direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Rossumerstraat 2 en 2A Agelo
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1774.BUIBPROSSTR2EN2A-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Rossumerstraat 2 in Agelo, gemeente Dinkelland, bevindt zich een perceel met deels een detailhandelsbestemming ten behoeve van de aanwezige winkel (antiek en historische (bouw)materialen) en deels een woonbestemming. Daarnaast vinden op het perceel aan de detailhandel ondergeschikte bedrijfsactiviteiten in de vorm van het verwerken en bewerken van steen, hout en soorgelijke natuurlijke materialen en de opslag van materiaal plaats. Op het perceel is een hoofdgebouw met daarin een bedrijfswoning, winkelgedeelte en een reguliere woning aanwezig. Daarnaast zijn bedrijfsgebouwen en bijgebouwen bij de reguliere woning aanwezig. Het bestaande hoofdgebouw is als cultuurhistorisch waardevol aangemerkt. Het hoofdgebouw is halverwege 2022 planologische gesplitst in een bedrijfswoning en een reguliere woning. Daarnaast wordt een deel van het hoofdgebouw gebruikt ten behoeve van de detailhandelsactiviteiten.

Initiatiefnemer is voornemens de afgesplitste bedrijfswoning en het deel van het gebouw waar detailhandelsactiviteiten plaatsvinden te splitsen. In de bedrijfswoning wordt daarbij een reguliere woning gerealiseerd. Het deel van de bedrijfswoning dat nu in gebruik is ten behoeve van de detailhandelsactiviteiten zal in gebruik genomen worden als bedrijfswoning.

De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan waardoor een bestemmingsplanherziening is vereist. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Hierbij zal worden aangetoond dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging van het plangebied

De locatie ligt aan de Rossumerstraat 2 in Agelo, ten zuidwesten van de kern Ootmarsum. De locatie is kadastraal bekend als gemeente Denekamp, sectie Q, nummers 884 en 885. In afbeelding 1.1 is de ligging van de locatie ten opzichte van Ootmarsum en de directe omgeving weergegeven. Het plangebied is indicatief met rode lijn aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPROSSTR2EN2A-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied ten opzichte van Ootmarsum en de directe omgeving (Bron: ArcGIS)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied, Rossumerstraat 2 en 2A Agelo" bestaat uit de volgende stukken

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1774.BUIBPROSSTR2EN2A-VG01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen)


Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan, maar maakt geen onderdeel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van "Bestemmingsplan Rossumerstraat 2, Agelo" dat is vastgesteld door de gemeenteraad van Dinkelland op 31 mei 2022. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van "Bestemmingsplan Buitengebied 2010" weergegeven. Het plangebied is indicatief met de rode lijn aangegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPROSSTR2EN2A-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding "Bestemmingsplan Rossumerstraat 2, Agelo" (Bron: Ruimtelijke plannen)  


Het plangebied heeft de bestemmingen 'Detailhandel', 'Wonen' en 'Groen'. Binnen de woonbestemming is ter plaatse van de bestaande woning een bouwvlak opgenomen. Ter plaatse van de zuidgevel van de woning is de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' opgenomen. Binnen de detailhandelsbestemming is aan de zuidzijde de functieaanduiding 'opslag' opgenomen. Aan de westzijde zijn twee vlakken met respectievelijk de functieaanduiding 'specifieke vorm van detailhandel- 1' en 'specifieke vorm van detailhandel - 2' opgenomen.

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van detailhandelsbedrijven, met daaraan ondergeschikte bedrijfsactiviteiten, waaronder in ieder geval wordt begrepen het opslaan en bewerken van goederen van steen, hout en soortgelijke natuurlijke materialen voor de verkoop ter plaatse met dien verstande dat:
    • 1. het beitelen van stenen uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - 1';
    • 2. het slijpen van stenen uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - 2';
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'opslag' opslag is toegestaan
  • b. bedrijfswoningen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit

Een bedrijfswoning is uitsluitend op de bestaande plaats toegestaan.

Onder detailhandel wordt verstaan: 'het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit'.

In totaal mag er op het perceel 675 m2 aan bedrijfsgebouwen worden gebouwd.

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor woonhuizen, aan- en uitbouwen en overkappingen met de daarbij behorende tuinen, erven, terreinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Het regulier bewonen van de bedrijfswoning en het realiseren van een bedrijfswoning is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de benodigde juridisch-planologische kaders om voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Daarnaast wordt aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming met 'een goede ruimtelijke ordening' is.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in Hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie in en rondom het plangebied en de gewenste ontwikkeling. Hoofdstuk 3 behandelt het relevante beleid. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 4 ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 gaat in op bestemmingsplansystematiek en licht de bestemmingen toe. In Hoofdstuk 6wordt de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan toegelicht, gevolgd door de maatschappelijke uitvoerbaarheid in Hoofdstuk 7.

Hoofdstuk 2 Huidige en gewenste situatie

2.1 Huidige situatie plangebied

Het plangebied ligt aan de Rossumerstraat 2 (N736), direct aansluitend aan de kern Ootmarsum. De ruimtelijk- functionele structuur van de omgeving bestaat voornamelijk uit agrarische gronden, bos- en natuurgronden, (agrarische) bedrijfspercelen en (verspreid liggende) woonerven.

Ten noorden en westen van het plangebied bevinden zich agrarische cultuurgronden. Daarnaast bevindt er zich een agrarisch bedrijf (Kleinesweg 2) en een opslagplaats ten zuiden van het plangebied. Het perceel wordt aan de oostzijde begrensd door de Rossumerstraat.

