direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Deurningen, woonzorgcomplex
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1774.DEUBPWOONZORGCOM-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Door de vereniging Zorg Ontmoeting Erfgoed Deurningen (hierna: initiatiefnemers) is voor een locatie aan het Sint Plechelmusplein in Deuringen een plan ontwikkeld. De initiatiefnemers zijn vanuit het project Mijn Dinkelland 2030 aan de slag gegaan met een woonzorg-initiatief in Deurningen. Vanuit de bijeenkomsten in de gemeenschap is naar voren gekomen dat behoefte is aan geschikte woningen voor ouderen waarbij tevens zorg geleverd kan worden. Doel van het gebouw is om ouderen met enig lichamelijk en/of geestelijk en/of sociale beperking de mogelijkheid te bieden deel te blijven uitmaken van de Deurninger gemeenschap, voor hen woonruimte te realiseren en voor deze mensen ook de zorg te faciliteren. Binnen het woonzorgcomplex kan zorg (thuiszorg) worden verleend vanuit verschillende zorgwetten. Een dergelijk plan maakt het mogelijk voor senioren en hulpbehoevenden om (langer) in Deurningen te blijven wonen.

De uitwerking van deze plannen heeft geleid tot een voornemen om aan het Sint Plechelmusplein een kleinschalig woonzorgcomplex te realiseren. Dit woonzorgcomplex zal gaan bestaan uit 12 appartementen voor de gemeenschap van Deurningen. De bestemming van een gedeelte van het perceel zal daarvoor worden gewijzigd in de bestemming Wonen.

Het huidig bestemmingsplan staat deze beoogde ontwikkeling niet toe. Een herziening van het bestemmingsplan is daarom noodzakelijk om de plannen vorm te kunnen geven. Voorliggend plan voorziet in een passend planologisch-juridisch kader voor de ontwikkeling.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied bestaat uit het perceel aan Sint Plechelmusplein 5 t/m 9 te Deurningen. Het plangebied ligt in het centrum van de kern Deurningen. Het perceel staat kadastraal bekend als gemeente Weerselo, sectie N, nummer 1876, met een perceeloppervlakte van 13.069 m2. Een deel van dit perceel wordt benut ten behoeve van het plangebied. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPWOONZORGCOM-OW01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (rood gemarkeerd) in Deurningen (bron: opentopo, Esri Nederland)

De begrenzing van het plangebied is vormgegeven op basis van de gronden die ingezet gaan worden ten behoeve van het woonzorgcomplex Deurningen. Zie de digitale verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Deurningen'. Het bestemmingplan 'Deurningen ' is door de gemeenteraad van Dinkelland op 29 januari 2013 vastgesteld. Daarnaast gelden het 'Facetbestemmingsplan Parkeren Dinkelland' (vastgesteld op 29 mei 2018) en 'Paraplubestemmingsplan kernen gemeente Dinkelland' (vastgesteld op 5 juli 2021). In figuur 1.2 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPWOONZORGCOM-OW01_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Deurningen' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Aan het plangebied is de bestemming 'Maatschappelijk' toegekend. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor maatschappelijke voorzieningen. Het gaat dan om educatieve, sociaal-medische, museale en sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen. Er mag tevens binnen de bestemming ondergeschikt worden gewoond, voor zover het de tweede en/of hogere bouwlaag betreft.

Er is geen bouwvlak geprojecteerd op de planlocatie, waardoor het realiseren van gebouwen ter plaatse niet is toegestaan. Bovendien voorziet de huidige bestemming ook niet in de mogelijkheid tot het realiseren van een woonzorgcomplex met 12 appartementen.

Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om de voorziene ontwikkeling te realiseren. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.

Paraplubestemmingsplan kernen gemeente Dinkelland
Voor het plangebied geldt ook het paraplubestemmingsplan 'kernen gemeente Dinkelland'. Dit bestemmingsplan heeft als doel het herstellen in de geldende bestemmingsplannen aanwezige tekortkomingen in de bestaande regels van verschillende bestemmingsplannen binnen de gemeente. Het paraplubestemmingsplan herziet deze plannen op de volgende onderwerpen:

  • het opnemen van een begrip 'wonen' om te voorkomen dat er diverse woonvormen mogelijk zijn;
  • deregulering planregels;
  • uitsluiten kamerverhuur;
  • vastleggen aantal woningen in centrum- en gemengde bestemmingen;
  • opnemen 'Algemene gebruiksregels;
  • regeling lichtmasten op sportvelden;
  • het opnemen van markten en standplaatsen voor ambulante handel;
  • parkeerregeling.

De relevante regels zijn in onderhavig bestemmingsplan vertaald.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Deurningen, woonzorgcomplex' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1774.DEUBPWOONZORGCOM-OW01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied aan het Sint Plechelmusplein in Deurningen kent in de huidige situatie een gebruik als pastorietuin. De gronden zijn daarom ingericht met borders, een vijver, gazon en verspreide bomen. De plek heeft een open en overzichtelijk karakter en ligt prominent aan het plein in het centrum van Deurningen. Een streetview-weergave vanaf het plein is onderstaand weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPWOONZORGCOM-OW01_0003.png"

Figuur 2.1: huidig aanzicht planlocatie aan het Sint Plechelmusplein (bron: Google Maps)

Aan het Sint Plechelmusplein zijn diverse gebouwen aanwezig waaronder de Roomskatholieke kerk, de pastoriewoning, diverse horeca- en woongebouwen. Tevens wordt het plein benut voor parkeren. Het plein is voorzien van een groene inpassing. Een vogelvlucht van deze situatie is onderstaand zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPWOONZORGCOM-OW01_0004.png"

Figuur 2.2: vogelvlucht planlocatie vanuit het noorden (bron: Cyclorama, Streetsmart)

2.2 Toekomstige situatie

Voor de realisatie van het woonzorgcomplex en bijbehorende voorzieningen zoals tuin wordt circa 650 m2 grond van de huidige pastorietuin gebruikt. De pastorietuin met vijver en treurwilg behoudt daarmee een oppervlakte van circa 1200 m2. De situering van het nieuwe gebouw en bijbehorende gronden is weergegeven in figuur 2.3.

Het woonzorgcomplex omvat 12 appartementen (huur). Doel van het gebouw is om ouderen met enig lichamelijk en/of geestelijk en/of sociale beperking de mogelijkheid te bieden deel te blijven uitmaken van de Deurninger gemeenschap, voor hen woonruimte te realiseren en voor deze mensen ook de zorg te faciliteren. Binnen het woonzorgcomplex kan zorg worden verleend vanuit verschillende zorgwetten. De toegevoegde waarde voor bewoners die in het complex gaan wonen ten opzichte van het wonen in hun huidige huis is:

  • dat bewoners zich minder geïsoleerd kunnen voelen, minder eenzaam;
  • dat bewoners ontlast worden van het onderhoud van de woning en de tuin;
  • dat bewoners technologische ondersteuning krijgen middels domotica;
  • dat bewoners langer in Deurningen kunnen blijven wonen als gevolg van efficiënte inzet van zorgverleners, mantelzorgers en vrijwilligers.

De doelmatigheid bij zorgverleners binnen het woonzorgcomplex wordt verkregen door te werken met één zorgaanbieder, wat contractueel wordt vastgelegd in het wooncontract. Bij het toekennen door het zorgkantoor van het volledige pakket thuis (vpt) moet de zorg verantwoord en doelmatig kunnen worden geleverd. Het in clusterverband kunnen leveren van zorg draagt daar aan bij. Het volledig pakket thuis (vpt) houdt in dat in het woonzorgcomplex zorg aan huis kan worden geleverd. Het wonen in het woonzorgcomplex leidt er toe dat de bewoners in vrijwel alle gevallen geen gebruik hoeven te maken van een verpleeghuisvoorziening buiten Deurningen.

Het gebruik van een deel van de pastorietuin en de pastorie, op deze locatie aan de zijde van de Pastoor Teussestraat wordt de beste locatie geacht voor de nieuwe voorziening. De pastorietuin behoudt daarbij een zelfde uitstraling als de huidige situatie. In dat kader is een plan opgesteld waarin de toekomstige inrichting concreter wordt uitgewerkt. Het behoud van de treurwilg en de vijver is daarbij het uitgangspunt. Het behoud van deze elementen wordt ook vanuit de gewenste stedenbouwkundige structuur voorgestaan. In bijlage 2 is in het toekomstige inrichtingsplan voor de tuin weergegegeven. Daaruit blijkt ook dat de rode beuk in het kader van de uitvoering van het bouwplan voor het woonzorgcomplex wordt geveld. Ter compensatie worden twee nieuwe bomen ten zuiden van de pastorie geplant.

Daarbij wordt ook een breder gebruik van het Ontmoetingshuis (in deel van de bedrijfswoning/pastorie), pastorietuin en kerkgebouw voorgestaan. Vanuit de gemeente is het bieden van ontmoetingsruimte als voorwaarde meegegeven voor ontwikkeling van het plan. Het Ontmoetingshuis in de pastorie krijgt een brede functie onder andere voor de Hulpdienst Thuis, om elkaar te ontmoeten, de Open eettafel en voor dagbesteding. Sociale cohesie wordt hierdoor versterkt.

Voor een gedeelte bestaat het gebouw uit 3 lagen appartementen (pleinzijde). Dit resulteert in een hoogte van circa 10,5 meter. Het andere gedeelte bestaat uit twee lagen appartementen met daarboven een kap. Dit is het gedeelte aan de zuidzijde, de zijde van bestaande woonpercelen. Hier bedraagt de hoogte circa 9 meter. De hoogte van de bebouwing sluit daarmee aan bij de bebouwing aan de Pastoor Teussestraat. De oppervlakte van de appartementen bedraagt rond de 60 m2 en varieren van 60 tot 65 m2 (exclusief buitenruimte/balkon). Minimaal 5 woningen kennen een huurprijs beneden de sociale huur-grens. De overige woningen worden voor maximaal de grens van middenhuur (onder € 1.000 per maand, prijspeil 2023) aangeboden.

De appartementen op de verdieping hebben elk een buitenruimte, middels een balkon. De balkons zijn een wens vanuit de bewoners. De balkons zijn deels buiten de gevel gelegen/steken deels naar voren. De appartementen op de begane grond hebben toegang tot de tuin.
Elk appartement heeft een eigen voordeur en heeft eigen woonvoorzieningen (keuken, badkamer, toilet e.d. en berging) tot beschikking. Het woonzorgcomplex is zodanig ingericht (zowel bouwkundig als technisch) dat zowel lichte als zware vormen van zorg aan huis gegeven kunnen worden. Daarbij gaat het om thuiszorg. Voor de thuiszorg is reeds een zorgorganisatie betrokken bij het project. Ook eventuele niet hulpbehoevende partners kunnen in het pand worden gehuisvest.

Geconcludeerd wordt dat met de invulling zoals beschreven sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning, waardoor conform jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een bestemming Wonen de passende bestemming is. Het gehele voorlopig ontwerp is als bijlage bij de toelichting opgenomen. In figuur 2.4 zijn de aanzichten van het woonzorggebouw weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPWOONZORGCOM-OW01_0005.png"

Figuur 2.3: situering woonzorgcomplex (bron: Borgerink Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPWOONZORGCOM-OW01_0006.png"

Gevel noordzijde

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPWOONZORGCOM-OW01_0007.png"

Gevel oostzijde

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPWOONZORGCOM-OW01_0008.png"

Gevel westzijde

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPWOONZORGCOM-OW01_0009.png" Gevel zuidzijde

Figuur 2.4: impressie voorlopig ontwerp toekomstige gevelaanzichten (bron: Borgerink architecten)

Beeldkwaliteit

Wat betreft de visie op de architectuur is het nieuwe woonzorgcomplex een zelfstandige eenheid binnen het cluster van de kerk en de pastorie, ingebed in een groene setting. Het zijn drie elementen die zelfstandig zijn gepositioneerd aan het Plechelmusplein, een maatschappelijke samenhang die in één beeldtaal te vangen zijn. Hiermee wordt op een goede manier aangesloten op de structuur en schaal van het dorp. In feite is sprake van een scharnierpunt in het dorp, als overgang tussen deze drie eenheid, de pastorietuin, het plein en de woonstraat.

