Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22d Lattrop-Breklenkamp, Rammelbeekweg 29
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1774.TAMBUIRAMMLBKWEG29-OW01

Regels

 
Dit plan beoogt om de veehouderijactiviteiten op de locatie aan de Rammelbeekweg 29 te Lattrop-Breklenkamp juridisch planologisch uit te sluiten voor in de toekomst. De veehouderij wordt beëindigd en de overstap wordt gemaakt naar akkerbouw. Juridisch is het plan een nieuw hoofdstuk in het omgevingsplan van de gemeente Dinkelland. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1 lid 2 Besluit elektronische publicaties bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is met deze voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.
 
De in dit deel van het omgevingsplan weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22d van het omgevingsplan van de gemeente Dinkelland.
 
In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord ‘Artikel’, na de spatie en direct voor het artikelnummer ‘22d’ gelezen worden.
 
De bijlage bij de in deze voorziening weergegeven hoofdstukken moet gelezen worden als onderdeel van Bijlage 22d bij het omgevingsplan van de gemeente Dinkelland.
 
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begripsbepalingen
 
Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden de volgende begripsbepalingen:
 
  1. Bijlage 1 bij dit ‘TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22d Lattrop-Breklenkamp, Rammelbeekweg 29’ bevat begripsbepalingen voor de toepassing van dit TAM-IMRO-deel van het omgevingsplan.
  2. De bijlage bij de Omgevingswet, bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van overeenkomstige toepassing op dit ‘TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22d Lattrop-Breklenkamp, Rammelbeekweg 29’, tenzij in bijlage 1 bij dit TAM-omgevingsplan daarvan is afgeweken.
 
Artikel 2 Meet- en rekenbepalingen
 
De meet- en rekenbepalingen uit artikel 22.24 van het omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in meters (m), m2 of m3 zijn uitgedrukt. Voor zover de meet- en regekenbepalingen uit artikel 22.24 in strijd zijn met de meet- en rekenbepalingen in dit artikel, gaan deze meet- en rekenbepalingen voor.
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
1. de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2. de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
3. de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
4. de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
5. de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
6. afstand tot de (bouw)perceelgrens
tussen de grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst;
  
7. de afstand tot de weg
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de rand van de wegberm aan de zijde van de weg;
 
8. de hoogte van een molen
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de molen;
 
9. bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappen­huizen, gangen en overige dienstruimten.
 
Artikel 3 Toepassingsbereik
 
  1. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder b, g, h, i of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid.
  2. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
  3. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie Rammelbeekweg 29 te Lattrop-Breklenkamp, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO. NL.IMRO.1774.TAMBUIRAMMLBKWEG29-OW01 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl
 
2 Functies en gebiedsaanwijzingen
 
Artikel 4 Agrarisch - 1
 
4.1 Functieomschrijving
Gronden binnen de functie ‘Agrarisch – 1’ mogen worden gebruikt voor:
  1. het agrarisch gebruik;
  2. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf dat uitsluitend is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen, indien de gronden zijn voorzien van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel akkerbouw bedrijf';
  3. het hobbymatig houden van dieren;
  4. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering al dan niet in combinatie met mantelzorg, dagbesteding en educatie, voorzover de gronden zijn voorzien van een bouwperceel;
  5. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
met daaraan ondergeschikt:
  1. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden;
  2. doeleinden van agrarisch natuurbeheer;
  3. cultuurgrond;
  4. openbare nutsvoorzieningen;
  5. extensief dagrecreatief medegebruik;
  6. wegen en paden;
  7. beken, plassen, poelen, vennen, sloten, en/of andere watergangen en/of -partijen;
  8. terreinen voor evenementen;
met de daarbijbehorende:
  1. bedrijfsgebouwen en overkappingen;
  2. bedrijfswoningen, bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
  3. veldschuren, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - veldschuur”;
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
4.2 Beoordelingsregels
 
4.2.1 Toepassingsbereik
 
In aanvulling op het gestelde in artikel 22.29 gelden de in artikel 4.2 opgenomen beoordelingsregels.
 