Het erf bestaat uit een bedrijfswoning, een reguliere woning en een winkelgedeelte (circa 120 m2) in het hoofdgebouw. Daarnaast zijn er twee bedrijfsgebouwen, bijgebouwen, erfverharding en tuin bij de woningen aanwezig. De bedrijfswoning betreft een authentieke Twentse boerderij die als cultuurhistorisch waardevol kan worden aangemerkt. De bedrijfsvoering van het ter plaatse aanwezige detailhandelsbedrijf bestaat uit de handel in authentieke, historische materialen voor de bouw, tuin en interieur, zoals gebinten, stenen en meubilair. Daarnaast worden ter plaatse ondergeschikte bedrijfsactiviteiten uitgevoerd in de vorm van het bewerken van hout, steen en soortgelijke producten ten behoeve van de detailhandelsactiviteiten.

In afbeeldingen 2.1 en 2.2 is de huidige situatie weergegeven middels een luchtfoto en twee straatbeelden. Het plangebied is indicatief met rode lijn aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPROSSTR2EN2A-VG01_0003.png"  
Afbeelding 2.1 Huidige situatie (Bron luchtfoto: Provincie Overijssel)  
afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPROSSTR2EN2A-VG01_0004.png"  
Afbeelding 2.2 Straatbeelden van de huidige situatie (Bron: Google Streetview)  

2.2 Gewenste ontwikkeling

Initiatiefnemer is voornemens de bestaande bedrijfswoning als reguliere woning in gebruik te nemen. Daarnaast is het voornemen om het winkelgedeelte (120 m2) in gebruik te nemen als bedrijfswoning. De bestaande reguliere woning blijft hierbij behouden, net als de overige detailhandelsactiviteiten en -bebouwing.

In afbeelding 2.3 is weergegeven welke deel van het hoofdgebouw als bedrijfswoning behouden blijft en welke woning omgezet wordt naar reguliere woning. Daarnaast is weergegeven welke (delen van) gebouwen als bedrijfsgebouwen in gebruik blijven en welke gebouwen als bijgebouw bij de reguliere woning gaan dienen. In totaal blijft er circa 300 m2 aan bedrijfsbebouwing bij de detailhandelsfunctie behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPROSSTR2EN2A-VG01_0005.png"  
Afbeelding 2.3 Luchtfoto gewenste situatie (Bron: Provincie Overijssel)  

2.3 Verkeer- en parkeren

Voorliggend bestemmingsplan voorziet per saldo in het toevoegen van één woning op het erf aan de Rossumerstraat 2 in Agelo. In totaal zal het erf bestaan uit twee reguliere woningen, een bedrijfswoning en een detailhandelsbedrijf. In afbeelding 2.3 is te zien dat gehele perceel ruim voldoende omvang heeft om op eigen terrein in voldoende parkeermogelijkheden te voorzien. De bestaande in- en uitrit op de Rossumerstraat blijft behouden.

De voorgenomen ontwikkeling zorgt niet voor een onevenredige toename in het aantal verkeersbewegingen, aangezien de detailhandelsfunctie wordt verkleind ten behoeve van de te realiseren woning. Een woning kent een lagere verkeersaantrekkende werking dan een detailhandelsfunctie.

Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'verkeer en parkeren' geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
    Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
3.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten komst gaat van die van toekomstige generaties.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.1.2.1 Algemeen

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, voorloper NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

3.1.3 Toetsing aan het rijksbeleid

De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze ladder van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Het begrip stedelijke ontwikkeling: (ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) is niet gewijzigd. Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Op het realiseren van woningen is onder andere de uitspraak ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921, r.o. 4.3. van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien vanuit planologisch oogpunt sprake is van de toevoeging van één woning. Daarnaast zorgt voorliggende ontwikkeling niet voor een toename van het oppervlakte aan detailhandelsbestemming of voor een toename van bouwmogelijkheden. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of - generieke beleidskeuzes
  • 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Hoe - gebiedskenmerken


Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In afbeelding 3.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPROSSTR2EN2A-VG01_0006.png"  
Afbeelding 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
3.2.3.1 Generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties - en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten - te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

3.2.3.2 Ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de - voor dat ontwikkelingsperspectief - geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

3.2.3.3 Gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

3.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.4.1 Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of - generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) en artikel 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene omgeving) zijn niet van toepassing aangezien geen sprake is van fysieke ingrepen. De ruimtelijke kwaliteit is niet in het geding met het toestaan van de gewenste ontwikkeling.

Hierna wordt nader op de van toepassing zijnde artikelen ingegaan.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3

Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in een extra ruimtebeslag in de Groene omgeving. Er worden geen fysieke ingrepen gepleegd. Het ruimtegebruik is niet in het geding met het toestaan van de gewenste ontwikkeling. Samenvattend wordt geconcludeerd dat het plan voldoet aan de artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening.

Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen (lid 1)

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 (lid 1) van de Omgevingsverordening Overijssel

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het planologisch toevoegen van één woning voor lokale behoefte. De woning voldoet aan de kwalitatieve behoefte in de markt. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 3.3.2, waar in wordt gegaan op de gemeentelijke woonvisie. De gewenste ontwikkeling is dan ook in overeenstemming met artikel 2.2.2 (lid 1) van de Omgevingsverordening Overijssel.

3.2.4.2 Ontwikkelingsperspectieven

In dit geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de Groene Omgeving van belang. In de Groene Omgeving gaat het vooral om: behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden én het opwekken van hernieuwbare energie. In de Groene Omgeving onderscheidt de provincie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven:

  • de zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW);
  • agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap;
  • wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap.

Het plangebied behoort nagenoeg volledig tot het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken buiten de stedelijke netwerken'. Ter plaatse van de gronden die in het huidige bestemmingsplan met de aanduiding 'opslag' zijn aangeduid geldt het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. Omdat ter plaatse geen planologische aanpassingen plaatsvinden, wordt niet nader ingegaan op dit ontwikkelingsperspectief. In afbeelding 3.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPROSSTR2EN2A-VG01_0007.png"  
Afbeelding 3.2 Uitsnede Ontwikkelperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

“Wonen en werken buiten stedelijke netwerken”

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Toetsing van het initiatief aan de “Ontwikkelingsperspectieven”

Het toevoegen van een woning in bestaande bebouwing is passend binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken buiten stedelijke netwerken', aangezien er binnen dit ontwikkelingsperspectief ruimte is voor een mix aan functies waaronder wonen en lokaal gewortelde bedrijvigheid. De extra woning voorziet in lokale behoefte. Van een belemmering voor omliggende functies is geen sprake. Verwezen wordt naar hoofdstuk 4 waar in wordt gegaan op diverse omgevings- en milieuaspecten. Het initiatief is dan ook in overeenstemming met het ontwikkelingsperspectief.

