Plan: | Denekamp Oost |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1774.DENBPDENOOST-VG01 |
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een onbebouwd agrarisch perceel nabij de Sombeekweg en Scandinavië Route (N342) in het noordoosten van de kern Denekamp. De locatie is in de huidige situatie onbebouwd en ingericht als gras- en/of akkerland.
De gemeente Dinkelland is voornemens het perceel te ontwikkelen naar een woningbouwlocatie voor Denekamp, een en ander met bijbehorende infrastructuur, groenstructuren en waterhuishoudkundige voorzieningen. Het plan voorziet in totaal in 42 woningen, waarmee voor een bijdrage kan worden geleverd aan invulling van de lokale woningbehoefte van Denekamp. Hierbij gaat het om een toevoeging van 24 rijwoningen, 12 twee-onder-een kapwoningen en 6 vrijstaande woningen.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan voor de planlocatie, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is om de ontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Hierbij zal worden aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een ‘goede ruimtelijke ordening' en uitvoerbaar is.
De locatie bestaat uit diverse percelen aan de oostzijde van Denekamp. Het plangebied ligt nabij de Scandinavië Route en staat kadastraal bekend als gemeente Denekamp, sectie P, perceelnummer 2496. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied ten opzichte van de kern Denekamp (bron: Esri Nederland, Jan Willem van Aalst)
In figuur 1.2 is de begrenzing van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: pdokviewer)
Het plangebied voor de woningbouw is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan "Denekamp", vastgesteld op 9 oktober 2012. De woningbouwlocatie is hierin voorzien van de bestemming 'Agrarisch - Cultuurgrond'.
In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeeldingen van de bestemmingsplannen in en nabij het plangebied opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede verbeeldingen geldende bestemmingsplannen (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Binnen de huidige bestemming 'Agrarisch - Cultuurgrond' zijn de aangewezen gronden hoofdzakelijk bestemd voor het agrarisch gebruik en cultuurgrond. Een woningbouwontwikkeling is op deze gronden niet toegestaan. Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden voor de voorziene ontwikkeling. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is daarom noodzakelijk voor de plannen.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Denekamp Oost' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Denekamp is één van de oudste kernen in Twente. Het dorp is ontstaan op een relatief hooggelegen plek, waar men buiten bereik was van het overstromingswater van de rivier de Dinkel. In de tijden voor Christus was Denekamp een Keltische nederzetting, totdat Germaanse stammen de streek gingen bevolken, vlak voor en na het begin van de jaartelling. De bewoners van het dorp waren van oudsher landbouwers.
Rond 600 na Christus wordt het essenlandbouwsysteem geïntroduceerd waarbij van nature hogere gronden worden benut als akkerbouw en het grasland in de beekdalen als weidegrond voor het vee. Met het organische materiaal uit de potstallen werden de akkers opgehoogd, waardoor in de loop der tijd een dik esdek ontstond.
In de 8e eeuw wordt Denekamp genoemd als deel van het zogenoemde kerspel Ootmarsum. In een register van de kerkelijke tienden uit het jaar 1276 komt Denekamp (Demnichem) voor het eerst voor als een zelfstandige parochie en rond de 15e eeuw is Denekamp een betrekkelijk klein dorp met amper 100 huizen. De Grotestraat, de Brinkstraat en de Vledderstraat zijn van oudsher de wegen waarlangs Denekamp zich heeft ontwikkeld. Ook in de huidige ruimtelijke structuur van Denekamp is de ontstaansgeschiedenis als historisch esdorp nog enigszins herkenbaar aan de historisch gegroeide radiale wegenstructuur, waarbij deze van oudsher voorkomende wegen uit verschillende richtingen bijeenkomen in het centrum. Eén en ander blijkt ook uit de in afbeelding 2.1. opgenomen historische topografische kaarten.
Figuur 2.1: globale ontwikkeling Denekamp in de afgelopen twee eeuwen (bron: topotijdreis.nl)
In de laatste anderhalve eeuw hebben veel boerderijen in het dorp plaatsgemaakt voor woningbouw en andere stedelijke functies waarbij met name na 1950 de woonbebouwing in Denekamp fors is toegenomen.
De eerste uitbreidingen hiervan liggen rondom het huidige centrumgebied, latere uitbreidingen zijn vooral in noord- en noordoostelijke richting gesitueerd. Aan de noord-noordoostzijde van het dorp zijn in de jaren ‘90 van de vorige eeuw ook de bedrijventerreinen Kloppendijk en Sombeek tot ontwikkeling gebracht.
Uit de vergelijking van deze historische topografische kaarten met de huidige topografische kaart is goed af te lezen welke groei de kern Denekamp in de periode vanaf 1830-1850 heeft meegemaakt.
Het plangebied voor de woningbouw betreft op dit moment onbebouwde cultuurgrond in de rand van het huidige Denekamp, binnen de contouren van de Scandinavië Route. Aan de noordzijde is de Sombeekweg zichtbaar dat de voornaamste ontsluiting voor het bedrijventerrein betreft. Tevens is aan de westzijde van het plangebied de Gildehauserdijk gesitueerd, dat voornamelijk gebruikt wordt voor bestemmingsverkeer naar en vanuit de huidige woonwijk en verder een recreatieve functie vervult. Binnen de planlocatie is sprake van een open gebied en zijn enkele verspreide bomen aanwezig. Een luchtfoto van de planlocatie uit 2019 is onderstaand weergegeven.
Figuur 2.2: luchtfoto van de planlocatie uit 2019 (bron: Atlas van Overijssel)
Duidelijk af te lezen in bovenstaande luchtfoto is dat de nieuwe woonbuurt aan de noordzijde grenst aan het bedrijventerrein van Denekamp, genaamd Sombeek. Aan de westzijde is een bestaande woonwijk zichtbaar.
Aan de oostzijde van het plangebied ligt de Scandinavië-route met daartussen nog een perceel agrarische grond.
Het gebied aan de zuidzijde kan in toekomst de woningbouw verder worden uitgebreid. Het is nu agrarisch gebied in de dorpsrand.
Het plan omvat het realiseren van een woonbuurt met 42 woningen. Het karakter van deze nieuwe buurt wordt kleinschalig, landelijk en intiem. Het dorpse karakter sluit aan bij de karakteristiek van het dorp Denekamp. De woningen zijn verschillend maar er is wel een samenhang op hoofdlijnen.
De woonbuurt krijgt een ruime opzet waarin de zichtlijnen richting het landschap blijven. Samen met de toepassing van groene (voor)tuinen met hagen en gebiedseigen beplanting, krijgt de nieuwe woonbuurt een groene en dorpse uitstraling.
Figuur 2.3: stedenbouwkundige schets (bron: Stedenbouwkundig Advies en Ontwerp Art Bijsterbosch)
De 42 woningen bestaan uit rijenwoningen, twee-onder-één-kappers en vrijstaande woningen. Het gaat om twee blokken van zes rijwoningen, drie blokken van 4 rijwoningen, zes blokken van twee-onder-één-kapwoningen en 6 vrijstaande woningen.
Aan de oostkant van het gebied zijn levensloopbestendige woningen gesitueerd en deze worden geclusterd in een hofje.
De nieuwe woningen zijn met name bedoeld voor starters en ouderen (levensloopbestendige woningen). Om een goede mix te krijgen in deze buurt en een goede overgang te creëren van dorp naar buitengebied, komen er ook twee-onder-één-kappers en enkele vrijstaande woningen.
Via een lusvormige ontsluiting wordt de buurt ontsloten. Rondom de lus zijn vooral twee onder een kap woningen en rijwoningen gelegen. Aan de kant van het bestaande woongebied aan de westzijde staan vooral vrijstaande en twee onder een kap woningen. Aan de oostzijde, richting het buitengebied, komt een mix van bebouwing voor en in het midden hiervan komen levensloopbestendige woningen met een lage kap om een goede overgang te bewerkstelligen.
Ter plaatse zijn ook groenstroken aangelegd om het water en de hoogteverschillen in het terrein op te vangen. Nabij de woningen, op de kopse kanten komen diverse parkeerkoffers. Daarnaast zal het parkeren zo veel mogelijk plaatsvinden op eigen erf. De primaire ontsluiting van de nieuwe woonbuurt is via een aan te leggen ontsluitingsweg op de Sombeekweg en tevens is een mogelijkheid om in en uit te rijden via de Hakselaar door de woonbuurt aan de westzijde.
Groenstructuur
De groenstructuur is weergegeven in figuur 2.4.
Figuur 2.4: Landschappelijke visie Denekamp Oost (bron: Odin Landschapsontwerpers BV)
Er worden op verschillende plekken groenvoorzieningen gerealiseerd zoals af te lezen is in bovenstaand figuur. Aan de noordzijde is een groenblauwe bufferzone geprojecteerd als doorzetting van de bestaande bufferzones (westelijk) tussen woonwijk en bedrijventerrein. Aan de oostelijke rand van het plangebied komt een parkachtige zone met plansoorten en sferen uit een 'Scandinavisch' thema, verwijzend naar de Scandinavieroute die aan deze zijde om Denekamp loopt. Centraal in het plangebied is een wadi gelegen waarbinnen ruimte is wateropvang, gras, bomen en natuurlijk spelen.