4.2.2 Gebouwen en overkappingen
 
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
 
  1. er zullen uitsluitend bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van agrarische bedrijven worden gebouwd;
  2. de gebouwen, waaronder overkappingen, met uitzondering van tunnelkassen en blaastunnels, zullen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd op de gronden die zijn voorzien van een bouwperceel;
  3. er zullen, behoudens de bestaande, geen kassen en torensilo’s worden gebouwd;
  4. per gebied, dat is voorzien van een bouwperceel, mogen binnen een bouwvlak uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van het ter plaatse gevestigde agra¬risch bedrijf worden gebouwd;
  5. indien twee of meer bouwvlakken aan elkaar grenzen zal de af¬stand van de gebouwen en overkappingen tot de aan elkaar grenzende bouwgrenzen ten minste 3,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welk geval de bestaande afstand geldt;
  6. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per bouwperceel bedragen, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning” of “bedrijfswoning uitgesloten”;
  7. de bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen en bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfs-woning zullen ten minste 3,00 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, de bedrijfswoning op meer dan 50 m van de weg is gesitueerd, dan wel de gebouwen vóór de voorgevel van een bedrijfswoning zijn gebouwd, in welk geval de bestaande afstand dan wel de bestaande situering ten opzichte van de voorgevel van de bedrijfswoning geldt;
  8. de maatvoering van een gebouw of een overkapping zal vol¬doen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
 
Functie van een bouwwerk
Maximale opper­vlakte/inhoud
Goothoogte in m
Dakhelling in °
Hoogte in m
 
per ge­bouw of overkap­ping
geza­menlijk
max.
min.
max.
max.
Bedrijfsgebouw, waaronder een overkapping
-#
-
6,00
18
60
12,00
Bedrijfswoning
750 m³*
-
3,50*
30*
60*
9,00*
Bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij de bedrijfswo­ning
-
100 m²
3,50
-
60
-**
Tunnelkassen en blaastunnels
-
-
-
-
-
1,50
Veldschuur
bestaand
-
bestaand
be­staand
be­staand
-
 
# bij gebouwen of overkappingen, die groter zijn dan:
  • 500 m³, dient het bouwplan vergezeld te gaan van een landschappe¬lijk inpassingsplan;
  • 2000 m³, dient het bouwplan vergezeld te gaan van een erfinrich¬tingsplan ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing en een goede ruimtelijke kwaliteitsverhouding tot de bestaande be¬bouwing.
 
* tenzij de bestaande maatvoering in geval van bewoning van een boerderijpand met een woongedeelte en een deel meer bedraagt, in welk geval de maatvoering van het boerderijpand inclusief de deel ten hoogste de bestaande maatvoering zal bedragen, waarbij de inhoud van het woongedeelte binnen het boerderijpand ten hoogste 750 m³ zal bedragen, tenzij de bestaande inhoud van het woongedeelte meer bedraagt, in welk geval de inhoud van het woongedeelte binnen het boerderijpand ten hoogste de bestaande inhoud zal bedragen.
 
** de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk of overkapping zal ten minste 1,00 m lager zijn dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning.
 
4.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
 
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,50 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van de bedrijfswoning(en) en/of bedrijfsgebouwen binnen de bouwvlakken ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal binnen het bouwvlak ten hoogste 10,00 m bedragen;
  3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal buiten het bouwvlak ten hoogste 2,00 m bedragen.
 