3.2.4.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke Laag' en 'Laag van de beleving' kunnen buiten beschouwing blijven aangezien voor het plangebied geen specifieke eigenschappen gelden vanuit deze lagen.

1. De 'Natuurlijke laag'

De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. En ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstype 'Stuwwallen'. In afbeelding 3.3 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPROSSTR2EN2A-VG01_0008.png"  
Afbeelding 3.3 Uitsnede Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)  

“Stuwwallen”

De Stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nog steeds goed zichtbaar. Op een aantal plekken zijn de ruggen al van verre zichtbaar, bovenop staand bieden ze spectaculaire zichten over de provincie. De stuwwallen hebben als de regionale inzijggebieden een belangrijke functie in het watersysteem. Het zijn de 'ingangen' van regionale en lokale stelsels van grondwaterstromen. Lagen met diverse bodemsamenstelling zijn scheef gesteld, waardoor er voedselrijker en armere, waterdoorlatende en ondoorlatende lagen direct naast elkaar kunnen liggen. Zo bestaan de Twentse stuwwallen voor een groot deel uit tertiaire (zee)klei en keileem. Hierdoor zijn ze overwegend nat en komen er talrijke brongebieden voor.

De norm voor het gebiedskenmerk is gericht op de instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf. Indien mogelijk draagt de ontwikkeling bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen, de overgang tussen stuwwal en omgeving en het versterken en beter zichtbaar maken van de 'natte voet' van de stuwwal (kwelzone, brongebied).

Toetsing van het initiatief aan het de "Natuurlijke laag"

De gewenste ontwikkeling gaat niet gepaard met fysieke ingrepen en heeft daardoor geen negatieve gevolgen voor de aanwezige natuurlijke waarden. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gestelde in de 'Natuurlijke laag'.

2. De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'

In de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan. Het plangebied ligt in het gebiedstype 'Essenlandschap'. In afbeelding 3.4 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPROSSTR2EN2A-VG01_0009.png"  
Afbeelding 3.4 Uitsnede Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)  

'Essenlandschap'

Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, – voormalige – heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven). Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”

Voorliggend bestemmingsplan maakt geen fysieke ingrepen mogelijk. De landschappelijke waarden, behorende bij het essenlandschap zijn dan ook niet in het geding. De ontwikkeling is in overeenstemming met het gestelde in de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”.

3.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 MijnOmgevingsvisie Dinkelland
3.3.1.1 Algemeen

De gemeente Dinkelland beschikt over een omgevingsvisie. MijnOmgevingsvisie Dinkelland gaat over de toekomst van de leefomgeving; de visie van samenleving én gemeente. Hierin bouwt men verder op de basis die al in proces van MijnDorp gelegd is. De visie gaat namelijk over leefbaarheid van de kernen én over het buitengebied , gezondheid, veiligheid en duurzaamheid. De visie geeft aan hoe de gemeente, samenleving en gemeenteraad, willen sturen; wat men wil behouden, versterken en ontwikkelen. Door inbreng van de samenleving is MijnOmgevingsvisie van ons allemaal!

MijnOmgevingsvisie gaat in op:

  • de uitdagingen die op de gemeente afkomen (het verhaal achter de speerpunten);
  • hoe men daarop kan inspelen (speerpunten);
  • hoe plannen die bewoners of ondernemers inbrengen worden afgewogen (stappenplan);
  • welke waarden daarbij belangrijk zijn (waardenkaart).

Mijn Omgevingsvisie gaat uit van vier kernprincipes. Kernprincipes zijn manieren van werken; werkwijzen die altijd gelden. Als keuzes worden gemaakt, als plannen worden gemaakt en gewoon als we wonen, leven, ondernemen of verblijven past men de kernprincipes toe. De vier kernprincipes zijn:

  • We doen het samen;
  • We geven het goed voorbeeld;
  • We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.
  • We wentelen niet af op volgende generaties.
3.3.1.2 Speerpunten

In de omgevingsvisie zijn speerpunten opgenomen op verschillende thema's. In voorliggend geval zijn gezien de ontwikkeling met name de thema's 'Aantrekkelijk wonen' en 'Ruimte voor ondernemen' van belang.

Aantrekkelijk wonen

De gemeente wil dat het aantal en de soort woningen in een kern passen bij de vraag. Inwoners moeten voor hun woning zoveel mogelijk in hun eigen gemeente terecht kunnen. Ook is het belangrijk dat woningen voor elke doelgroep bereikbaar en toegankelijk zijn.

Vanuit de gemeente bestaat de wens om binnen de grenzen van een kern te bouwen. In de meeste gevallen gaat het om plekken die verbeterd moeten worden of plekken waarvan de bestaande functie vervalt. Denk hierbij aan het verdwijnen van een bedrijf, het sluiten van een kerk of het slopen van oude woningen. Als er binnen de kern geen plekken zijn om te bouwen, kijkt de gemeente naar bouwmogelijkheden aan de rand van een kern. Kernen zijn verschillend in de behoefte aan woningen. Daarom gaat de gemeente samen met kernen in gesprek om te kijken wat bij elk dorp past.