Bouwkundige kenmerken van de kerk en pastorie komen terug in het woonzorgcomplex. In de architectonische uitwerking worden in beeldtaal elementen van de huidige kerk en pastorie meegenomen, zoals de mooie verticale raampartijen, kleur- en materiaalgebruik, terugliggend metselwerk, spekbanden, rollagen, et cetera. De stedenbouwkundige en architectonische uitgangspunten zijn vastgelegd in een beeldkwaliteitsplan. Hieronder worden enkele referentiebeelden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPWOONZORGCOM-OW01_0010.png"

Figuur 2.5: huidig beeld Plechelmusplein (bron: Borgerink Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPWOONZORGCOM-OW01_0011.png"

Figuur 2.6: details van de pastorie (bron: Borgerink Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPWOONZORGCOM-OW01_0012.png"

Figuur 2.7: referentiebeeld beeld Pastoor Teussestraat (bron: Borgerink Architecten)

De bedrijfswoning die bij de kerk behoort zal in de toekomstige situatie gedeeltelijk worden gebruikt als ontmoetingsruimte. Dit betreft ruimte op de begane grond. De verdieping blijft gehandhaafd als woonruimte. Het gebruik als ontmoetingsruimte past reeds binnen de geldende bestemming 'Maatschappelijk'. De bestemming Maatschappelijk en de mogelijkheden binnen deze bestemming blijven ook in onderhavig bestemmingsplan gehandhaafd.

In het kader van het gebruik als ontmoetingsruimte zal aan de oostzijde van de pastorie/bedrijfswoning een portaal worden gerealiseerd. Dit portaal is de hoofdingang van het ontmoetingshuis. De bestaande hoofdingang blijft daarmee beschikbaar voor de bewoner van de woonruimte op de verdieping en de zorginstantie die het gebouw gebruikt als uitvalsbasis. In figuur 2.8 is de voorgenomen uitbreiding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPWOONZORGCOM-OW01_0013.png"

Figuur 2.8: tekening uitbreiding bedrijfswoning/pastorie met portaal (bron: initiatiefnemer)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van een woonzorgcomplex in Deurningen. Het plan voorziet in een lokale behoefte voor inwoners van Deurningen om woonachtig te kunnen blijven in de kern op latere leeftijd en daarbij - indien nodig - zorgondersteuning te krijgen. Het zorgt voor een sterke en gezonde regio en past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.

3.1.2 Programma Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO)

WOZO draagt bij aan een brede maatschappelijke beweging, om een omslag te maken in de organisatie van ondersteuning en zorg. Het is een omslag naar ondersteuning en zorg, die zich aanpast op de veranderde voorkeuren van ouderen en daarmee de financiële en personele houdbaarheid bevordert.

Waar nu nog vaak veel uit de handen van ouderen wordt genomen als zij in zorg komen, gaan ondersteuning en zorg meer aansluiten bij wat mensen (en hun omgeving) willen en kunnen. Daarbij zullen digitale hulpmiddelen deel gaan uitmaken van de invulling van de ondersteuningsbehoefte die mensen hebben.

Met het WOZO-programma wil het Rijk samen met partners bereiken dat ondersteuning en zorg zich aanpassen op de voorkeur van ouderen om zo lang mogelijk regie op het eigen leven te houden. Hierdoor kunnen zware, complexe zorgvragen zo lang mogelijk worden uitgesteld of zelfs worden voorkomen. Daarom is het belangrijk om uit te blijven gaan van hetgeen ouderen willen en nodig hebben en (persoonsgerichte) en passende ondersteuning en zorg in te zetten, ongeacht iemands culturele achtergrond. Wat passend is kunnen de ouderen, hun netwerk en de zorgverleners op basis van goede kennis het beste samen bepalen. Voor ouderen met de meest complexe zorgvragen blijft waar nodig een plek in een verpleeghuis beschikbaar waar integrale zorg en ondersteuning geleverd wordt en het zorgaanbod samenhangt met de fysieke locatie. Tegelijkertijd is een nieuwe norm nodig die duidelijk maakt hoe het Rijk het anders wil, hoe het anders moet en hoe het anders kan. De norm wordt: zelf als het kan; thuis als het kan; digitaal als het kan.

Deze norm is richtinggevend in de aanpak van de maatschappelijke opgave en zal de inspanning van veel partijen gedurende meerdere jaren vergen.

Toets

Het plan voorziet in een woongebouw om ouderen met enig lichamelijk en/of geestelijk en/of sociale beperking de mogelijkheid te bieden deel te blijven uitmaken van de Deurninger gemeenschap, voor hen woonruimte te realiseren en voor deze mensen ook de zorg te faciliteren. Binnen het woonzorgcomplex kan zorg worden verleend vanuit verschillende zorgwetten. De toegevoegde waarde voor bewoners die in het complex gaan wonen ten opzichte van het wonen in hun huidige huis is:

  • dat bewoners zich minder geïsoleerd kunnen voelen, minder eenzaam;
  • dat bewoners ontlast worden van het onderhoud van de woning en de tuin;
  • dat bewoners technologische ondersteuning krijgen middels domotica;
  • dat bewoners langer in Deurningen kunnen blijven wonen als gevolg van efficiënte inzet van zorgverleners, mantelzorgers en vrijwilligers.

De doelmatigheid bij zorgverleners binnen het woonzorgcomplex wordt verkregen door te werken met één zorgaanbieder, wat contractueel wordt vastgelegd in het wooncontract. Bij het toekennen door het zorgkantoor van het volledige pakket thuis (vpt) moet de zorg verantwoord en doelmatig kunnen worden geleverd. Het in clusterverband kunnen leveren van zorg draagt daar aan bij. Het volledig pakket thuis (vpt) houdt in dat in het woonzorgcomplex zorg aan huis kan worden geleverd. Het wonen in het woonzorgcomplex leidt er toe dat de bewoners in vrijwel alle gevallen geen gebruik hoeven te maken van een verpleeghuisvoorziening buiten Deurningen en langer zelfstandig kunnen thuiswonen. De bewoners krijgen de mogelijkheid om zorg af te nemen (thuiszorg) maar het is niet per se een vereiste. Door de geboden thuiszorg kunnen de bewoners bij de dagelijkse bezigheden geholpen worden maar functioneren ze in principe zoveel mogelijk zelfstandig.

3.1.3 Programma "Een thuis voor iedereen"

Voor steeds meer mensen is het moeilijk een passende woning te vinden. Sommige mensen hebben nog minder kansen, omdat ze zich in een kwetsbare situatie bevinden. Zij zijn vaak afhankelijk van extra zorg of begeleiding, of zij moeten hun leven (opnieuw) opbouwen. Het gaat om mensen die dak- en thuisloos zijn, die uitstromen uit een intramurale (zorg)instelling, statushouders en diverse groepen mensen met sociale of medische urgentie, waaronder slachtoffers van huiselijk geweld. Deze mensen hebben niet alleen een dak boven hun hoofd nodig, vaak hebben zij ook behoefte aan zorg en ondersteuning. Daarnaast zijn arbeidsmigranten soms gehuisvest onder erbarmelijke omstandigheden of betalen zij torenhoge huren. En studenten zitten dringend verlegen om meer studentenwoningen. Bij huishoudens met kinderen beïnvloedt de huisvestingsproblematiek vaak ook het ontwikkelperspectief van deze kinderen. De situatie wordt nog nijpender door de komst van mensen uit Oekraïne.

Al deze mensen noemen we ‘aandachtsgroepen’ op de woningmarkt. Op dit moment verdringen zij elkaar en concurreren zij met regulier woningzoekenden om de schaarse betaalbare woningen. De leefbaarheid in sommige buurten en wijken staat steeds meer onder druk door ongelijke verdeling van de huisvesting binnen gemeenten en tussen gemeenten onderling. Ook komt de benodigde zorg en ondersteuning nog onvoldoende tot stand waardoor zelfstandig wonen wordt belemmerd. Gemeenten zijn soms terughoudend bij de huisvesting omdat zij tekorten ervaren bij de uitvoering van gedecentraliseerde taken zoals de jeugdzorg en Wmo, of vanwege verzet uit de buurt.

Het programma ‘Een thuis voor iedereen’ heeft als doel te zorgen voor voldoende betaalbare woningen voor alle aandachtsgroepen, met een evenwichtige verdeling over gemeenten en met de juiste zorg, ondersteuning en begeleiding.

Om dit doel te realiseren maken rijk, provincies, gemeenten en corporaties afspraken over bouw, toewijzing en ondersteuning. Eén daarvan is:

  • Het opstellen van een integrale woonzorgvisie door iedere gemeente voor alle aandachtgroepen en ouderen.

Toets

De gemeente Dinkelland gaat in hoofdstuk 5 van de Woonvisie 2021+ in op "wonen met zorg". Mensen met een zorgvraag blijven steeds langer zelfstandig wonen. Dat geldt niet alleen voor ouderen (in absolute zin de grootste groep zorgvragers), maar ook voor mensen met een verstandelijke beperking en mensen met psychiatrische problematiek. Dit betekent dat onze woningvoorraad hierop moet worden aangepast. Er blijft ook een groep mensen met een zware zorgvraag bestaan. Voor hen blijft er ook in de toekomst behoefte aan verpleeghuiscapaciteit of een beschermd wonen-voorziening. Daarmee staat Nederland (en dus ook de Gemeente Dinkelland) voor een grote woonzorgopgave voor de komende jaren.

Zoals in paragraaf 3.3.2 wordt beschreven streeft de gemeente Dinkelland naar een woningvoorraad en woonomgeving die is ingesteld op de inclusieve samenleving, waarin mensen met en zonder zorgvraag volledig kunnen participeren. Daarvoor dienen voldoende geschikte woonvormen in de gemeente te zijn. Vooral voor de kleine kernen geldt dat er gezocht moet worden naar kleinschalige woonzorgconcepten die voldoende draagvlak hebben om te kunnen bestaan (ook in een omgeving met relatief weinig voorzieningen nabij). Dergelijke concepten kunnen ook een waardevolle bijdrage leveren aan de leefbaarheid van deze kernen, bijvoorbeeld als er een ontmoetingsfunctie aan wordt gekoppeld. Het plan voorziet in een woongebouw om ouderen met enig lichamelijk en/of geestelijk en/of sociale beperking de mogelijkheid te bieden deel te blijven uitmaken van de Deurninger gemeenschap, voor hen woonruimte te realiseren en voor deze mensen ook de zorg te faciliteren.

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Het voorliggend plan voorziet in de toevoeging van 12 appartementen aan de woningvoorraad van Deurningen (hierna ook genaamd 'woonzorgcomplex'). Dit aantal is conform jurisprudentie aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, waardoor een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking noodzakelijk is. Middels onderstaande onderbouwing wordt hierin voorzien.

