In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in:
- gebiedsbescherming;
- soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. Sinds 1 oktober 2005 zijn hierin ook de bepalingen vanuit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, aangevuld met de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten verwerkt. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
- natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
- beschermde Natuurmonumenten;
- wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is er de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) die in het kader van de gebiedsbescherming van belang is. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'.
Het dichtstbijgelegen Natura 2000-gebied is Bergvennen & Brecklenkampse Veld, gelegen op circa 3 kilometer afstand van het plangebied. Het dichtstbijgelegen beschermde Natuurmonument ligt op meer dan 10 kilometer afstand. De (ter plaatse nog te realiseren) EHS ligt op 1.500 meter afstand. Gezien deze afstanden en de kleinschaligheid van het plan is de gebiedsbescherming hier niet relevant.
Soortenbescherming
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Voor de soortenbescherming geldt dat deze voor elk plangebied geldt. In elk gebied kunnen bijzondere soorten voorkomen en / of elk plangebied kan geschikt zijn voor deze soorten. Voor iedereen in Nederland geldt altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.
In het kader van de soortenbescherming dient in dit bestemmingsplan beoordeeld te worden wat via het ruimtelijke project wordt toegelaten in aanvulling op wat al in ruimtelijk opzicht mogelijk is. Circa 300 m2 aan bijgebouwen wordt gesloopt. Er zal circa 650 vierkante meter nieuwbouw plaatsvinden (144 m2 stalling/berging/toilet, 105 m2 nieuwbouw De Zoeke, 200 m2 paardenstal+garage, 100 m2 verlenging bestaande bouw van de nieuwe groepsaccommodatie en 100 m2 zwembaden en sauna). De sloop is reeds planologisch toegestaan en de beoogde nieuwbouw op het perceel dat tot het tot stand komen van dit bestemmingsplan bij restaurant De Zoeke hoort eveneens (terugbouwen gesloopte aantal vierkante meters + 25% van totale bebouwing). Op het terrein van Landgoed Nieuwhuis is de bouw van de stallingberging/toilet en het zwembad+sauna reeds planologisch toegestaan (terugbouwen gesloopte aantal vierkante meters + 15% van totale bebouwing). De extra vierkante meters behorend bij de paardenstal+garage en de verlenging van de nieuwe groepsaccommodatie worden met dit nieuwe bestemmingsplan mogelijk gemaakt.
Gezien het beperkte aantal vierkante meters nieuwbouw dat door dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt ten opzichte van wat voorheen planologisch is toegestaan en gezien het feit dat deze bebouwing op het bestaande erf worden gerealiseerd, kan er vanuit worden gegaan dat ter plaatse geen soorten aanwezig zijn die in hun voortbestaan worden bedreigd.
Voor alle initiatieven geldt overigens dat het bepaalde in artikel 2 van de Flora en Faunawet in acht dient te worden genomen. Hierin is bepaald dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.
Deze zorg houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voorzover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voorzover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.