Er is verschil in hoeveel en welk soort woningen nu nodig en gewenst zijn en wat de vraag over 15 jaar is. Huidige knelpunten zijn bijvoorbeeld betaalbare woningen voor starters en woningen voor ouderen. In de gemeentelijke woonvisie kijkt de gemeente op basis van onderzoek en gesprekken met alle betrokkenen vooruit op de vraag naar woningen. De gemeente probeert erop te sturen dat het aanbod van woningen daarop aansluit. Hierbij wordt de behoeften op de lange termijn en de bestaande voorraad in het oog gehouden.

Toekomstgerichte agrarische sector

Het is belangrijk dat in het buitengebied gezonde en toekomstbestendige agrarische bedrijven blijven. De huidige landbouw loopt tegen grenzen aan. Zo is de kwaliteit van het landschap en de natuur afgenomen. Ook is verdroging een steeds groter probleem. De kwaliteit van de bodem gaat achteruit. Broeikasgassen zorgen voor opwarming van de aarde. Dit alles wordt door onderzoekers aangegeven. Samen met inwoners en ondernemers is de gemeente verantwoordelijk voor een overgang naar meer duurzame vormen van landbouw. Hierover wordt kennis uitgewisseld en worden nieuwe vormen van samenwerking gestimuleerd.

De gemeente zet de komende jaren in op gebiedsprocessen waarbij een economisch gezonde bedrijfsvoering uitgangspunt is. Dit kan door de landbouw te verbinden met andere functies en opgaven. De veranderingen in de landbouw, de energietransitie, klimaatopgaven, en de stikstof- en natuuropgaven wordt hierbij in samenhang bekeken. De gemeente geeft ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en innovaties. Het doel is slim combineren met oog voor balans tussen economische voordelen, de leefbaarheid, voorkomen van leegstand en de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied.

In de toekomst ontwikkelen zich nieuwe bedrijfstypen met nieuwe bedrijfstakken. Dit zijn bedrijven die vanouds door hun aard in het buitengebied passen. Maar die ook passen bij de huidige (nieuwere) opgaven die in het buitengebied spelen. Voorbeelden van deze opgaven zijn opslag van CO2, waterberging of onderhoud van landschap en/of natuur. Maar het gaat ook over een boerderijwinkel of een agrariër met een toeristische tak. Dergelijke ontwikkelingen worden gestimuleerd en er wordt een wenkend perspectief geboden.

3.3.1.3 Toetsing van het voornemen aan MijnOmgevingsvisie Dinkelland

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats binnen bestaande bebouwing en past binnen de functionele structuur van de omgeving. Het toevoegen van de woning in de aanwezige karakteristieke bedrijfswoning zorgt voor een duurzame vervolgfunctie van het cultuurhistorisch waardevolle gebouw en heeft het geen negatieve gevolgen voor de in de omgeving aanwezige ruimtelijke kwaliteit. Het voornemen is dan ook in overeenstemming met MijnOmgevingsvisie Dinkelland.

3.3.2 Woonvisie Dinkelland 2021+
3.3.2.1 Algemeen

Op 5 juli 2021 heeft de gemeenteraad van Dinkelland de Woonvisie 2021+ vastgesteld. De woonvisie vormt de basis voor strategische afwegingen die de gemeente maakt op het gebied van wonen.

3.3.2.2 Meer woningen

De komende jaren gaat de gemeente voldoende woningen bouwen om te voorzien in de verwachte vraag. Om dat te bewerkstelligen is het ten eerste zaak om goed inzicht te hebben in die verwachte woningvraag. De afgelopen vijf jaar is het aantal huishoudens in Dinkelland gegroeid met ongeveer +470.

Voor de komende jaren gaat de gemeente uit van een woningbehoefte tussen de +225 en +800 woningen voor de periode 2021-2030. Voor deze woonvisie gaat de gemeente uit van de middeling van deze bandbreedte. Dit betekent dat uitgegaan wordt van een woningbehoefte van 515 woningen voor de periode 2020-2030. Daarbij zal het grootste deel van de vraag gericht zijn op het bedienen van de lokale behoefte, maar houdt de gemeente ook rekening met de instroom van zestigers. Gezien de huidige druk op de markt wil de gemeente deze woningbouwopgave zoveel mogelijk de komende vijf jaar realiseren.

De gemeente wil een ruimere plancapaciteit aan houden dan enkel koersen op de verwachte woningbehoefte. De ervaring leert dat een deel van de plannen vertraging oploopt of helemaal niet doorgaat. Willen we tijdig kunnen inspelen op de behoefte dan is een programma van 130% reëel; zo'n 665 woningen (ervan uitgaande dat 30% van de plannen niet of vertraagd wordt gerealiseerd).

3.3.2.3 Kwaliteitsslag

In overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking wil de gemeente de nieuwbouwopgave zoveel mogelijk binnen de bebouwde kom op inbreidingslocaties realiseren. Bouwen op dergelijke plekken zorgt voor meer levendigheid, meer ruimtelijke kwaliteit en meer draagvlak voor voorzieningen.

De huidige woningvoorraad bestaat voor een groot deel uit ruime, grondgebonden koopwoningen. Voor de meeste inwoners van Dinkelland is dit ook het ideaalbeeld. Ook starters op de woningmarkt hebben een voorkeur om direct te starten in een ruime grondgebonden koopwoning. Voor een deel van de starters is dit ook haalbaar. Voor alleenstaande starters en starters met een beperkt inkomen zijn de mogelijkheden voor een koopwoning beperkt. Zij kunnen wellicht in aanmerking komen voor een sociale huurwoning, maar veel starters blijven doorzoeken naar een koopwoning. De koopcultuur is diepgeworteld in de gemeente. Toch is het van belang om starters met beperkte mogelijkheden te wijzen op de mogelijkheden binnen de sociale huur.

De gemeente voegt de komende jaren meer goedkope koopwoningen toe voor starters met een kleine portemonnee. Bovenal geldt dat er niet één uniforme woonwens van starters is. Daarom zet de gemeente primair in op het bouwen van meer betaalbare woningen voor starters met beperkte mogelijkheden, maar daarnaast zet de gemeente voor een deel ook in op de bouw van middeldure koopwoningen.

