de daadwerkelijke kering) en een beschermingszone. Binnen het waterstaatswerk en de beschermingszone zijn op basis van de Keur Delfland beperkingen gesteld aan activiteiten die het waterkerend vermogen van de kering nu en in de toekomst kunnen aantasten.

In het plangebied komen geen waterkeringen voor. Er zijn geen risico's voor het oprichten van een bedrijfsgebouw en een kantoorruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTHONDERDLF2g06-VA01_0014.png"

Uitsnede Leggerkaart Hoogheemraadschap Delfland 'Legger Regionale Waterkeringen'.

Waterkwantiteit

Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur met voldoende mogelijkheden voor waterberging. Dit streven heeft uiteindelijk tot doel wateroverlast voor de nieuwe en de al aanwezige functies in het gebied te voorkomen. Bij het voorkomen van wateroverlast en het verwerken van hemelwater hebben perceeleigenaar, gemeente en Delfland elk een verantwoordelijkheid. De perceeleigenaar moet het hemelwater zoveel mogelijk zelf verwerken en vasthouden bij de plaats waar het valt, bijvoorbeeld een (slimme)regenton. De gemeente draag zorg voor de inzameling en verwerking van het afstromend hemelwater. Dit betekent, dat de gemeente in eerste instantie en initiatiefnemers/perceel eigenaren inspanning moet doen om dit hemelwater vast te houden of terug te brengen in de bodem. Vervolgens kan het (al dan niet na zuivering) worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Delfland is vervolgens verantwoordelijk voor de ontvangst van hemelwater in het oppervlaktewater.

Demping

Het uitgangspunt in het beleid van het Hoogheemraadschap Delfland is dat de waterberging door een demping niet verkleind wordt. Binnen het plan van de nieuwbouw PDI wordt het eiland ten behoeve van een goede stedenbouwkundige integratie en de kaders gesteld door het beeldkwaliteitsplan Honderdland aangepast aan de zijnde van N223 aangepast. Er wordt een gedeelte gedempt wat door middel van een natdraszone/plasberm wordt gecompenseerd. Deze oplossing is in samenspraak met het Hoogheemraadschap Delfland opgesteld. (zie tek. 1976_DO-010_Terrein_rev_P, 1976_DO-910_Te dempen water_rev_P, 1976_DO-911_Te graven water_rev_P)

Waterberging

Tussen het Hoogheemraadschap Delfland en Ontwikkelingsmaatschappij Coldenhoven-West zijn afspraken gemaakt over de realisatie van de waterberging van het bedrijventerrein Honderdland fase 2. Dit is een niet gestuwd watersysteem dat onderdeel uitmaakt van de boezem van het Hoogheemraadschap. Centraal in dit watersysteem staat de aanleg van een robuuste boezemwatergang ten westen van de Burgemeester Elzenweg.

Waterkwaliteit

Bij de nieuwbouw worden geen uitloogbare materialen zoals lood, koper of zink gebruikt op plaatsen die in aanraking kunnen komen met hemelwater. De ontwikkeling heeft daarmee geen invloed op de (grond)waterkwaliteit.

Voorkomen van wateroverlast

Volgens de provinciale verordening is het beschermingsniveau tegen wateroverlast voor wonen eens in de 100 jaar, voor bedrijfsterreinen eens in de 50 jaar en voor agrarisch, eens in de 10 jaar. Bij kleinschalige bestemmingswijzigingen wordt het watersysteem echter niet aangepast. Daarom wordt nadrukkelijk geadviseerd om, zover mogelijk, de praktijksituatie hierop aan te passen. Dit kan bijvoorbeeld door het maaiveld ter plekke van de woning voldoende op te hogen. Meer informatie hierover is te vinden in de Handreiking watertoets voor gemeenten, de meest actuele versie van deze handreiking is te vinden op de website www.hhdelfland.nl/overheid/ruimtelijke-plannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTHONDERDLF2g06-VA01_0015.jpg"

Onderhoud en bagger

Delfland is verantwoordelijk voor het onderhoud van het primaire watersysteem en de waterkeringen. Voor secundair boezemwater en polderwateren zijn veelal andere partijen (gemeente, grondeigenaar) onderhoudsplichtig. Onderhoudsplichtigen zijn in de Legger Delfland vastgesteld. Onderhoud aan water en waterkering betekent dat deze toegankelijk moeten zijn voor onderhoud. Ook houdt Delfland ruimte die eventueel nodig is voor dijk- of kadeverzwaring, vrij van andere, conflicterende functies. Het beheer en onderhoud van het watersysteem binnen het plangebied is vastgelegd in de Keur Delfland en Legger Delfland.
Voor onderhoud van watergangen is het van belang rekening te houden met de benodigde onderhoudsstroken. Onderhoudsstroken zijn noodzakelijk voor onderhoudsmateriaal en werkruimte, en er kan bagger op de onderhoudsstroken worden gezet.