Door Companen is een behoefteonderzoek verricht naar de realisatie van het woonzorgcomplex in Deurningen. Aanleiding hiervoor is dat initiatiefnemers inzage willen vergaren naar de meerwaarde van een dergelijk initiatief voor Deurningen. De relevante aspecten voor de laddertoetsing zijn onderstaand nader weergegeven. Het rapport is als bijlage bij de toelichting gevoegd. De samenvatting van de resultaten zijn hieronder weergegeven.

Kwantitatieve behoefte

De verwachting bestaat dat het totale aantal huishoudens in Deurningen iets toeneemt de komende jaren, en op langere termijn weer wat afneemt. Een duidelijke trend is de toename van het aantal ouderen in Deurningen. Er wonen nu ongeveer 245 huishoudens van 65 jaar en ouder in Deurningen: in 2040 zijn dit er naar verwachting 360. Een deel van deze toename van ouderen zal in hun huidige woning kunnen blijven wonen, maar voor een deel is waarschijnlijk ander aanbod nodig.

De gemeente Dinkelland geeft in haar Woonvisie ruimte om de komende vijf jaar 120 woningen te bouwen in de kleinere kernen van de gemeente. Naar rato verdeeld zijn dit er ongeveer 30 in Deurningen. Wat dat betreft past het plan voor het woonzorgcomplex binnen de woningbehoefte van Deurningen.

Kwalitatieve behoefte

Door de toename van het aantal ouderen de komende jaren neemt de vraag naar geclusterde woonvormen toe. Zeker in een hecht dorp als Deurningen zijn dit soort woningen waar op een laagdrempelige manier eventueel zorg kan worden verleend een welkome aanvulling aan de huidige woningvoorraad. Door Companen wordt de geschatte behoefte aan geclusterde woonplekken in Dinkelland tot 2040 ingeschaald op zo’n 60 plekken.

Het initiatief van de Vereniging Zorg Ontmoeting Erfgoed Deurningen past met 12 woonplekken binnen deze behoefte. Daarbij speelt het initiatief van ZOED in op de vraag naar woningen nabij voorzieningen, aangezien het plan ook inhoudt dat er in de pastorie een maatschappelijke functie wordt toegevoegd. Daar is vanuit verschillende maatschappelijke organisaties in Deurningen vraag naar, zoals vanuit de Open eettafel, Vereniging Welzijn Ouderen en Afdeling Zonnebloem. De tuin in het plan is een pluspunt, omdat veel ouderen in Deurningen het gewend zijn groen om hun huis te hebben. Dit wordt ingevuld met een gezamenlijke tuin. Het plan past goed binnen de woonwensen van deze doelgroep.

Bestaand stedelijk gebied

Het plangebied maakt onderdeel uit van bestaand stedelijk gebied. Binnen Deurningen is deze betreffende locatie een zeer geschikte plek voor het plan van de Vereniging Zorg Ontmoeting Erfgoed Deurningen. Centraal in het dorp, met een bushalte (naar plaatsen met meer voorzieningen) en de wekelijkse minimarkt vlakbij. De voorzieningen die in Deurningen aanwezig zijn, liggen vlakbij. Daar zit geen supermarkt of huisarts bij, maar mensen uit Deurningen zijn het al gewend om niet in de buurt van dagelijkse voorzieningen te wonen. Dat geldt ook voor ouderen. Voor hen is het belangrijker dat zij in hun eigen omgeving kunnen blijven wonen, dan dat zij op loopafstand van dagelijkse voorzieningen wonen.

Concurrerende initiatieven

Er zijn weinig potentieel concurrerende initiatieven in de gemeente Dinkelland. Ook in de wijdere omgeving is dit aanbod beperkt. Zorgorganisaties richten zich met name op intramurale zorg, en particuliere initiatieven zijn schaars. Daarbij komt dat mensen in Deurningen graag in het dorp willen blijven wonen, en dus niet snel naar een alternatief buiten Deurningen zullen zoeken.

Al met al concludeert Companen dat er in Deurningen behoefte is aan een initiatief als het woonzorgcomplex. Het aantal ouderen groeit, en de vraag naar geclusterde woonvormen ‘tussen een reguliere woning en het verzorgingshuis in’ neemt toe. Binnen Deurningen ligt de beoogde locatie voor het woonzorgcomplex op een goede plek. Bovendien zijn concurrerende initiatieven niet talrijk in de omgeving, terwijl de gemeente dit soort woonvormen wel toejuicht.

Het plan geeft daarmee goede invulling aan uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPWOONZORGCOM-OW01_0014.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.

artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

lid 1

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Het onderhavig plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied en heeft reeds een maatschappelijke bestemming. De locatie ligt in de kern van Deurningen en met het plan wordt een deel van het huidige kerkterrein omgevormd naar een woonvorm voor de gemeenschap van Deurningen. Het plan voorziet daarmee in een zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Bij de uitwerking van het plan is rekening gehouden met de uitgangspunten van de geldende gebiedskenmerken. Deze zijn in deze paragraaf verder beschreven en de conclusie is dat het plan past binnen de gebiedskenmerken.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen (lid 1)

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Op de gronden binnen het plangebied worden als gevolg van het voornemen 12 appartementen toegevoegd. Het voornemen past daarmee binnen het actuele gemeentelijk woningbouwprogramma zoals reeds toegelicht in paragraaf 3.1.4. Het behoefte onderzoek dat is uitgevoerd voor de onderhavige ontwikkeling is opgenomen in bijlage 3 toont bovendien aan dat er behoefte bestaat aan de ontwikkeling en geeft daarmee invulling aan artikel 2.2.2 van de omgevingsverordening.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPWOONZORGCOM-OW01_0015.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is rood aangepijld (bron: provincie Overijssel)

Het plangebied ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Woon en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieu's versterken. Het plangebied maakt op grond van de Omgevingsverordening Overijssel deel uit van bestaand stedelijk gebied. Bij de uitwerking van het plan is daarom aansluiting gezocht bij de kenmerken van het ontwikkelingsperspectief 'woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. Onderhavig bestemmingsplan maakt de invulling van een lokale behoefte mogelijk, een ontwikkeling die past binnen dit ontwikkelingsperspectief. Derhalve kan gesteld worden dat de herontwikkeling van het plangebied in overeenstemming is met het provinciale beleid.

De plannen van initiatiefnemers doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor bestaande functies in de omgeving.

Gebiedskenmerken

Op basis van de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Het plangebied is gelegen binnen stedelijk gebied. In het gebied zijn de kenmerken van de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' niet meer als zodanig zichtbaar en beleefbaar. Daarom kan toetsing van het plan aan deze gebiedskenmerken achterwege blijven.

Stedelijke laag

Het plangebied ligt binnen het kenmerk 'Woonwijken 1955-nu'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPWOONZORGCOM-OW01_0016.png"
Figuur 3.3: stedelijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken , wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes.

Als ontwikkelingen plaats vinden de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

Doorwerking voor onderhavig plan:

Bij de vormgeving van het plan is de bestaande stedenbouwkundige omgeving als uitgangspunt genomen. De locatie in de huidige pastorietuin wordt zo goed als mogelijk ingevuld, waarbij oog is voor bestaande structuren in de omgeving. Zo is een boomeffectanalyse opgesteld voor de treurwilg ten oosten van de locatie en is in afstemming met de stadsbouwmeester een ontwerp voor het woonzorgcomplex uitgewerkt. Het plan geeft hiermee optimaal invulling aan het kenmerk 'woonwijken 1955 - nu'.

Laag van de beleving

De laag van de beleving heeft geen specifieke kenmerken binnen het plangebied en wordt daarom verder buiten beschouwing gelaten.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Dinkelland

De gemeenteraad van de gemeente Dinkelland heeft op 31 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Dinkelland, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Dinkelland en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.

De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:

  • 1. We doen het samen;
  • 2. We geven het goed voorbeeld;
  • 3. We wentelen niet af op volgende generaties;
  • 4. We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.

De gemeente Dinkelland wil kernen waar het lekker wonen is, waar bedrijvigheid is en waar mensen werk kunnen vinden. Maar vooral ook kernen waar ruimte is om elkaar te ontmoeten en om samen te komen.

De inwoners zien hun leefomgeving veranderen. Het wordt moeilijker om voorzieningen in stand te houden. Dit geldt voor winkels, horeca, kerken, kultuurhuizen, sportvoorzieningen en scholen. Aan de andere kant ziet de gemeente ook nieuwe plannen en combinaties van functies van onderop die kernen juist krachtiger maken.

Van oudsher zijn inwoners van de kernen gewend om de leefbaarheid van hun omgeving in eigen hand te nemen en te zorgen dat het er goed toeven is. Het versterken van de leefbaarheid van de kernen wordt door inwoners en gemeente via MijnDinkelland al langer samen opgepakt. Dit wil de gemeente Dinkelland voortzetten aan de hand van vier speerpunten:

  • 1. voldoende voorzieningen;
  • 2. aantrekkelijk wonen;
  • 3. ruimte voor ondernemen;
  • 4. leefbare openbare ruimte

Toets

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de realisatie van een woonzorgcomplex in het centrum van Deurningen. Het plangebied is gelegen op een locatie die aangewezen is als 'kernen landelijk' op de kaart die onderdeel uitmaakt van de Omgevingsvisie. Dit zijn kernen met kleinschalige bebouwing die verbonden zijn met het buitengebied. Aanwezigheid van ontmoetingsplekken, een groene omgeving, een kerk als belangrijkste gebouw in het dorpssilhouet zijn onder meer de waarden die daarbij horen.

Bij plannen is het inspelen op het kleinschalige bebouwingsbeeld, de aanwezigheid van zicht op groen en de aanwezigheid van bomen in de kern, het vasthouden van water, mogelijkheden om te ontmoeten van belang.

De ontwikkeling die onderhavig bestemmingsplan mogelijk maakt en het bijbehorende bouwplan betreft bebouwing die naar aard en schaal aansluit bij de omgeving. De pastorietuin wordt daarbij zoveel mogelijk behouden. Een inrichtingsplan voor de toekomstige inrichting van de tuin maakt onderdeel uit van dit plan.

De gemeente Dinkelland wil dat het aantal en de soort woningen in de kern past bij de vraag. Daarbij is het tevens van belang dat woningen voor elke doelgroep bereikbaar en toegankelijk zijn. In eerste instantie wordt voor het bouwen van nieuwe woningen gezocht naar locaties binnen de grenzen van de kernen. Het plan heeft betrekking op de invulling van een locatie in het centrum van Deurningen en voorziet in een woonvorm voor senioren. Doel van het gebouw is om ouderen met enig lichamelijk en/of geestelijk en/of sociale beperking de mogelijkheid te bieden deel te blijven uitmaken van de Deurninger gemeenschap, voor hen woonruimte te realiseren en voor deze mensen ook de zorg te faciliteren. Binnen het woonzorgcomplex kan zorg worden verleend vanuit verschillende zorgwetten. De toegevoegde waarde voor bewoners die in het complex gaan wonen ten opzichte van het wonen in hun huidige huis is:

  • dat bewoners zich minder geïsoleerd kunnen voelen, minder eenzaam;
  • dat bewoners ontlast worden van het onderhoud van de woning en de tuin;
  • dat bewoners technologische ondersteuning krijgen middels domotica;
  • dat bewoners langer in Deurningen kunnen blijven wonen als gevolg van efficiënte inzet van zorgverleners, mantelzorgers en vrijwilligers.

Het wonen in het woonzorgcomplex leidt er toe dat de bewoners in vrijwel alle gevallen geen gebruik hoeven te maken van een verpleeghuisvoorziening buiten Deurningen. Door uitvoering van het plan voor het woonzorgcomplex wordt, ook door de koppeling aan het Ontmoetingshuis, bijgedragen aan sociale cohesie en gemeenschapszin en daarmee aan de leefbaarheid van de kern Deurningen. Geconcludeerd kan worden dat het plan voldoet aan de speerpunten 'aantrekkelijk wonen' en 'voldoende voorzieningen'. Daarbij dient tevens de verwijzing gemaakt te worden naar paragraaf 3.3.2. In deze paragraaf wordt het plan getoetst aan het gemeentelijk woonbeleid, waarin een doorkijk gemaakt wordt naar de behoefte en de mogelijkheden op het gebied van wonen. Zoals in paragraaf 3.3.2 wordt aangetoond voldoet het plan aan het woonbeleid van de gemeente. Daarmee houdt de gemeente grip op het principe van 'de juiste woning op de juiste plek'.

Tot slot is het vierde speerpunt 'leefbare openbare ruimte' van toepassing op dit plan. De gemeente Dinkelland werkt aan een openbare ruimte die bijdraagt aan de leefbaarheid in de kernen. De openbare ruimte heeft veel verschillende functies zoals bereikbaarheid, toegankelijkheid, spelen, ontmoeting, openbaar groen, schaduw, wateropvang. Een goed ingerichte openbare ruimte zorgt ervoor dat de dorpen in de toekomst aantrekkelijk blijven. Het voorliggend plan voorziet in voldoende ruimte voor waterberging, parkeren en openbaar groen en geeft invulling aan een goede inrichting van de openbare ruimte.

Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan voldoet aan de Omgevingsvisie van de gemeente Dinkelland.

3.3.2 Woonvisie 2021+ gemeente Dinkelland

Wonen is een belangrijk thema voor de inwoners van de gemeente Dinkelland. Om ervoor te zorgen dat er ook op termijn voldoende woningen in alle segmenten én in alle kernen blijft, wordt om de 4 jaar de gemeentelijke Woonvisie opgesteld. Eind 2020 liep de Woonvisie 2016+ ten einde. De Woonvisie 2021+ is de opvolger van de in 2016 door de raad vastgestelde Woonvisie 2016+ en is gebaseerd op de nieuwe cijfers, trends en ontwikkelingen op de woningmarkt. De Woonvisie 2021+ is op 5 juli 2021 door de gemeenteraad van Dinkelland vastgesteld. De nieuwe woonvisie biedt een goed kwantitatief en kwalitatief kader voor de woningbouwontwikkeling in de gemeente Dinkelland en dient als basis voor de prestatieafspraken met de corporatie.

De trends en behoeften op het gebied van wonen zijn in diverse bijeenkomsten besproken met woningmarktpartners: ondernemers, belangenorganisatites, zorginstellingen en inhoudelijk deskundigen zoals makelaars, projectontwikkelaars, woningcorporaties en kernraden. De woonvisie gaat over:

  • woningbouw om te voorzien in de vraag; zowel kwantitatief als kwalitatief en op de juiste plaats;
  • voldoende en passende huurwoningen in de zin van betaalbaarheid en kwaliteit;
  • het verbeteren van de bestaande voorraad zowel qua duurzaamheid als levensloopgeschiktheid;
  • voorzien in de toenemende vraag naar wonen met zorg in de verschillende gradaties;
  • voorzien in de verschillende woonbehoeftes als huisvesting van arbeidsmigranten, statushouders en woonwagenbewoners.

De provincie heeft in de Regionale Woonagenda Twente aangegeven meer te sturen op kwaliteit, waarbij aangegeven wordt dat onderbouwd moet worden dat dit past binnen de onderbouwde lokale behoefte. In het kader van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking (bouwen voor concrete behoefte) is het noodzakelijk ook te sturen op kwantiteit.

Er is een bandbreedte van de toekomstige woningbehoefte tot 2030 berekend op basis van diverse prognosemodellen. Voor de komende jaren wordt uitgegaan van een woningbehoefte tussen de +225 en +800 woningen voor de periode 2021-2030.

Voor deze Woonvisie wordt uitgegaan van de middeling van deze bandbreedte. Dit betekent dat wordt uitgegaan van een woningbehoefte van 515 woningen voor de periode 2020-2030. Daarbij zal het grootste deel van de vraag gericht zijn op het bedienen van de lokale behoefte, maar er wordt tevens rekening gehouden met instroom van vestigers.

Om te kunnen voorzien in de woningbehoefte én als impuls voor de leefbaarheid en vitaliteit van kernen is het van belang dat er in alle kernen van Dinkelland kan worden gebouwd. Derhalve zal het woningbouwprogramma per kern in meerdere en kleinere plannen worden weggezet, waardoor goed kan worden bijgestuurd als dat nodig blijkt. In kwalitatieve zin ligt de nadruk op woningen voor starters en ouderen, zowel in het betaalbare als middensegment.

In hoofdstuk 5 van de woonvisie wordt ingegaan op wonen met zorg. Mensen met een zorgvraag blijven steeds langer zelfstandig wonen. Dat geldt niet alleen voor ouderen (in absolute zin de grootste groep zorgvragers), maar ook voor mensen met een verstandelijke beperking en mensen met psychiatrische problematiek. Dit betekent dat onze woningvoorraad hierop moet worden aangepast. Er blijft ook een groep mensen met een zware zorgvraag bestaan. Voor hen blijft er ook in de toekomst behoefte aan verpleeghuiscapaciteit of een beschermd wonen-voorziening. Daarmee staat Nederland (en dus ook de Gemeente Dinkelland) voor een grote woonzorgopgave voor de komende jaren.

De Landelijke Taskforce Wonen en Zorg heeft daarom als doel gesteld dat alle gemeenten in 2021 de behoefte aan wonen met zorg hebben geïnventariseerd en op basis daarvan een Woonzorgvisie hebben opgesteld. Met de Provinciale Monitor Gezond Wonen en de visie op wonen en zorg in dit hoofdstuk, geven we voor een groot deel invulling aan deze doelstelling van de Taskforce. Daarnaast hebben we acties en afspraken opgenomen om ontbrekende onderdelen in de vraag-aanbodanalyse en visie nader uit te werken.

Voor veel oudere huishoudens in de gemeente Dinkelland volstaat een zelfstandige woning, mogelijk met enkele fysieke aanpassingen. Zij hebben geen of slechts lichte gezondheidsklachten, waardoor aanvullende zorg of ondersteuning (nog) niet aan de orde is. Maar er is ook een groep ouderen met een zwaardere zorgvraag die nog steeds zelfstandig wonen.

Het zijn ouderen met somatische en/of beginnende psychogeriatrische klachten (dementie). Uit onderzoek van de Provincie Overijssel kwam naar voren dat deze doelgroep de komende tien jaar toeneemt met ongeveer 120 huishoudens in de gemeente Dinkelland.

Een deel van hen zal niet willen verhuizen en blijft (ook met gezondheidsklachten) in de huidige (reguliere) woning wonen. Maar een deel van hen zal overwegen om te verhuizen naar een levensloopbestendige woning met professionele zorg nabij, als dit woningaanbod voorhanden is. Hoe beter nieuwe wooninitiatieven aansluiten op de woonwensen en zorgbehoefte van deze doelgroep, hoe groter de groep ouderen dat een verhuizing zal overwegen.

Daarbij kan het gaan om levensloopbestendige woningen in of nabij een zorgsteunpunt (zoals een verpleeghuis), maar het kan ook gaan om het eerder genoemde hofjeswonen. Deze woningen kunnen inspelen op de vraag van ouderen met én zonder zorgvraag.

Tot slot bevat de Woonvisie 2021+ een Kwaliteitskader om te beoordelen of plannen van ontwikkelende partijen goed aansluiten bij de marktvraag. Dit Kwaliteitskader wordt tweejaarlijks bijgesteld op basis van verzamelde informatie over het functioneren van de woningmarkt en informatie van marktpartijen. Het kwaliteitskader bestaat uit een woningbehoefteprofiel per doelgroep (starters, doorstromers, gezinnen, senioren) op gemeenteniveau, nader uitgewerkt naar een profiel per kern.

Toets

De extra toevoeging van twaalf woningen is op basis van de Woonvisie 2021+ passend binnen de beschikbare wooncontingenten voor Deurningen en geeft invulling aan kwalitatieve behoefte voor woningbouw in Dinkelland door zich met name te richten op woningen voor de doelgroep senioren met een zorgvraag. Doel van het woonzorggebouw is om ouderen met enig lichamelijk en/of geestelijk en/of sociale beperking de mogelijkheid te bieden deel te blijven uitmaken van de Deurninger gemeenschap, voor hen woonruimte te realiseren en voor deze mensen ook de zorg te faciliteren. Binnen het woonzorgcomplex kan zorg worden verleend vanuit verschillende zorgwetten. De toegevoegde waarde voor bewoners die in het complex gaan wonen ten opzichte van het wonen in hun huidige huis is:

  • dat bewoners zich minder geïsoleerd kunnen voelen, minder eenzaam;
  • dat bewoners ontlast worden van het onderhoud van de woning en de tuin;
  • dat bewoners technologische ondersteuning krijgen middels domotica;
  • dat bewoners langer in Deurningen kunnen blijven wonen als gevolg van efficiënte inzet van zorgverleners, mantelzorgers en vrijwilligers.

De doelmatigheid bij zorgverleners binnen het woonzorgcomplex wordt verkregen door te werken met één zorgaanbieder, wat contractueel wordt vastgelegd in het wooncontract. Bij het toekennen door het zorgkantoor van het volledige pakket thuis (vpt) moet de zorg verantwoord en doelmatig kunnen worden geleverd. Het in clusterverband kunnen leveren van zorg draagt daar aan bij. Het volledig pakket thuis (vpt) houdt in dat in het woonzorgcomplex zorg aan huis kan worden geleverd. Het wonen in het woonzorgcomplex leidt er toe dat de bewoners in vrijwel alle gevallen geen gebruik hoeven te maken van een verpleeghuisvoorziening buiten Deurningen.

Het plan geeft invulling aan de doelstellingen van de Woonvisie en zorgt voor uitvoering van een bottum-up initiatief vanuit de inwoners van Deurningen. Geconcludeerd wordt dat dit plan in lijn is met het beleid uit de Woonvisie 2021+. Eveneens geldt dat het plan voorziet in een specifieke behoefte, zoals uit het behoefteonderzoek uit Bijlage 3 van de toelichting blijkt.

3.3.3 Nota inbreidingslocaties

De gemeenteraad van Dinkelland heeft de beleidsregels omtrent inbreidingslocaties (Beleidsnota inbreidingslocaties 2020) vastgesteld. Het doel van deze nota is het bieden van een kader voor de beoordeling van woningen binnen de kernen op inbreidingslocaties. Om dergelijke verzoeken omtrent inbreiding te kunnen beoordelen is het noodzakelijk om duidelijk vast te leggen welke uitgangspunten daarvoor gelden en onder welke voorwaarden inbreiding mogelijk is.

Het aantal woningen dat toegevoegd kan worden in de gemeente is beperkt en neemt op termijn af, zodat toevoegen moet gebeuren op plekken waar de meerwaarde groot is. Denk hierbij aan beeldbepalende of centrale plekken in de kern of op locaties waar verbetering van belang is. Bouwen op structuurversterkende plekken zorgt voor meer levendigheid, meer ruimtelijke kwaliteit en meer draagvlak voor voorzieningen.

Onder structuurversterkende plekken worden verstaan:

Plekken die:

  • 1. binnen bestaand bebouwd gebied zijn gelegen; en
  • 2. goed bereikbaar zijn voor al het verkeer; en
  • 3. door herontwikkeling voor woningbouw (als functie, naast eventuele andere functies) bijdragen aan ruimtelijke kwaliteit, leefbaarheid en vitaliteit van de kern door:
    • a. het herontwikkelen van een “rotte kies” (oude leegstaande/vervallen gebouwen); of
    • b. het oplossen van leegstand; of;
    • c. het hergebruiken van bestaand maatschappelijk vastgoed of monumenten; of
    • d. het slopen of wegbestemmen van incourante woningen of bouwkavels; of
    • e. sanering van een milieuhinderlijk bedrijf; of
    • f. het (her)ontwikkelen van een lege plek die voldoet aan de omschrijving stedelijke functies in 3.2 (functies van steden en dorpen zoals wonen, bedrijvigheid, detailhandel, horeca, maatschappelijke, educatieve, culturele en religieuze voorzieningen met de bijbehorende infrastructuur, stedelijk water, stedelijk groen en gronden met een agrarische bestemming welke tenminste aan drie zijden zijn omsloten met bestaande bebouwing).


Locaties met een beeldbepalende groen- of bosbestemming zijn uitgesloten.

Onder een lege plek wordt in de Nota het volgende verstaan: een fysiek onbebouwde ruimte, gelegen in bestaand bebouwd gebied.

Daarbij geldt dat een aanvraag tenminste voldoen aan onderstaande voorwaarden dient te voldoen:

a. Aansluiting op de bestaande stedenbouwkundige structuur;
b. Kavel(s) moet(en) grenzen aan de openbare weg;
c. Samenhang met de omgeving;
d. Woonmilieus mogen niet onevenredig worden aangetast

Toetsing plan

In onderhavige situatie is sprake van het bouwen/een herontwikkeling op een lege plek binnen het dorp Deurningen. Het gaat om een locatie binnen het bestaande bebouwde gebied van Deurningen, die grenst aan de openbare weg. Het plan voor de bouw van het woonzorgcomplex (en het realiseren voor mogelijkheden voor ontmoeting zoals de ontmoetingsruimte in de pastorie) draagt bij aan het leefbaar en vitaal houden van deze kern. Er is een plan ontwikkeld dat aansluit op de bestaande stedenbouwkundige structuur en daarmee in samenhang is ontworpen (zie hoofdstuk 2). Het perceel is gelegen op een locatie in het centrum van het dorp, direct naast het kerkplein waar verschillende functies (maatschappelijk, detailhandel, wonen, bedrijvigheid) aanwezig zijn. Het plangebied zelf is voorzien van een maatschappelijke bestemming, waardoor het plangebied betrekking heeft op de (her)ontwikkeling van een lege plek. In het plangebied is geen sprake van beeldbepalend bos of een groenbestemming. Het toevoegen van een nieuw woonzorgcomplex voldoet aan de beleidsnota inbreidingslocaties, waarbij geen sprake is van onevenredige aantasting van de nabijgelegen woonpercelen.
Daarbij wordt opgemerkt dat bij het ontwerp van het gebouw rekening is gehouden met omliggende woonpercelen, in die zin dat aan de zijde van de woonpercelen een afstand van 2,50 meter is gehouden tot de perceelsgrens. Lagere bebouwing (fietsenberging) ligt op een afstand van 2 meter van de perceelsgrens. Tevens is een beeldkwaliteitsplan opgesteld om de architectonische uitgangspunten van het plan te borgen.

3.3.4 Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen

De Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen bevat het welstandsbeleid voor de beide gemeenten. In de nota is het grondgebied opgedeeld in deelgebieden voor de kernen en het buitengebied. Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Ieder blad bestaat uit een kaartje van het gebied, een toelichting, en een weergave van de beoogde omgevingskwaliteit dat bij de welstandstoets voor de omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) van toepassing is. Het welstandsbeleid van de gemeentes bestaan uit drie niveaus van omgevingskwaliteit:

  • 1. Basis omgeving
  • 2. Midden omgeving
  • 3. Bijzondere omgeving

Het niveau dat van toepassing is geldt voor de algemeen heersende karakteristiek van een gebied. De waarde is dus door de bestaande omgeving bepaald. Het komt voor dat binnen een gebied een gebouw of complex ligt dat zich door de bijzondere kwaliteit onderscheidt. Deze wordt apart genoemd. De welstandsbeoordeling in deze gebieden is gericht op het behouden en versterken van de basiskwaliteiten van de gebieden. Bij de welstandsbeoordeling wordt vooral gekeken of het bouwplan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving (van hoofdvorm tot materiaal en detail). Afhankelijk van het soort bouwwerk komen de volgende beoordelingsmodellen voor:

  • ‘Ambtelijk’: alleen kleine bouwwerken van- en voor de voorgevel worden getoetst. Deze toets vindt ambtelijk plaats. Bouwplannen achter de voorgevel zijn toetsvrij.
  • 'Stadsbouwmeester’: de stadsbouwmeester toetst.
  • ‘Q-team’: het Q-team beoordeelt en kan daarbij in overleg treden met de initiatiefnemer en/of ontwerper.

Toets

Het plangebied ligt in een gebied dat het niveau 'bijzonder' toegekend heeft gekregen. De verschijningsvorm van ontwikkelingen dient de ruimtelijke kwaliteit van de bebouwing in de directe omgeving te ondersteunen. Een gebouw of bouwwerk dient bij te dragen aan de specifieke kwaliteit (identiteit) van het gebied.

De uitwerking van het plan heeft in samenspraak met de stadsbouwmeester plaatsgevonden en er is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het ontwerp past binnen de Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen. Referentiebeelden en een beschrijving van de toekomstige bebouwing is opgenomen in hoofdstuk 2. Toetsing op welstand vindt uiteindelijk plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het woonzorgcomplex, waarbij de aanvraag concreet getoetst wordt aan het beeldkwaliteitsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPWOONZORGCOM-OW01_0017.png"

Figuur 3.3: Fragment Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Er wordt middels dit bestemmingsplan een woonzorgcomplex voor 12 appartementen in Deurningen mogelijk gemaakt. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. Het huidige gebruik van het plangebied is maatschappelijk.

Woningbouw wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit m.e.r wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:

“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”

Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.

Zekerheidshalve is voor onderhavige ontwikkeling een m.e.r. aanmeldnotitie opgesteld en voorgelegd aan het bevoegd gezag. De aanmeldnotitie is als Bijlage 4 opgenomen bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Het besluit is als Bijlage 5 bij dit bestemmingsplan opgenomen.

De ontwikkeling wordt op passende wijze in de stedenbouwkundige structuur opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPWOONZORGCOM-OW01_0018.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Met het toevoegen van 12 woningen binnen het plangebied is er ook sprake van het toevoegen van een extra milieugevoelige functie binnen het gebied. Zodoende is een toetsing verricht voor bedrijven en milieuzonering.

Bij het realiseren van een nieuwe bestemming dient gekeken te worden of die nieuwe functie past in de omgeving (externe werking) en of de omgeving de nieuwe functie toelaat (interne werking).

Gebiedstypering

De planlocatie is gesitueerd binnen het kerngebied van Deurningen met diverse functies, zoals detailhandel, bedrijvigheid, horeca en de kerk. In de directe omgeving zijn voor het overige geen (agrarische) bedrijven aanwezig. Het gebied is door de mix van verschillende functies aan te merken als gemengd gebied.

Interne werking

De dichtstbijzijnde milieubelastende functies betreffen de detailhandelsfunctie ten westen van het plangebied en de kerk met pastorie ten oosten van het plangebied. Detailhandel wordt gezien als een categorie 1 functie, waardoor in gemengd gebied hiervoor geen richtafstand geldt.

Kerkgebouwen worden gezien als een categorie 2 functie, waardoor in gemengd gebied een richtafstand van 10 meter geldt voor het aspect geluid. De onderlinge afstand tussen het woonzorgcomplex en het kerkgebouw/bedrijfswoning (deels ontmoetingsruimte)/pastorie bij de kerk is minimaal 30 meter, zodat wordt voldaan aan de richtafstanden.

Op een afstand van 50 meter van het plangebied is een horecafunctie aanwezig (Hoofdstraat 9). Ter plaatse is horeca in categorie 2 toegestaan. Hieronder wordt in het bestemmingsplan 'Deurningen' het volgende verstaan: een horecabedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, dat voornamelijk is gericht op het bereiden en verstrekken van maaltijden en/of (alcoholische) dranken, zoals een bar (grand)café, eetcafé, restaurant, café restaurant, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf, al dan niet in combinatie met logiesvertrekken of een zalencentrum;

De toegestane functies vallen in categorie 1 van de VNG-lijst 'bedrijven en milieuzonering', met een bijbehorende richtafstand van 10 meter (ten aanzien van geur, geluid en gevaar). De afstand van de grens van de miliebelastende bestemming Horeca tot en met de dichtstbijzijnde gevel van het woonzorgcomplex bedraagt ten minste 51 meter, waardoor ruimschoots aan de richtafstand wordt voldaan.
Externe werking

Bij de externe werking gaat het om de vraag of de realisatie van onderhavig plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de omgeving. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is derhalve geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

Met de realisatie van het woonzorgcomplex wordt een geurgevoelig object toegevoegd. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom, op grote afstand van het buitengebied. Aan de te toetsen afstand van 100 meter wordt dan ook ruimschoots voldaan. Geur vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek. Dit betreft het 'verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 Sint Plechelmusplein 9 Deurningen', uitgevoerd door Kruse Groep, projectcode 21078010, 1 februari 2022. Doel van het onderzoek is om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Het onderzoek is als bijlage 6 bijgevoegd.

In totaal zijn er in het plangebied 6 boringen verricht, waarvan er 2 zijn doorgezet in de diepere ondergrond. Er is 1 diepe boring afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit uiterst fijn, zwak siltig zand. In de boven- en ondergrond zijn oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Door de veldwerkers zijn visueel geen asbestverdachte materialen op het maaiveld of in de bodem waargenomen. Het freatische grondwater in de peilbuis is aangetroffen op 1.10 m-mv.

Resultaten analyses
Op basis van de resultaten van de chemische analyses en de asbestanalyses kan het volgende worden geconcludeerd:

- de bovengrond (BG) is zeer licht verontreinigd met kwik en lood;
- de ondergrond (OG) is niet verontreinigd;
- het grondwater (PB 1) is zeer licht verontreinigd met barium.

Hypothese
De hypothese "onverdachte locatie" dient formeel gezien te worden verworpen aangezien er overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond.