Een tweede belangrijke doelgroep zijn de senioren op de woningmarkt. Het aantal huishoudens van 65 jaar en ouder neemt de komende jaren verder toe. Op dit moment vormt de groep 1+2 persoonshuishoudens van 65 jaar en ouder 31% van het totaal aantal huishoudens in Dinkelland. In 2030 is dat gestegen naar 37%.

Het voordeel van nieuwbouw voor senioren is dat er ook meer doorstroming op de woningmarkt komt. Als senioren gaan verhuizen, komen er meer bestaande ruime woningen op de markt die geschikt zijn voor gezinnen, waardoor er uiteindelijk ook weer meer woningen voor jonge doorstromers en starters beschikbaar komen. Daarom heeft de gemeente als ambitie om een groot deel van de nieuwbouw de komende jaren levensloopbestendig te realiseren.

De grootste groep huishoudens wordt in de gemeente gevormd door gezinnen met kinderen. De verwachting is dat deze groep in omvang iets zal afnemen de komende jaren. Toch zijn er enkele redenen waarom de gemeente op beperkte schaal ruimte blijft bieden voor de bouw van (middel)dure grondgebonden koopwoningen.

Ten eerste zullen de bestaande grondgebonden koopwoningen niet van vandaag op morgen allemaal beschikbaar komen. De gemeente wil de eerstkomende jaren ruimte blijven bieden aan gezinnen die hier willen (blijven) wonen. Enige mate van nieuwbouw is noodzakelijk. Daarnaast is de gemeente voorstander van gevarieerde nieuwbouwlocaties, met een mix van woningtypen en prijsklassen.

3.3.2.4 Toetsing van het voornemen aan de Woonvisie Dinkelland 2021+

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van één woning binnen bestaande bebouwing in het buitengebied. In paragraaf 3.2.4.1 wordt geconcludeerd dat het initiatief voldoet aan de principes voor zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. De te realsieren woning betreft een woning in de huursector tot maximaal de liberalisatiegrens. Er is al een beoogde bewoner van de woning op het oog. Er is daarmee sprake van behoefte. Daarnaast past het initiatief binnen de gemeentelijke woningbouwbehoefte. Het initiatief is dan ook in overeenstemming met de Woonvisie Dinkelland 2021+.

3.3.3 Bestemmingsplan Buitengebied 2010
3.3.3.1 Algemeen

Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010", maar in dat bestemmingsplan zijn regels opgenomen voor het splitsen van bestaande karakteristieke boerderijen. Van deze systematiek wordt in dit geval gebruik gemaakt, omdat de bestaande boerderij karakteristieke waarde heeft en het een goed afwegingskader biedt voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van dergelijke woningsplitsingen. In bestemmingsplan "Buitengebied 2010" is een afwijkingsbevoegdheid in de woonbestemming (lid 36.5 onder b) opgenomen voor het splitsen van een woning in twee wooneenheden.

3.3.3.2 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 36.4 onder e (in dit lid wordt het gebruik van een hoofdgebouw voor meer dan één woning als strijdig aangemerkt) en toestaan dat in een hoofdgebouw meer dan één woning mag worden gebouwd, mits:

  • 1. het aantal woningen ten hoogste twee zal bedragen, in geval de inhoud van het hoofdgebouw ten minste 1.000 m3 bedraagt;
  • 2. het aantal woningen ten hoogste drie zal bedragen, in geval de inhoud van het hoofdgebouw ten minste 1.500 m3 bedraagt;
  • 3. de bestaande bouwmassa van het hoofdgebouw niet wordt vergroot;
  • 4. er geen sprake is van onevenredige schade voor aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.3.3 Toetsing van het initiatief aan de afwijkingsbevoegdheid
  • 1. De inhoud van het hoofdgebouw is meer dan 1.000 m3, waardoor het aantal woningen twee kan bedragen ;
  • 2. Niet van toepassing;
  • 3. Er worden geen fysieke ingrepen gepleegd. De bouwmassa blijft gelijk;
  • 4. In de paragrafen 4.5 en 4.6 wordt aangetoond dat omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • 5. Uit Hoofdstuk 4 volgt dat er geen sprake is van een onevenredige afbreuk van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat aan de voorwaarden uit de afwijkingsbevoegdheid wordt voldaan.

3.3.4 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling goed past binnen de gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en water.

4.1 Geluid

4.1.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.1.2 Situatie plangebied
4.1.2.1 Wegverkeerslawaai

Het plan voorziet in het toevoegen van een woning ter plaatse van het deel van het hoofdgebouw dat in de huidige situatie in gebruik is ten behoeve van detailhandel. Er is daarmee sprake van het toevoegen van een woning. Er is dan ook een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Deze is als Bijlage 1 bijgevoegd. Hierna wordt op de onderzoeksresultaten ingegaan.

Onderzoeksresultaten

De geluidbelasting ten gevolge van de Rossumerstraat bedraagt, inclusief reductie, hoogstens 50 dB. Met deze waarde wordt niet voldaan aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder van 48 dB. Wel wordt voldaan aan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB uit de Wet geluidhinder en aan de maximale ontheffingswaarde van 57 dB uit het gemeentelijk geluidbeleid.

De geluidbelasting ten gevolge van de Berend Vinckenstraat bedraagt, inclusief reductie, hoogstens 41 dB. Met deze waarde wordt voldaan aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder en de ambitiewaarde uit het gemeentelijk beleid van 48 dB.

De bron- en overdrachtsmaatregelen die getroffen kunnen worden om aan de voorkeurswaarde te voldoen ontmoeten bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard. Gevelmaatregelen zijn het meest doelmatig en met een gevelwering van minstens 21 dB wordt het binnenniveau van 33 dB gewaarborgd.