Er gelden de volgende criteria:

  • als er sprake is van 'varend' onderhoud van watergangen, natuurvriendelijke oevers en waterkeringen zijn de dimensionering van het doorstromingsprofiel en van de kunstwerken aan specifieke ontwerpeisen gebonden, bijvoorbeeld een vaardiepte en doorvaarthoogte van 1,0 m en een minimale doorvaarbreedte van 3,1 m bij bruggen. Dit is zeker het geval bij een breedte van meer dan 10 m (gemeten op de waterlijn).
  • voor onderhoudsdoeleinden langs primaire watergangen is aan weerszijde een onderhoudsstrook (4 m) vrij van bebouwing en obstakels. Is de primaire watergang 5 m of smaller, dan kan in veel gevallen volstaan met een strook van 5 m aan één zijde en 1 m aan de andere zijde.
  • voor natuurvriendelijke oevers langs watergangen, bijvoorbeeld in verband met de Kaderrichtlijn Water, is ruimte nodig om onderhoud te plegen. Hierbij geldt hetzelfde als voor primaire watergangen.

Wanneer onderhoudsstroken niet of moeilijk realiseerbaar of te behouden zijn, overleg dan met Delfland over alternatieven of maatregelen.

In de watervergunning staat het volgende opgenomen over onderhoudsafspraken:

Artikel 4.1.3 uit watervergunning: De vergunninghouder is onderhoudsplichtige van het:

  • gewoon en buitengewoon onderhoud van de natte ecologische zone;
  • instandhouden van de constructie van de gehele duiker (bestaand en nieuw) met bijbehorende inspectieput;
  • onderhoud ten behoeve van een goede doorstroming van de gehele duiker (bestaand en nieuw) met bijbehorende inspectieput;
  • gewoon en buitengewoon onderhoud van het secundair boezemwater onder en tot minimaal 1,0 m afstand rondom de vlonder.

Bodem en grondwater

Bij nieuwe ontwikkelingen/initiatieven is het van belang om rekening te houden met een voldoende drooglegging om grondwateroverlast te voorkomen. Het bouwpeil moet daarom hoog genoeg boven het waterpeil liggen. Een voldoende hoog bouwpeil helpt niet alleen tegen grondwateroverlast, maar ook tegen wateroverlast algemeen. Delfland adviseert om rekening te houden met een drooglegging van 1,2 m, maar met een minimum van 1,0 m.


Daarnaast kan het zijn, dat de ontwikkeling juist effecten op het grondwater of het watertekort heeft. Hier moet bijvoorbeeld gedacht worden aan ondergrondse constructies die ervoor zorgen dat bijvoorbeeld de grondwaterstroming wordt afgekapt. In de huidige ontwikkeling worden geen ondergrondse werken worden gebouwd.


De projectlocatie is niet gesitueerd in een grondwaterbeschermingsgebied. In onderstaande figuur is een uitsnede van de 'Grondwaterbeschermingskaart rondom bronnen voor drinkwater' van de Atlas voor de leefomgeving met daarin de projectlocatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTHONDERDLF2g06-VA01_0016.png"

Realisatie drooglegging

Dempen en graven

Voor zowel de aanleg van een natte ecologische zone als een vlonder wordt een deel van de secundair boezemwateren ten noorden (OB12150) en ten oosten (OB10940) van het eiland aangepast. Deze secundaire boezemwateren zijn recentelijk gegraven, waarvoor het Hoogheemraadschap van Delfland op 2 juli 2019 een watervergunning (met zaaknummer 2019-008574) heeft verleend. Voor het plaatselijk verbreden van het eiland wordt het secundair boezemwater (OB12150) vanaf ongeveer de helft van het eiland richting het noordoosten gedempt met een totaal oppervlak van 143 m². Voor het plaatselijk versmallen van het eiland wordt ongeveer de andere helft richting het zuidwesten water gegraven als verbreding van het secundair boezemwater met een totaal oppervlak van 155,5 m². Daarnaast wordt het secundair boezemwater (OB10940) ten oosten nabij de aansluiting met het secundair boezemwater ten noorden (OB12150) verbreed met een totaal oppervlak van 25 m².