De groenzones in combinatie met wadi's zorgen voor opvang van water en beleefbare hoogteverschillen. Naast dat dit groen een landschappelijke mooie afronding vormt voor het nieuwe woongebied c.q. de oostelijke dorpsrand van Denekamp en esthetisch fraai is, levert het ook een bijdrage aan klimaatbestendigheid en biodiversiteit. Het is dan zeer van belang in het voorliggend plan. Het volledig formaat van het inpassingplan is bijgevoegd in Bijlage 1.
Omgevingsdialoog
De gemeente Dinkelland is al enkele jaren bezig met de uitbreiding van Denekamp. Het plangebied, genaamd Denekamp Oost, is gelegen tussen de huidige woonwijk Remerink langs de Gildehauserdijk, het bedrijventerrein aan de Sombeekweg en de Scandinaviëroute. Bij dit soort grotere plannen wil de gemeente graag de omgeving betrekken.
In oktober 2021 heeft de gemeente Dinkelland alle omwonenden en de bedrijven aan de noordzijde van het plangebied een informatiebrief verstuurd waarin het plan en de procedure is uitgelegd. Naar aanleiding van deze brief hebben gesprekken plaatsgevonden met belanghebbenden waarna de gemeente heeft besloten om voorafgaand aan de formele procedure een landschapsplan op te laten stellen door een gerenommeerd bureau. Voor de nieuwe wijk wilden we graag een landschappelijke inpassing waarin rekening wordt gehouden met water, een mogelijke nieuwe fase aan de zuidzijde en een stevige structuur die jaarrond groen is aan de kant van de bedrijven. Odin Landschapsontwerpers heeft een landschapsplan ontwikkeld dat voldoet aan voornoemde voorwaarden en die met name is gericht op de randen van de nieuwe wijk.
Op 7 april 2022 heeft Odin hun ideeën gepresenteerd tijdens een inloopbijeenkomst voor omwonenden en eigenaren van de bedrijven aan de Sombeekweg. Deze inloopbijeenkomst is goed bezocht en de plannen werden goed ontvangen door de aanwezigen. De kritische vragen die werden gesteld gingen niet over de uitbreiding zelf maar over toekomstige kaveluitgifte en andere ontwikkelingen in de omgeving.
Naast voornoemde participatieproces zijn inwoners van Dinkelland ook op de hoogte gehouden van de plannen via de website www.kavelsindinkelland.nl en social media waaronder Facebook.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het creëren van een sterk en gezond dorp en regio en geeft hiermee invulling aan de uitgangspunten van de NOVI.
De zgn. laddertoets die is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro is een motiveringseis en vraagt om explicitering van gemaakte keuzes en zo nodig wordt onderzoek gedaan naar behoefte aan de in het bestemmingsplan voorziene nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van dit toetsingskader nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen. Deze bepaling schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling (uitspraken van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1421 (Hengelo) en van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2579 (Eindhoven).
Indien het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte en het resultaat van het benodigde overleg, een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Dit betekent dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied een nadrukkelijke motivering nodig is, dat wil zeggen in aanvulling op de algemene vereisten van artikel 3.1.6, eerste lid, van het Bro, waarom niet in het bestaand stedelijk gebied in de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.
Een stedelijke ontwikkeling is in artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro gedefinieerd als:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Bestaand stedelijk gebied is in artikel 1.1.1 lid 1 onder h van het Bro gedefinieerd als:
'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt, is artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing. Dit neemt niet weg dat aan de eisen van het eerste lid van artikel 3.1.6 van het Bro dient te worden voldaan. Bij de toets of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening dient onder meer beoordeeld te worden of de in het plan voorziene bestemmingen passende bestemmingen zijn (ABRvS 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2294 (Weert) en of de mogelijk gemaakte ontwikkeling voorziet in een behoefte (ABRvS 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:943 (Ermelo)). De behoefte aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling dient met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan te zijn onderbouwd (ABRvS 18 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2471 (Weststellingwerf)).
Het plan Denekamp Oost voorziet in een ontwikkeling van 42 woningen, 2 keer een rij van 6 woningen aan de buitenzijde van het plangebied 3 rijen van 4 woningen, 12 twee onder 1 kap woningen en 6 vrijstaande woningen.
Van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is in beginsel sprake als het bestemmingsplan voorziet in meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder h van het Bro kunnen worden aangemerkt (ABRvS 25 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:953).
Gelet op de locatie van het plangebied en de voorziene ontwikkeling is er sprake van een nieuwe stedelijke functie buiten bestaand stedelijk gebied. Daarom wordt voor deze ontwikkeling hierna de behoefte beschreven en gemotiveerd waarom niet in bestaande stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien.
De 'Woonvisie 2021+' is op 5 juli 2021 door de gemeenteraad van de gemeente Dinkelland vastgesteld. De woonvisie bevat het woonbeleid van de gemeente Dinkelland voor de komende jaren en is gebaseerd op cijfers, trends en ontwikkelingen op de woningmarkt. Met het vaststellen van de woonvisie biedt de gemeenteraad een kwantitatief en kwalitatief kader voor woningbouwontwikkelingen in de gemeente Dinkelland.
Woningbouwbehoefte
Ten aanzien van de verwachte huishoudensgroei zijn er diverse prognosemodellen zoals Primos2020, de huishoudensprognose van het CBS en de ramingen van de RWP gebruikt. Daarnaast zijn op basis van actuele, lokale cijfers twee nieuwe scenario's doorgerekend (voor een nadere toelichting, zie bijlage III, van de woonvisie). Bevolkings- en huishoudensprognoses gebruiken verschillende demografische cijfers (aantal inwoners, leeftijden, geboortes en sterftecijfers) en bijvoorbeeld verhuisgegevens en cijfers over nieuwbouw als input. Deze gegevens zijn doorgetrokken naar de toekomst. Afhankelijk van de gegevens die in prognoses zijn doorgerekend (en zelfs de periode waarover wordt teruggekeken) komen er verschillende voorspellingen uit verschillende prognoses. Daarom is niet één model leidend voor het bepalen van de huishoudensontwikkeling. Voor de komende jaren wordt in de Woonvisie uitgegaan van een woningbehoefte tussen de +225 en +800 woningen voor de periode 2021-2030. Voor de Woonvisie 2021+ is uitgegaan van de middeling van deze bandbreedte. Dit betekent een woningbehoefte van 515 woningen voor de periode 2021-2030. Daarbij zal het grootste deel van de vraag gericht zijn op het bedienen van de lokale behoefte, maar is ook rekening gehouden met de instroom van vestigers. Gezien de huidige druk op de markt wil de gemeente deze woningbouwopgave zoveel mogelijk de komende vijf jaar realiseren.
Om de behoefte te monitoren is er een woningmarktmonitor opgesteld, waarbij bijgehouden wordt hoe de woningmarkt zich ontwikkeld.
Inbreiding krijgt prioriteit boven uitbreiding
In overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking wil de gemeente de nieuwbouwopgave zoveel mogelijk binnen de bebouwde kom op inbreidingslocaties realiseren. Dit is ook zo vastgelegd in de Nota Inbreidingslocaties 2020.
In een aantal kernen zijn de mogelijkheden voor inbreiding te beperkt. Dat kan gaan omdat er behoefte aan meer woningen is dan dat er inbreidingsplekken beschikbaar zijn, maar ook omdat de gewenste woonmilieus niet op de inbreidingsplekken gerealiseerd kan worden.
Daarom zetten we ons ervoor in dat het ook in de toekomst mogelijk blijft om -uiteraard zo zorgvuldig mogelijk- potentiële locaties aan de randen van de bebouwde kom te benutten indien dit voorziet in kwantitatieve en kwalitatieve woonbehoefte. De Regionale Woonagenda biedt ook die ruimte.
Kwaliteitskader
De gemeente hanteert een Kwaliteitskader om te beoordelen of plannen van ontwikkelende partijen goed aansluiten bij de marktvraag. Dit Kwaliteitskader wordt tweejaarlijks bijgesteld op basis van verzamelde informatie over het functioneren van de woningmarkt en informatie van marktpartijen. Ook demografische trends zoals bevolkings- en huishoudensgroei worden daarin meegenomen. Het kwaliteitskader bestaat uit een woningbehoefteprofiel per doelgroep (starters, doorstromers, gezinnen, senioren) op gemeenteniveau, nader uitgewerkt naar een profiel per kern. Deze woningbehoefteprofielen zijn richtinggevend voor de toekomstige woningbouwopgave, maar zijn niet in beton gegoten. Plannen die hier enigszins van afwijken maar toch een goede onderbouwing kunnen geven van de wijze waarop zij voorzien in de lokale behoefte kunnen eveneens in aanmerking komen voor realisatie. Het kwaliteitskader is opgenomen als bijlage IV bij de woonvisie.
In deze paragraaf is de behoefte van de in dit bestemmingsplan voorziene ontwikkeling opgenomen. Daarvoor is eerst het ruimtelijk verzorgingsgebied bepaald. Vervolgens is zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte in beeld gebracht. Dit is gedaan op gemeenteniveau.
Ruimtelijk verzorgingsgebied
Voor de beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling is het noodzakelijk om in te zoomen op de afbakening van het ruimtelijk verzorgingsgebied. Het zwaartepunt van het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde ontwikkeling is primair lokaal, gemiddeld vond tussen 2018 en 2021 namelijk 61% van de verhuizingen in Dinkelland plaats door inwoners uit Dinkelland zelf. De meeste verhuizingen in Denekamp zijn daarbij ook nog afkomstig van inwoners van de kern namelijk 54%.
Kwantitatieve behoefte en adaptief programmeren.