Conclusies en aanbevelingen
In de bovengrond (BG) en in het grondwater (PB 1) zijn enkele zeer lichte verontreinigingen aangetoond. In de ondergrond (OG) zijn geen verontreinigingen aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging en nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico’s voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin). Voor het aspect 'bodem' is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Het plangebied is op een afstand van meer dan 200 meter van de provinciale weg N737, op circa 220 meter gelegen. Het plangebied is dus gelegen buiten de geluidszone van de N737 en nader toetsing van de geluidbelasting op de gevels door de provinciale weg is niet vereist.
Het plangebied is gelegen aan een weg met een maximum-snelheid van 30 km per uur (éénrichtingsverkeer). Uit de geluidskaart van de gemeente Dinkelland blijkt dat ter plaatse van het nieuwe woonzorgcomplex aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Zie hiervoor figuur 4.2, waarin een uitsnede van deze kaart is weergegeven (locatie nieuw woonzorgcomplex met rode ovaal). Een nader onderzoek naar wegverkeerslawaai is daarom niet vereist en vanuit geluid is er geen sprake van een belemmering voor uitvoering van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPWOONZORGCOM-OW01_0019.png"

Figuur 4.2: uitsnede geluidskaart gemeente Dinkelland (brond: gemeente Dinkelland)

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Onderhavig bestemmingsplan maakt de bouw van een complex met 12 appartementen mogelijk. In dit kader is sprake van een functie wonen (12 huurappartementen) en wordt een bestemming 'wonen' toegekend (zie ook paragraaf 4.12).
Er wordt uitgegaan van de categorie 'huur, appartement, midden goedkoop (incl. sociale huur) die in de CROW-publicatie 'toekomstbestendig parkeren' nr. 381 is opgenomen. Per woning geldt dat er sprake is van 4,1 verkeersbewegingen per dag (rest bebouwde kom, niet stedelijk). Dit houdt in dat het aantal extra verkeersbewegingen in verband met de toevoeging van 12 appartementen zorgt voor 50 extra verkeersbewegingen. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 50 per dag gesteld worden. Er zal in zeer geringe mate sprake zijn van vrachtverkeer (ophalen huishoudelijk afval), waardoor het percentage vrachtverkeer op 2,0% gezet kan worden. In figuur 4.1 is de worst-case berekening weergegeven met 50 extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPWOONZORGCOM-OW01_0020.png"
Figuur 4.1: worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 450 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen (zie figuur 4.2), derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPWOONZORGCOM-OW01_0021.png" Figuur 4.2: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.

In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.

Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.

Watervisie 2050
Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.

De drie belangrijkste opgaves zijn:

  • de toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
  • de waterkwaliteit die onder druk staat:
  • de transitie naar een duurzame ontwikkeling.

De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.

Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.

Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.

Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:

  • Als gevolg van de klimaatverandering wil het waterschap zorgen voor meer balans tussen 'droge voeten' en het beperken van wateroverlast. Dat betekent dat water het leidende principe is voor het inrichten van de leefomgeving in plaats van andersom: water volgend aan de inrichting.
  • Er wordt meer aandacht gegeven aan het vasthouden van water in de bodem.
  • Regenwater wordt niet als afvalwater beschouwd, maar als bouwsteen in de ontwikkeling van een robuust watersysteem.

Watertoetsproces

Op 25 januari 2022 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie bijlage 10. De normale watertoetsprocedure dient te worden doorlopen. Er heeft overleg met een vertegenwoordiger van het Waterschap plaatsgevonden. Aangezien het extra hemelwater afkomstig van de toename van het verhard oppervlak zal worden opgevangen en geïnfiltreerd en er verder geen waterbelangen in het geding zijn, geeft het waterschap een positief wateradvies voor deze ontwikkeling.

Ten aanzien van de waterhuishouding dient rekening gehouden te worden met de volgende uitgangspunten.

Vuilwater

De nieuwbouw moet worden aangesloten op het bestaande gemengde rioolstelsel. Het regenwater moet gescheiden worden aangelegd van het vuilwater riool. Bij de verdere uitwerking van de plannen wordt bij de bouwtekeningen de loop van de riolering worden aangegeven en de aansluitpunten op de bestaande riolering.

Hemelwater

Het regenwater wordt gescheiden aangelegd. Het plan betreft een inbreiding waarvoor een retentie van hemelwater moet worden aangelegd van 40 mm waterberging over het verhard oppervlak. Om te voorzien in de waterberging worden in het plangebied infiltratiekratten gerealiseerd. Het verharde oppervlak betreft circa 600 m2. Derhalve dient er 24 m3 aan infiltratiemogelijkheden gerealiseerd te worden.

Het voornemen is om infiltratiekratten toe te passen met een hoogte van 500 mm. Bij infiltratiekratten met een hoogte van 500 mm is bij 24 m3 een oppervlakte van 48 m2 nodig. In figuur 4.3 is de mogelijke locatie van de waterberging weergegeven. Opgemerkt wordt dat de definitieve waterhuishoudingsopgave bij de aanvraag omgevingsvergunning wordt uitgewerkt. Bij de definitieve waterhuishoudingsopgave zal ook rekening gehouden worden met de grondwaterstanden en de dekking op de aan- en afvoerleidingen en het vorstvrij aanleggen van de leidingen naar de infiltratiekratten. Voor extreme regenval (> 40 mm) dient er een overloop aan de infiltratiekratten aangelegd te worden om wateroverlast te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPWOONZORGCOM-OW01_0022.png"

Figuur 4.3: Weergave mogelijke waterhuishoudingsopgave, infiltratiekratten zijn ter plaatse van stippellijn beoogd (bron: Borgerink Architecten)

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Wettelijke consequenties met betrekking tot gebiedsbescherming:

Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Het plangebied ligt op minimaal 380 meter t.o.v. het NNN. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel.
Natura 2000
Het plangebied ligt aan de Sint Plechelmusplein ongenummerd in Deurningen en behoort niet tot een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Lonnekermeer) ligt ten zuiden van het plangebied op circa 2,5 km afstand. Op wat grotere afstand liggen de Natura 2000-gebieden“Lemselermaten” en “Landgoederen Oldenzaal , de onderlinge afstand met het plangebied bedraagt respectievelijk circa 5,1 km en 7,6 km.

Door Ad Fontem is een berekening van de stikstofdepositie ten gevolge van de ontwikkeling van het plan uitgevoerd (Aerius calculator 2022 stikstofberekening 12 appartementen Sint Plechelmusplein ongenummerd, Ad Fontem, 22 februari 2023) van zowel de aanleg- als gebruiksfase. Deze is als bijlage bij de toelichting gevoegd. De conclusies daarvan zijn als volgt:

Aanlegfase
De totale NOx-emissie bedraagt in totaal 34,6 kg/j. De totale NH3-emissie bedraagt 1,3 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.

Gebruiksfase
De totale NOx-emissie bedraagt 3,4 kg/j. De totale NH3-emissie bedraagt 0,1 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.

Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling komt er zowel NOx als NH3 vrij. Door uitvoering van de voorliggende AERIUS berekening is aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx of NH3 in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof en ammoniak. In de aanleg- en gebruiksfase ligt de emissie dan ook niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van de berekende emissie, tijdens de aanleg- en gebruiksfase, vindt er dan ook géén meetbare verhoging van de depositie NOx of NH3 plaats in Natura 2000-gebieden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

Wettelijke consequenties met betrekking tot soortenbescherming:
Bij dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden 'realiseren woonzorgcomplex St. Plechelmusplein ongenummerd Deurningen', Natuurbank Overijssel, 24 november 2021, project 3617. Zie hiervoor bijlage 8. De resultaten hiervan zijn hieronder weergegeven.

Samengevat zijn de conclusies van het onderzoek als volgt:
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de beplanting verwijderd wordt en de bouwwerkzaamheden plaatsvinden tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën gedood en wordt mogelijk een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling ‘beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen’. Er geldt geen vrijstelling voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor verschillende beschermde diersoorten af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

Wettelijke consequenties samengevat:

  • Werkzaamheden afstemmen op de voortplantingsperiode van vogels;
  • Geen beschermde amfibieën of zoogdieren doden;

4.10 Bomeneffectanalyse

In het kader van het plan voor de bouw van het woonzorgcomplex is een bomeneffectanalyse opgesteld in het kader van de aanwezigheid van de treurwilg in pastorietuin. De resultaten van het onderzoek zijn weergegeven in het rapport van Expedio Arbori met kenmerk BEA-150621B-245, 15 juli 2021. Het rapport is als bijlage bij de toelichting gevoegd.

Onderzoeksvraag van het onderzoek is of de de boom, in het perspectief van de voorgenomen werkzaamheden, in de huidige verschijningsvorm en op deze standplaats duurzaam behouden kan blijven. Deze vraag kan beantwoord worden met "ja", met in achtneming van een aantal randvoorwaarden.

In het rapport zijn aanbevelingen gedaan en worden randvoorwaarden gegeven in het kader van de uitvoering van (bouw)werkzaamheden nabij de boom, zodat de boom behouden blijft. De aanwezigheid van de treurwilg geeft geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.11 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPWOONZORGCOM-OW01_0023.png"
Figuur 4.4: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Dinkelland)

Op basis van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart van de gemeente Dinkelland geldt het kenmerk ‘beekdalen en overige laagten’ voor de planlocatie. De locatie ligt daarnaast binnen een bufferzone rond een historisch erf. Het plangebied is gelegen ter plaatse van de paarse ster in figuur 4.4. Op basis van deze kenmerken is archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 2.500 m2 en bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor onderhavige plan wordt deze oppervlakte niet overschreden, waardoor het uitvoeren van archeologisch onderzoek niet vereist is.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel en gemeentelijke informatie kan worden afgeleid dat de Roomskatholieke kerk met pastorie (Plechelmusplein 5) een gemeentelijk monument is.

Onderhavig bestemmingsplan maakt de realisatie van een portaal aan de oostzijde (achterzijde) van de pastorie/bedrijfswoning mogelijk. Het portaal betreft een bescheiden toevoeging aan de achterzijde van de pastorie/bedrijfswoning.

Het bouwplan voor het woonzorgcomplex dat mogelijk wordt gemaakt heeft geen (negatief) effect op de cultuurhistorische waarden van de kerk en pastorie. Het nieuwe gebouw wordt op afstand van de kerk en pastorie, in lijn met de bebouwing aan de Pastoor Teussestraat gesitueerd. De uiterlijke verschijningsvorm van het gebouw past binnen de structuur van de bestaande bebouwing en kenmerken van de kerk en pastorie komen terug in het ontwerp van het gebouw.

Derhalve wordt geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.12 Verkeer / parkeren

Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Hoofdstraat, Plechelmusplein en Pastoor Teussestraat, waar een maximumsnelheid van 30 km/h geldt. Met de realisatie van het woonzorgcomplex worden 12 woningen toegevoegd. De Pastoor Teussestraat is vanaf het plein verboden voor auto's. De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via het plein, waarna deze via de Hoofdstraat wordt afgewikkeld.

In de CROW-uitgave 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijers naar parkeernormen' (2018) zijn parkeerkencijfers opgenomen en kencijfers voor verkeersgeneratie. Deze kencijfers zijn gebaseerd op (literatuur)onderzoek en praktijkervaringen van gemeenten in Nederland.

De oppervlakte van de appartementen bedraagt rond de 60 m2 en varieren van 60 tot 65 m2 (exclusief buitenruimte/balkon). Minimaal 5 woningen kennen een huurprijs beneden de sociale huur-grens. Om de verkeersgeneratie van het plan te bepalen wordt op basis van de CROW-uitgave 381 aangesloten bij de volgende kenmerken:

  • stedelijkheidsgraad: niet stedelijk.
  • Gebiedstype: rest bebouwde kom.
  • woningtype: huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur).

Voor de appartementen (huur, midden/goedkoop, incl. sociale huur) geldt een maximale verkeersgeneratie van 4,5 verkeersbewegingen per appartement per dag. De maximale verkeersgeneratie van het plan bedraagt derhalve (12 * 4,5 =) 54 verkeersbewegingen per dag. Deze toename van het aantal verkeersbewegingen kan via de bestaande infrastructuur (de Hoofdstraat) worden afgewikkeld. Via de Hoofdstraat wordt het verkeer in noordelijke richting afgewikkeld op de Deurningerstraat (N738) en in zuidwestelijke richting naar de Vliegveldstraat (N737).

Op basis van het Strategisch Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan voor Dinkelland wordt de Hoofdstraat aangemerkt als een erftoegangsweg type A (met fiets) binnen de kom. Voor deze wegen geldt een maximumsnelheid van 30 km/h. De rijbaanbreedte betreft voor dit wegtype 5.00 tot 7.00 meter waarbij de fietsvoorziening op de rijbaan gesitueerd is. Parkeren vindt op of buiten de rijbaan plaats.

De Hoofdstraat heeft een rijbaanbreedte van 6,00 meter en is in het algemeen aan beide kanten voorzien van voetpaden en plaatselijk van parkeerplaatsen. De fietsvoorzieningen zijn gesitueerd op de rijbaan. De Hoofdstraat (erftoegangsweg type A) is erop gericht om maximaal 6.000 motorvoertuigbewegingen zonder problemen per dag af te wikkelen. De functie van de Hoofdstraat in Deurningen geldt vooral als ontsluitingsweg van de (woon)wijken in Deurningen. Gelet op de rondwegen (N737 Vliegveldstraat en N737 Deurningen) fungeert de Hoofdstraat niet als doorgaande verkeersverbinding. Gelet op de beperkte toename van verkeersbewegingen als gevolg van het plan wordt geconcludeerd dat deze toename van het aantal verkeersbewegingen, gelet op de kenmerken van de weg, via de huidige infrastructuur (Hoofdstraat) afgewikkeld kan worden. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Parkeren

Woonzorgcomplex

De realisatie van het woonzorgcomplex zorgt voor een parkeerbehoefte. Om de parkeerbehoefte te bepalen wordt gebruik gemaakt van de beleidsnotitie 'Bouwen en Parkeren 2018' van de gemeente Dinkelland.

Het woonzorgcomplex is gelegen in de 'rest bebouwde kom'. Er wordt uitgegaan van een gemiddeld kencijfer. Ten behoeve van de ontwikkeling wordt uitgegaan van een norm van 1,6 parkeerplaatsen per appartement (Nota bouwen en parkeren 2018 Dinkelland, appartement < 100 m2). Er worden 12 appartementen toegestaan, waardoor een parkeerbehoefte van afgerond 20 parkeerplaatsen geldt.

Wijziging gebruik pastorie

Ten aanzien van de wijziging van de pastorie naar Ontmoetingshuis geldt dat er in de huidige situatie ter plaatse een vrijstaande woning is toegestaan. Hiervoor geldt een norm van 2,3 parkeerplaatsen. Gezien de beoogde inrichting van het gebouw zijn in de toekomstige situatie afgerond 2 extra parkeerplaatsen benodigd:

Per 100 m2 ontmoetingsruimte zijn 3 parkeerplaatsen benodigd. De oppervlakte bedraagt 75 m2, waardoor 2,25 parkeerplaatsen benodigd zijn. De bovenwoning kent een parkeerbehoefte van 1,6 parkeerplaatsen (appartement <100 m2) en voor de opslagruimte geldt een parkeerbehoefte van 0,1 parkeerplaatsen. Dit houdt gezamenlijk een behoefte van 4,3 parkeerplaatsen in. In de huidige situatie geldt een parkeerbehoefte van 2,3 parkeerplaatsen waardoor 2 extra parkeerplaatsen nodig zijn ten behoeve van de wijziging van het gebruik van de pastoriewoning.

Toetsing parkeren situatie woonzorgcomplex
Het uitgangspunt van de beleidsnotitie 'Bouwen en parkeren 2018' is dat parkeren op eigen erf dient plaats te vinden. Als een aanvrager gemotiveerd kan aantonen dat parkeren op eigen erf niet of niet geheel kan plaatsvinden, kan hiervan worden afgeweken. Er is in het beleid een volgorde opgenomen, op welke wijze dan kan worden voorzien in parkeergelegenheid.

Op eigen terrein kunnen geen parkeerplaatsen worden aangelegd, gezien het nadrukkelijke uitgangspunt bij de ontwikkeling van het plan dat de pastorietuin zo veel mogelijk gehandhaafd dient te blijven. Ondergronds parkeren is financieel niet haalbaar te achten, mede door het gewenste type woningen dat gerealiseerd wordt.

Van de eerste twee afwijkingsopties in het beleid (parkeerplaatsen op een ander erf aanleggen die openbaar toegankelijk zijn voor andere gebruikers of het aanleggen van extra parkeerplaatsen in de openbare ruimte) kan geen gebruik worden gemaakt.
Er zijn geen andere erven in de directe omgeving/op redelijke afstand waar extra parkeerplaatsen kunnen worden aangelegd. Het aanleggen van extra parkeerplaatsen in de openbare ruimte is niet mogelijk, gezien de huidige inrichting van het Plechelmusplein en omgeving. Wel kan het gebruik van het Plechelmusplein voor parkeren ten behoeve van het woonzorgcomplex als uitgangspunt worden genomen en is dit verder uitgewerkt.

Het Plechelmusplein biedt in de huidige situatie ruimte voor openbare parkeerplaatsen. In de huidige situatie zijn er geen parkeerplaatsen gemarkeerd, maar wordt uitgegaan van 26 openbare parkeerplaatsen op het plein. Om de totale parkeerbehoefte van de openbare parkeerplaatsen te berekenen is in figuur 4.6 de parkeerbehoefte van de verschillende functies in de omgeving van het Plechelmusplein weergegeven om te kunnen bepalen of er voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van het woonzorgcomplex en wijziging van het gebruik van de pastorie naar ontmoetingsruimte kan worden gerealiseerd op het Plechelmusplein (zie ook figuur 4.6).

In de Nota 'bouwen en parkeren 2018' zijn aanwezigheidspercentages van verschillende functies opgenomen. Op basis daarvan is de parkeerbehoefte als volgt weer te geven:

De parkeerbehoefte van de verschillende functies is als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPWOONZORGCOM-OW01_0024.png"

Figuur 4.6: benodigde parkeerbehoefte

De zaterdagavond geeft de hoogste waarde en is daarmee maatgevend. Op dat moment zijn afgerond 44 parkeerplaatsen benodigd voor de verschillende functies die in figuur 4.6 zijn genoemd.

Het Plechelmusplein biedt ruime mogelijkheden voor parkeren. De parkeerplaatsen op het plein zijn momenteel niet middels belijning afgebakend. In de toekomstige situatie zullen de parkeerplaatsen wel afgebakend en gemarkeerd zijn. Op het Plechelmusplein zullen 26 bestaande parkeervakken en 20 nieuwe parkeervakken worden gemarkeerd. In totaal zijn er dan 46 gemarkeerde parkeervakken aanwezig. Parkeren ten behoeve van de pastorie/ontmoetingshuis kan ook plaatsvinden op het kerkplein/parkeerplaats ten noorden van de kerk. Deze parkeerplaats wordt ook gebruikt ten behoeve van parkeren in verband met (regulier) kerkbezoek. Uitgaande van tegenwoordig kerkbezoek, waarbij 50 zitplaatsen/bezoekers aanwezig zijn, zijn ten behoeve van kerkbezoek 8 parkeerplaatsen nodig. Ter plaatse zijn voldoende parkeerplaatsen aanwezig. In figuur 4.7 is een situatietekening van de parkeerplaatsen weergegeven. De parkeerplaatsen hebben een afmeting van 5,13 meter lang en 2,55 meter breed. De rijbaan tussen de parkeerplaatsen heeft een breedte van 5,4 meter. De situatietekening met de parkeerplaatsen is tevens als Bijlage 11 bij de toelichting opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPWOONZORGCOM-OW01_0025.png"

Figuur 4.7: Inrichtingsschets parkeerplaatsen Plechelmusplein (bron: Borgerink Architecten)

Vastgesteld wordt dat er daarmee voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn in het kader van de realisatie van het woonzorgcomplex en de wijziging van het gebruik van de pastorie in ontmoetingshuis. Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor uitvoering van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

Maatschappelijk
De bestemming Maatschappelijk is opgenomen voor de gronden ter plaatse van de kerk, pastorie/bedrijfswoning en de pastorietuin. Deze bestemming en de mogelijkheden zijn in feite ongewijzigd gebleven ten opzichte van het bestemmingsplan Deurningen. De regels van het parapluplan 'kernen Dinkelland' zijn hierin ook vertaald.

Gronden met de bestemming Maatschappelijk zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen met daaraan ondergeschikt, wonen, voor zover het de tweede en/of hogere bouwlaag betreft, wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, erven en terreinen. Het begrip 'maatschappelijke voorzieningen' is opgenomen in de begrippen.

Voor de pastorie/bedrijfswoning is de aanduiding 'bedrijfswoning' opgenomen. De begane grond zal in gebruik worden genomen als ontmoetingsruimte voor de bewoners van Deurningen. Dit gebruik past binnen de bestemming Maatschappelijk. Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning zijn, onder verschillende voorwaarden, toegestaan.

Wonen
Voor het woonzorgcomplex waarin 12 appartementen worden gerealiseerd en de omliggende gronden zoals de tuin geldt de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor het wonen, met daaraan ondergeschikt de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, speelvoorzieningen, wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, erven en terreinen.

Het plan biedt ouderen de mogelijkheid om deel te blijven uitmaken van de Deurninger gemeenschap door voor hen woonruimte te realiseren en ook door zorg te faciliteren. Daarbij is er geen sprake van permanente begeleiding (24-uurszorg) en/of therapeutische behandelingen. Ook is er geen gemeenschappelijke ruimte waarin professionele dagbesteding plaatsvindt. In het plan is het hoofddoel de bewoning van de woning en niet de zorg. Wel kan er zorg worden afgenomen (thuiszorg) maar is dat niet per se een vereiste. Feit is dat de bewoners geholpen kunnen worden bij de dagelijkse bezigheden maar functioneren in principe zoveel mogelijk zelfstandig.

Voor het hoofdgebouw appartementengebouw/woonzorgcomplex is een bouwvlak opgenomen. Binnen de bestemming zijn verschillende maatvoeringsaanduidingen opgenomen, ten aanzien van de maximale toegestane goot- en bouwhoogte. Daarnaast geldt een minimale dakhelling. Bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan, zowel binnen als buiten het bouwvlak. De bestemming Wonen kent verschillende afwijkingsbevoegdheden (zowel voor bouw als gebruik).

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Conform het door de provincie Overijssel gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie. De provincie heeft in haar reactie aangegeven dat het plan past in haar ruimtelijke beleid.

Waterschap Vechtstromen
Op 25 januari 2022 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat de normale procedure dient te worden toegepast. Aangezien het extra hemelwater afkomstig van de toename van het verhard oppervlak zal worden opgevangen en geïnfiltreerd en er verder geen waterbelangen in het geding zijn, geeft het waterschap een positief wateradvies voor deze ontwikkeling.

Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Overleg met gemeenschap en omwonenden

Het project betreft een initiatief vanuit gemeenschap van Deurningen, ten dienste van deze gemeenschap. Het verkrijgen van draagvlak voor het plan is daarom van belang en gewenst. De sociaal-maatschappelijke acceptatie van het project en daarmee het draagvlak onder de ongeveer 1500 achttien-plussers van Deurningen is groot gebleken, blijkens de ruim 400 leden van de nieuwe vereniging ZOED.

Vanaf 2019 heeft de initiatiefnemer periodiek informatie gegeven aan de inwoners over de inhoudelijke voorbereidingen van het project en de voortgang via het dorpsblad 't Klöpke, nieuwsbrieven en via de Deurninger-app. In een aantal gevallen was de informatie vooraf gekoppeld aan uitnodigingen voor bijeenkomsten. Het resultaat van de bijeenkomsten is steeds teruggekoppeld naar de inwoners via genoemde publicaties.

De initiatiefnemer heeft 4 zogenaamde "kuieroamd'n" en 1 -middag gepland in maart 2020. Nadat de eerste bijeenkomst op 9 maart 2020 heeft plaatsgevonden, moesten de overige bijeenkomsten worden uitgesteld in verband met de maatregelen in het kader van COVID-19. In oktober 2020 waren alle overige bijeenkomsten afgerond. De ruim 120 aanwezigen hebben hun goedkeuring gegeven aan de verkenningen, de onderzoeken en de geplande vervolgstappen. Die vervolgstappen waren het oprichten van de vereniging voor dit project en de start van de fase 2, de planontwikkelingsfase.

Op 16 september 2021 is het concept voorlopig ontwerp voorgelegd aan belangstellenden tijdens een inloopbijeenkomst. Het bouwplan is toegelicht, vragen zijn mondeling beantwoord en suggesties zijn meegenomen bij de verdere planvoorbereiding. Op verschillende onderdelen hebben de wensen van omwonenden en de gemeenschap geleid tot aanpassingen in het ontwerp van het perceel en gebouw. Hieronder zijn de opmerkingen en bezwaren op het plan weergegeven, alsmede de reactie van de initiatiefnemer hierop.

Reactie vereniging ZOED op bezwaren en doorwerking in bouwplan
In het overleg met de direct aanwonenden en de groep van verontruste inwoners is van de zijde van de vereniging ZOED meerdere keren de bespreking aangeboden van hun eventuele bezwaren en zijn handreikingen gedaan, zoals:

De aantasting van het uitzicht
Wat één van de direct betrokken bewoners betreft is dit uitsluitend aan de orde vanaf de bovenverdieping met slaapkamers, waarbij is geconstateerd dat sprake is van enige versmalling van het zichtveld. In overleg met de gemeente heeft Vereniging ZOED besloten het aantal van 6 grondgebonden woningen te beperken tot 5 en ter vervanging 2 woningen te plaatsen in de kap aan het plein. Door de aanpassing van het bouwplan blijft dit uitzicht vanuit de bovenverdieping op de pastorietuin en het plein in overwegende mate behouden.

Beperking van de privacy door inkijkmogelijkheid vanuit de appartementen
Door toepassing van een blinde zuidgevel vanaf de tweede bouwlaag, met eventueel kleine raampartijen met ondoorzichtig glas, is er geen rechtstreekse inkijk mogelijk. Vanuit de loggia's op de eerste verdieping aan de oostzijde is er slechts met moeite (over de balustrade leunen) inkijk in de tuin van één van de direct betrokken bewoners mogelijk, voor zover de aanwezige en te handhaven circa twee meter hoge kloostermuur en de hoge beplanting daartoe geen belemmering vormen. De in de tuin van deze bewoner aanwezige overkapping staat met de gesloten achterzijde naar het bouwproject gericht.

In de bouwregels van dit bestemmingsplan is opgenomen dat eventuele raampartijen in de zuidgevel van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken vanaf de tweede bouwlaag voorzien moeten zijn van ondoorzichtig glas.

Plaats gevel gebouw Pastoor Teussestraat
Op verzoek van direct betrokken inwoners is de westgevel van het woonzorgcomplex ten opzichte van de straat teruggelegd van de plek nabij het trottoir naar de gevellijn van de woning Pastoor Teussestraat 1. Voor de plekken waar de balkons komen is dit niet gedaan. Het bouwvlak is daarop aangepast.

Schaduwwerking
Door de situering van het bouwproject ten noordwesten van het perceel van één van de direct betrokken bewoners zal geen schaduwwerking optreden. Op verzoek van de exploitant van het winkelpand aan de westzijde van de Pastoor Teussestraat hoek Plechelmusplein heeft het bestuur van ZOED de gemeente medewerking toegezegd om vervangende boompjes op grotere afstand van het winkelpand te plaatsen in de voortuin van het gebouw aan de oostzijde van de straat.

Klimatologische effecten
De nieuwbouw is niet zodanig hoog dat daardoor wind hinder ontstaat zoals bij hoogbouw. Het gebouw biedt de naast gelegen bebouwing enige bescherming tegen noordwestenwind.

Flora en fauna 
Door vervangende boombeplanting aan de westzijde van het woongebouw en vervangende beplanting in de pastorietuin blijft voldoende habitat gewaarborgd voor vogels.

Geluidhinder
Zoals in de paragraaf 'bedrijven en milieuzonering' is beschreven betreft de functie 'wonen' geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is derhalve geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Voor wat betreft de akoestische bescherming tegen geluiden vanaf een deel van het plan wordt opgemerkt dat de locatie van het woonzorgcomplex in de huidige situatie onbebouwd is. Door de bouw van het woonzorgcomplex wordt geluid afkomstig van het plein (dat mede voor parkeerdoeleinden wordt gebruikt) op de naastgelegen woningen naar verwachting gereduceerd. Immers, als het gebouw is gerealiseerd heeft het een afschermende werking voor geluid.

De beoogde gaanderij (droogloop) langs de zuidgrens tussen het woongebouw en de pastorie wordt op verzoek van één van de direct betrokken bewoners niet gerealiseerd. Daarmee wordt ook bereikt dat de belevingswaarde van de pastorietuin langs de zuidgrens (kant woningen) behouden blijft. De vereniging ZOED heeft aan de direct betrokken bewoners toegezegd, dat de ruimte tussen de nieuwbouw en hun woning aan de Pastoor Teussestraat wordt afgesloten om overlast van b.v. hangjongeren te voorkomen.

Parkeeroverlast in de Pastoor Teussestraat
Op verzoek van direct betrokken bewoners is de hoofdingang van het Woon-zorgcomplex verplaatst naar de oostzijde van het gebouw en deze is daar bereikbaar vanaf de het Plechelmusplein.

Handhaven zicht op gemeentelijke monumenten kerk en tuin en kwaliteit pastorietuin
Op verzoek van de gemeenschap is het zicht vanaf de Hoofdstraat en het Plechelmusplein op deze beeldbepalende elementen gewaarborgd. Ook is aan een groep verontruste inwoners toegezegd, dat 2/3 deel van de pastorietuin gehandhaafd blijft door het woonzorgcomplex compact te maken, dat een nieuw landschapsplan voor de tuin aan dit dossier wordt toegevoegd en dat de pastorietuin wordt opengesteld voor belangstellenden. De belevingswaarde van de pastorietuin blijft hoog en openstelling ervan zal de sociale cohesie versterken.

Rol van de Stichting Dorpsbelang Deurningen (SDD)

Op verzoek van de gemeente Dinkelland heeft SDD het 'Visie-plan Mijn Deurningen 2030' ontwikkeld, dat is vastgesteld door het Algemeen Bestuur (AB-SDD) op 12 december 2018. Het Comité MD 2030 bewaakt de ontwikkeling van de tien thema's en de voortgang.

Met het thema 'Vergrijzing en ouderen' zet de vereniging ZOED zich in om tevens een deel van het beeldbepalend erfgoed, pastorie en pastorietuin, te behouden voor de inwoners en het aanzicht van het dorp. Een passend gebruik en een gezonde exploitatie zijn voorwaarden voor het behoud van dat erfgoed.

Het bestuur van SDD heeft op 16 maart 2022 de leden van het AB-SDD, voor het grootste deel voorzitters of vertegenwoordigers van de plaatselijke verenigingen en instellingen, gevraagd hun mening te geven over de uitwerking van het thema 'Vergrijzing en ouderen' door de Vereniging ZOED, ontwikkeld in nauw overleg met het Comité MD 2030 van SDD.

De reacties van dat onderzoek onder 36 leden zijn als volgt:
-14 positief; 11 positief met opmerkingen; één negatief; 4 geen mening; 6 geen reactie.

Initiatiefnemer ervaart dit resultaat, naast de vele reacties uit de kuieroamd'n en inloopbijeenkomsten, als een brede ondersteuning vanuit de gemeenschap.

Petitie onnodige verstedelijking van dorpskern

Namens het Collectief Behoud Kerktuin en Kwaliteit Dorpskern is een petitie gestart naar aanleiding van de plannen voor de realisatie van het woonzorgcomplex in Deurningen. Er is een petitie gestart om de vastgoedplannen te laten heroverwegen. De petitie gaat in op het volgende:

  • het Collectief wil een bredere dialoog op gang brengen om goede alternatieven te laten verkennen en bespreekbaar te maken. Daarbij wordt gevraagd om een gedegen onderzoek naar de doelgroep. Een (thuis)zorgvraag is niet hetzelfde als de behoefte aan contact en ontmoeting. Initiatieven voor contact en ontmoeting voor ouderen en eventueel wonen op maat, in bijvoorbeeld de pastorie of kerk, wordt toegejuicht.
  • Het Collectief is van mening dat de vastgoedplannen het doel/doelgroep voorbij schiet en uiteindelijk niet de (pleeg)zorg geleverd kan worden waar behoefte aan is. Daarnaast brengt het een te groot offer, namelijk vernieling van de kerktuin en onnodige verstedelijking van het dorpsgezicht.

Zoals in paragraaf 2.2 is beschreven is het doel van het woonzorgcomplex om ouderen met enig lichamelijk en/of geestelijk en/of sociale beperking de mogelijkheid te bieden deel te blijven uitmaken van de Deurninger gemeenschap, voor hen woonruimte te realiseren en voor deze mensen ook de zorg te faciliteren. Binnen het woonzorgcomplex kan zorg worden verleend vanuit verschillende zorgwetten. De toegevoegde waarde voor bewoners die in het complex gaan wonen ten opzichte van het wonen in hun huidige huis is:

  • dat bewoners zich minder geïsoleerd kunnen voelen, minder eenzaam;
  • dat bewoners ontlast worden van het onderhoud van de woning en de tuin;
  • dat bewoners technologische ondersteuning krijgen middels domotica;
  • dat bewoners langer in Deurningen kunnen blijven wonen als gevolg van efficiënte inzet van zorgverleners, mantelzorgers en vrijwilligers.

De doelmatigheid bij zorgverleners binnen het woonzorgcomplex wordt verkregen door te werken met één zorgaanbieder, wat contractueel wordt vastgelegd in het wooncontract. Bij het toekennen door het zorgkantoor van het volledige pakket thuis (vpt) moet de zorg verantwoord en doelmatig kunnen worden geleverd. Het in clusterverband kunnen leveren van zorg draagt daar aan bij. Het volledig pakket thuis (vpt) houdt in dat in het woonzorgcomplex zorg aan huis kan worden geleverd. Het wonen in het woonzorgcomplex leidt er toe dat de bewoners in vrijwel alle gevallen geen gebruik hoeven te maken van een verpleeghuisvoorziening buiten Deurningen.

Uit de woonvisie van de gemeente Dinkelland (paragraaf 3.3.2) en het behoefteonderzoek van Companen (Bijlage 3) blijkt dat behoefte is aan de voorgenomen ontwikkeling. Voor wat betreft de pastorietuin geldt dat deze een zelfde uitstraling houdt als de huidige situatie. In dat kader is een plan opgesteld waarin de toekomstige inrichting concreter wordt uitgewerkt. Het behoud van de treurwilg en de vijver is daarbij het uitgangspunt. Het behoud van deze elementen wordt ook vanuit de gewenste stedenbouwkundige structuur voorgestaan. In bijlage 2 is in het toekomstige inrichtingsplan voor de tuin weergegegeven. Daaruit blijkt ook dat de rode beuk in het kader van de uitvoering van het bouwplan voor het woonzorgcomplex wordt geveld. Ter compensatie worden twee nieuwe bomen ten zuiden van de pastorie geplant. Er wordt daarmee geen vernieling/afbreuk gedaan aan de kerktuin.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van ......... voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn ......... zienswijzen binnengekomen.