Plan: | Buitengebied, Ootmarsumsedijk 9 en Hilbertweg 14 Weerselo |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1774.BUIBPOOTMW9HILBW14-VG01 |
Het voornemen is om aan de Hilbertweg 14 te Weerselo (gem. Dinkelland) en de Oldenzaalseweg 84 te Fleringen (gem. Tubbergen) in het kader van de Rood voor Rood-regeling landschapsontsierende bebouwing te slopen. Concreet gaat het om 711 m² aan de Hilbertweg 14 en 405 m² aan de Oldenzaalseweg 84. Respectievelijk 611 m² en 305 m² (totaal 916 m²) van het sloopoppervlak wordt ingezet in het kader van Rood voor Rood-regeling. Ter compensatie van de sloop van 850 m² aan landschapsontsierende bebouwing wordt het bouwrecht op een compensatiewoning met bijgebouw verkregen. Het voornemen is om deze compensatiewoning op het woonerf aan de Ootmarsumsedijk 9 te Weerselo (gem. Dinkelland) te realiseren. Daarnaast wordt een deel van het restant van het sloopoppervlak ingezet om ter plaatse van de Hilbertweg 14 en de Oldenzaalseweg 84 het toegestane oppervlak aan bijgebouwen beperkt uit te breiden.
Samenvattend bestaat de voorgenomen ontwikkeling uit:
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dinkelland heeft in een brief van 19 februari 2019 principemedewerking aan de voorgenomen ontwikkeling verleend.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Een bestemmingsplanherziening is noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken, waarbij wordt opgemerkt dat voor de slooplocatie aan de Oldenzaalseweg 84 in Fleringen een afzonderlijk bestemmingsplan is opgesteld namens de gemeente Tubbergen. Deze locatie maakt anders dan op enkele plaatsen in deze toelichting verder dan ook geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Daarbij wordt aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied bestaat uit twee deelgebieden in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Het gaat om de deelgebieden Ootmarsumsedijk 9 en Hilbertweg 14 in Weerselo waarvan de ligging ten opzichte van de kern Weerselo met respectievelijk de rode en blauwe ster indicatief is weergegeven in afbeelding 1.1. Voor de exacte ligging en begrenzing van de deelgebieden wordt verwezen naar de verbeelding.
Voor een volledig beeld van de ontwikkeling is ook de slooplocatie aan de Oldenzaalseweg 84 in Fleringen (zwarte ster) in de onderstaande afbeelding weergegeven.
![]() |
Afbeelding 1.1 Ligging van de deelgebieden (Bron: PDOK) |
Het bestemmingsplan "Buitengebied, Ootmarsumsedijk 9 en Hilbertweg 14 Weerselo" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen “Bestemmingsplan Buitengebied 2010” en "Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland" van de gemeente Dinkelland, die op respectievelijk 18 februari 2010 en 29 mei 2018 zijn vastgesteld door de gemeenteraad. Hierna wordt nader ingegaan op de huidige planologische situatie.
In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan voor de Ootmarsumsedijk en de Hilbertweg 14 weergegeven.
![]() |
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijke Plannen) |
Beide locaties beschikken op basis van het geldende bestemmingsplan over de enkelbestemmingen 'Agrarisch - 1' (lichtgroen), 'Verkeer' (grijs) en 'Wonen' (geel). In voorliggend geval zijn met name de bestemmingsvlakken voor 'Wonen' en 'Agrarisch' relevant, aangezien ter plaatse fysieke ingrepen gaan plaatsvinden (bouwen/slopen en landschappelijke inpassing).
Daarnaast geldt ter plaatse van de Ootmarsumsedijk 9 de dubbelbestemming 'Waarde – Landschap' (plusjes) en ter plaatse van de Hilbertweg 14 de dubbelbestemmingen 'Leiding – Gas' en 'Leiding – Brandstof' (beiden blokjes).
De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor het agrarisch gebruik, het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden en doeleinden van agrarisch natuurbeheer. Ter plaatse mogen alleen overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor (ontsluitings)wegen, paden en overige verkeerskundige voorzieningen.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep en mantelzorg en de daarbij behorende tuinen, erven, terreinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Per bestemmingsvlak is hoogstens één woning toegestaan.
De voor 'Waarde – Landschap', 'Leiding – Gas' en 'Leiding – Brandstof' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor respectievelijk het behoud, het herstel en de ontwikkeling van waardevolle landschapselementen, een gas-/waterleiding en een brandstofleiding. Ter plaatse is sprake van beperkte bouwmogelijkheden.
Het realiseren van een extra (compensatie)woning aan de Ootmarsumsedijk 9 en de gewenste uitbreiding van het oppervlak aan bijgebouwen is niet in overeenstemming met de bouwregels van het geldende bestemmingsplan. Om dit mogelijk te maken dient het bestemmingsplan herzien te worden. Met voorliggend bestemmingsplan wordt een passend juridisch-planologisch kader vastgelegd en wordt aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een omschrijving van de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Dinkelland beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue en hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Tot slot gaat hoofdstuk 9 in op het vooroverleg.
Het plangebied bestaat uit twee deelgebieden die op zeer korte afstand van elkaar zijn gelegen. Dit hoofdstuk gaat in op het landschap, de omgeving en de huidige situatie ter plaatse van deze deelgebieden.
Deelgebied Ootmarsumsedijk bestaat uit een woonperceel met bijbehorende agrarische cultuurgronden. Het deelgebied ligt circa 4 kilometer ten zuidoosten van de kern Weerselo. De ruimtelijk-functionele structuur van de omgeving bestaat met name uit verspreid gelegen woonpercelen in agrarisch gebied.
De bebouwing binnen het deelgebied bestaat uit een woning met vrijstaand bijgebouw. Daarnaast staan er nog twee vrijstaande bijgebouwen op het woonperceel. Deze gebouwen worden in het kader van voorliggend plan gesloopt om ruimte te maken voor de compensatiewoning met bijgebouw. Het woonperceel is van de overige gronden afgescheiden middels een groene omzoming.
De overige agrarische cultuurgronden zijn ingericht als weiland en tuin met een enkele waterpartij. Het deelgebied is aan de oostzijde ontsloten op de Ootmarsumsedijk.
Deelgebied Hilbertweg 14 bestaat uit een woonperceel met bijbehorende agrarische cultuurgronden. Het deelgebied ligt circa 4 kilometer ten zuidoosten van de kern Weerselo. De ruimtelijk-functionele structuur van de omgeving bestaat met name uit verspreid gelegen woonpercelen in agrarisch gebied.
De bebouwing binnen het deelgebied bestaat uit een woning met aanbouw en een voormalige varkensschuur met een oppervlakte van 711 m².
De gronden direct rondom de bebouwing zijn ingericht als tuin. De overige gronden zijn ingericht als weiland. Het deelgebied is aan de noordzijde ontsloten op de Hilbertweg.
In afbeelding 2.1 is de huidige situatie ter plaatse van beide deelgebieden weergegeven.
![]() |
Afbeelding 2.1 Luchtfoto huidige situatie Ootmarsumsedijk 9 en Hilbertweg 14 (Bron: Provincie Overijssel) |
De voorgenomen ontwikkeling betreft het realiseren van één compensatiewoning met bijgebouw aan de Ootmarsumsedijk 9 op basis van het door de gemeente Dinkelland vastgestelde Rood voor Rood beleid. Hiervoor wordt in totaal 1.116 m2 landschapsontsierende bebouwing gesloopt aan de Hilbertweg 14 en de Oldenzaalseweg 84 in Fleringen (gemeente Tubbergen). De compensatiewoning met bijgebouw is voorzien op het perceel Ootmarsumsedijk 9.
Daarnaast wordt een deel van het overschot van het sloopoppervlak ingezet om ter plaatse van de Hilbertweg 14 en de Oldenzaalseweg 84 het toegestane oppervlak aan bijgebouwen beperkt uit te breiden.
In de komende paragrafen wordt voor beide locaties in Weerselo ingegaan op de gewenste situatie.
Initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse enkele vergunningsvrij gebouwde bijgebouwen te slopen om zodoende ruimte te maken voor de inpassing van de extra compensatiewoning met vrijstaand bijgebouw. Daarnaast is het gewenst om middels de zogenaamde 'hobbyboer regeling' (artikel 36.3 onder d van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010') de maximale oppervlakte aan bijgebouwen van 100 m² voor de nieuwe woning te vergroten tot 200 m². Hiermee komt het totaal voor beide woningen op 300 m².
Er is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld door Hannink landschapsvormgeving voor de landschappelijke inpassing van alle bij deze ontwikkeling betrokken percelen. Afbeelding 3.1 toont het ruimtelijk kwaliteitsplan voor de locatie aan de Ootmarsumsedijk. Hierin zijn de bovengenoemde ontwikkelingen zichtbaar gemaakt. Het volledige ruimtelijk kwaliteitsplan is als Bijlage 1 bijgevoegd.
Afbeelding 3.1 toont het ruimtelijk kwaliteitsplan voor deze locatie. Hierin zijn de bovengenoemde ontwikkelingen zichtbaar gemaakt. In paragraaf 3.2.2 wordt nader op de landschappelijke inpassing ingegaan.
![]() |
Afbeelding 3.1 Ruimtelijk kwaliteitsplan Ootmarsumsedijk 9 (Bron: Hannink Landschapsvormgeving) |
Bij de bepaling van de positie van de nieuwe woning is goed gekeken naar het erf en het landschap. In het verleden is de kavel aangeplant met diverse landschapselementen om de oorspronkelijke kleinschaligheid weer te herstellen. Bij het ontwerp van de toenmalige landschapsarchitect is goed gekeken naar de verhoudingen en de doorzichten.
Belangrijk is de afstand van het erf tot de Hilbertweg, maar ook het doorzicht vanaf de Hilbertweg achterlangs het erf aan de Ootmarsumsedijk richting 'De Benneker'. Om de kernwaarden te respecteren en te behouden dient het erf uit te breiden richting de noordzijde, parallel aan de straat en in eenzelfde lengterichting als de bestaande woning. Een ander voordeel is dat met een uitbreiding richting het noorden niet de bestaande tuin / hoogstamfruitboomgaard hoeft te wijken.
Het centrum van het erf komt, als wel vaker gebruikelijk in de ontginningslandschappen, meer naast de woning te liggen. De woning blijft dan het hoofdgebouw, waarbij de nieuwe woning (C) en bijgebouwen (B en D) rondom het centrum zijn gelegen. De typering van de woning moet dan ook aansluiten bij de schuurgedachte. Om het centrum te versterken wordt er één oprit aangelegd waarna de bezoeker naar de beide woningen kan rijden. Het centrum wordt verhard (F) en aangekleed met de aanplant van nieuwe bomen (L) om op termijn een karakteristieke waarde te verkrijgen.
Deelgebied Hilbertweg 14 betreft een woonerf bestaande uit één woning en een voormalige varkensschuur.
De voormalige varkensschuur met een oppervlakte van 711 m² wordt gesloopt in het kader van de rood voor rood regeling.
De bestaande aanbouw van de woning heeft een oppervlakte van 50 m². De eigenaar van het perceel wenst na sloop van de varkensschuur een nieuw bijgebouw te realiseren met een oppervlakte van maximaal 150 m². Dit is mogelijk in verband met het overschot aan sloopmeters. Hiervoor wordt dan ook 100 m² sloopoppervlak ingezet.
Afbeelding 3.2 toont het ruimtelijk kwaliteitsplan voor deze locatie. Hierin zijn de bovengenoemde ontwikkelingen zichtbaar gemaakt. In paragraaf 3.3.2 wordt nader op de landschappelijke inpassing ingegaan.
![]() |
Afbeelding 3.2 Ruimtelijk kwaliteitsplan Hilbertweg 14 (Bron: Hannink Landschapsvormgeving) |
Aan de Hilbertweg is de woning zoals gebruikelijk op de weg georiënteerd. De schuur is daarentegen in het verleden volgens kadastraal eigendom gebouwd. Via de rood voor rood regeling wordt de schuur gesloopt en ontstaat de kans om het nieuwe bijgebouw ook te oriënteren op de Hilbertweg. Ook de verharding wordt aangepast aan de nieuwe situatie. Grote delen van het erf kunnen behouden blijven. Met name de bomen aan de voorzijde van het erf vormen een robuust en dus belangrijk element.
Wel is geconstateerd dat de huidige houtsingel een functioneel karakter heeft. Het is destijds aangelegd voor de inpassing van de schuur en volgt daarnaast een kadastrale lijn waardoor de houtsingel ongelukkig in dit landschap staat. Doorgaans werden erven haaks op de weg gebouwd en daarmee was ook vaak de beplanting haaks georiënteerd. Er is daarom voorgesteld om de beplanting veel compacter te maken en daarmee een groot deel van de houtsingel te vellen. Daarmee verdwijnt het functionele karakter en bovendien wordt door de velling een bijdrage geleverd aan de versterking van het open karakter. Het is bovendien ook storend om de houtsingel te behouden. De schaalgrootte van het erf neemt immers af waarmee de verhouding niet meer in evenwicht zou zijn.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaat als gevolg van een nieuwe ontwikkeling.
Enkel ter plaatse van deelgebied Ootmarsumsedijk 9, waar een woning wordt toegevoegd, is sprake van een toename van de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie. Het parkeren ten behoeve van de compensatiewoning en de te behouden woningen vindt plaats op eigen terrein. Gelet op de omvang van de woonpercelen is er voldoende ruimte om in de benodigde parkeerplekken te voorzien. De woonpercelen worden veilig op de omliggende wegen ontsloten, waarbij met name gebruik wordt gemaakt van de bestaande in- en uitritten.
De bestaande wegenstructuur rondom het plangebied is zodanig ingericht dat het de verkeersgeneratie in de toekomstige situatie eenvoudig en veilig kan afwikkelen.
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald in de verbeelding en in de regels.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR benoemt het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.
Wat de “Ladder voor duurzame verstedelijking” betreft is onder andere een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van belang. Hierin is uitgesproken dat met de realisatie van 11 woningen niet voorzien wordt in een woningbouwlocatie of andere stedelijk ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (ABRS 16 september 2015, 201501297/1/R4).
Voorliggend bestemmingsplan voorziet planologisch gezien in de toevoeging van slechts één woning en een beperkte uitbreiding van het toegestane oppervlak aan bijgebouwen. Mede gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling is in voorliggend geval geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. Geconcludeerd wordt dat in het kader van voorliggend voornemen geen verdere toetsing aan de “Ladder voor duurzame verstedelijking” benodigd is.
Voorliggend initiatief voldoet aan het rijksbeleid.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.
De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.
De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De provincie wil ontwikkelingen in de Groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. Daarom is de 'Kwaliteitsimpuls Groene omgeving' ontwikkelt als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als rood voor rood, rood voor groen, vab's, landgoederen etc. Deze regelingen blijven daarin overigens wel herkenbaar.
Er is een eenvoudige werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaaleconomische ontwikkelingen in de Groene omgeving. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en 'Catalogus Gebiedskenmerken'.
Ontwikkelingen in de Groene omgeving worden als volgt benaderd: Er wordt ruimte voor sociaaleconomische ontwikkeling geboden als deze ontwikkeling vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is en in het ontwikkelingsperspectief ter plekke past en volgens de 'Catalogus Gebiedskenmerken' wordt uitgevoerd.
Aan de geboden ontwikkelruimte worden dus voorwaarden verbonden om ruimtelijke kwaliteit te handhaven danwel in voorkomende gevallen de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. Het gaat hierbij in alle gevallen in ieder geval om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling. Eén en ander moet nader worden onderbouwd in een bij het ruimtelijk plan behorende toelichting.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hierna nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.
Ook wordt in deze fase de zogenaamde Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.
Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 4.1 geeft dit schematisch weer.
![]() |
Afbeelding 4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of- generieke beleidskeuzes' blijkt dat met name de artikelen 2.1.3, lid 1 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit), 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) van de Omgevingsverordening Overijssel van belang zijn. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.
Artikel 2.1.3, lid 1 Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening
Door het toepassen van de Rood voor Rood-regeling, neemt de hoeveelheid landschapsontsierende bebouwing in het buitengebied van de gemeente Dinkelland af en wordt er één compensatiewoning met bijgebouw op een daarvoor geschikte locatie gerealiseerd. Daarnaast wordt het toegestane oppervlak aan bijgebouwen beperkt vergroot. Per saldo is echter geen sprake van extra ruimtebeslag door bouwen en verharden in de groene omgeving, maar juist van een afname. Samenvattend wordt geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met het gestelde in artikel 2.1.3 lid 1.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 en 2.1.6 van de Omgevingsverordening
Voorliggende ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van de Rood voor Rood-regeling van de gemeente Dinkelland. In de hierop volgende paragrafen blijkt dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken, hoe toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel, dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief en op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering en de Catalogus Gebiedskenmerken.
Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening
Voorliggende ontwikkeling betreft onder andere de realisatie van één compensatiewoning op basis van het Rood voor Rood beleid van de gemeente Dinkelland. De woning voldoet aan de kwalitatieve behoefte in de markt en wordt gebouwd voor de lokale behoefte. Zoals uit paragraaf 4.3.2 blijkt is er in de gemeente Dinkelland ruimte voor het toevoegen van extra woningen. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Bij de overige afwegingen in de eerste fase ‘Of - generieke beleidskeuzes’ zijn er verder geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen.
Daar waar fysieke ontwikkelingen plaatsvinden geldt het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen. De deelgebieden zijn indicatief met rode omlijning weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.2 Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'
Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, wil de provincie Overijssel in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.
Toetsing van het initiatief aan de 'Ontwikkelingsperspectieven'
De realisatie van de compensatiewoning en het realiseren van bijgebouwen bij bestaande woningen is passend binnen het mixlandschap. Ter plaatse is namelijk ruimte voor een verscheidenheid aan functies, waaronder de nieuwe woonfunctie.
Voorliggende ontwikkeling is vanuit functioneel en ruimtelijk oogpunt passend. Voorliggend initiatief gaat uit van het slopen van landschapsontsierende bebouwing, daarnaast worden de betrokken woonpercelen landschappelijk ingepast. Het initiatief draagt dan ook bij aan het behoud en de versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen in het landelijk gebied.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' en de 'Laag van de beleving' worden in dit geval buiten beschouwing gelaten, aangezien voor beide locaties geen specifieke eigenschappen vanuit deze laag gelden.
1. De 'Natuurlijke laag'
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bijvoorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.
Het deelgebied Ootmarsumsedijk 9 is op de gebiedskenmerkenkaart van de “Natuurlijke laag” volledig aangeduid met het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen'. Het deelgebied Hilbertweg 14 is op de gebiedskenmerkenkaart van de “Natuurlijke laag” deels aangeduid met het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen' en deels met het gebiedstype 'Beekdalen en natte laagtes'. Onderstaande afbeelding betreft een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de “Natuurlijke laag”. De deelgebieden zijn indicatief met de rode omlijning aangegeven.
![]() |
Afbeelding 4.3 Natuurlijke laag: 'Dekzandvlakte en ruggen' (Bron: Provincie Overijssel) |
'Dekzandvlakten en ruggen'
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijdert. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem, door beplanting met 'natuurlijke' soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.
'Beekdalen en natte laagtes'
Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren.
Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.
Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'
De gronden in het plangebied zijn in cultuur gebracht. De van oorsprong voorkomende ‘Natuurlijke laag’ is daardoor niet of nauwelijks meer aanwezig. De aard en omvang van de ontwikkeling in dit bestemmingsplan zijn beperkt. De mogelijk nog aanwezige gebiedskenmerken worden met dit plan dan ook niet (verder) aangetast. Met de landschapsmaatregelen wordt ingezet op beplanting die past bij de natuurlijke ondergrond. De ontwikkeling is in overstemming met het gestelde in de ‘Natuurlijke laag’.
2. De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.
Het deelgebied Ootmarsumsedijk 9 is op de gebiedskenmerkenkaart van de “'Laag van het agrarische cultuurlandschap” volledig aangeduid met het gebiedstype 'Essenlandschap'. Het deelgebied Hilbertweg 14 is op de gebiedskenmerkenkaart deels aangeduid met het gebiedstype 'Essenlandschap' en deels met het gebiedstype 'Jonge heide- en ontginningslandschap'. Onderstaande afbeelding betreft een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de “'Laag van het agrarische cultuurlandschap”. De deelgebieden zijn indicatief met de rode omlijning aangegeven.
![]() |
Afbeelding 4.4 Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel) |
'Essenlandschap'
Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, - voormalige - heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven). Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd.
Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.
'Jonge heide- en broekontginningslandschap'
De grote oppervlakte aan, voormalige, natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings' landschappen met en rommelige driehoekstructuren als resultaat. Ook sommige recente heringerichte agrarische landschappen worden tot deze categorie gerekend, omdat van het oorspronkelijke landschap niets meer terug te vinden is.
Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”
Met de uitvoering van voorliggend initiatief worden de aanwezige landschapswaarden op de betrokken locaties versterkt. Enerzijds gebeurt dit door de sloop van landschapsontsierende bebouwing. Daarnaast worden de deelgebieden waar nodig landschappelijke ingepast conform de ter plaatse geldende gebiedskenmerken. Hiervoor is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld dat als Bijlage 1 is bijgevoegd. In Hoofdstuk 3 wordt per deelgebied nader ingegaan op de landschappelijke inpassing. Gezien het vorenstaande is de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de ter plekke geldende gebiedskenmerken van de “laag van het Agrarisch cultuurlandschap”.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.
Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling worden hieronder in willekeurige volgorde behandeld. In voorliggend geval is het beleid van de gemeente Dinkelland van belang, aangezien deze ontwikkeling mogelijk is op basis van het beleid van deze gemeente en de realisatie van de compensatiewoning op een locatie binnen deze gemeente plaatsvindt.
Op 10 september 2013 is de Structuurvisie Gemeente Dinkelland vastgesteld. De structuurvisie bevat een integrale ruimtelijke en functionele toekomstvisie voor de gemeente Dinkelland voor de periode tot 2020. Het bevat de hoofdlijnen van het ruimtelijke beleid voor het grondgebied van de gemeente Dinkelland.
De hoofdambitie voor Dinkelland luidt:
“Dinkelland staat voor het duurzaam borgen en ontwikkelen van een unieke combinatie van levende en sociaal coherente gemeenschappen, ligging en landschap, rijk historisch bezit en een gezonde en weerbare economie."
Om deze hoofdambitie te kunnen realiseren is een vijftal hoofdkeuzes opgesteld die een grote bijdrage leveren om de hoofdambitie voor Dinkelland te realiseren, namelijk:
Dinkelland is een agrarisch-toeristische gemeente met tien kernen die veelal een eigen karakter hebben. Kenmerkend voor de gemeente Dinkelland is het unieke landschap dat is aan te merken als een kleinschalig samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen. De gemeente heeft een gezonde economie die ten dele drijft op de agrarische en toeristische sector, maar waarin ook zeker andere bedrijvigheid, zowel in de kernen als het buitengebied, een belangrijke rol speelt. Dinkelland staat voor het duurzaam borgen en ontwikkelen van deze unieke combinatie van levende en sociaal coherente gemeenschappen, ligging en landschap, rijk historisch bezit en een gezonde weerbare economie. Voor de ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied betekent dit dat Dinkelland staat voor:
Het buitengebied is opgedeeld in verschillende deelgebieden. Het plangebied valt binnen ‘Deelgebied Midden.
Deelgebied Midden
Voor dit deelgebied zijn de volgende uitgangspunten opgesteld:
Voorgenomen Rood voor Rood ontwikkeling gaat uit van het slopen van in totaal 1.116 m2 landschapsontsierende bebouwing en het realiseren van één compensatiewoning met bijgebouw in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Daarnaast wordt op de twee betrokken locaties het toegestane oppervlak aan bijgebouwen beperkt vergroot. De deelgebieden worden landschappelijk ingepast conform de ter plaatse geldende gebiedskenmerken. De voorgenomen ontwikkeling draagt door de sloop van de landschapsontsierende bebouwing en de landschappelijke inpassing bij aan het versterken van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Zoals uit Hoofdstuk 5 blijkt, worden omliggende (agrarische) bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd.
De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de 'Structuurvisie Dinkelland'.
Op 11 juli 2016 is door de gemeenteraad van Dinkelland de Woonvisie 2016+ ‘Een uitdaging om het mooier te maken’ vastgesteld. Deze visie is in hoofdlijnen overeenkomstig met Het Regionaal Woningbouwprogramma en schetst een visie op het wonen in de gemeente tot 2020, met een doorkijk tot 2025. De visie is de basis voor strategische afwegingen en stelt de vraag hoe de woonaantrekkelijkheid van Dinkelland versterkt kan worden voorop. Tevens staan een aantal thema’s centraal, te weten: beschikbaarheid, betaalbaarheid, extramuralisering en duurzaam wonen. De gemeente neemt hierbij een faciliterende positie in en geeft richting, waarna zij partijen uitnodigt om met concrete plannen te komen.
In de Woonvisie 2016+ is aangegeven dat de woningbouw-programmering in een tweejaarlijkse uitvoeringsnota Woningbouw wordt verantwoord en geactualiseerd, inclusief een actueel kwaliteitskader. Dit kwaliteitskader is gerealiseerd middels de 'Uitvoeringsnota Woningbouw 2018' en de 'Programmeringsnotitie Kwalitatieve Woningbouw Dinkelland 2019-2028'.
Het wensbeeld van de gemeente voor 2025 luidt als volgt:
Voor alle doelgroepen, jong en oud, blijft het aantrekkelijk wonen in Dinkelland. Het woningaanbod is gevarieerd, comfortabel en toekomstbestendig zodat men ook op latere leeftijd thuis kan blijven wonen. Er is sprake van een passend voorzieningenniveau en inwoners zijn tot elkaar betrokken, waardoor de leefbaarheid in de negen kernen versterkt.
Dit wensbeeld is onderverdeeld in 3 ambities, namelijk:
Volgens de Regionale woningbouwprogrammering heeft Dinkelland nog een netto-ruimte van afgerond 600 woningen om in de periode tot en met 2028 een aantal van 600 woningen toe te voegen. Dit is exclusief vervanging van woningen door sloop (15 à 20 per jaar). In de 'Uitvoeringsnota Woningbouw 2018' is vastgelegd dat er voor het aantal nog toe te voegen woningen in het buitengebied in de periode 2018-2027 is vastgesteld op 60 woningen.
Er is ruimte voor het toevoegen van in totaal 60 woningen in het buitengebied. Het toevoegen van één compensatiewoning past binnen deze programmering. De noodzakelijke ruimte in het woningbouwprogramma is voor voorliggend plan gereserveerd.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief is in overeenstemming is met de Woonvisie 2016+.
De beleidsnotitie ‘Rood voor Rood Dinkelland 2015’ is op 6 oktober 2015 vastgesteld. Het hoofddoel is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijke gebied. De realisatie van dit doel vindt plaats door de sloop van landschapsontsierende (agrarische) bedrijfsgebouwen en door overige verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Hierna wordt het plan getoetst aan de van belang zijnde voorwaarden van het beleid.
Slooplocaties
Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan geldt dat alle betrokken percelen reeds zijn voorzien van een ter plaatse passende woonbestemming. Voor deze locaties geldt dat de bestaande woonbestemmingen gehandhaafd blijven, maar dat er bouwmogelijkheden worden vergroot danwel verkleind zodat de compensatiewoningen gerealiseerd kunnen worden en de sloop van de voormalige agrarische opstallen wordt gewaarborgd.
In dit geval wordt in totaal circa 1.116 m2 landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Hiervan wordt in totaal 916 m² ingezet in het kader van de Rood voor Rood-regeling. Hiermee wordt voldoende gesloopt voor het realiseren van één compensatiewoning.
De te slopen bebouwing is aangemerkt als landschapsontsierend.
De landschapsontsierende bebouwing, silo's en kuilvoerplaten worden gesloopt danwel verwijderd. Voor de te behouden bebouwing is een vervolgfunctie in beeld.
Alle sloopbebouwing die in de berekening van de sloopmeters is meegenomen, is legaal gebouwd en bevindt zich binnen een geldend bouwvlak. De vergunningsvrij opgerichte bebouwing aan de Ootmarsumsedijk 9 wordt eveneens gesloopt.
Alle te slopen bebouwing is nog aanwezig.
De te slopen bebouwing betreft (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing.
In voorliggend geval wordt met de sloop van 611 m² aan de Hilbertweg 14 minimaal 600 m² gesloopt binnen de gemeente Dinkelland. Het restant is afkomstig van de slooplocatie Oldenzaalseweg 84 in de gemeente Tubbergen. Hiertoe is de bedoelde verklaring overhandigd door de gemeente Tubbergen.
In dit geval wordt in totaal 1.116 m2 landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Hiervan wordt in totaal 916 m² ingezet in het kader van de Rood voor Rood-regeling. Hiermee wordt voldoende gesloopt voor het realiseren van één compensatiewoning.
In dit geval is ter plaatse van geen van de deelgebieden meer sprake van een agrarisch bedrijf.
Deze noodzakelijke voorwaardelijke verplichtingen zijn opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan en het bestemmingsplan voor de slooplocatie aan de Oldenzaalseweg 84 in Fleringen.
Herbouwlocatie
Binnen de Woonvisie 2016+ is ruimte voor de realisatie van de gewenste compensatiewoning (zie paragraaf 4.3.2 in deze toelichting).
Belemmeringen voor omliggende bedrijvigheid, als gevolg van voorliggend initiatief, zijn niet aan de orde (zie ook paragraaf 5.5 en paragraaf 5.6).
Voor de gewenste compensatiewoning vormen de regels van bestemmingsplan ‘Buitengebied’ het uitgangspunt.
In voorliggend geval wordt de compensatiekavel gerealiseerd op een bestaand woonerf. Hierbij is geen sprake van een vergroting van het ter plaatse al aanwezige bestemmingsvlak voor 'Wonen'.
Niet van toepassing.
Uitgangspunt voor de compensatiewoning is dat deze teruggebouwd wordt op de slooplocatie. Het staat de initiatiefnemer echter ook vrij om een andere ruimtelijk verantwoorde locatie in te dienen wanneer men de slooplocaties niet wenst te benutten als herbouwlocatie. De compensatiewoning dient in dat geval wel aan te sluiten op bestaande bebouwing. Het kan dan gaan om kernen, dorpsranden, buurtschappen, lintbebouwing en bestaande erfstructuren.
Het erf aan de Ootmarsumsedijk 9 wordt geschikt geacht om de Rood voor Rood woning te situeren in aansluiting op de bestaande erfstructuur. De exacte locatie van de woning, de erf opzet en de landschappelijke inpassing is in samenspraak met het Kwaliteitsteam bepaald.
De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals gesteld in het rood voor rood beleid van de gemeente Dinkelland.
In het Ontwikkelingsperspectief voor het Nationale Landschap Noordoost-Twente hebben de hierbij betrokken partijen de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap. Zowel gemeenten als provincie hadden behoefte aan een praktisch concept om in de dagelijkse praktijk invulling te geven aan deze ambitie. Voor het bereiken van deze ambitie is het, het meest wenselijk om de belangen van initiatiefnemers die elementen willen verwijderen te koppelen aan grondeigenaren die bereid zijn nieuwe elementen te plaatsen om zo het landschap te versterken. Alle individuele aanvragen zullen dan uiteindelijk moeten leiden tot een beter functionerend en herkenbaar landschap. Om dit te bereiken is de casco-benadering ontwikkeld.
Met de casco-benadering beschikken de provincie Overijssel en de deelnemende gemeenten van Noordoost-Twente over een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de cascobenadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.
De landschapstypen van Noordoost-Twente vormen, samen met de ontwikkeling die deze landschappen hebben doorgemaakt (dynamiek), het uitgangspunt van de casco-benadering. Elk landschapstype heeft een eigen kenmerkende structuur van opgaande beplantingen. Deze structuur is het casco van het landschap. Het kan daarbij gaan om bomenrijen, houtwallen, houtsingels en (kleinere) bosjes. Het beleid is er op gericht om dit casco te versterken. Toepassing van de casco benadering leidt op termijn tot versterking van het 'kleinschalige groene karakter' van het landschap in totaliteit.
De regels van de casco-benadering gelden niet voor:
Voor bovenstaande elementen en het beheer van casco elementen geldt het reguliere beleid van elke afzonderlijke gemeente. De basis voor initiatieven is de cascokaart. Hierop staan drie typen elementen weergegeven, zie de navolgende tabel.
Landschapstype | Opmerking |
Elementen die tot het casco behoren | Mogen in principe niet verplaatst worden |
Elementen die niet tot het casco behoren | Mogen verplaatst worden, als aan de regels van de casco-benadering wordt voldaan |
Te compenseren elementen | Locaties waar de initiatiefnemer de elementen heen kan verplaatsen |
Aan de hand van de casco-kaart wordt beoordeeld of het landschapselement tot het casco behoort of niet. Uit de beoordeling hiervan volgen drie mogelijke opties:
Ter plaatse van of aangrenzend aan de deelgebieden zijn onderdelen van het casco aanwezig. Een en ander is weergegeven in de onderstaande afbeelding.
![]() |
Afbeelding 4.5 Ligging plangebied op de Casco kaart Noordoost Twente (Bron: Casco kaart Noordoost Twente) |
In paragrafen 3.2 en 3.3 is reeds ingegaan op de gewenste invulling ter plaatse van de deelgebieden. Op basis van het ruimtelijk kwaliteitsplan wordt geconcludeerd dat enkel ter plaatse van de deellocatie aan de Ootmarsumsedijk sprake is van het vellen van onderdelen van het casco. Het betreft echter een houtsingel zonder duidelijke functie, sortiment en verbinding met het achterliggende landschap.
Als naar historische kaarten gekeken wordt dan liep van vroeger uit het landschapselement langs het erf in een rechte lijn en niet met een 'haakje' achter het erf langs. Het gaat om erfbeplanting met zeer matige kwaliteit. Redelijkerwijs mag er vanuit gegaan worden dat het 'haakje' aan de houtopstand niet op de cascokaart had moeten staan. De rechte lijn langs het erf wordt nu weer gerealiseerd. De nieuwe aanplant geeft winst in kwaliteit, biodiversiteit en landschap.
Door deze houtsingel te vellen en ter plaatse te voorzien in nieuwe passende groenstructuren wordt de ruimtelijke kwaliteit versterkt.
Het plan is hiermee in overeenstemming met de 'Casco-benadering in Noordoost-Twente'.
De Nota omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016 is in dit geval niet van toepassing, omdat voor Rood voor Rood-projecten een algemeen beeldkwaliteitsplan geldt. Toetsing op welstand vindt uiteindelijk plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de extra woning. Voor de compensatiewoning geldt het algemeen beeldkwaliteitplan Rood voor Rood zoals opgenomen in Bijlage 2. Op voorhand worden geen belemmeringen verwacht voor wat betreft de uitvoering van voorliggend plan.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling past binnen de gemeentelijke beleidskaders.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid, voor beide percelen, beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en besluit milieueffectrapportage.
Opgemerkt wordt dat slechts waar dit relevant wordt geacht wordt ingegaan op de beperkte uitbreiding van het oppervlak aan bijgebouwen op beide locaties.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
In voorliggend geval wordt met de compensatiewoning één nieuw geluidsgevoelig object mogelijk gemaakt. Deze woning ligt binnen de wettelijke geluidszone van de Ootmarsumsedijk en de Hilbertweg. Kijkend naar het omliggende wegennet, wordt gesteld dat deze wegen voornamelijk door bestemmingsverkeer gebruikt worden en daarmee een lage verkeersintensiteit kennen. Er wordt mede gezien de positionering van de woning op het erf, op enige afstand van de weg, dan ook verwacht dat de geluidsbelasting onder de voorkeurswaarde van 48 dB zal blijven. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai wordt hiermee niet noodzakelijk geacht.
De te realiseren woning ligt niet nabij een spoorlijn of een gezoneerd industrieterrein.
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
In voorliggend geval is enkel ter plaatse van het perceel Ootmarsumsedijk 9 sprake van de toevoeging en/of nieuwbouw van een gebouw ten behoeve van langdurig verblijf van personen, in casu de compensatiewoning. In dit kader is dan ook enkel ter plaatse van de planlocatie aan de Ootmarsumsedijk 9 een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd. Ter plaatse van de planlocatie aan de Hilbertweg 14 is enkel een milieuhygiënisch vooronderzoek conform NEN 5725 uitgevoerd. Hierna wordt voor beide locaties een korte toelichting gegeven op de onderzoeksresultaten.
Ten behoeve van dit bestemmingsplan heeft Terra Agribusiness een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd ter plaatse van de nieuwbouwlocatie aan de Ootmarsumsedijk. De bijbehorende onderzoeksrapportage is als Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd. Hierna wordt kort ingegaan op de belangrijkste resultaten en conclusies.
In zowel de boven- als de ondergrond (BM1, BM2 en OM1) zijn geen verhogingen aangetroffen. In het grondwatermonster (PB1 WM1) zijn eveneens geen verhogingen aangetroffen.
Ten behoeve van dit bestemmingsplan heeft Terra Agribusiness een historisch vooronderzoek conform NEN 5725 uitgevoerd met betrekking tot de planlocatie aan de Hilbertweg 14. De bijbehorende onderzoeksrapportage is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd. Hierna wordt kort ingegaan op de belangrijkste resultaten en conclusies.
De locatie bestaat uit een erf met woning en een varkensschuur en tuin. Er zijn geen bodemrelevante gegevens bekend van de onderzoekslocatie bij zowel de Provincie Overijssel als de Gemeente Dinkelland. Er zijn geen potentieel bodembedreigende objecten op de locatie aangetroffen. Gegeven het historische gebruik van de locatie en de resultaten van het historisch onderzoek wordt een verkennend onderzoek op de locatie niet noodzakelijk geacht.
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat een nader bodemonderzoek niet noodzakelijk is. De onderzoekslocaties worden vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik (wonen met tuin).
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.
In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.
In paragraaf 5.3.1.1 is een lijst met categorieën van gevallen beschreven, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling in vergelijking met voorgenoemde voorbeelden van categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggende ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Tevens wordt opgemerkt dat ten aanzien van de ontwikkeling geen sprake is van de realisatie van een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden- en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond de plangebieden. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart opgenomen. Het plangebied is indicatief met de blauwe omlijning weergeven.
![]() |
Afbeelding 5.1 Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart Overijssel) |
Uit de inventarisatie blijkt dat de deelgebieden:
In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich twee buisleidingen waarmee gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
De buisleiding welke langs de Hilbertweg loopt betreft een DPO-leiding (Defensie Pijpleiding Organisatie). Door deze leidingen wordt brandstof getransporteerd. Ten behoeve van de bepaling inzake externe veiligheid is op deze leiding de circulaire 'Bekendmaking van regels ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de k1, k2 en k3 categorie'. De DPO-leiding heeft een diameter van 8 inch en een druk van 80 bar. Op basis van tabel 4 uit de circulaire geldt een minimale afstand tot bebouwing van 5 meter en een toetsingsafstand van 27 meter bij nieuwe bebouwing. De te realiseren woning bevindt zich niet binnen de minimale en de toetsingsafstand. Hiermee is ter plaatse sprake van een verwaarloosbaar risico.
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de betreffende DPO-leiding geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Onder de Ootmarsumsedijk bevindt zich een aardgasleiding van de Gasunie. Het betreft NEN 3650-leiding 201130. Deze aardgasleiding heeft een uitwendige diameter van 6,26 inch en een werkdruk van 40 bar. De bijbehorende 1% en 100% letaliteitsgrens bevindt zich respectievelijk op 70 en 40 meter.
Ter plaatse van de Ootmarsumsedijk 9 wordt een nieuw kwetsbaar object toegevoegd in de vorm van de te realiseren compensatiewoning. Op basis van de gewenste positionering van deze nieuwe woning (ruimtelijk kwaliteitsplan) bedraagt de afstand tot deze buisleiding meer dan 40 meter. Hiermee valt de woning enkel binnen de 1% letaliteitsgrens waarmee een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is.
In het kader van externe veiligheid is een CAROLA-berekening uitgevoerd. De CAROLA-berekening toont aan dat het Groepsrisico kleiner is dan 0,1 van de oriëntatiewaarde (GR < 0,1). Met andere woorden: de uitvoering van het voornemen is op basis het CAROLA-onderzoek in het kader van het groepsrisico aanvaardbaar. De CAROLA-berekening is toegevoegd als Bijlage 5 bij deze toelichting.
Een en ander brengt met zich mee dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.
Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor en langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Het plangebied ligt in een gebied waar nauwelijks sprake is van functiemenging. Het deelgebied wordt dan ook aangemerkt als gebiedstype 'rustige woonwijk'.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake wanneer het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of de realisatie van het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.
In voorliggend geval wordt er één nieuwe woning gerealiseerd. De functie ‘wonen’ betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake.
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In voorliggend geval wordt er een compensatiewoning gerealiseerd aan de Ootmarsumsedijk 9. De compensatiewoning wordt aangemerkt als nieuwe milieugevoelige functie.
In de directe nabijheid van dit deelgebied bevindt zich enkel een grondgebonden veehouderij in de vorm van een paardenfokkerij en -houderij aan de Hilbertweg 3.
In de handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' geldt voor een paardenfokkerij een grootste richtafstand van 50 meter voor het aspect 'geur'. Bij veehouderijen zijn echter de wettelijk aan te houden afstanden of berekende geuremissiecontouren bepalend. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 5.6. Als het aspect geur buiten beschouwing gelaten wordt, geldt voor een paardenfokkerij een grootste richtafstand van 30 meter voor de aspecten 'geluid' en 'stof'. Het deelgebied Ootmarsumsedijk 9 ligt op minimaal 180 meter afstand van het bestemmingsvlak behorend bij dit bedrijf. Omliggende milieubelastende functies bevinden zich op aanzienlijk grotere afstand tot dit deelgebied.
Op basis van het bovenstaande wordt verwacht dat er ter plaatse van de compensatiewoning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd worden omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmeringen voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object.
Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden. Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.
De Wgv bevat een regeling (art. 14, lid 2 en 3) voor onder meer voormalige bedrijfswoningen en compensatiewoningen in het kader van Rood voor rood. Het tweede lid van artikel 14 luidt:
Voor de toepassing van de artikelen 3, 4 en 6 bedraagt de afstand tussen een veehouderij en een woning die op of na 19 maart 2000 is gebouwd:
ten minste 100 meter indien de woning binnen de bebouwde kom is gelegen en ten minste 50 meter indien de woning buiten de bebouwde kom is gelegen.
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.
Voorgenomen ontwikkeling gaat uit van het toevoegen van één nieuwe geurgevoelige functie in de vorm van de te realiseren compensatiewoning aan de Ootmarsumsedijk in het buitengebied. In dit geval geldt in beginsel dan ook de vaste afstand van 50 meter.
Zoals al bleek uit paragraaf 5.5 bevindt de dichtstbijzijnde veehouderij zich aan de Hilbertweg 3, op minimaal 180 meter afstand van het deelgebied. Hiermee wordt ruimschoots aan de vaste afstand van 50 meter voldaan ten opzichte van de bedoelde veehouderij en overige veehouderijen in de omgeving. Er is daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woning. Omgekeerd wordt het agrarische bedrijf niet in haar bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden beperkt.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Nederland heeft de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in de Wet natuurbescherming verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden.
Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de 'Lemselermaten' bevindt zich op een afstand van minimaal 2 kilometer van het plangebied. De ligging van het plangebied (rode ster) ten opzichte van de 'Lemselermaten' is hieronder weergegeven in afbeelding 5.2.
![]() |
Afbeelding 5.2 Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied 'Lemselermaten' (Bron: AERIUS Calculator) |
Gelet op de kleinschaligheid van de ontwikkeling en de afstand tot Natura 2000-gebieden wordt gesteld dat er als gevolg van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling geen sprake is van (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid (NNN). Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het ‘nee, tenzij’-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangemerkt als NNN-gebied ligt op circa 1,4 kilometer ten zuidoosten van het plangebied.
De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten zijn lokaal waardoor deze geen negatief effecten op gebieden buiten het plangebied hebben. De voorgenomen activiteit heeft daarom geen negatief effect op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van het NNN.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.
In voorliggend geval heeft Natuurbank Overijssel een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd ter plaatste van alle binnen deze ontwikkeling betrokken locaties. In de komende subparagraaf worden de belangrijkste conclusies van dit onderzoek uiteengezet voor zover het de locaties Ootmarsumsedijk 9 en Hilbertweg 14 betreft. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 6.
De locaties Ootmarsumsedijk 9 en Hilbertweg 14 bestaan uit bebouwing, erfverharding, moestuin, gazon en opgaande beplanting en liggen in het buitengebied. De inrichting en het gevoerde beheer maken deze plandelen niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot functioneel leefgebied voor verschillende beschermde diersoorten.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt mogelijk een beschermd grondgebonden zoogdier en amfibie gedood en wordt mogelijk een vaste rust- en/of voortplantingsplaats beschadigd en vernield. Voor de soorten, die een vaste rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden' en het 'beschadigen/vernielen van de vaste rust- en voortplantingsplaats'.
Door het slopen van opstallen, het verwijderen van opgeslagen goederen en het rooien van beplanting tijdens de voortplantingsperiode, wordt mogelijk een bezet vogelnest beschadigd en vernield en worden mogelijk jonge, niet vlieg-vlugge jonge vogels gedood. Er nestelen alleen vogelsoorten in het plangebied waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is, niet het oude nest of de nestplaats.
Voor het verstoren/vernielen van een bezet nest (eieren) of het verwonden/doden van een vogel kan geen ontheffing van de verbodsbepalingen verkregen worden omdat de voorgenomen activiteit niet als een in de wet genoemd belang wordt beschouwd. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is half augustus-maart.
In voorliggend geval geldt dat mits geen bezette vogelnesten negatief beïnvloed worden, de voorgenomen activiteiten niet leiden tot wettelijke consequenties in het kader van gebieds- en soortenbescherming.
Indien de maatgevende activiteiten worden uitgevoerd buiten het broedseizoen van vogels zijn er geen negatieve effecten op beschermde soorten te verwachten. Er worden daarnaast geen negatieve effecten op de NNN en Natura 2000-gebieden verwacht. Het aspect ecologie vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De gemeente Dinkelland beschikt over een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. Afbeelding 5.3 toont de ligging van het plangebied (rode omlijning) binnen deze kaart.
![]() |
Afbeelding 5.3 Het plangebied op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart (Bron: gemeente Dinkelland) |
Zoals te zien is op bovenstaande afbeelding ligt het plangebied binnen verschillende geomorfologische verwachtingsgebieden. Echter zijn voornamelijk de locaties waar bodemingrepen gaan plaatsvinden in dit kader van belang.
De bodemingrepen vinden in voorliggend geval uitsluitend plaats ter plaatse van de gebieden 'dekzandwelvingen en –vlakten' en 'beekdalen en overige laagten'. Voor deze gebieden gelden voorwaarden voor vrijstelling van de archeologische onderzoeksplicht zoals weergegeven in afbeelding 5.3. Aan deze voorwaarden wordt voor beide gebieden voldaan. Geconcludeerd wordt dat er geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Er bevinden zich in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten of bijzondere cultuurhistorische waarden. In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich daarnaast geen cultuurhistorische waarden die negatief beïnvloed zouden kunnen worden door voorliggend plan.
Geconcludeerd wordt dat geen archeologisch onderzoek benodigd is en geen sprake is van negatieve effecten op cultuurhistorische waarden.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en daarmee geen sprake van een directe m.e.r.-plicht.
In onderdeel D 11.2 van het besluit wordt de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen genoemd. Indien geoordeeld wordt dat sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' is een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. Uit jurisprudentie volgt dat het antwoord op de vraag of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aan de hand van aspecten als aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
In dit geval is sprake van een Rood voor Rood-ontwikkeling waarbij één compensatiewoning wordt gerealiseerd ter compensatie voor de sloop van een veelvoud aan landschapsontsierende bebouwing. Netto wordt één woning en enkele bijgebouwen toegevoegd. De aard en omvang van dit project is hiermee beperkt en de omvang van de woonpercelen wordt in vergelijking met de huidige situatie niet tot nauwelijks vergroot. Daarnaast wordt het project gerealiseerd in een omgeving die zich kenmerkt door (verspreid liggende) woonbebouwing. De betrokken woonpercelen worden op passende wijze ingepast in het landschap. Dit is een herinrichting van ondergeschikte aard. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een nieuwe functie (woning) die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen. Gelet op de aard en omvang van dit plan wordt geconcludeerd dat geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.
Dit plan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen belangrijk nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit plan.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets van toepassing is. De standaard waterparagraaf behorend bij de korte procedure is opgenomen in Bijlage 7 bij deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
Deze regel is opgenomen om ten aanzien van geluidsgevoelige objecten een bepaalde afstand tot wegen te garanderen.
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om onderdelen van het bestemmingsplan te wijzigen.
In dit artikel worden de overige regels beschreven. Deze regels gaan in op de mogelijkheid tot het stellen van nadere eisen en de geldende parkeerregels.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
Gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bestemd voor het agrarisch gebruik, het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden, en het uitvoeren van ruimtelijke kwaliteitsplannen.
In het kader van voorliggend plan wordt ter plaatse van de reeds aanwezige woonpercelen meerdere voormalige agrarische opstallen gesloopt. De betrokken woonpercelen en de omliggende agrarische gronden worden passend bij de resterende bebouwing en de toekomstige bouwmogelijkheden op landschappelijk verantwoorde wijze ingepast in de omgeving. De agrarische bedrijfsmogelijkheden zijn ingeperkt vanwege de ligging nabij de woonbestemming.
Gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bestemd voor woonhuizen en bijbehorende bouwwerken en het uitvoeren van de landschapsmaatregelen gekoppeld aan ruimtelijke kwaliteitsplannen.
Hilbertweg 14
Ter plaatse van een Rood voor Rood slooplocatie is het uitgangspunt dat het toegestane oppervlak aan bijgebouwen het bestaande oppervlak is na sloop van de te slopen gebouwen. In voorliggend geval wordt hier echter van afgeweken omdat er sprake is van een overschot aan sloopmeters. In dit kader wordt 100 m² afkomstig van de slooplocatie aan de Hilbertweg 14 ingezet ten behoeve van de uitbreiding van het ter plaatse toegestane oppervlak aan bijgebouwen.
In het kader van de Rood voor Rood ontwikkeling wordt ter plaatse enkel een schuur van 711 m² gesloopt. Hiermee blijft er nog een aangebouwd bijgebouw van 50 m² over. Door 100 m² van het sloopoppervlak in te zetten wordt het mogelijk om het toegestane oppervlak aan bijbehorende bouwwerken vast te stellen op 200 m².
Compensatiekavel Ootmarsumsedijk
Met gebruikmaking van de zogenaamde 'hobbyboer regeling' (artikel 36.3 onder d van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010') is de maximale oppervlakte aan bijgebouwen van 100 m² voor de nieuwe woning aan de Ootmarsumsedijk vergroot tot 200 m². Hiermee komt het totaal voor deze woning op 200 m². Dit is mogelijk omdat wordt voldaan aan de voorwaarden behorend bij deze regeling.
Daarnaast geldt in beginsel dat bijbehorende bouwwerken op ten minste 3,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw dienen te worden gebouwd. In voorliggend geval wordt hiervan afgeweken door ter plaatse van de bouwaanduiding 'bijgebouwen' toe te staan dat een vrijstaand bijgebouw voor de voorgevel is toegestaan. Deze regel is opgenomen ten behoeve van de inrichting van het woonperceel waar de compensatiewoning wordt gerealiseerd.
Tot slot geldt in beginsel een één meter lagere bouwhoogte voor bijbehorende bouwwerken ten opzichte van hoofdgebouwen. Voor de compensatiekavel is hier vanuit functioneel, landschappelijk en stedenbouwkundig oogpunt een uitzondering op gemaakt. Ter plaatse zijn de bouwhoogte van zowel het hoofdgebouw alsook het bijbehorende vrijstaande bijgebouw voor de voorgevel gemaximeerd op 7,5 meter.
De sloop van de schuur en landschappelijke inpassing zijn gewaarborgd door bij de specifieke gebruiksregels specifieke voorwaardelijke verplichtingen op te nemen.
'Leiding - Brandstof' (Artikel 5)
De voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een brandstofleiding met de daarbijbehorende veiligheidszone en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een gas-/waterleiding met de daarbijbehorende veiligheidszone en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
'Waarde - Landschap' (Artikel 7)
De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van waardevolle landschapselementen.
In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, behalve voor zover bestaand, worden gebouwd.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente Dinkelland. Hierin wordt onder meer opgenomen dat het risico van planschade bij de initiatiefnemers ligt zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat de gewenste ontwikkelingen geen nationale belangen schaden. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist.
Voor plannen in bestaand stedelijk gebied/bestaand bebouwd gebied welke voorzien in woondoeleinden is, op basis van lid A onder 1 van de vooroverleglijst ruimtelijke plannen, geen vooroverleg vereist indien sprake is van een woningbouwplan in bestaand stedelijk gebied waarbij sprake is van minder dan 7 woningen met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen, en die in lijn is met de provincie gemaakte woonafspraken.
In voorliggend geval is sprake van een ontwikkeling die voldoet aan bovenstaande uitzonderingsregel. Vooroverleg is niet noodzakelijk.
In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'korte procedure'. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De beantwoording van de vragen maakt nader overleg met het waterschap niet noodzakelijk.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 4 december 2020 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze inzagetermijn zijn er geen zienswijzen tegen het plan kenbaar gemaakt. Het bestemmingsplan is dan ook ongewijzigd vastgesteld.