1.1 plan
het uitwerkingsplan "Slimpad 7 a te Kwintsheul" van de gemeente Westland.
1.2 bestemmingsplan
het bestemmingsplan "Holle Watering" van de gemeente Westland, met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 uitwerkingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1783.00000171u01- met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.4 aanbouw
een aparte ruimte die via het hoofdgebouw toegankelijk is en ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 aan-huis-gebonden-onderneming
een onderneming welke gevestigd is of kan zijn in een woning en die toebehoort aan een natuurlijk persoon, welke in de betreffende woning woont en die geen personeel in dienst heeft, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de onderneming de ruimtelijke uitstraling van de woonfunctie niet aantast.
1.8 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.10 bestaande bouwwerken
bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of vergund zijn om tot stand te zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.11 antenne-installatie
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in één of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.12 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.13 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.14 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.16 bijgebouw
een (vrijstaand of aan een hoofdgebouw aangebouwd) gebouw dat in functioneel en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en geen rechtstreekse toegang tot het hoofdgebouw heeft.
1.17 bouwen
het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.18 bouwgrens
het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.19 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt begrensd door vloeren of balklagen die op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggen. Het dient hierbij te gaan om horizontale bouwlagen.
1.20 bouwperceel
een aanééngesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.21 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel.
1.22 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.23 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.24 bouwwijze
de wijze waarop het op een bouwperceel gelegen hoofdgebouw al dan niet is verbonden met het hoofdgebouw op een aansluitend bouwperceel; dit kan zijn: vrijstaand, twee-aan-een, gestapeld of aaneengebouwd.
1.25 boveninsteek
de snijlijn van het maaiveld en het beloop van een watergang.
1.26 dakkapel
een constructie, welke ondergeschikt is aan het dakvlak, ter vergroting van een hoofdgebouw, die vrij ligt in het hellend dakvlak.
1.27 daknok
hoogste punt van een schuin dak.
1.28 dakopbouw
een toevoeging aan het dakvlak van een bouwmassa die niet vrij in het dakvlak ligt, maar ten minste de nok- of gootlijn of zijkant van het dakvlak raakt van het betreffende gebouw/ de betreffende woning. Het plaatsen van een dakopbouw gaat ten koste van de karakteristiek van het profiel van het gebouw/ de woning.
1.29 dakvoet
laagste punt van een schuin dak.
1.30 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.31 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.
1.32 erf
al dan niet bebouwde gronden, die bij de hoofdmassa horen of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en voor zover een bestemmingsplan of beheersverordening van toepassing is, deze inrichting niet verbieden.
1.33 garage
een gebouw dat blijkens zijn aard kennelijk is bestemd voor het stallen van een motorvoertuig.
1.34 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.35 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn aard, constructie of afmetingen als belangrijkste gebouw valt aan te merken exclusief de aan- en uitbouwen of bijgebouwen.
1.36 kap
een constructie van uitsluitend één of meer hellende dakvlakken met een helling van meer dan 20 en minder dan 65 graden.
1.37 oorspronkelijke achtergevel
de achtergevel van het oorspronkelijk vergunde hoofdgebouw.
1.38 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste ée’n zijde een gesloten wand, welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofgebouw.
1.39 peil
a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, waarbij plaatselijke, niet bij verder verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw ervan buiten beschouwing blijven. Het bouwwerk wordt gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt maaiveld het hoogst is.
1.40 risicovolle inrichtingen
Inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.41 uitbouw
uitbreiding van een ruimte in het hoofdgebouw tot buiten het bestaande oorspronkelijke hoofgebouw (bijvoorbeeld erker) en welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.42 woning
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.
1.43 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van het hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 wijze van meten en berekenen
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
a. de grondoppervlakte van een gebouw of ander bouwwerk wordt gemeten buitenwerks bij een verticale projectie van de gevels op een horizontaal vlak;
b. de inhoud van een gebouw wordt gemeten boven peil tussen de buitenwerkse gevelvlakken, dakvlakken en harten van scheidsmuren;
c. de hoogte van een gebouw of een ander bouwwerk wordt gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt, waarbij ondergeschikte delen, zoals luchtkokers, schoorstenen, liftopbouwen en antennes, tot een hoogte van 3 m gemeten uit de voet, niet worden meegerekend;
d. de goothoogte van een gebouw wordt gemeten vanaf het peil tot aan de laagste horizontale snijlijn van gevelvlak en dakvlak;
e. de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens wordt gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen gevel van het gebouw tot die perceelsgrens boven peil en haaks op de perceelsgrens;
f. de bebouwde oppervlakte van een bouwperceel, bouwvlak of ander terrein wordt gemeten buitenwerks en boven peil, met dien verstande, dat de grondoppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken worden opgeteld;
g. de bedrijfsvloeroppervlakte wordt gemeten binnenwerks met dien verstande, dat de totale vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels of bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten worden opgeteld.
2.2 ondergronds bouwen
a. De voorschriften van dit plan zijn van overeenkomstige toepassing op ondergrondse bouwwerken.
b. Bij het berekenen van de blijkens de plankaart geldende of in de voorschriften opgenomen bebouwingspercentages of het maximaal te bebouwen grondoppervlak wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen. Tot ondergrondse gebouwen worden voor de berekening van de percentages of oppervlakten niet gerekend de ondergrondse ruimten voor zover deze gelegen zijn tussen de buitenwerkse gevelvlakken van het bovengrondse gebouw.