De Woonvisie 2021 maakt gebruik van verschillende prognoses en heeft voor de periode van de woonvisie gekozen voor de middellijn (tussen 225-800). De middellijn voorziet in een ontwikkeling van 515 woningen voor de komende 10 jaar. In de woonvisie is er voor gekozen deze behoefte de komende periode (tot 2025) in te vullen. Via 2-jaarlijkse monitoring wordt beoordeeld of er wel of niet bijgestuurd moet worden.
Om te kunnen voorzien in de woningbehoefte én als impuls voor de leefbaarheid en vitaliteit van kernen is het van belang dat er in alle kernen van Dinkelland kan worden gebouwd. De prognose is vertaald in een woningbouwprogramma waarbij kwantitatieve behoefte verdeeld is over de grote en de kleine kernen. Dit houdt in dat ongeveer de helft van de woningbehoefte landt in de drie grotere kernen. In deze kernen woont tweederde van de inwoners van Dinkelland en geldt de grootste woningbehoefte vanwege de nabijheid van voorzieningen;
Voor de grote kernen (Denekamp, Ootmarsum, Weerselo) is een programmering voorzien van 275 woningen, Daarnaast is er aanvullende ruimte van 70 woningen voor transformatie en knelpunten locaties opgenomen.
Op dit moment is er voor de grote kernen een harde plancapaciteit van 138 woningen aanwezig.
Met voorliggend bestemmingsplan worden in totaal 42 woningen gerealiseerd. Dit past binnen de berekende additionele behoefte, zoals die is opgenomen in de Woonvisie 2021+.
Kwalitatieve behoefte
Ook in kwalitatieve zin voorziet het voorliggende plan in de concrete behoefte. In de Woonvisie is een kwaliteitskader opgenomen. In het kwaliteitskader is opgenomen:
Starters
Een deel heeft behoefte aan goedkope koop, maar een deel heeft meer mogelijkheden. Nadruk ligt op grondgebonden woningen (rij-/hoek), maar er is ook enige vraag naar (koop)appartementen. Enige vraag naar middenhuur.
Gezinnen Doorstromer
Lichte groei van het aantal gezinnen verwacht, maar er wordt ook vrijkomend aanbod vanuit bestaande voorraad verwacht. Er ligt een beperkte kwantitatieve opgave
Senioren
Deze groep groeit het sterkst de komende jaren. De nabijheid van voorzieningen zorgt voor een extra aantrekkingskracht. Vooral behoefte aan levensloopgeschikte woningen (met name koop, deels in de huur). De vraag naar appartementen is daarbij ongeveer even groot als grondgebonden woningen.
Uit een onlangs gehouden enquête blijkt dat een derde van de zoekende senior graag in een leeftijdsgevarieerde wijk willen wonen. De locatie Denekamp Oost is daarvoor geschikt.
Onderbouwing Programma
In Denekamp Oost zijn 2 rijen van 6 woningen en 3 rijen van 4 woningen opgenomen.
Deze woningen zijn geschikt als betaalbare starters en seniorenwoningen. Het zijn kleine kavels en er kan een beperkt bouwprogramma op worden gerealiseerd.
De woningen aan de buitenzijde hebben een verplichte lage goot, zodat er maar een beperkt programma op de verdieping kan worden gerealiseerd. Op de begane grond blijft genoeg ruimte om een slaapkamer en badkamer te realiseren waardoor ze ook levensloopbestendig kunnen worden ontwikkeld. De rijtjeswoningen aan de binnenzijde hebben de mogelijkheid een goot tot maximaal 6 meter hoog te maken.
12 woningen zijn type 2 onder 1 kap, de kavelgrootte varieert van 262 m2 tot 338 m2. De kavels zijn geschikt voor levensloopbestendige woningen en de kavels zijn bereikbaar voor de bovenkant van de startersmarkt.
De overige 6 woningen zijn vrijstaande woningen voor gezinnen/doorstromers, er wordt een lichte groei van het aantal gezinnen verwacht. De woningen kunnen overigens ook goed levensloopbestendig worden uitgevoerd.
Gelet op de bovenstaande past het programma van Denekamp Oost in de kwalitatieve behoefte.
Behoefte kan niet binnen bestaand stedelijk gebied worden ontwikkeld
Op dit moment d.d. 1-1-2022 is er een harde plancapaciteit van 28 woningen in Denekamp. Op korte termijn (tot 2025) zijn er onvoldoende gronden binnen de bebouwde kom beschikbaar om in de behoefte voor Denekamp te voorzien. In de overige grote kernen Ootmarsum en Weerselo is deze ruimte ook niet beschikbaar.
Een aantal inbreidingslocaties wordt op dit moment ontwikkeld o.a. Voormalig Hotel Veltman aan de Grotestraat, Hopmanstraat 36, maar ook enkele kleinere locaties.
Er zijn op dit moment geen andere inbreidingslocaties beschikbaar, waar een bouwprogramma van 42 grondgebonden woningen in een gemengde woonwijk en kan worden gerealiseerd.
Andere potentiele inbreidingslocaties zijn op dit moment niet beschikbaar voor de ontwikkeling van een woonwijk met 42 grondgebonden woningen.
Geconcludeerd wordt dat de ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering vormt voor uitvoering van het bestemmingsplan.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.
Artikel 2.1.2 Principe van concentratie
Middels het principe van concentratie is bepaald dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in woningbouw en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.
Doorwerking voor voorliggend bestemmingsplan:
Dit plan ziet toe op de realisatie van 42 woningbouwkavels op een uitbreidingslocatie in Denekamp. Deze woningen geven invulling aan de woningbehoefte voor Denekamp en voorzien hiermee in een concrete lokale behoefte voor de kern Denekamp. Dit is ook getoetst aan de woonvisie zoals opgenomen in paragraaf 3.3.2. De ontwikkeling wordt zoveel mogelijk in aansluiting op de bestaande kern beoogd. Hiermee is voldaan aan het principe van concentratie.
Artikel 2.1.3, lid 1: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Doorwerking voor voorliggend plan:
Op grond van de Omgevingsverordening Overijssel wordt de Groene omgeving aangemerkt als: "de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied". Onder bestaand bebouwd gebied wordt verstaan: "de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro". Een stedelijke functie wordt in de Omgevingsverordening aangemerkt als "functies van steden en dorpen zoals wonen, bedrijvigheid, detailhandel, horeca, maatschappelijke, educatieve, culturele en religieuze voorzieningen met de bijbehorende infrastructuur, stedelijk water en stedelijk groen". Het voorliggend plangebied wordt niet aangemerkt als gronden met stedelijke functies omdat het plangebied in de huidige situatie een agrarische bestemming kent.
Er dient dan ook gekeken te worden of binnen de kern Denekamp voorzien kan worden in de addiotionele woningbehoefte. Denekamp kent meerdere inbreidingslocaties die over de afgelopen jaren invulling hebben gekregen of krijgen. Deze locaties zijn echter niet van voldoende omvang om in de gehele woningbehoefte voor de kern Denekamp te voorzien. Er is daardoor niet voldoende beschikbare ruimte voor de woonbehoefte in Denekamp binnen bestaand stedelijk gebied. Daarom is gekozen voor een woningbouwlocatie aan de oostkant van Denekamp, in directe aansluiting bij de bestaande woonwijk aan deze zijde. Op deze wijze is er sprake van een uitbreiding in de groene omgeving, maar wel in zoveel mogelijk in samenhang en aansluiting met bestaande stedelijke functies. Het extra ruimtebeslag wordt hiermee zo beperkt mogelijk gehouden. Gelet op het vorenstaande is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen
Doorwerking voor voorliggend plan:
Het actuele gemeentelijk woningbouwprogramma is in overeenstemming met het Regionale Woonagenda Twente. Op de gronden in het plangebied kunnen op basis van voorliggend bestemmingsplan maximaal 46 woningen gerealiseerd worden. De bouw van deze woningen is passend binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma (zie ook paragraaf 3.3.2) en daarmee ook binnen de geldende woonafspraken, zoals deze tussen de gemeenten en provincie zijn gemaakt op basis van regionale afstemming (lid 3 en 4). Gelet hierop wordt voldaan aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)
De locatie is gelegen op de grens van het gebied dat is aangemerkt als 'woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' en het gebied dat is aangemerkt als 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, willen we in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen.
De woonfunctie past binnen de 'woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' en het gebied dat is aangemerkt als 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Het plan bestaat uit de realisatie van grondgebonden woningen voor starters- en senioren als vitalisering van de kern Denekamp. Daarbij zullen agrarische gronden die in aansluiting liggen van het bestaand stedelijk gebied van Denekamp, getransformeerd worden tot woongebied voor de lokale behoefte.
De plannen worden goed ingepast in een overgang tussen buitengebied en kern en leveren zodoende geen extra belemmeringen op voor de omgeving. De plannen geven invulling aan een ontwikkelingsperspectief voor Denekamp.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'de natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen'.
Dekzandvlakten zijn na de ijstijd door de wind gevormde zandlandschappen. Ze beslaan een groot deel van de provincie. De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen met bijbehorende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen.
Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dienen ze bij te dragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn uitgangspunt bij (her)inrichting, net als (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen.
Doorwerking voor onderhavig plan:
De planlocatie maakt reeds deel uit van in cultuur gebracht gebied. Het huidig gebruik is agrarisch, waarbij de percelen op regelmatige basis bewerkt worden voor dit gebruik. De natuurlijke laag is dan ook vrijwel niet zichtbaar binnen het plangebied. Desondanks wordt binnen het plan gewerkt met hoogteverschillen, waardoor een beleefbare omgeving juist versterkt wordt. Het plan past binnen de uitgangspunten voor de natuurlijke laag.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'jonge heide- en broekontginningslandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht.
Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten mt erven en de kenmerkende ruimtematen.
doorwerking voor onderhavig plan:
Het voorliggend woningbouwplan brengt voldoende groene ruimten aan in het plangebied. Als gevolg van dit bestemmingsplan vindt een transformatie van het gebied plaats naar een woningbouwlocatie. De rechtlijnige structuren vanuit het landschap worden hierbij gerespecteerd en versterkt door de aanleg van nieuw groen. Het plan doet geen afbreuk aan de herkenbaarheid van het agrarisch cultuurlandschap.
Stedelijke laag
In de stedelijke laag is aangeduid dat ter plaatse van het plangebied sprake is van gespreide bebouwing een informeel traag netwerk. De betreffende kaart is onderstaand zichtbaar.
Figuur 3.5: stedelijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De betreffende lagen geven weer dat in de huidige situatie nog geen sprake is van een stedelijke functie van het plangebied, zoals dit ook al eerder in de provinciale toetsing ter sprake is gekomen. Onderstaand wordt ingegaan op de toegekende kenmerken.
Verspreide bebouwing
De agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Elke boer deed dit naar eigen inzicht en afgestemd op de plaatselijke omstandigheden, maar wel volgens de wetmatigheden van het toenmalig landbouwsysteem. Door deze ‘eenheid in handelen’ ontstonden er samenhangende landschappen, die nu nog steeds herkenbaar zijn: essenlandschap, oude hoevenlandschappen, broek- en heideontginningen, veenlandschappen etc.. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft: de opbouw van erf, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landschap besloten liggen. Naast erven kent het buitengebied losliggende ‘gewone’ burgerwoningen met veelal een eigen, individueel karakter en eigen verhaal van ontstaan.
doorwerking voor onderhavig plan:
Binnen het plangebied zijn geen bestaande erf of bebouwingstructuren aanwezig. Het voorliggend plan doet dan ook geen afbreuk aan eventuele waarden van verspreide bebouwing, wel is in het voorliggend stedenbouwkundig zoveel mogelijk rekening gehouden met een goede overgang tussen buitengebied en stedelijk gebied, door bijvoorbeeld duidelijke kapvormen en lage goothoogten te hanteren en landschappelijk bezien een passende inpassing te verzorgen.
Informele trage netwerk
Het informele trage netwerk is het ‘langzame’ netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en het natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. De oude zandwegen en paden vormen het basisstramien.
doorwerking voor onderhavig plan:
Als ontwikkelingen plaats vinden in de gebieden die in de directe invloedssfeer van stad en dorp liggen (b.v. bedrijventerreinen, woonwijken) , dan dragen deze ontwikkelingen bij aan behoud en verkleining van de maaswijdte van het padennetwerk. Met voorliggend plan worden meerdere routestructuren voor langzaam verkeer in de dorpsrand van Denekamp aangebracht.
Laag van de beleving
Op grond van de 'Laag van de beleving' geldt voor het plangebied het kenmerk 'donkerte'.
Figuur 3.6: Laag van de beleving, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Met dit kenmerk wordt het contrast tussen lichte en donkere en drukke en stille gebieden weergegeven. De ‘donkere’ gebieden hebben een rustig en onthaast karakter en vormen hiermee een eigen kwaliteit voor mens en dier. Donkere gebieden vragen om een minimaal noodzakelijke toepassing van kunstlicht. De nieuwe woningen leveren, gelet op de aansluiting bij de bestaande kern van Denekamp, geen onevenredige effecten ten aanzien van dit kenmerk.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De gemeenteraad van Dinkelland heeft op 2021 een Omgevingsvisie vastgesteld, 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland'. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Dinkelland, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veilighied en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Dinkelland en de samenleving willen sturen. Wat er behouden moet worden en wat moet worden ontwikkeld.
De Omgevingsvisie gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn de manieren van werken. De vier prinicpes zijn:
1. We doen het samen;
2. We geven het goede voorbeeld;
3. We wentelen niet af op volgende generaties;
4. We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt benut.
Leefbare kernen
De gemeente Dinkelland wil kernen waar het lekker wonen is. Waar bedrijvigheid is en waar mensen werk kunnen vinden. Maar vooral ook kernen waar ruimte is om elkaar te ontmoeten en om samen te komen.
Onze inwoners zien hun leefomgeving veranderen. Het wordt moeilijker om voorzieningen in stand te houden. Dit geldt voor winkels, horeca, kerken, kultuurhuizen, sportvoorzieningen en scholen. Aan de andere kant zien we ook nieuwe plannen en combinaties van functies van onderop die kernen juist krachtiger maken.
Van oudsher zijn inwoners van onze kernen gewend om de leefbaarheid van hun omgeving in eigen hand te nemen en te zorgen dat het er goed toeven is. Het versterken van de leefbaarheid van onze kernen wordt door inwoners en gemeente via MijnDorp al langer samen opgepakt.
Dit willen we voortzetten aan de hand van vier speerpunten:
Aantrekkelijk wonen
Betaalbaar wonen in je eigen gemeente
De gemeente Dinkelland wil dat het aantal en de soort woningen in een kern passen bij de vraag. Inwoners moeten voor hun woning zoveel mogelijk in hun eigen gemeente terecht kunnen. Ook is het belangrijk dat woningen voor elke doelgroep bereikbaar en toegankelijk zijn.
Inbreiden voor uitbreiden
Vanuit de gemeente Dinkelland wil men graag binnen de grenzen van een kern bouwen. In de meeste gevallen gaat het om plekken die verbeterd moeten worden of plekken waarvan de bestaande functie vervalt. Denk hierbij aan het verdwijnen van een bedrijf, het sluiten van een kerkgebouw of het slopen van oude woningen. Als er binnen de kern geen plekken zijn om te bouwen, kijkt de gemeente naar bouwmogelijkheden aan de rand van een kern. Kernen zijn verschillend in de behoefte aan woningen. Daarom is de gemeente samen met kernen in gesprek om te kijken wat bij elk dorp past.
Kijken naar de toekomst
Er is verschil in hoeveel en welk soort woningen nu nodig en gewenst zijn en wat de vraag over 15 jaar is. Huidige knelpunten zijn bijvoorbeeld betaalbare woningen voor starters en woningen voor ouderen. In onze woonvisie kijken we op basis van onderzoek en gesprekken met alle betrokkenen vooruit op de vraag naar woningen. Als gemeente wordt geprobeerd erop te sturen dat het aanbod van woningen daarop aansluit. Hierbij houdt de gemeente de behoeften op de lange termijn en de bestaande voorraad in het oog.
Toets
Bij toetsing aan de Waardenkaart valt het plangebied binnen 'kernen met een woon- en centrumfunctie'.
Figuur 3.7: Waardenkaart MijnOmgevingsvisie Dinkelland
Het plangebied is onderdeel van het gebied dat als één van de uitbreidingslocaties in Denekamp is aangewezen.
Figuur 3.8: Waardenkaart MijnOmgevingsvisie Dinkelland (bron: gemeente Dinkelland)
Eén van de speerpunten is 'Aantrekkelijk wonen'. Daarbij is het doel dat het aantal en soort woningen in een kern passen bij de vraag. De inwoners moeten voor hun woning zoveel mogelijk in hun eigen gemeente terecht kunnen.
Bij woningbouw is het motto 'inbreiden voor uitbreiden'. Daarnaast wordt er ook gekeken naar de toekomst hoeveel woningen er nodig en gewenst zijn en wat de vraag over 15 jaar is.
Het voorliggend plan geeft invulling aan de uitbreidingslocatie voor Denekamp, waarbij invulling wordt gegeven het speerpunt 'aantrekkelijk wonen'. Door dit plan wordt op een passende wijze nieuwbouw voor de kern Denekamp beoogd.
De woningbouw wordt op kwalitatief goede wijze ingepast in de omgeving, houdt rekening met omliggende functies zoals het bedrijventerrein Sombeek en geeft invulling aan huidige aandachtspunten als het gaat om woningbouw. Zo wordt onder meer rekening gehouden met klimaatadaptief en duurzaam bouwen, voldoende waterbergingscapaciteit, aandacht voor biodiversiteit en natuurinclusiviteit en laadpunten voor elektrische auto's. Het plan geeft hiermee invulling aan MijnOmgevingsvisie Dinkelland.
Op 5 juli 2021 heeft de gemeenteraad van Dinkelland de Woonvisie 2021+ vastgesteld.
Wonen is een belangrijk thema voor de inwoners van de gemeente Dinkelland. Om ervoor te zorgen dat er ook op termijn voldoende woningen in alle segmenten én in alle kernen blijft, wordt om de 4 jaar de gemeentelijke Woonvisie opgesteld. Eind 2020 liep de Woonvisie 2016+ ten einde. De Woonvisie 2021+ is de opvolger van de in 2016 door de raad vastgestelde Woonvisie 2016+ en is gebaseerd op de nieuwe cijfers, trends en ontwikkelingen op de woningmarkt. De Woonvisie 2021+ is op 5 juli 2021 door de gemeenteraad van Dinkelland vastgesteld. De nieuwe woonvisie biedt een goed kwantitatief en kwalitatief kader voor de woningbouwontwikkeling in de gemeente Dinkelland en dient als basis voor de prestatieafspraken met de corporatie
De Woonvisie gaat over:
De provincie heeft in de Regionale Woonagenda Twente aangegeven meer te sturen op kwaliteit, waarbij aangegeven wordt dat onderbouwd moet worden dat dit past binnen de onderbouwde lokale behoefte. In het kader van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking (bouwen voor concrete behoefte) is het noodzakelijk ook te sturen op kwantiteit.
Er is een bandbreedte van de toekomstige woningbehoefte tot 2030 berekend op basis van diverse prognosemodellen. Voor de komende jaren wordt uitgegaan van een woningbehoefte tussen de +225 en +800 woningen voor de periode 2021-2030.
Voor deze Woonvisie is uitgegaan van de middeling van deze bandbreedte. Dit betekent dat wordt uitgegaan van een woningbehoefte van 515 woningen voor de periode 2020-2030. Daarbij zal het grootste deel van de vraag gericht zijn op het bedienen van de lokale behoefte, maar er wordt tevens rekening gehouden met instroom van vestigers.
Om te kunnen voorzien in de woningbehoefte én als impuls voor de leefbaarheid en vitaliteit van kernen is het van belang dat er in alle kernen van Dinkelland kan worden gebouwd. Derhalve zal het woningbouwprogramma per kern in meerdere en kleinere plannen worden weggezet, waardoor goed kan worden bijgestuurd als dat nodig blijkt. In kwalitatieve zin ligt de nadruk op woningen voor starters en ouderen, zowel in het betaalbare als middensegment. Op basis van in de Woonvisie onderbouwde toekomstige woonbehoefte is een verdeling gemaakt. Om flexibel in te kunnen spelen op de vraag is de verdeling zoals ook reeds in het uitvoeringsprogramma opgenomen gehandhaafd - grote kernen, kleine kernen, buitengebied, en knelpunten transformatie.
Tot slot bevat de Woonvisie 2021+ een Kwaliteitskader om te beoordelen of plannen van ontwikkelende partijen goed aansluiten bij de marktvraag. Dit Kwaliteitskader wordt tweejaarlijks bijgesteld op basis van verzamelde informatie over het functioneren van de woningmarkt en informatie van marktpartijen. Het kwaliteitskader bestaat uit een woningbehoefteprofiel per doelgroep (starters, doorstromers, gezinnen, senioren) op gemeenteniveau, nader uitgewerkt naar een profiel per kern.
In het Kwaliteitskader Dinkelland is aangegeven dat er voor Denekamp behoefte is aan woningen voor:
Toets
Voor de grote kernen, Denekamp, Oostmarsum en Weerselo, is een behoefte van 275 woningen. Het programma laat 130% toe, dat zijn 360 woningen. Dit vanwege het feit dat sommige plannen niet of later worden gerealiseerd.
Het plan voorziet in 42 woningen, bestaande uit 6 vrijstaande woningen, 6 blokken met twee-onder-een-kapwoningen en 24 rijwoningen.
De vrijstaande woningen hebben een kaveloppervlakte tussen de 410 en 603 m². De twee-onder-kapwoningen zijn gepland op kavels met een oppervlakte tussen 262 m² en 348 m².
Van de rijwoningen hebben de tussenwoningen een kavelgrootte tussen 126 m² en 189 m², Daarbij hebben 4 tussenwoningen een grotere kavel , doordat dat de rijwoningen in een hoek worden gebouwd. Ook de eindwoningen hebben grotere kavels (183 - 287 m²).
Met name de rijwoningen, maar ook sommige 2-1-kapwoningen die zijn gepland, kunnen voorzien in de behoefte voor starters. De doorstromers en gezinnen zullen voor 2-1-kapwoningen en vrijstaande woningen kiezen en dit plan kan daarin voorzien.
Geconcludeerd wordt dat dit plan in lijn is met het beleid uit de Woonvisie 2021+.
De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Dinkelland heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.
Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.9) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.
Figuur 3.9: Fragment casco-kaart (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)
Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:
Toets
Het plangebied voor de nieuwe woningen raakt geen van de elementen op de casco-kaart. De bestaande waardevolle landschapselementen blijven staan.
Realisatie van dit plan heeft geen gevolgen voor de belangrijke landschapselementen.
De Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016 bevat het welstandsbeleid voor de beide gemeenten. In de nota is het grondgebied opgedeeld in deelgebieden voor de kernen en het buitengebied. Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Ieder blad bestaat uit een kaartje van het gebied, een toelichting, en een weergave van de beoogde omgevingskwaliteit dat bij de welstandstoets voor de omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) van toepassing is. Het welstandsbeleid van de gemeentes bestaan uit drie niveaus van omgevingskwaliteit:
Het niveau dat van toepassing is geldt voor de algemeen heersende karakteristiek van een gebied. De waarde is dus door de bestaande omgeving bepaald. Het komt voor dat binnen een gebied een gebouw of complex ligt dat zich door de bijzondere kwaliteit onderscheidt. Deze wordt apart genoemd. De welstandsbeoordeling in deze gebieden is gericht op het behouden en versterken van de basiskwaliteiten van de gebieden. Bij de welstandsbeoordeling wordt vooral gekeken of het bouwplan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving (van hoofdvorm tot materiaal en detail). Afhankelijk van het soort
bouwwerk komen de volgende beoordelingsmodellen voor:
Toets
Er is een beeldkwaliteitsplan als bedoeld in artikel 12a van de Woningwet opgesteld (beeldkwaliteitsplan Woningbouw Denekamp Oost), waaraan aanvragen om omgevingsvergunning zullen worden getoetst. Dit beeldkwaliteitsplan wordt ondergebracht onder de Nota Omgevingskwaliteit. In het beeldkwaliteitsplan is onder andere het stedenbouwkundige plan en de gewenste sfeer beschreven, evenals criteria met betrekking tot het uiterlijk (massa, vorm, gevels) van de woningen en de inpassing van het plan in de omgeving. Het beeldkwaliteitsplan zal gelijktijdig met onderliggend bestemmingsplan in procedure worden gebracht.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Het voorliggend plan voorziet in de realisatie van 42 nieuwe woningen. De beoogde activiteit wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Het onderhavige project wordt niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project ruimschoots onder blijft. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
Per 16 mei 2017 is een aanmeldnotitie nodig wanneer sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarden blijven (en daarmee niet planMER-plichtig zijn). Er is geen ondergrens wat betreft het plan zelf, dus ook bij de ontwikkeling van onderhavig plan.
Hoewel de gemeente Dinkelland (het bevoegd gezag) zelf initiatiefnemer is, is een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld. De aanmeldnotitie m.e.r. is als Bijlage 2 van dit bestemmingsplan opgenomen. Gelet op de uitkomsten van deze aanmeldnotitie, waaruit blijkt dat er als gevolg van het bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden is het niet noodzakelijk om een milieueffectrapport op te stellen.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Gemengd gebied
Het plangebied wordt aanduid als gemengd gebied vanwege de ligging van de locatie nabij het bedrijventerrein Sombeek en de oostelijke rondweg van Denekamp. Deze functies zorgen voor een intensiever (milieu)klimaat in de omgeving, waardoor de typering gemengd gebied gerechtvaardigd is.
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
De gewenste woonfunctie betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Van onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden, als gevolg van het voornemen, is dan ook geen sprake.
Interne werking
Aan de noordzijde van het plangebied ligt, ten noorden van de Sombeekweg, het bedrijventerrein Sombeek III. Op dit bedrijventerrein zijn bedrijven uit de milieucategorie 3.1 en 3.2 toegestaan. Bij het wijkontwerp in onderhavig plan is gekeken naar een vergelijkbare opzet als de bestaande, westelijk gelegen, woonwijk. Daarom is gekozen om een waterretentie en groenzone aan te brengen tussen bedrijventerrein Sombeek III en woningbouwplan Denekamp Oost.
Met deze groen en waterzone is voldoende afstand te gegarandeerd tussen het bedrijventerrein en de woningen. De bedrijven worden niet belemmerd in de gebruiksmogleijkheden omdat alle bedrijfspercelen op meer dan 50 m van de dichtstbijzijnde woningen binnen het plangebied liggen. Dat betekent dat de benodigde richtafstand tussen de bedrijven (grens van het perceel) en de woningen gerespecteerd wordt. Er wordt hiermee voldaan aan de uitgangspunten voor bedrijven en milieuzonering.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf in de nabijheid van het plangebiedl igt op een afstand van 350 m tussen het agrarisch bouwvlak en gevel van de dichtstbijzijnde woning. Het gaat om het bedrijf aan de Brandlichterweg 67 in Denekamp. Het betreft een grondgebonden agrarisch bedrijf waarbij, uitgaande van de nieuwe woningen als geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom, een afstand van minstens 100 m geldt.
Deze afstand wordt ruim gehaald, waardoor het aspect geur geen belemmering voor het planvoornemen vormt. Evenmin wordt het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf in de ontwikkelingsmogelijkheden beperkt. Voor het aspect geur is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
In opdracht van Gemeente Dinkelland heeft Geofoxx, als onafhankelijk adviesbureau, een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd op de locatie Uitleggebied Brandlichterweg te Denekamp. De rapportage is bijgevoegd in Bijlage 3.
Aanleiding en doel
De aanleiding van het onderzoek wordt gevormd door de bestemmingsplanwijziging op de locatie. Men is voornemens de locatie in de toekomst in te richten als woonwijk. Het doel van het verkennend onderzoek is het bepalen van de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse.
Het doel van het verkennend asbestonderzoek is het vaststellen of de verdenking voor de parameter asbest terecht is en wat (indicatief) het gewogen gehalte aan asbest in de grond is.
Vooronderzoek
Op basis van het vooronderzoek is de locatie ‘onverdacht’ op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging, met uitzondering van perceel C1, waaruit blijkt dat het dak van de schuur dak voor een deel uit asbestverdacht plaatmateriaal bestaat. Dit deelgebied uit het rapport maakt geen deel uit van het voorliggend plangebied.
Resultaten, conclusies en advies
Ter plaatse van de percelen in het plangebied zijn geen verontreinigingen aangetroffen.
Het grondwater is op sommige plekken verdeeld over het terrein licht verontreinigd met naftaleen en tetrachlooretheen. De oorzaak voor deze licht verhoogde concentraties (gelijk aan de streefwaarden) is niet bekend. Tevens zijn plaatselijke licht verhoogde concentraties aan koper en barium aangetoond. Dit betreffen hoogstwaarschijnlijk van nature aanwezige concentraties (verhoogde achtergrondconcentraties).
Tijdens het verkennend asbestonderzoek is geen asbest aangetoond.
Op basis van de resultaten van onderhavig onderzoek bestaat er geen reden om nader onderzoek uit te voeren. De hypothese van het verkennend onderzoek (onverdacht terrein voor wat betreft de chemische parameters en verdacht terrein voor de parameter asbest) dient formeel te worden verworpen. De verzamelde gegevens worden echter voldoende geacht om een betrouwbare uitspraak te kunnen doen over de chemische kwaliteit van de bodem. De milieuhygiënische bodemkwaliteit is in voldoende mate vastgelegd.
Het aspect bodem vormt hiermee geen belemmering voor de ontwikkeling in dit plan.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Door Munsterhuis Geluidsadvies is een akoestisch onderzoek uitgevoerd betreffende het bepalen van de geluidbelasting ter plaatse van de gevels van de geplande woningen in Denekamp Oost. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 4.
Het onderzoek is noodzakelijk inzake de ruimtelijke onderbouwing. Initiatiefnemer heeft het voornemen 42 woningen te realiseren in Denekamp Oost. Het onderzoek richt zich op het bepalen van de geluidbelastingen op de gevels van de woningen ten gevolge van
wegverkeerslawaai op de N342 en de Sombeekweg.
De geluidbelastingen zijn vastgesteld door middel van Standaard Rekenmethode II, zoals beschreven in het ‘Reken- en meetvoorschrift Geluid 2012.
Uit het onderhavig onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken.
Railverkeerslawaai
Er zijn geen spoorwegen in de omgeving van het plangebied aanwezig.
Industrielawaai
Zie voor de motivering van dit aspect de paragraaf voor bedrijven en milieuzonering, paragraaf 4.2.
Conclusie
Voor wat betreft wegverkeerslawaai zijn er geen belemmeringen te verwachten. Daarnaast geldt dat met een minimale afstand van 50 meter tussen de nieuwe woningen en de bedrijven er ruim voldoende afstand gehouden wordt en is er geen belemmering is voor de woningbouw. Evenmin is er sprake van belemmering voor deze bedrijven door de nieuwe woningen. Er is voor wat betreft geluid sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Deze planontwikkeling betreft het realiseren van 42 woningen op een gronden die nog onderdeel zijn van het buitengebied.
Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 321 per dag gesteld worden. Er zal weinig sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0% gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 321 extra voertuigbewegingen.
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Toets
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart nabij plangebied (bron: risicokaart.nl).
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van circa 680 m van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, Deze dichtstbijzijnde risicobron betreft een buislieiding van de gasunie, met een invloedsgebied dat niet tot het plangebied reikt. Derhalve geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Waterhuishoudkundig plan
Voor het plangebied wordt een waterhuishoudkundig plan opgesteld waarin is aangegeven hoe met de waterhuishouding wordt omgegaan. De rapportage is opgenomen in Bijlage 5 Binnen het plangebied zal het hemelwater en vuilwater (droogweerafvoer) gescheiden worden afgevoerd. Hierbij is gekozen om het hemelwater over het maaiveld te laten afstromen naar wadi’s. De onderlinge wadi’s zijn met elkaar verbonden middels duikers en hebben een maximaal waterpeil van 24,3 m NAP. Indien hogere waterstanden ontstaan, zal overstort plaatsvinden op de aanliggende watergang aan de noordwestzijde. De planontwikkeling voorziet niet in een extra belasting van de waterkwaliteit.
Door de ontwikkeling is in het openbaar gebied straks circa 11.990 m2 verharding aanwezig. De gemeente hanteert in overeenstemming met het waterschap bij een ‘nieuw uitleggebied’ een bergingseis van 37mm. In lijn met de beringseis is binnen het plangebied 445 m3 bergingscapaciteit benodigd. De centrale- en oostelijke wadi hebben een totale inhoud van 465 m3 waarmee aan deze eis wordt voldaan.
Daarnaast is voorzien in de realisatie van een tweetal waterpartijen aan de noordzijde van het plan (parallel aan de Sombeekweg). De exacte omvang- en inrichting van deze wadi’s is nog niet bekend, de inhoud van deze wadi’s zal 600- tot 1000 m3 zijn. Voor het huidige plangebied zullen deze wadi’s vooralsnog fungeren als overcapaciteit, en mogelijk een definitieve bergingsfunctie krijgen als zuidelijk van onderhavig plangebied, extra bebouwing gerealiseerd zal worden. Qua hoogtes en inrichting is het mogelijk overtollig hemelwater uit (toekomstige) uitbreidingen aan de zuidzijde, naar het huidig watersysteem te leiden. Het hoofdleiding in het vuilwaterstelsel is relatief diep gelegen, waardoor toekomstige uitbreidingen onder vrij verval kunnen worden aangesloten.
Indien er zich extreme situaties voordoen (extreme regenval) zal overstort van water plaatsvinden naar de watergang aan de noordwestzijde van het plangebied. Opgemerkt dient te worden dat de inhoud noordelijke wadi’s, parallel aan de Sombeekweg, vooralsnog volledig als overcapaciteit beschouwd kunnen worden. Na realisatie van het huidige plangebied, zal overstort in extreme situaties (> 40 mm neerslag) vooralsnog niet plaatsvinden.
Op basis van de bouwpeilen is het mogelijk omte bouwen met kruipruimten.
Watertoetsproces
In dit kader van de (verplichte) watertoets is het van belang om in de planvormingsfase na te denken over de waterhuishoudkundige aspecten op de locatie. Een eerste stap hierin is het doorlopen van de digitale watertoets. Met behulp hiervan kan worden bepaald welke wateraspecten er spelen en welke procedure op basis hiervan moet worden doorlopen.
Het resultaat van de watertoets is de normale procedure. De resultaten van de digitale watertoets zijn opgenomen in de waterhuishoudkundige rapportage. Op basis van het voorgaande is er sprake van een goede ruimtelijke ordening aangaande het aspect water.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden (Natuurbank Overijssel, 21 april 2021), zie Bijlage 6. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.
Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming
Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))
Het plangebied ligt op minimaal 1 km afstand van gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland behoren, Punthuizen. Op de afbeelding wordt de ligging van het Natuurnetwerk Nederland in de omgeving van het plangebied weergegeven.
Figuur 4.4: Ligging plangebied t.o.v. gebieden uit Natuurnetwerk Netwerk
Effectbeoordeling
De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal. De voorgenomen activiteiten hebben geen negatief effect op de wezenlijke kernmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland in de omgeving van het plangebied.
Beschermingsregime
De bescherming van het Natuurnetwerk Nederland kent geen externe werking in Overijssel.
Wettelijke consequenties
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland. Voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties.
Natura 2000-gebied
Het plangebied ligt niet in of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, Dinkelland, ligt ten zuidoosten van het plangebied op minimaal 1,49 km afstand (zie figuur 4.5).
Figuur 4.5: Ligging plangebied t.o.v. Natura2000-gebied (bron: geo.overijssel.nl)
Stifstofgevoelige Habitattypen
Niet alle Habitattypen in Natura2000-gebied zijn even gevoelig voor verzuring, als gevolg van stikstofdepositie, maar het Natura2000-gebied Dinkelland bestaat voor een aanzienlijk deel uit stikstofgevoelige habitattypen.
Effectbeoordeling
Beoordeling uitvoering fysieke activiteiten
De uitvoering van fysieke activiteiten in een plangebied zou kunnen leiden tot een negatief effect op instandhoudingsdoelen van een Natura2000-gebied in de omgeving van een plangebied. Als gevolg van werkzaamheden kunnen negatieve effecten optreden, zoals een toename van geluid, trillingen, kunstlicht, visuele verstoring, areaalverlies en aantasten hydrologie.
Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen het plangebied en Natura2000-gebied, is het niet aannemelijk dat uitvoering van de voorgenomen activiteiten zal leiden tot een negatief effect op instandhoudingsdoelen in nabijgelegen Natura2000-gebieden.
Beoordeling Stikstof
In Nederland zijn ruim 160 Natura 2000-gebieden aangewezen, dit zijn gebieden met een Europese beschermingsstatus. Veel van die gebieden zijn gevoelig voor stikstofdepositie en overbelast door een teveel aan stikstof.