Aanleggen plasdraszone

Langs de nieuw ontstane oeverlijn wordt een plasdraszone aangelegd. Daar waar het eiland plaatselijk wordt versmald, wordt de plasdraszone buiten de huidige oeverlijnen gerealiseerd. Daar waar het eiland plaatselijk wordt verbreed, wordt deze plasdraszone voorzien binnen de huidige oeverlijnen van het secundair boezemwater. Doordat het secundair boezemwater na de demping nog een breedte houdt van ruim 18 m, heeft deze aanleg binnen de huidige oeverlijnen geen impact op de doorstroming van het water.

Voor de plasdraszone is gekozen voor het ontwerpprincipe C uit de algemene regels natuurvriendelijke oevers, waarbij voor een onderwatertalud wordt aangesloten op de leggerdiepte van het secundair boezemwater. Doordat het terras van de plasdraszone aan te leggen met een breedte van 2,2 m heeft en de waterdiepte van het terras  0,35 m bedraagt, wordt voldaan aan de eisen voor het gekozen ontwerp.

Vanwege de inrichting van de groenzone tussen het op te richten gebouw en de plasdraszone, zal de plasdraszone door de vergunninghouder varend worden onderhouden. Voor dit onderhoud sluit de vergunninghouder aan op het beheer- en onderhoudsregime in bijlage van de Algemene regels natuurvriendelijke oevers.  Doordat het Hoogheemraadschap van Delfland onderhoudsplichtige voor het

buitengewoon onderhoud van het secundair boezemwater, is voor inspectie te voet een beloopbare onderhoudsstrook van slechts 1 meter breed langs de plasdraszone vereist.

Aanleggen vlonder

In de bocht nabij de aansluiting van de secundaire boezemwateren ten noorden (OB12150) en ten oosten (OB10940) van het eiland wordt een vlonder aangelegd met een beperkte oversteek boven het water. Gemeten vanaf het land bedraagt de lengte circa 27 m, vanaf het water bedraagt de lengte circa 41 m. De afstand tussen het schouwpeil en onderzijde vlonder bedraagt 0,35 m. Hiermee wordt voldaan aan de minimale hoogte.

Langs het secundair boezemwater ten noorden (OB12150) bedraagt de oversteek boven het water maximaal 1,5 m. Gezien de breedte van dit secundair boezemwater na demping van circa 18 m, wordt voldaan aan het beleid. De oversteek langs het boezemwater ten oosten (OB10940) bedraagt 1,2 m, daar waar het secundair boezemwater na verbreding een breedte heeft van 10,8 m. Hiermee wordt voldaan aan de maximale oversteek van 1/8 deel van de waterbreedte.

Graven en dempen

1. Het graven moet eerder dan of gelijktijdig met het dempen worden uitgevoerd.

2. Het oppervlaktewaterlichaam moet op de volgende maatvoering worden gebracht:

Onderdeel Beschrijving / maatvoering

Breedte op de oeverlijn                                                 Conform tekeningen met kenmerk DO-910 en DO-911, versie T van 1 juni 2023

Lengte Conform tekeningen met kenmerk DO-910 en DO-911, versie T van 1 juni 2023

Bodembreedte Conform tekeningen met kenmerk DO-910 en DO-911, versie T van 1 juni 2023

Leggerdiepte 1,0 m (NAP -1,43 m)

Taluds 1:1 of flauwer / beschoeiing

Schouwpeil NAP -0,43 m

3. Er moet ten minste 180,5 m² land tot oppervlaktewater worden gegraven en er mag niet meer dan 176,5 m² oppervlaktewater worden gedempt.

4. Langs het oppervlaktewaterlichaam moet een beschermingszone van 1 m breed en 2 m hoog worden vrijgehouden, gemeten vanaf de insteek van de watergang/plasdraszone. De breedte van de beschermingszone (het vlakke beloop) mag in het geval dat er een maaiveldhoge beschoeiing op de oeverlijn staat, ook worden gemeten uit de beschoeiing.

5. Voordat met de demping wordt begonnen moet eventueel aanwezige bagger worden verwijderd. Vrijkomende baggerspecie mag niet worden verspreid in (aangrenzend) oppervlaktewaterlichaam.

6. De vergunninghouder moet zorgen dat dieren in het te dempen water worden overgezet naar aangrenzend water of kunnen ontsnappen voordat het water wordt gedempt.

7. Op de plaats van de demping moeten maatregelen worden getroffen om wateroverlast en/of watertekort bij de aangrenzende percelen te voorkomen.

Dammen (met duikers)

1. Voordat de dam wordt aangelegd, moet ter plaatse van de dam het eventueel aanwezige bagger worden verwijderd. Vrijkomende baggerspecie mag niet verspreid worden in (aangrenzend) oppervlaktewaterlichaam.