Artikel 3 Overige toepassingen
Voor de overige toepassingen wordt verwezen naar paragraaf II artikel 8 van het bestemmingsplan Holle Watering.
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Tuin” aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
4.2.1 Erkers
Een erker is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
a.
De erker wordt gesitueerd tenminste 0,5 meter uit de zijgevel van het hoofdgebouw en tenminste 0,5 m uit de kap;
b.
De diepte van de erker bedraagt ten hoogste 1/3 van de afstand van de voorgevel tot de voorste perceelsgrens met een maximum van 1,5 meter;
c.
De breedte van de erker bedraagt ten hoogste 2/3 van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw;
d.
De goothoogte van de erker bedraagt ten hoogste 3 meter of 0,3 meter boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw op de aangrenzende gronden;
e.
De bouwhoogte van de erker bedraagt ten hoogste 4 m.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
- De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 1 meter.
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
b..bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven en water.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
5.2.1 Hoofdgebouwen
- hoofdgebouwen worden uitsluitend gebouwd binnen het bouwvlak;
- de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding "maximale bouwhoogte (m)" aangegeven bouwhoogte;
- de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding "maximale goothoogte (m)" aangegeven goothoogte;
5.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
a.het gezamenlijk oppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op het erf (zij-, achter- en voorerf) bedraagt ten hoogste 50 % van het zij- en achtererf van de woning tot een maximum van 50 m2;
b.indien het zij- en achtererf een grotere oppervlakte heeft dan 100 m2 mag bij de maximale oppervlakte van 50 m2 een percentage van 10% van het meerdere worden opgeteld, tot een maximum van 75 m2;
c.indien niet in de perceelsgrens wordt gebouwd, bedraagt de afstand tot de perceelsgrens ten minste 1m;
d.de diepte van een aan- en uitbouw, gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel waaraan gebouwd wordt, bedraagt:
-
bij aaneengebouwde en half vrijstaande woningen: 3 meter;
-bij vrijstaande woningen: 5 meter.
e.de breedte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen (gezien vanaf de voorzijde) op een zijerf dat grenst aan openbaar toegankelijk gebied mag ten hoogste 3,5 m bedragen;
k.indien er sprake is van een voorerf zijn hierop onder de volgende voorwaarden aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen toegestaan:
-ten hoogste 50% van het voorerf mag worden bebouwd;
-de bebouwing mag over ten hoogste de helft van de breedte van de voorgevel van het
-hoofdgebouw worden gesitueerd;
-de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3 meter.
-.de bebouwing mag er niet toe leiden dat de volgens 18.2.2 onder a. en b ten hoogsttoelaatbare bebouwing op het erf wordt overschreden;
f.de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 0,3 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw op de aangrenzende gronden;
g.de bouwhoogte van aan-, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste
4 m;
h.de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen/aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
i.de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt ten hoogste 5 m;
j.de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m;
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
a.erfafscheidingen tussen de openbare weg en 2 meter achter de voorgevelrooilijn: 1 meter;
b. erfafscheidingen elders: 2 meter;
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen omtrent de plaatsing en de goot- en boeibordhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien over een lengte van meer dan 2,5 m in de zijerfafscheiding wordt gebouwd, teneinde te waarborgen dat de te bouwen gebouwen geen onnodige nadelige veranderingen teweegbrengen in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw, met dien verstande dat:
a.daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen erf niet onevenredig worden geschaad;
b.de goot- of boeibordhoogte van (delen van) gebouwen niet wordt teruggebracht tot minder dan 2,5 m;
c.geen inbreuk wordt gemaakt op het bepaalde in 1.2.1 onder b of cten aanzien van het maximaal te bebouwen gedeelte van de gronden.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
5.4.1 Aan-huis-gebonden ondernemingen
Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan het gebruik van gedeelten van woningen ten behoeve van aan-huis-gebonden ondernemingen, mits;
a. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
bhet netto vloeroppervlak in gebruik voor de aan-huis-gebonden onderneming niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw met een maximum van 50 m²;
c.het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse;
d.er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame;
e.de onderneming uitsluitend door een van de bewoners (zonder ander personeel) wordt uitgeoefend;
f.voor de activiteiten van de onderneming geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist en de inrichting valt onder het begrip type A van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
g.er geen horeca- en/of detailhandelsactiviteiten plaatsvinden;
h.de activiteiten worden uitgevoerd in het hoofdgebouw plus aan-, uitbouw en aangebouwd bijgebouw.
Artikel 6 Archeologie
Voor het gebied binnen dit uitwerkingsplan dat in het bestemmingsplan “Holle Watering” niet is aangemerkt als “Gebied zonder archeologische waarde”, geldt de bepaling in artikel 8 lid 7 en artikel A uit het bestemmingsplan “Holle Watering”.
Artikel 7 Nadere eisen
Voor het stellen van nadere eisen wordt verwezen naar paragraaf I, artikel 5 van het bestemmingsplan “Holle Watering”.
Artikel 8 Afwijkingen
Voor de toepassing van afwijkingen wordt verwezen naar paragraaf V, artikel 17 van het bestemmingsplan “Holle Watering”.
Artikel 9 Procedurebepalingen
Voor de toepassing van de procedurebepalingen wordt verwezen naar paragraaf I, artikel 4 van het bestemmingsplan “Holle Watering”.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als "Uitwerkingsplan Slimpad 7 a te Kwintsheul".