Met het plaatsen van de buitenruimtes aan de geluidsluwe zijde en het aanleveren van een bouwakoestisch onderzoek ten tijde van de vergunningverlening wordt voldaan aan de gemeentelijke criteria. Er kan dan ook een hogere waarde van worden verleend voor de woning van 50 dB met betrekking tot de geluidbelasting afkomstig van de Rossumerstraat.

Er is daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woning aangaande het aspect wegverkeerslawaai.

4.1.2.2 Industrielawaai

In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Het aspect industrielawaai is niet van toepassing. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de woningen wordt verwezen naar paragraaf 4.5 (milieuzonering).

4.1.2.3 Railverkeerslawaai

Railverkeerslawaai wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten omdat de dichtstbijzijnde spoorlijn op zeer ruime afstand van het plangebied ligt.

4.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, is een historisch bodemonderzoek verricht conform de richtlijnen NEN 5725. Het onderzoek is als Bijlage 2 bijgevoegd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten en conclusies ingegaan.

4.2.2 Situatie plangebied

In het kader van eventuele ruimtelijke ontwikkelingen of bestemmingswijziging (gevoeliger
gebruik) op de locatie kan een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk worden geacht.
Op basis van onderhavig onderzoek kan het erf als verdacht worden beschouwd in het kader van
de NEN5740 en NEN5707 (asbest in bodem). Bij het enkel wijzigen van de bestemming ter plaatse
van de bestaande winkel, kan dit deel van de locatie als onverdacht worden beschouwd.

4.2.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling. Het bestemmingsplan voorziet namelijk in de functiewijziging van de bestaande winkel naar een bedrijfswoning. Er vinden geen bouwwerkzaamheden plaats.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder andere grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
4.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.3.2 Situatie plangebied

Voorliggend plan voorziet in het planologisch toevoegen van één woning en het wegbestemmen van een deel van de detailhandelsbestemming. In paragraaf 4.3.1.1 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Tevens wordt opgemerkt dat de af te splitsen woning niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen en moet worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.


Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).


Voor buisleidingen geldt het Besluit buisleidingen externe veiligheid (Bevb) die op 1 januari 2011 in werking is getreden.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.4.2 Situatie plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPROSSTR2EN2A-VG01_0010.png"  
Afbeelding 4.1 Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart)  

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
4.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

4.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een 'gemengd gebied'. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype "rustige woonwijk".

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPROSSTR2EN2A-VG01_0011.png"  
4.5.3 Situatie plangebied
4.5.3.1 Algemeen

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
4.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

In dit geval wordt de bedrijfswoning als reguliere woning in gebruik genomen. Daarnaast wordt het deel van het hoofdgebouw dat nu in gebruik is ten behoeve van detailhandel in gebruik genomen als bedrijfswoning. De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving.

4.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Nabij het plangebied bevinden zich een aantal (agrarische) bedrijven. Daarnaast blijft de bestaande detailhandelsbestemming in het plangebied grotendeels behouden.

Het voornemen voorziet in het in gebruik nemen van de bestaande bedrijfswoning als reguliere woning en het toevoegen van een bedrijfswoning. De bedrijfswoning komt op kortere afstand van het agrarische bedrijf aan de Kleinesweg 2 te liggen. Dit betreft een grondgebonden veehouderij waarvoor in het kader van milieuzonering een grootste richtafstand van 30 meter geldt voor het aspect geluid. Het aspect geur wordt in paragraaf 4.6 nader beschouwd.

Om in kaart te brengen wat de gevolgen van het gebruik van de bestaande bedrijfswoning als reguliere woning zijn, is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd door Buijvoets Bouw- en geluidsadvisering. Het bijbehorende onderzoek is als Bijlage 3 bijgevoegd. In 2019 is ook al een akoestisch onderzoek voor de locatie uitgevoerd. Deze is als Bijlage 4 bijgevoegd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.

Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT 

Representatieve bedrijfssituatie (RBS)

De ambitiewaarde in de RBS wordt op de oostgevel met 1 dBA overschreden met als oorzaak het
gebruik van de shovel. De shovel heeft een gangbare geluidssterkte. Een stillere shovel is niet realistisch. Het terrein wordt al gedeeltelijk afgeschermd door een grote schuur. Extra afscherming door middel van een hoog scherm tussen de schuur en de woning is landschappelijk gezien niet gewenst en reëel.

De oostgevel ligt op slechts 29 meter uit de as van de drukke N736 met een etmaalintensiteit van circa 6.000 motorvoertuigen op werkdagen waardoor in dat punt een hoge geluidbelasting LAeq heerst van ca 56 dBA in de dagperiode. Het referentieniveau van het omgevingsgeluid LA95 is gedefinieerd als LAeq -10 dBA en bedraagt ca 46 dBA op de oostgevel. De geluidbelasting LAr,LT op de oostgevel is ongeveer gelijk aan het niveau LA95 waarmee sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

De norm uit het Activiteiten Besluit wordt bij de extra woning niet overschreden

Incidentele bedrijfssituatie (IBS)

De ambitiewaarde in de IBS (doorslijpen zandsteen) wordt in punt 3 overschreden met als oorzaak de shovel en het doorslijpen. Het doorslijpen veroorzaakt zelfs bij de ten zuiden gelegen woning op 145 m nog te veel geluid. Bron- en schermmaatregelen zijn niet haalbaar tenzij het in een afgesloten ruimte gebeurd. Het doorslijpen is als incidentele activiteit met een ontheffing vergund. De norm uit het Activiteiten Besluit worden bij de extra woning niet overschreden.

Maximale geluidniveaus LAmax

De norm wordt in de nachtperiode in het oostelijke dakvlak overschreden met als oorzaak het rijden van een auto in de nacht. Dit is een incidentele bedrijfsactiviteit die minder dan 12 keer per jaar plaatsvindt. Bronmaatregelen en afscherming zijn niet haalbaar en/of realistisch. Een piekgeluid van 64 dBA op de gevel betekent bij een minimale geluidwering van 20 dBA van de gevel een binnenniveau van (64 – 20=) 44 dBA waarmee de algemene norm van 45 dBA niet wordt overschreden. Het eventueel ’s nachts rijden van een auto levert dus geen onaanvaardbare hinder op. In de nieuwe omgevingswet (verwachting juli 2023) worden piekgeluiden daarom soepeler beoordeeld met als uitgangspunt het binnenniveau in een verblijfsruimte in plaats van het niveau voor de gevel.