4.3 Specifieke functieregels
 
4.3.1 Verboden gebruik
Het is verboden om binnen deze functie de volgende gebruiksactiviteiten te verrichten:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een agrarisch bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door het houden van dieren;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van mestvergisting en naar de aard daarmee gelijk te stellen activiteiten anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid anders dan de in lid 4.1. toegelaten bedrijvigheid en waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  4. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische pro¬ducten buiten het bouwperceel, met uitzondering van tijdelijke opslag van landbouwproducten (maximaal zes maanden per jaar);
  5. het opslaan van agrarische producten binnen het bouwperceel voorzover het gronden betreft die gelegen zijn voor (het ver¬lengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van een be-drijfswoning en/of bedrijfsgebouw of, indien geen bedrijfswo¬ning aanwezig is, het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsge¬bouw;
  6. het opslaan van zand, steen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen materialen, langer dan zes maanden per jaar;
  7. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden anders dan ten behoeve van het agra¬risch gebruik (buiten het bouwvlak) of de bereikbaarheid van bebouwde percelen en veldschuren;
  8. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf” of “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel gemengd agrarisch bedrijf”;
  9. het splitsen van een bedrijfswoning in meer dan één woning;
  10. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de¬tailhandel, anders dan de verkoop van eigen en streekeigen producten, dan wel detailhandel:
    • vanuit een sierteelt- en/of boomteeltbedrijf, indien de ver¬koopvloeroppervlakte groter is dan 10% van de bestaande bedrijfsgebouwen, met een maximum van 100 m²;
    • in diervoeders, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - diervoeders”;
  11. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan:
    1. een minicamping ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - minicamping”, in welk geval in de periode van 15 maart tot 1 november ten hoogste 15 kampeermiddelen mogen worden geplaatst;
    2. waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  12. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning, voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:
    1. het beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
    2. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte in de bedrijfswoning meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning;
    3. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 50 m² be¬draagt;
    4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
    5. detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden de¬tailhandel;
  13. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente bewoning, met uitzondering van mantelzorg als bedoeld in artikel 22.36;
  14. het gebruik van de gronden ten behoeve van sierteelt, boom¬teelt, houtteelt of overige opgaande teeltvormen, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - boom- en sierteelt”, niet zijnde boom- en sierteelt binnen de bouwpercelen;
  15. het gebruik van de gronden ten behoeve van containerteelt, voorzover:
    1. de gronden niet binnen of aansluitend zijn gelegen aan het bouwper¬ceel van het betreffende boomkwekerijbedrijf met de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf”;
    2. de oppervlakte van de gronden ten behoeve van de contai¬nerteelt per boomkwekerijbedrijf meer bedraagt dan 1,50 hectare, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de bestaande oppervlakte geldt;
  16. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  17. het gebruik van de gronden ten behoeve van de aanleg van een waterbassin;
  18. het gebruik van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - specifieke regeling” ten behoeve van een kaasmakerij, verkoop van eigen en streekeigen producten en dagrecreatieve, educatieve en sport- en speelvoorzieningen, met de daarbijbehorende accommodaties en ondersteunende functies anders dan in de bestaande omvang.
 
4.3.2 Voorwaardelijke verplichting – landschappelijke inpassing
In aanvulling op de verboden gebruiksactiviteiten geldt, dat tot een gebruik in strijd met het omgevingsplan in ieder geval gerekend wordt:
  1. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken zonder de uitvoering en instandhouding van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen onder F K en M in Bijlage 2 landschappelijke inpassing Rammelbeekweg 29 in Lattrop Breklenkamp;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen twee jaar na vaststelling van dit omgevingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in bijlage 2 opgenomen Erfinrichtingsplan Rammelbeekweg 29 in Lattrop-Breklenkamp.
 
4.4 Omgevingsplanactiviteit
 
4.4.1 Inwoning
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de bedrijfswoning te gebruiken voor meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning. Hierbij gelden de volgende beoordelingsregels:
  1. de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend ten behoeve van de huisvesting van een tweede (huishouden van een) persoon;
  2. de bestaande bouwmassa wordt niet vergroot en er geen sprake is van splitsing in meerdere woningen;
  3. er blijft sprake van één hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot die beide woonruimtes wordt verschaft;
  4. er blijft sprake van één aansluiting op de verschillende nutsvoorzieningen en er geen toename van het aantal inritten naar het perceel plaatsvindt.
 
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
4.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het vellen of doen vellen van bomen en/of houtgewas die onderdeel uitmaken van een houtopstand die een zelfstandige eenheid vormt groter dan 10 are of meer dan 20 bomen in een rijbeplanting;
  2. het inrichten van gronden ten behoeve van natuurontwikkeling tot een aaneengesloten oppervlakte van ten hoogste 1,00 hectare;
  3. het aanleggen en/of verharden van paden, wegen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2 buiten het bouwvlak, met uitzondering van:
    1. het aanleggen en/of verharden van wegen ter ontsluiting van bebouwde percelen voorzien van een bouwvlak;
    2. het aanbrengen van koe- en kavelpaden;
    3. het aanbrengen van kuilvoerplaten in een directe ruimtelijke relatie met het bouwvlak;
    4. het aanbrengen van verhardingen tot ten hoogste 5,00 m rondom en aansluitend op veldschuren ten behoeve van het gebruik van veldschuren;
  4. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden waarbij hoogteverschillen van 0,30 m of meer worden gerealiseerd;
  5. het aanleggen van ondergrondse, bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of leidingen.
 