Een bestuursorgaan stelt een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, uitsluitend vast, indien de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.
Daarom dient voor nieuwe of gewijzigde plannen onderzocht te worden of er sprake kan zijn van een significante depositie van stikstof op relevante Natura 2000-gebieden. Een plan dat meer dan 0,00 mol/ha/jaar bijdraagt aan de stikstofdepositie op een overbelast stikstofgevoelig habitattype of leefgebied heeft in potentie een significant effect.
Een plan kan alleen worden vastgesteld als de stikstofdepositie op geen enkel relevant en voor stikstofdepositie gevoelig hexagoon1 toeneemt. Bij (wijziging van) plannen wordt het planeffect bepaald ten opzichte van de referentiesituatie. De referentiesituatie bij plannen is de feitelijke bestaande planologisch legale situatie ten tijde van vaststelling van het nieuwe plan.
Wanneer er sprake is van een toename in stikstofdepositie kan in een ecologische voortoets of passende beoordeling onderzocht worden of effecten daadwerkelijk op gaan treden als gevolg van het plan en of deze de natuurlijke kenmerken van het gebied aantasten.
AERIUS Calculator
Het rekeninstrument AERIUS Calculator berekent zowel de stikstof- als ammoniakdepositie als gevolg van projecten en plannen op Natura 2000-gebieden. Met het rekeninstrument kan de uitstoot van stikstof/ammoniak en de neerslag daarvan op Natura 2000-gebieden worden berekend. De uitkomst van de berekening geeft inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan voor wat betreft stikstof en ammoniak.
Tijdens de aanlegfase wordt een zeer geringe toename van stikstofdepositie berekend op habitats en leefgebieden van soorten, waarvan de kritische depositiewaarde reeds is overschreden. Hierdoor kan het niet worden uitgesloten dat de natuurlijke kenmerken van deze habitats en leefgebieden van soorten niet worden aangetast.
De uitgangspunten van de aanlegfase kunnen worden herzien door de uitvoerende aannemer(s), waardoor de stikstofdepositiebijdrage ten gevolge van de aanlegfase van 0,01 op 0,00 mol/ha/jaar zou kunnen uitkomen. Wellicht zijn er bepaalde keuzes te maken waardoor de stikstofemissie kan worden teruggebracht, zoals het naar beneden bijstellen van het aantal bedrijfsuren van werktuigen of het gebruik van elektrische werktuigen.
Echter, een stikstofdepositiebijdrage tijdens de aanlegfase van 0,01 mol/ha gedurende 1 jaar zal het vaststellen van het bestemmingsplan in principe niet in de weg staan. De website van BIJ12 vermeldt dat een project met alléén kleine tijdelijke deposities in de aanlegfase kleiner dan of gelijk aan 0,05 mol/ha/jaar gedurende maximaal 2 jaar (of een equivalent hiervan) in beginsel niet vergunningplichtig is voor het aspect stikstofdepositie8. Dit is hier het geval. Effecten ten gevolge van deze zeer geringe stikstofdepositiebijdrage tijdens de aanlegfase zijn dan dus niet significant.
Noaberkracht kan aan het bevoegd gezag voorleggen of zij deze lijn aanhouden. Het bevoegd gezag kan eventueel vragen om een middels een generieke dan wel gebiedsspecifieke ecologische voortoets om nader te onderbouwen dat de effecten op de natuur ten gevolge van de aanlegfase van dit plan kunnen worden gesloten. Een ecologische voortoets maakt geen deel uit van dit onderzoek.
Ecologische voortoets
De beoogde ontwikkeling kan alleen doorgaan indien deze niet in strijd is met de natuurwetgeving, of als de benodigde vergunningen worden verleend. In de ecologische voortoets (Bijlage 8) worden uitsluitend de effecten van de beoogde activiteit op Natura 2000-gebieden beschouwd
Naast effecten op beschermde Natura 2000-gebieden dienen effecten op beschermde soorten beoordeeld te worden. Binnen het plangebied kunnen namelijk beschermde soorten aanwezig zijn. Het onderdeel houtopstanden en planologische beschermingsregimes zoals het Natuurnetwerk Nederland zijn niet van toepassing aangezien het plangebied binnen de bebouwde kom houtopstanden gelegen is en buiten het Natuurnetwerk Nederland.
Om de effecten van stikstofdepositie in beeld te brengen is een berekening opgesteld met AERIUS Calculator. Hieruit blijkt dat er alleen in de aanlegfase sprake is van een toename van stikstofdepositie.
In de aanlegfase is sprake van stikstofdepositie op het noordelijke deel van Natura 2000-gebied Dinkelland. De maximale projectbijdrage op een overbelast leefgebied betreft 0,01 mol/ha/jaar. Waarbij de aanlegfase twee jaar zal duren. Uit de effectbeoordeling blijkt dat als gevolg van beperkte en tijdelijke depositie significante effecten op deze habitattypen als gevolg van de aanlegfase op voorhand kunnen worden uitgesloten. Vervolgstappen zoals een passende beoordeling of vergunning ingevolge de Wet natuurbescherming zijn niet benodigd.
Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied tot een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, en tot een matig geschikt functioneel leefgebied voor beschermde dieren. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezet de veldmuis er een vaste rust- en voortplantingsplaats. Vogels, amfibieën, en vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied.
Als gevolg van het uitvoeren van grondverzet wordt mogelijk een veldmuis gedood en wordt mogelijk een vaste rust- en voortplantingsplaats van de veldmuis beschadigd en vernield. Voor de veldmuis geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden' en het 'beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen'.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor sommige beschermde diersoorten af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties omdat deze functie niet beschermd is voor de dieren die het plangebied benutten als foerageergebied.
Resumerend
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen plannen.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Hamaland Advies heeft in opdracht een archeologisch bureauonderzoek conform de BRL 4002 en een verkennend booronderzoek conform de BRL 4003 uitgevoerd voor het plangebied Denekamp Oost te Denekamp, gemeente Dinkelland. Het betreft de ontwikkeling van woningen ten oosten van Denekamp. De diepte van de geplande verstoringen zijn nog onbekend, maar de werkzaamheden zullen tot in de natuurlijke ondergrond reiken. Het archeologisch onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 9.
Op de verwachtings- en beleidsadvieskaart 1 van de gemeente ligt het plangebied in een gebied met een middelmatige archeologische verwachting. Dat betekent dat bij ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 5.000 m² een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Het door Hamaland Advies uitgevoerde onderzoek bestaat uit een KNA conform bureauonderzoek (protocol BRL SIKB 4002) en een verkennend booronderzoek (protocol BRL SIKB 4003).
Bureauonderzoek
Het bureauonderzoek toont aan dat er binnen het plangebied archeologische vindplaatsen uit alle perioden vanaf het Laat-Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd kunnen voorkomen. Het plangebied ligt in een dekzandvlakte. Dekzandvlakten en -laagten komen met name voor in de lagere delen van de gemeente Dinkelland. Ze worden gekenmerkt door lage grondwatertrappen (III, IV en V) en bodems die kenmerkend zijn voor natte omstandigheden zoals beekeerdgronden en vlakvaaggronden. Op de overgang naar hogere terreinen komen gooreerdgronden voor. Dekzandvlakten en -laagten zijn de nattere en laaggelegen gebieden die in het verleden ongeschikt of minder geschikt waren voor bewoning. De kans op het voorkomen van archeologische resten is in deze gebieden gering. Het merendeel van de bekende archeologische vindplaatsen in de laagten dateert uit de Late Middeleeuwen en/ of Nieuwe tijd. Voor archeologische resten tot de Late Middeleeuwen geldt derhalve een middelmatige verwachting en vanaf de Late Middeleeuwen geldt een lage verwachting i.v.m. de ligging van het plangebied in landschappelijke en agrarische context.
Uit het cartografisch onderzoek blijkt dat het plangebied lang een heideveld is geweest. Dit is in de loop van de 19 e en 20 e eeuw na ontginning veranderd in wei- en bouwland. De agrarische bewerking van het gebied heeft mogelijkerwijs voor een bodemverstoring gezorgd tot een diepte van 50 cm-mv. Onbekend is echter of en tot hoe diep de bodem daadwerkelijk is verstoord. De kans is dus aannemelijk dat er nog intacte archeologische lagen en resten aanwezig zijn binnen het plangebied.
Booronderzoek
In het plangebied is sprake van een tweedeling in de bodemopbouw. In circa de helft van het plangebied (24 boringen) is sprake van een intacte veldpodzol (boring 1,2,3,6, 10, 14 ,15 ,16 ,17 ,18 ,19 ,21 ,31 ,32 ,39 ,43 ,45 ,47 ,49 ,50 ,53 ,54 ,58 en 59). In twee van deze boringen (boring 1 en 6) is boven de B-horizont nog een intacte E-horizont aanwezig bestaande uit lichtgrijs uitgeloogd fijn zand (zie Tabel 3). In vier boringen (boring 5,37,41 en 46) is de oorspronkelijke podzol door grondbewerking vermengd met de top van het dekzand. In alle overige boringen (30 stuks) is sprake van A/C-profielen, waarbij de oorspronkelijke podzolbodem door grondbewerking opgenomen is in de subrecente bouwvoor (zie Tabel 4). De bouwvoor is met uitzondering van boring 55 en 58 nergens dikker dan 40 cm. Van een eerdlaag is formeel pas sprake als de afdekkende laag dikker is dan 50 cm. In boring 7 en 42 is onder de bouwvoor een moerige slootvulling aangetroffen (zie Tabel 5). De basis van het bodemprofiel bestaat uit fijn dekzand met uitzondering van boring 51, 53, 54, 57 en 59 waar matig grof zand met grindjes voorkomen (sneeuwsmeltwaterafzettingen). Zowel het dekzandpakket als de aangetroffen sneeuwsmeltwaterafzettingen behoren tot de Formatie van Boxtel.
Selectieadvies
Vanwege de grootschalige bodemverstoring tot in de natuurlijke ondergrond door de jonge heideontginning en het landbouwkundig gebruik vanaf circa 1935 wordt vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht. De kans dat er in het plangebied nog intacte vindplaatsen aanwezig zijn is nihil. Omdat verspreid over het plangebied nog wel losse vuursteenvondsten aanwezig kunnen zijn, adviseren wij om het plangebied na het verwijderen van de subrecente bouwvoor nog een keer na te laten lopen door amateurarcheologen, om eventuele toevalsvondsten te kunnen documenteren.
Selectiebesluit
Het conceptrapport en het selectieadvies zijn op 21 december 2020 namens gemeente Dinkelland beoordeeld door de Regioarcheoloog. Behoudens enkele opmerkingen die in deze definitieve rapportage zijn verwerkt onderschrijft de Regioarcheoloog de conclusies van Hamaland Advies. Binnen het plangebied geldt een lage archeologische verwachting. Op basis van het uitgevoerde archeologische onderzoek kunnen de voorgenomen activiteiten binnen het plangebied vrijgegeven worden.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de Provincie Overijssel kan worden afgeleid dat het plangebied ligt in het "Dinkelland", maar er zijn geen waardevolle elementen aanwezig zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Verkeer
De nieuwe woonbuurt wordt ontsloten via een aan te leggen ontsluitingsweg die uit komt op de Sombeekweg (50 km/u-weg) en tevens komt er een verbinding via de Gildehauserdijk naar de Sombeekweg.
Om te bepalen of de bestaande infrastructuur is berekend op de eventuele toename van het aantal verkeersbewegingen, kan het toekomstige gebruik worden afgezet tegen het huidige gebruik. De berekening kan gebaseerd worden op "Toekomstbestendig parkeren", brochure 381 CROW. Voor het plangebied is uitgegaan van een 'weinig stedelijk gebied'.
Op dit moment worden de gronden in het plangebied voor agrarische doeleinden gebruikt. Het agrarische gebruik wordt niet aangegeven in de brochure. De nieuwe woningen zullen meer verkeersbewegingen met zich meebrengen dan het huidige gebruik.
Op basis van de brochure is de verkeersgeneratie voor de nieuwe situatie berekend op:
In totaal 320,4 bewegingen.
Het meeste verkeer zal via de nieuwe ontsluitingsweg naar de Sombeekweg rijden en daar zal het zich splitsen richting het centrum of naar de Scandinavië-route. De nieuwe ontsluiting zal worden ingericht op het kunnen afwikkelen van het verkeer. De Sombeekweg is een weg die de extra verkeersbewegingen kan verwerken.
De toename van het aantal verkeersbewegingen voor deze 42 woningen kan op een goede manier en op aanvaardbare wijze via deze weg worden afgewikkeld.
Het aspect 'verkeer' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
Parkeren
De gemeente Dinkelland heeft een haar parkeerbeleid vastgelegd in de Beleidsnotitie "Bouwen en parkeren 2018".
Daaruit volgt een parkeerbehoefte van 83 parkeerplaatsen.
Deze aantallen zijn als volgt opgebouwd:
- 13,8 parkeerplaatsen voor 6 vrijstaande woningen
- 13,2 parkeerplaatsen voor 12 halfvrijstaande woningen
- 48 parkeerplaatsen voor 24 rijwoningen.
Bij de vrijstaande woningen en de twee-onder-één-kapwoningen wordt op eigen terrein ruimte gereserveerd voor 2 parkeerplaatsen op eigen terrein. Dat is voldoende.
In het plangebied is voorzien in zes parkeerkoffers, waarvan drie met 7 parkeerplaatsen en drie parkeerkoffers met 8 parkeerplaatsen. De hoekwoningen van de rijwoningen hebben één parkeerplaats op eigen terrein.
De parkeerkoffers bieden ruimte voor 45 parkeerplaatsen, daarnaast 10 parkeerplaatsen bij de hoekwoningen. Dat maakt een toaal van 55 parkeerplaatsen.
Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Groen
De openbare groengebieden zijn als "Groen" bestemd. Nieuwe gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. De plaatsing van speeltoestellen of kunstwerken is wel mogeliijk. Onder deze bestemming vallen ook voet- en fietspaden, water en parkeervoorzieningen.
Verkeer
De bestemming "Verkeer" is opgenomen voor alle openbare wegen in het dorp. Voor een deel hebben deze wegen een doorgaande functie, in dit plangebied bestaan de wegen uit woonstraten. Ook de bijbehorende groen- en parkeervoorzieningen valllen onder deze bestemming, evenals de bijbehorende bouwwerken.
Wonen
De bestemming "Wonen" is een verzamelbestemming voor alle in het plangebied voorkomende (half)vrijstaande en aaneengeschakelde woningen en de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen.
Rondom de woningen zijn bouwvlakken aangegeven met de aanduiding 'maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden' het aantal wordt vastgelegd. Deze aanduiding wordt alleen gebruikt voor rijenwoningen.
Vrijstaande en halfvrijstaande woningen kunnen in een bouwvlak zonder aanduiding worden gerealiseerd. Bij de twee-onder-één-kapwoningen dient geschakeld te worden met de hoofdbouw en niet met de bijbehorende bouwwerken. In de systematiek van dit bestemmingsplan hebben vrijstaande woningen een bouwvlak van 10 bij 15 meter toegekend gekregen, in deze bouwvlakken is het dus niet mogelijk om een twee-onder-één-kapwoning te realiseren. Ook de toegestane goot- en bouwhoogtes van de woningen zijn op de verbeelding vastgelegd.
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden bebouwingsbepalingen die betrekking hebben op de oppervlakte (maximaal 85 m²), de situering en de hoogte. Voor wat betreft de situering zijn de bebouwingsbepalingen erop gericht - ter bescherming van het straat- en bebouwingsbeeld - bebouwing aan de voorzijde van de woning te voorkomen. In verband met de bescherming van belangen van buren (privacy, lichttoetreding) gelden ook bij het oprichten van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen achter de (voorgevel van) woningen eisen ten aanzien van oppervlakte, hoogte en situering.
Binnen de woonbestemming wordt ruimte geboden voor een aan-huisverbonden-beroep, dan wel (middels een afwijking) kleinschalige bedrijfsmatige activiteit. Het gaat om kleinschalige beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten die in ruimtelijk en functioneel opzicht ondergeschikt zijn aan de woonfunctie en daardoor verantwoord zijn in woongebieden. Hierbij kan gedacht worden aan klassieke ‘vrije’ beroepen (arts, advocaat, notaris) maar ook aan beroepen als makelaar of accountant of bedrijfsmatige activiteiten als een kapper of een schoonheidsspecialist. Om de ruimtelijke en functionele ondergeschiktheid aan de woonfunctie te waarborgen gelden criteria ten aanzien van de aard en omvang van de activiteiten.
De woonbestemming biedt ook ruimte voor mantelzorg bij woningen. Ten eerste in de vorm van inwoning, daarnaast ook, via afwijking, in de vorm van (tijdelijke) bewoning van vrijstaande bijgebouwen. Bestaande bijgebouwen kunnen ook worden vergroot ten behoeve van mantelzorg. Voorwaarde is wel dat de noodzaak van de mantelzorg (op medische gronden) hierbij wordt aangetoond.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeente Dinkelland is eigenaar van de grond waarop het bouwplan van toepassing is. Het verhalen van kosten op anderen is niet nodig, waarmee het kostenverhaal anderszins verzekerd is. De gemeenteraad kan derhalve besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft op 27 juli 2016 een geactualiseerde uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Door de omvang van voorliggend plan valt deze niet onder de categorieën uit de uitzonderingslijst en is vooroverleg wel gewenst. Het plan is daarom in het kader van vooroverleg verzonden aan de provincie Overijssel. De provincie heeft in haar reactie aangegeven dat het plan past in het provinciaal ruimtelijk beleid en dat zij, indien het plan in de huidige vorm in procedure wordt gebracht, vanuit het provinciaal belang geen beletselen zien voor het verdere vervolg van de procedure.
Waterschap Vechtstromen
In het kader van de planvorming is het proces van de watertoets doorlopen en zijn er afspraken gemaakt met het Waterschap Vechtstromen. Op basis van het watertoetsoverleg is bij het ontwerp van het afval- en hemelwatersysteem uitgegaan van de uitgangspunten zoals deze zijn opgenomen in het waterhuishoudingsplan. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 12 augustus 2022 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn 3 zienswijzen binnengekomen.
In Bijlage 10 is de reactienota zienswijzen opgenomen waarin de zienswijzen van een reactie zijn voorzien en kenbaar is gemaakt of deze zienswijzen tot planwijzigingen hebben geleid. De ingekomen zienswijzen hebben niet geleid tot wijziging van het bestemmingsplan. Wel zijn ambtshalve een aantal wijzigingen in de planregels doorgevoerd.