Het maximale geluidsniveau wordt dan aanvaardbaar geacht.

Beoordeling Omgevingsdienst Twente (ODT)

De ODT heeft op 21 maart 2023 advies uitgebracht over het uitgevoerde akoestisch onderzoek. Hieruit volgt dat er sprake is van een verlaging van de geluidbelasting ten opzichte van het vastgestelde maatwerkvoorschrift. Het vastgestelde maatwerkvoorschrift borgt de activiteiten dan ook voldoende.

4.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.6 Geur

4.6.1 Wet geurhinder en veehouderij & Activiteitenbesluit

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

4.6.2 Situatie plangebied

De afstand tussen het dichtstbijzijnde agrarische bouwvlak (Kleinesweg 2) en het bouwvlak van de te realiseren bedrijfswoning bedraagt circa 54 meter. De afstand tussen het meest nabijgelegen agrarische bouwperceel bedraagt 51 meter. Hiermee wordt voldaan aan de vaste afstandseis van 50 meter zoals opgenomen in de Wgv.

Gelet op vorenstaande kan worden gesteld dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren bedrijfswoning. Omliggende veehouderijen worden daarnaast ten gevolge van dit bestemmingsplan niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

4.6.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor dit plan.

4.7 Ecologie

Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Met deze wet worden de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk geïmplementeerd. De Wet natuurbescherming kent een apart beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, een apart beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn (het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn) en een apart beschermingsregime voor andere soorten, die vanuit nationaal oogpunt beschermd worden. Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.

4.7.1 Gebiedsbescherming
4.7.1.1 Natura 2000

Nederland heeft de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied “Volther, Agelerbroek en Achter de Voort” ligt op circa 1,5 kilometer van het plangebied. De planologische mogelijkheid voor het exploiteren van detailhandel wordt deels verwijderd. Daarvoor in de plaats wordt planologisch gezien één woning toegevoegd.

Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling, de afstand tot de Natura 2000-gebieden en de barrièrewerking van tussenliggende bebouwing wordt geconcludeerd dat als gevolg van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling geen sprake is van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.

4.7.1.2 Natuur Netwerk Nederland

Het Nederlands Natuurnetwerk (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid (NNN). Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied ligt op circa 500 meter van het NNN. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal waardoor de voorgenomen activiteit geen negatief effect op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van het NNN heeft. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.

4.7.2 Soortenbescherming

Wat betreft de soortenbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Er worden geen fysieke ingrepen zoals sloop van bebouwing of het verwijderen van groenstructuren gepleegd. Van enige vorm van aantasting van beschermde dier- en/of plantensoorten is dan ook geen sprake. Het uitvoeren van een quickscan flora en fauna is dan ook niet benodigd.

4.7.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie
4.8.1.1 Algemeen

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze, naar verwachting, in 2023 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.8.1.2 Situatie plangebied

De gemeente Dinkelland beschikt over een archeologische verwachtings- en advieskaart. Een uitsnede van de gemeente archeologische verwachtingskaart is opgenomen in afbeelding 4.2. Het plangebied is met blauwe cirkel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPROSSTR2EN2A-VG01_0012.png"  
Afbeelding 4.2 Archeologische verwachtings- en advieskaart (Bron: Gemeente Dinkelland)  

Het plangebied ligt in het gebiedstype “Beekdalen en overige laagten”, "Stuwwalhellingen met een plaggendek", "Erf" en "Bufferzone rond erf, adellijk huis of watermolen". Voor de gebiedstypen "Stuwwalhellingen met een plaggendek" en "Bufferzone rond erf, adellijk huis of watermolen" geldt de hoogste archeologische verwachting, waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen met een groter oppervlak dan 2.500 m² en die dieper reiken dan 40 cm.

Aangezien voorliggend bestemmingsplan geen bodemingrepen tot gevolg heeft, is archeologisch niet benodigd.

4.8.2 Cultuurhistorie
4.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten. 

4.8.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. Het bestaande hoofdgebouw wordt wel als cultuurhistorisch waardevol aangemerkt. De gewenste ontwikkeling gaat niet met fysieke ingrepen gepaard en zorgt voor een duurzaam toekomstperspectief van het hoofdgebouw. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie dan ook geen belemmering vormt voor dit plan.

4.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

4.9 Water

4.9.1 Vigerend beleid
4.9.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

4.9.1.2 Rijksbeleid

Het Nationaal Water Programma 2022–2027 (vastgesteld op 18 maart 2022) geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. We werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren.

Er liggen grote opgaven voor het waterdomein:

  • Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering
  • We moeten blijven werken aan een goede bescherming tegen overstromingen en klimaatrobuuste zoetwatervoorziening tegen toenemende droogte.
  • Ook de zorg voor goede waterkwaliteit en duurzame drinkwatervoorziening verdient aandacht.

Daarnaast zijn allerlei functies afhankelijk van water, zoals de scheepvaart, de landbouw en de natuur. Op de Noordzee moeten vele functies, waaronder de opgaven voor windenergie, natuurontwikkeling, duurzame visserij, scheepvaart en zandwinning, in balans met elkaar een plek krijgen. Om aan te geven om te gaan met de uitdagingen van ons water, ontwikkelde de Rijksoverheid het Nationaal Water Programma 2022-2027.