4.5.2 Uitzondering
 
Het bepaalde in 4.5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
  1. het normale onderhoud en beheer betreffen, zoals:
    1. het periodiek afzetten van hakhout;
    2. het vellen van bomen en/of houtopstanden zoals benoemd in artikel 11.111 Besluit activiteiten leefomgeving.
  2. het normale agrarische gebruik betreffen;
  3. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden ten behoeve van kavelaansluiting tot een maximale breedte van een kavelaansluiting van 5,00 m. Deze uitzondering is niet van toepassing op gronden voorzien van de gebiedsaanduiding ‘Waarde – Ecologie’ en ‘Waarde – Essen’;
  4. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  5. dienen ter uitvoering en realisatie van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘Waarde – Ecologie’;
  6. dienen ter uitvoering van het in bijlage 2 goedgekeurde erfinrichtingsplan.
 
4.5.3 Beoordelingsregels
 
De omgevingsvergunning kan slechts verleend worden indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de waterhuishouding, de cultuurhistorische, geomorfologische en archeologische waarden en de waarden van landgoederen.
 
De in 4.5.1 onder a genoemde vergunning kan voorts slechts worden verleend indien er zodanige compensatie plaatsvindt dat de landschappelijke structuur niet onevenredig wordt geschaad.
 
3 Algemene regels
    
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die in aanmerking genomen moet worden bij een verleende omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor het bouwen mag, behoudens intrekking van die omgevingsvergunning, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning in aanmerking worden genomen.
Artikel 6 Algemene ruimtelijke bouwregels
 
6.1 Beoordelingsregels
 
6.1.1 Toepassingsbereik
In aanvulling op het gestelde in artikel 22.29 gelden de in artikel 6 opgenomen beoordelingsregels.
 
6.1.2 Gebouwen en overkappingen grenzend aan de functie ‘Verkeer’
Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels zullen, wanneer op gronden grenzend aan de functie ‘Verkeer’ gebouwen en overkappingen worden opgericht, de afstand van de gebouwen en overkappingen tot de afstand van de weg
  1. ten minste 15,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welke geval de afstand tot de as van de weg ten minste de bestaande afstand zal bedragen.
  2. indien gebouwen dichter op de weg worden gebouwd dan de onder a genoemde minimale afstand, gelden de volgende beoordelingsregels:
    1. instemming is verkregen van de wegbeheerder vanuit het oogpunt van wegbeheer en/of verkeersveiligheid;
    2. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
 
Artikel 7 Planologische gebruiksactiviteiten
 
7.1 Verboden gebruik
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het verboden gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan die locatie toegedeelde functies en activiteiten. Hieronder wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij het gronden betreft waar een kampeerterrein voor klein kamperen is toegestaan;
  2. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  3. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  4. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
  5. het storten van puin en afvalstoffen;
  6. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  7. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.
 
Artikel 8 Regels parkeren
 
8.1 Parkeerruimte op eigen erf
Een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor het bouwen en/of gebruik van gronden, wordt niet eerder verleend dan nadat op eigen erf in voldoende mate is voorzien in de benodigde parkeerruimte.
 
8.2 Gemeentelijk beleid
  1. Voor lid 1 geldt dat voldoende betekent dat wordt voldaan aan de normen die zijn neergelegd in de ‘Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018’.
  2. Er kan worden afgeweken van de eis dat parkeren op eigen erf plaatsvindt, mits wordt voldaan aan regels en voorwaarden die zijn neergelegd in de ‘Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018’.
 
Als de ‘Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018’ wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
 
Artikel 9 Overige regels
 
9.1 Aanvraagvereisten
De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die vereist is op grond van dit hoofdstuk.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
 
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo of een omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd of;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
  3. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
10.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.