2. De dam moet opgebouwd worden met grond die op basis van het generiek normenkader uit het Besluit bodemkwaliteit gelijk aan of schoner is dan de ontvangende (water)bodem.

3. De duiker in de dam moet voldoen aan de volgende maatvoering:

Onderdeel Beschrijving / maatvoering

Type Rond

Lengte (na verlenging) Maximaal 18,4 m

Inwendige doorsnede Minimaal Ø 0,9 m

Hoogte binnenonderkant NAP -1,03 m (= 0,6 m beneden schouwpeil)

Inspectieputten 1

Schouwpeil NAP -0,43 m

4. De duiker moet zodanig aangelegd worden dat vervormen of verzakken van de duiker wordt voorkomen.

5. Er mogen geen objecten voor of in de duiker worden geplaatst, zodat de duiker goed blijft doorstromen.

6. De verbindingen tussen duikerelementen moeten waterdicht zijn.

7. De duiker moet inwendig gladwandig (niet geribbeld) zijn.

Vlonder

1. De vlonder moet voldoen aan de volgende maatvoering:

Onderdeel Maatvoering

Maximale breedte, gemeten vanaf de waterzijde 40,5 m

Maximale uitsteekafstand vanaf de oeverlijn secundair

boezemwater ten noorden (OB12150) 1,5 m

Maximale uitsteekafstand vanaf de oeverlijn secundair

boezemwater ten oosten (OB10940) 1,2 m

Minimale hoogte oversteek onderzijde steiger boven schouwpeil                                                            NAP -0,08 m (= 0,35 m boven schouwpeil)

Schouwpeil NAP -0,43 m

2. Als ondersteuning van de vlonder mogen niet meer palen in het oppervlaktewaterlichaam worden geplaatst dan noodzakelijk is voor de constructie.

3. Als buitengewoon onderhoud van de watergang nodig is, kan het voorkomen dat de vlonder helemaal moet worden weggehaald. Dit is voor rekening van de vergunninghouder.

4. De eigenaar moet de vlonder zodanig vastleggen of funderen en onderhouden dat deze bestand is tegen de variaties in doorstroming en peilstijgingen.

5. De vlonder moet worden gemaakt van materialen die het water niet verontreinigen. Het gebruik van geïmpregneerd hout, gegalvaniseerd stalen onderdelen, lood- of zinkhoudende materialen etcetera is daarom verboden.

Afvalwater en riolering

De bestaande woning is aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel ter plaatse en de nog te bouwen woning zou aannemelijk aangesloten worden op het rioleringsstelsel. Afvalwater wordt afgevoerd naar de dichtsbijzijnde afvalwaterzuivering. Voor zover bekend zijn er geen problemen bekend omtrent de capaciteit van riolering of zuivering.

Voor de afvoer van het hemelwater zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk, zoals het ophogen van gronden, een hoger bouwpeil van woningen, open verharding ter plekke van parkeerplaatsen of water vasthouden op particulier terrein, bijvoorbeeld door middel van de aanleg van wadi's, (slimme)regenton, groene daken, het afkoppelen van hemelwaterafvoer, en dergelijke.

Op basis van het beheerkader Afvalwater, hemelwater en grondwater moet het gebouw voldoen aan de geldende bouwregelgeving. Dit betekent dat verblijfsruimten waterdicht zijn en lozingstoestellen die lager liggen dan 15 cm boven de kruin van de openbare weg, zijn voorzien van een terugslagklep of pomp. De vloerpeilen van de nieuwe bebouwing moeten aanzienlijk hoger liggen dan het straatniveau en het perceel moet zo ingericht zijn, dat zoveel mogelijk neerslag op het perceel wordt verwerkt en er geen neerslag wordt afgewenteld richting de buurpercelen.

Het project is voorzien van een gescheiden rioolstelsel.

Voor de ontwikkeling is een rioleringsplan opgesteld. Hierbij is een onderscheid in gemaakt voor de afvoer van hemelwater van verhard oppervlak in afvoer van hemelwater van dakoppervlakten en van terreinverhardingen.

Het hemelwater dat via de terreinverhardingen afgevoerd wordt, wordt aangesloten op de rwa-riolering van een verbeterd gescheiden rioolstelsel (VGS). Het hemelwater van de dakoppervlakten wordt rechtstreeks naar het oppervlaktewater afgekoppeld.

Klimaatadaptatie

De klimaatscenario's geven inzicht in het toekomstig klimaat van Nederland. Deze scenario's verschillen iets in impact, maar ze laten allen zien dat het weer warmer, natter en extremer wordt. Temperaturen stijgen, de zeespiegel zal sneller rijzen, winters worden natter, de buien heviger en de zomers worden mogelijk droger. Trendanalyses tonen aan dat klimaatverandering nu al zichtbaar is in de statistieken van extreme regenbuien. Klimaatadaptatie heeft betrekking op het kunnen omgaan met deze veranderingen in het buitenklimaat, zoals het toenemen van de regenbuienintensiteit, perioden met droogte en opwarming van de stedelijke omgeving.

Rondom het plangebied is oppervlaktewater aanwezig. De kavel van PDI is een 'eiland' met een talud in het groen omgeven door watergangen. De klimaatadaptieve maatregelen die binnen het plan van de nieuwbouw PDI mogelijk zijn, zijn benoemd in Bijlage 10 Klimaatadaptatie.

3.7.3 Conclusie

De projectlocatie ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied. Ook vindt er in de directe nabijheid geen grondwateronttrekking plaats. De waterbalans vindt door het dempen water en te graven natdraszone/plasberm met 30m2 af. Dit zal in de verdere ontwikkeling gecompenseerd worden zodat de waterbalans per saldo ongewijzigd blijft. Het terrein wordt verhard met een talud van groen en omgeven door watergangen.

Het aspect water levert geen significante beperkingen op ten aanzien van de beoogde ontwikkeling.

3.8 Bodem

3.8.1 Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • c. het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

3.8.2 Onderzoek

Ter plaatse van perceel 48 Honderdland Fase 2 te Maasdijk is door VanderHelm Milieubeheer B.V., in opdracht van de Honderdland Ontwikkelings Combinatie, een verkennend en nader milieukundig (asbest)bodemonderzoek uitgevoerd conform de NEN 5740, NEN 5707 en NTA 5755.

Aanleiding tot dit onderzoek is de voorgenomen herinrichting tot bedrijvenpark, de uitgifte van bouwkavels alsmede de aanvraag van bouwvergunningen. Doelstelling van het onderzoek is het, middels een steekproef, bepalen of het terrein, milieuhygiënisch gezien, geschikt is voor de voorgenomen herinrichting (Industrie).

Geconcludeerd wordt dat er, milieuhygiënisch gezien, geen belemmeringen aanwezig zijn voor de voorgenomen herinrichting, uitgifte van bouwkavels en bouw van industriële objecten.

Ter onderbouwing van bovenstaand wordt tevens geconcludeerd dat:

  • de grond ter plaatse van boring 09 maximaal matig verontreinigd is met de parameter nikkel. Aangezien geen sprake is van een sterk verontreinigde grond is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging;
  • de overige bovengrond maximaal licht verontreinigd is met de geanalyseerde parameters. De ondergrond is niet verontreinigd;
  • het grondwater plaatselijk matig tot sterk verontreinigd is met nikkel. Ter plaatse van boring 01, 02 en 03 is in het traject waarin het freatisch grondwater zich bevindt geen verhoogde waarde nikkel geconstateerd. Derhalve kan worden gesproken van natuurlijk verhoogde achtergrondconcentraties;
  • zintuiglijk geen asbest is aangetroffen, maar analytisch wel in zeer lage concentraties asbest is geconstateerd in de grond in de fractie 2-4 mm en/of de fractie 4-8 mm. Aangezien de maximaal gewogen asbestconcentratie lager is dan < 50 mg/kg ds is geen nader asbestonderzoek noodzakelijk;
  • ingevolge de Wet Bodembescherming nader bodemonderzoek en/of het nemen van sanerende maatregelen niet noodzakelijk is.

De Omgevingsdienst Haaglanden heeft op 24 november 2022 aangegeven dat ter plaatse van het bouwplan geen sprake is van verontreinigde bodem als bedoeld in artikel 2.4.1 van de Bouwverordening van de gemeente Westland.

3.8.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

Bij eventueel grondverzet dient, afhankelijk van de bestemming/toepassing van de grond, rekening te worden gehouden met de Wet Milieubeheer (Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen) en/of de Wet bodembescherming.

3.9 Ecologie

3.9.1 Wettelijk kader

Natuurnetwerk Nederland

Op basis van het nieuwe rijksbeleid zoals opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN), heeft de provincie Zuid-Holland in december 2013 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) herijkt. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.


Bij de herijkte EHS is de prioriteit komen te liggen bij het bereiken van de doelen van de Natura-2000-gebieden en de Europese Kaderrichtlijn Water. Voor wat betreft het beleidsveld Natuur richt de provincie zich niet alleen op de kwantitatieve prestaties (output: hoeveel hectare verworven en ingericht, hoeveel beheerplannen Natura 2000 vastgesteld) maar vooral ook op de effecten (outcome: de natuurkwaliteit, hoe ontwikkelt de Zuid-Hollandse biodiversiteit zich). Het voorgaande is breder dan de reikwijdte van het NNN omdat er door de provincie van uitgegaan wordt dat de bijdrage aan de biodiversiteit ook buiten de begrenzing van het NNN plaatsvindt, bijvoorbeeld het leveren van een bijdrage aan de biodiversiteit door recreatiegebieden en het agrarisch gebied.


Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking. De Wnb is het nieuwe wettelijke stelsel voor natuurbescherming en vervangt drie tot dan bestaande wetten, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Het beschermingsregime gaat uit van het "nee, tenzij-principe". Dit betekent dat de genoemde verbodsbepalingen in de Wnb voor bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden altijd gelden. Het afwijken hiervan is alleen onder voorwaarden toegestaan. Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Zuid-Holland is het bevoegd gezag voor het verlenen van toestemming door middel van een vergunning, ontheffing of vrijstelling.


In de Wnb zijn bepalingen opgenomen voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten. Het gaat onder meer om soorten die in Nederland, maar ook in Europa in hun voortbestaan bedreigd worden. De Wnb kent drie beschermingsregimes:

  • Vogels: het gaat hier om alle inheemse vogels in hun natuurlijk verspreidingsgebied. Ze zijn
    beschermd via de vogelrichtlijn;
  • Dieren en planten: het gaat hier om alle inheemse dieren en planten. Ze zijn beschermd via de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;
  • Nationale soorten: het gaat hier om de soorten, die niet onder de reikwijdte van de Vogel- of Habitatrichtlijn vallen. Deze soorten zijn wel nationaal beschermd.


Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing, vergunning of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. De bepalingen zijn samengevat in onderstaande tabel. De bepalingen voorzien in een bescherming van verblijfplaatsen, evenals de bescherming tegen verstorende invloeden. Gedeputeerde Staten van provincie Zuid-Holland kan een ontheffing verlenen van de verboden als genoemd in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10. van de Wnb.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTHONDERDLF2g06-VA01_0017.jpg"

Vrijstellingen
In de Wnb is een aantal algemene soorten amfibieën en zoogdieren beschermd onder de categorie "Nationale soorten", zoals gewone pad, bruine kikker en konijn. Provincie Zuid-Holland heeft bevoegdheid om bij verordening deze soorten "vrij te stellen" van de ontheffing/vergunningsplicht (Provincie Zuid-Holland, 2016). Dit betekent dat geen ontheffing nodig is voor werken gericht op ruimtelijke inrichting en ontwikkeling en beheer en onderhoud. Vrijgestelde soorten zijn niet meegenomen in deze toetsing.

Zorgplicht
De zorgplicht (artikel 1.11. Wnb) houdt in dat handelingen, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor in het wild levende dieren en planten:

  • 5. Achterwege gelaten worden, of
  • 6. Noodzakelijke maatregelen treft om die gevolgen te voorkomen, of
  • 7. Deze zoveel mogelijk beperkt of ongedaan maakt


Het betreft alle in het wild levende dieren en planten. De zorgplicht dient onder meer als vangnet voor de bescherming van soorten waarvoor op grond van de Wnb geen specifiek verbod geldt. De zorgplicht is daarnaast van toepassing op beschermde gebieden.

3.9.2 Onderzoek

Stikstof

Er is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd met de AERIUS-calculator versie 2022.2. De rapportage Bedrijfsruimte PDI onderzoek stikstofdepositie (B.2020.0780.19.R001) en de stikstofdepositieberekening is door DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. uitgevoerd met als kenmerk: RTxW9M6rw2Vz (realisatiefase) en RgjgHDqsrgc5 d.d. 10 maart 2023.


Beoogde activiteit
De initiatiefnemer is voornemens een bedrijfshal op de locatie Eiland 3 in het bedrijventerrein Honderdland te Maasdijk te realiseren. Gelet op de aard van de gevraagde activiteit kunnen er mogelijk effecten vanwege stikstofdepositie optreden op Natura 2000-gebieden. Het project ligt op circa 2 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied 'Solleveld & Kapittelduinen'.

Op 3 maart 2023 zijn de volgende stukken door de ODH (kenmerk advies: ODH612889) beoordeeld:

  • 6_7298953_1668415729532_Rapport_onderzoek_stikstofdepositie.
  • Rapport onderzoek stikstofdepositie aanlegfase aanvraag W-AV-2022-2607

ODH constateerde in dit advies:

  • De AERIUS modellen missen als aparte bijlage. Hierdoor is het voor ons onmogelijk om de invoergegevens te controleren. Wij verzoeken u deze alsnog als aparte pdf aan te leveren.
  • (Pagina 7 Realisatierapport) Er wordt gesproken over het uitsluiten van significant negatieve effecten. Volgens de wet moeten 'significante effecten' uitgesloten worden.

De losse AERIUS-uitvoerbestanden zijn aangeleverd en de tekstuele aanpassing is verwerkt in het geactualiseerde rapport van 14 maart 2023 met geactualiseerde (meest recente versie) AERIUS-berekening van 10 maart 2023. De invoergegevens zijn gecontroleerd en komen overeen met het gestelde in rapport. De uitkomst blijft 0,00 mol/ha/j op nabijgelegen Natura 2000-gebied.
Op basis van het stikstofdepositieberekeningsrapport en bijgeleverde AERIUS-calculatie in combinatie met het advies van de ODH d.d. 3 maart 2023, is het aannemelijk dat de beoogde activiteit niet vergunningsplichtig is op grond van de Wnb.

Soortenbescherming

Voor de geplande werkzaamheden aan Honderdland 1034 te Maasdijk is een QuickScan Flora en Fauna en nader soortenonderzoek uitgevoerd door Adviesbureau Mertens en van der Helm. Een Quickscan Flora en Fauna is noodzakelijk bij ruimtelijke ingrepen waar niet met zekerheid kan worden uitgesloten of er beschermde plant- en diersoorten aanwezig kunnen zijn en - of hinder ondervinden. Bij het realiseren van een bedrijfsgebouw en kantoorruimte moet worden getoetst of er sprake is van strijdigheid met de Wet natuurbescherming, onderdeel soorten.

De rapportage van de QuickScan Flora en Fauna en het nader soortenonderzoek zijn van 2017. De veldwerkzaamheden zijn uitgevoerd in 2016. Volgens de 'gedragscode soortenbescherming gemeenten 2020' mag de soortinformatie in een gebied niet ouder zijn dan 3 jaar. De aangeleverde QuickScan valt niet meer binnen de range van 3 jaar. De conclusies uit het onderzoek zijn daarmee achterhaald en kunnen niet langer worden meegenomen in de beoordeling van het projectgebied.

Uit de verouderde QuickScans volgen maatregelen voor de destijds beoogde werkzaamheden waaronder sloop, verwijderen groen, dempen en vergraven. Al deze ruimtelijke ingrepen hebben reeds plaatsgevonden. Derhalve biedt het projectgebied momenteel geen geschikte verblijfplaatsen meer voor vleermuizen. Het uitvoeren van een geactualiseerd onderzoek heeft geen toegevoegde waarde gezien de aard en omvang van de projectlocatie en beoogde werkzaamheden (realiseren bedrijfsgebouw) waarmee geen effecten zijn te verwachten op vleermuizen of andere (beschermde) soorten. Wel is het van belang voorzorgsmaatregelen te namen in het kader van de Wnb-zorgplicht. Hier wordt verder op ingegeven bij de te nemen voorzorgsmaatregelen. Voor overige soorten is ook voldoende aannemelijk dat geen vervolgstappen zijn benodigd, gezien de huidige staat van het projectgebied.

Bovenstaande is overlegd met en akkoord bevonden door de ODH.

Advies te nemen voorzorgsmaatregelen

Om de negatieve effecten zoveel mogelijk te voorkomen, moeten er voorzorgsmaatregelen worden genomen om overtreding van de Wet natuurbescherming en de daarmee de verstoring van soorten of schade aan de habitat van de soorten te voorkomen.

Voor alle soorten geldt de algemene zorgplicht:

  • Werken in éen richting zodat soorten de kans krijgen te vluchten naar een veilige omgeving.
  • Werken buiten de kwetsbare periode van soorten.
  • Het opzettelijk doden, verwonden, verontrusten of beschadigen van flora en fauna is ten alle tijde verboden.

Vogels:

  • In gebruik zijnde nesten en eieren moeten altijd worden gespaard. Geadviseerd wordt om buiten de broedperiode de werkzaamheden uit te voeren. De meeste vogels broeden in de periode maart tot en met juli. Echter zijn vogels welke buiten deze periode broeden ook te allen tijde beschermd.
  • Indien vogelnesten of broedende vogels aangetroffen worden, dienen de werkzaamheden nabij het nest of broedplaats uitgesteld te worden totdat de jongen vliegvlug zijn of dient er een verstoringsvrije zone rond de broedplaats opgesteld te worden.

Grondgebonden zoogdieren:

  • De zorgplicht is van kracht. Dit houdt in dat al het redelijkerwijs mogelijke gedaan dient te worden om het doden van individuen te voorkomen. Zo kan bijvoorbeeld in één richting gewerkt worden. Ook dienen onverhoopt aanwezige dieren de kans te krijgen te vluchten.

Vleermuizen:

  • Er mag geen gebruik worden gemaakt van breed uitstralende bouwverlichting tussen zonsondergang en opkomst.
  • Mocht verlichting tijdens de werkzaamheden noodzakelijk zijn wordt aanbevolen om verlichting toe te passen die verstoring bij vleermuizen zoveel mogelijk beperkt.
3.9.3 Conclusie

Wanneer voorzorgsmaatregelen worden genomen in het kader van de Wnb zorgplicht is het voorgenomen project uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming.

Uit de stikstofdepositieberekening volgt dat de beoogde activiteit niet leidt tot een stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Op basis van het stikstofdepositieberekeningsrapport en bijgeleverde AERIUS-calculatie in combinatie met het advies van de ODH d.d. 3 maart 2023, is het aannemelijk dat de beoogde activiteit niet vergunningsplichtig is op grond van artikel 2.7 lid 2 van de Wnb.

3.10 Cultuurhistorische aspecten

3.10.1 Wettelijk kader

In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valletta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Sinds 2016 is deze wet vervangen door de Erfgoedwet. Door middel van het overgangsrecht blijven enkele bepalingen uit de Monumentenwet 1988 van kracht tot de invoering van de Omgevingswet.  

De belangrijkste artikelen uit het Verdrag van Malta die in de Nederlandse wetgeving zijn overgenomen zijn dat het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) dient te worden behouden (artikel 4), dat het archeologisch erfgoed deel uitmaakt van de belangenafweging in het kader van ruimtelijke ordening (artikel 5) en het 'veroorzakersprincipe' (artikel 6). Het veroorzakersprincipe betekent dat de verstoorder verantwoordelijk is voor het vroegtijdig (laten) uitvoeren van noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek en de financiering daarvan.

Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeentes in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Conform de Erfgoedwet beschermt de gemeente Westland het archeologisch erfgoed middels het bestemmingsplan. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeentes bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk. De gemeente Westland beschikt sinds 2012 over een vastgestelde archeologische beleidskaart, die wordt gebruikt als basis voor het bestemmingsplan.

Bekende en verwachte archeologisch waardevolle gebieden krijgen in het bestemmingsplan een archeologische (mede)bestemming met daarbij horende vrijstellingsgrenzen. Binnen deze zones dienen bodemverstorende ingrepen zoveel mogelijk te worden beperkt. Bodemverstorende werkzaamheden die de aan de bestemmingszones gekoppelde vrijstellingsgrenzen overschrijden, worden gebonden aan het vergunningenstelsel. Zodoende kan het belang van het archeologisch erfgoed worden meegewogen bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning. Dit kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van de werkzaamheden, of dat de voorgenomen ingreep alleen na archeologisch onderzoek wordt toegestaan. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek.

3.10.2 Onderzoek

Dit perceel hoort bij een groter plangebied, Honderdland fase 2B en 2C. De afgelopen jaren is dat plangebied archeologisch onderzocht. De onderzoeken zijn samengevat in een rapport en er bestaat geen archeologische verwachting meer voor het plangebied Honderdland 2B en 2C.

Voor deze aanvraag is geen archeologisch onderzoek meer nodig.

De meldingsplicht blijft altijd gelden.

3.10.3 Conclusie

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform paragraaf 5.4 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht. Tevens moet contact worden opgenomen met de gemeentelijke archeoloog.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag via een exploitatieplan, maar kan ook privaatrechtelijk geregeld worden via een zogenoemde anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer/ontwikkelaar als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 Wet ruimtelijke ordening.

Voor deze omgevingsvergunning is een planschadeovereenkomst ondertekend, er is op de locatie al een exploitatieplan van kracht.

De kosten worden verhaald via de tarieventabel behorende bij de Legesverordening Westland 2023.

4.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

4.2.1 Overleg

In de periode van 21-08-2023 t/m 30-09-2023 heeft over het voorontwerp van deze ruimtelijke onderbouwing bestuurlijk overleg plaatsgehad als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij hebben de volgende instanties gereageerd:

  • Hoogheemraadschap van Delfland
  • Omgevingsdienst Haaglanden
  • VRH

De uitkomsten van het overleg, als bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, onder c., van het Besluit ruimtelijke ordening, zijn opgenomen in Bijlage Nota beantwoording wettelijk vooroverleg van deze toelichting.

4.2.2 Zienswijzen

Van 03-11-2023 t/m 15-12-2023 heeft het ontwerp van de vergunning ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen.

Gedurende de periode van tervisielegging zijn geen zienswijzen ingediend.