4.9.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

4.9.1.4 Beleid waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijfdeelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door dewaterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Deltaen Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben dezewaterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 15december 2021 het 'Waterbeheerprogramma 2022-2027' vastgesteld. Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Daarbij kan gaan om zowel nieuw beleid als staand beleid en maatregelen. Voor het nieuwe beleid, dat nog niet is vastgesteld door dagelijks en/of algemeen bestuur en waarbij het participatieproces nog niet voltooid is, heeft het waterbeheerprogramma een agenderende functie. Dit betekent dat invulling van de inhoud van dit nieuwe beleid buiten de scope van het waterbeheerprogramma ligt.

4.9.2 Waterparagraaf
4.9.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.9.2.2 Watertoetsproces

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over voorliggende ontwikkeling door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'paragraaf geen waterschapsbelang' van de watertoets van toepassing is. Het watertoetsresultaat is bijgevoegd als Bijlage 5.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten en planverantwoording

5.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

5.2 Opbouw van de regels

5.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
5.2.2 Inleidende regels
5.2.2.1 Begrippen

In Artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

5.2.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse meetvoorschriften wordt verstaan.

5.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. In de bestemmingen is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.

5.2.4 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelregel (artikel 6): deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
  • Algemene bouwregels (artikel 7): in deze regel wordt de minimale afstand tot wegen en de omgang met eventueel afwijkende bestaande maatvoering geregeld.
  • Algemene gebruiksregels (artikel 8): in deze regel is aangegeven wat onder verboden gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Tevens is in dit artikel het bestaande gebruik geregeld.
  • Algemene afwijkingsregels (artikel 9): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
  • Algemene wijzigingsregels (artikel 10): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om het plan onder voorwaarden te wijzigen.
  • Overige regels (artikel 11 ); in dit artikel zijn regels in verband met parkeren opgenomen.
5.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel is aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

5.3 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Zij zijn het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Detailhandel (Artikel 3)

De gronden die bij het detailhandelsbedrijf blijven behoren zijn als Detailhandel bestemd.

De gronden met de bestemming Detailhandel zijn hoofdzakelijk bestemd voor bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van detailhandelsbedrijven, met daaraan ondergeschikte bedrijfsactiviteiten, waaronder in ieder geval wordt begrepen het bewerken van goederen van steen, hout en soortgelijke natuurlijke materialen voor de verkoop, bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen en ter plaatse van de aanduiding 'wonen' uitsluitend wonen, met daaraan ondergeschikte wegen, paden en water en de daarbij behorende tuinen, erven, terrein en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

In het bestemmingsvlak mag enkel ten behoeve het ter plaatse gevestigde detailhandelsbedrijf worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'wonen' gebouwen en overkappingen ten behoeve van wonen zijn toegestaan. In totaal mag 381 m2 (de op basis van het bestemmingsplan toegestane 675 m2 minus de bedrijfswoning en reguliere woning van in totaal 294 m2) aan bedrijfsgebouwen gerealiseerd worden. Het aantal bedrijfswoningen mag maximaal één bedragen, waarbij een bedrijfswoning uitsluitend ter plaatse van de aanduiding´bedrijfswoning´ is toegestaan. Het aantal woningen mag maximaal één bedragen, waarbij een woning uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - woning'. De (bedrijfs)woningen mogen uitsluitend ter plaatse van een bouwvlak worden gerealiseerd. De locaties waar stenen gebeiteld en geslepen mogen worden zijn op de verbeelding met respectievelijk de aanduidingen 'specifieke vorm van detailhandel - 1' en 'specifieke vorm van detailhandel - 2' aangegeven. Daarnaast is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding 'opslag' opslag is toegestaan en dat hier geen gebouwen en overkappingen gebouwd mogen worden. In de specifieke gebruiksregels is opgenomen dat het vaker dan 12x per kalenderjaar doorslijpen van stenen strijdig is met de bestemming. Hiermee wordt voldaan aan de uitgangspunten van het uitgevoerde akoestisch onderzoek, zoals opgenomen in Bijlage 4.

Groen (Artikel 4)

De bomenrij aan de noord- en noordoostzijde van het plangebied zijn bestemd als Groen. Deze gronden zijn onder meer bestemd voor groenvoorzieningen, in- en uitritten en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

Wonen (Artikel 5)

De gronden die worden gebruik ten behoeve van de af te splitsen woning en bestaande reguliere woning zijn voorzien van de bestemming Wonen. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen, en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimten voor:

  • 1. een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
  • 2. mantelzorg;

Binnen de woonbestemming is een bouwvlak strak rondom de woning opgenomen, aangezien de hoofdvorm gehandhaafd dient te worden. Er is maximaal 1 woning toegestaan. De woning dient binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd en mag een inhoud van maximaal 750 m3 hebben, dan wel de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt. Per hoofdgebouw is 225 m2 aan bijgebouwen toegestaan.

Als gebruik strijdig met de bestemming is het gebruik van een hoofdgebouw voor bewoning, zonder het realiseren van een dove gevel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke aanduiding - dove gevel' opgenomen, zodat ter plaatse van de woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering van het detailhandelsbedrijf niet wordt belemmerd.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Ten behoeve van deze ontwikkeling is een planschadeovereenkomst (anterieure overeenkomst) met de initiatiefnemer gesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.

Hoofdstuk 7 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

7.1 Vooroverleg

7.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

7.1.2 Provincie Overijssel

Gelet op de aard en omvang van het voornemen en het feit dat aan het provinciaal beleid wordt voldaan, wordt vooroverleg met de provincie Overijssel niet noodzakelijk geacht.

7.1.3 Waterschap Vechtstromen

De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. Deze toets resulteerde in een 'paragraaf geen waterschapsbelang’. Vooroverleg met het waterschap is dan ook niet noodzakelijk.

7.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In dit geval wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 10 november 2023 gedurende 6 weken voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is er één zienwijze ingediend. In Bijlage 6 is de reactienot zienwijzen opgenomen. Hier wordt inhoudelijk op de zienswijzen gereageerd. Naar aanleiding van de ingediende zienswijze en een ambshalve wijziging wordt het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld.