direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Morsweg 5 Weerselo
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1774.BUIBPMORSWEG5-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het woonperceel aan de Morsweg 5 te Weerselo. Het gaat hierbij om een voormalige agrarisch bedrijfsperceel wat reeds is herbestemd tot een woonperceel en ook als dusdanig in gebruik is. Naast een woning met bijhorende gebouwen zijn er ook nog een aantal voormalige agrarische schuren aanwezig.

Initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse 25 camperplaatsen te realiseren. Verder is het de wens om, ten behoeve van deze camperplaatsen, in één van de aanwezige schuren sanitaire voorzieningen te realiseren. Tot slot is initiatiefnemer voornemens om één van de schuren om te vormen naar een locatie voor drie boerderijkamers. Voor het realiseren van boerderijkamers is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in artikel 36.6, onder b van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010". Ten aanzien van het gebruik van de camperplaatsen en boerderijkamers richten zich primair op de oudere rustzoekende kampeerder.

Daarnaast is gebleken dat één van de aanwezige schuren (deels) buiten de woonbestemming ligt. Het is gewenst om hier de juridisch-planologische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie. Het uitgangspunt is om per saldo de woonbestemming in oppervlakte gelijk te houden aan de oppervlakte van de huidige woonbestemming. Daarom wordt een ander deel van de woonbestemming omgezet naar een agrarische bestemming.

De voorgenomen ontwikkeling is op basis van het geldend bestemmingsplan “Buitengebied 2010” niet mogelijk. Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken is het noodzakelijk om het bestemmingsplan te herzien. De gemeente Dinkelland heeft voor de voorgenomen ontwikkeling een positief principebesluit genomen.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders. In deze toelichting wordt aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en vanuit ruimtelijk en planologische oogpunt verantwoord is.

Opgemerkt wordt dat initiatiefnemer tevens voornemens is om de bestaande aanwezige schuren deels in gebruik te nemen als caravanstalling. Een caravanstalling is op basis van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" reeds toegestaan, daarom wordt hier in het vervolg van dit bestemmingsplan niet nader op ingegaan.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt aan de Morsweg 5 te Weerselo, in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. De ligging van het plangebied is in afbeelding 1.1 weergegeven. Het plangebied is indicatief aangegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPMORSWEG5-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: Provincie Overijssel)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Morsweg 5 Weerselo' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1774.BUIBPMORSWEG5-VG01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010". Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 18 februari 2010. Daarnaast geldt het "Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland". Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 29 mei 2018.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2010" opgenomen. Het plangebied is indicatief met rode omlijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPMORSWEG5-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Ligging van het plangebied in bestemmingsplan "Buitengebied 2010" (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)  
1.4.2 Bestemmingen en aanduidingen

Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn de gronden ter plaatse van het plangebied voorzien van de bestemming 'Agrarisch - 1' en 'Wonen'. Daarnaast geldt voor een beperkt deel de dubbelbestemming 'Leiding - Brandstof'. Binnen de bestemming 'Agrarisch - 1' geldt verder de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - boom- en sierteelt'. Tot slot geldt voor het gehele plangebied de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'.

'Agrarisch - 1'

De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor het agrarisch gebruik, het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - boom- en sierteelt' is het gebruik van gronden ten behoeve van sierteelt, boomteelt, houtteelt of overige opgaande teeltvormen niet toegestaan.

'Wonen'

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor woonhuizen, een- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimte voor boerderijkamers indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - boerderijkamers'.

'Leiding - Brandstof'

De voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een brandstofleiding met de daarbijbehorende veiligheidszone en bouwwerken geen gebouwen zijnde.

'Milieuzone - Grondwaterbeschermingsgebied'

In afwijking van het bepaalde bij de andere aangewezen bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bovenstaande en toestaan dat gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de andere aangewezen bestemming(en) worden gebouwd, mits hierdoor de kwaliteit van het grondwater niet wordt geschaad.

1.4.3 Strijdigheid

Het realiseren en in gebruik (laten) nemen van camperplaatsen (inclusief sanitair gebouw) en boerderijkamers is in strijd met het geldende bestemmingsplan, aangezien hiervoor de bouw- en gebruiksmogelijkheden ontbreken binnen de bestemming 'Wonen' en 'Agrarisch - 1'.

Voor het realiseren van boerderijkamers is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in artikel 36.6, onder b van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010". Het realiseren en toestaan van camperplaatsen (inclusief sanitairgebouw) en caravanstalling kan mogelijk worden gemaakt op basis van het gemeentelijke KGO-beleid.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het benodigde juridisch planologische kader waarmee de voorgenomen ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie in het plangebied.

In hoofdstuk 3 wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Dinkelland beschreven.

In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue.

Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten waaronder de watertoets.

In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Dinkelland, op een afstand van circa 2,5 kilometer ten zuidoosten van de kern Weerselo. Dit hoofdstuk gaat in op het landschap en de omgeving en de huidige situatie binnen het plangebied.

2.1 Landschap en omgeving

Het erf aan de Morsweg 5 ligt in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. De ruimtelijk- functionele structuur van de omgeving bestaat hoofdzakelijk uit verspreid liggende woonerven en (niet-)agrarische bedrijvigheid. De belangrijkste structuurdragers in de nabijheid van het plangebied zijn de Spikkersbeek en de Lemselosestraat.

2.2 Het plangebied

Het plangebied omvat het woonperceel aan de Morsweg 5 en de aangrenzende agrarische cultuurgronden. Het plangebied wordt een de zuid- en westzijde begrenst door respectievelijk de Spikkersbeek en de Morsweg. Verder wordt het plangebied omgeven door agrarische cultuurgronden.

De bebouwing binnen het plangebied bestaat uit een woning met bijhorende bijgebouwen en aan aantal voormalige agrarische schuren. Tussen de bebouwing is grotendeels sprake van erfverharding. Verder is het plangebied voor het grootste gedeelte onbebouwd en onverhard, met aan de randen bomenrijen en/of bebossing. In afbeelding 2.1 is de huidige situatie op luchtfoto's weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPMORSWEG5-VG01_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Huidige situatie plangebied (Bron: PDOK)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Gewenste ontwikkeling

Initiatiefnemer is voornemens om in totaal 25 camperplaatsen aan te leggen in combinatie met 3 boerderijkamers.

Het erf kent een woning een meerdere ondergeschikte bijgebouwen. Hoewel er sprake is van een duidelijke hiërarchie, wijkt de woning door de stijl en positie af van de rest van de bebouwing. Deze keuze is in het verleden gemaakt en gehonoreerd, maar zoals vermeld voorziet de ontwikkeling niet in wijzigingen qua bebouwing en/of erfcompositie. In één van de bestaande gebouwen (C op afbeelding 3.1) worden 3 boerderijkamers ingericht. De andere bijgebouwen zijn in gebruik voor privé opslag en de stalling van caravans.

Er is sprake van zware, beeldbepalende en karakteristieke houtopstanden. De veelvoud aan bomen maken het erf en dragen voor een belangrijk deel bij aan de herkenning van het landschap. In alle gevallen blijven de houtopstanden behouden al ontdoet de initiatiefnemer de houtopstanden wel van achterstallig onderhoud. Met de komst van de camperplaats zijn er geen gevolgen voor de houtopstand. Zowel aan de noordzijde als de zuidwestzijde van het erf worden de camperplaatsen op voldoende afstand gelegd. Respectievelijk gaat het om 7 en 18 plekken. Daarmee blijven de bomen behouden en worden bovendien ongemakken voor campinggasten voorkomen zoals honingdauw en eikenprocessierupsen.

De camperplaats is in de basis erg eenvoudig. Weliswaar worden de plekken voorzien van stroom en enkele watertappunten, maar de camperplaats is voor de rest voornamelijk groen en hoogstens verhard door grasbetonkeien (rijbaan en plekken zelf). De plekken op het erf zijn het gehele jaar door in gebruik, maar de plekken aan de zuidwest zijde zullen in de winter niet of nauwelijks bezet zijn. Doordat er geen hagen of beplanting aan wordt gebracht, ontstaat er in de winter geen onwenselijk permanent beeld van een camperplaats. Juist door de eenvoud gaat de camperplaats dan op in het landschap.

Aan de westzijde worden enkele bomen aangeplant om het geheel in het kampeerseizoen wel wat beter in te passen. In totaal worden er 9 zomereiken of zomerlinden aangeplant (N op afbeelding 3.1). Bezoekers van de camperplaats en/of bezoekers van de boerderijkamers kunnen parkeren op het zeer royale erf. Het erf (K op afbeelding 3.1) biedt ongeveer 15 parkeerplaatsen. Dat is ruimschoots voldoende voor deze ontwikkeling. Tot slot wordt een bestaand bijgebouw (E op afbeelding 3.1) gesloopt. De meters worden gehalveerd en daarmee wordt een bestaand veldschuurtje (D op afbeelding 3.1) opgeknapt, vergroot en opgewaardeerd tot sanitaire voorziening.

Maatregelen in de ruimtelijke kwaliteit:

  • Sloop gebouw E;
  • Opknappen veldschuur tot sanitaire voorziening (D);
  • Aanplant van bomen langs de Morsweg (N);
  • Aanleg van camperplaats met hooguit grasbetonkeien (G/H).
afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPMORSWEG5-VG01_0004.png"  
Afbeelding 3.1 Erfinrichtingsplan (Bron: N+L Landschapsontwerpers)  

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Algemeen

Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die daardoor ontstaat. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018'. Voor het buitengebied zijn in de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018' geen parkeernormen opgenomen. Conform de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018' wordt hiervoor uitgegaan van de normen zoals opgenomen in de publicatie, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (december 2012)' van het CROW.

Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381 (december 2018)' opgesteld. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. In voorliggend geval wordt uitgegaan van het gemiddelde.

De gemeente Dinkelland valt binnen de categorie 'niet stedelijk'. Het plangebied bevindt zich in het buitengebied.

Voor wat betreft de binnen het plangebied aanwezige functies wordt het volgende gehanteerd:

  • Voor de beoogde boerderijkamers wordt uitgegaan van een driesterrenhotel.
  • Voor de beoogde camperplaatsen wordt geen rekening gehouden met een extra parkeerbehoefte anders dan de camperplaatsen zelf.
  • Voor de binnen het plangebied aanwezige vrijstaande woning wordt uitgegaan van de functie 'Koop, huis, vrijstaand'.
3.2.2 Parkeren

Bij het berekenen van het aantal benodigde parkeerplaatsen is uitgegaan van de normen zoals opgenomen in de publicatie, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (december 2012)'. Hieronder zijn de uitgangspunten weergegeven.

Functie   Parkeernorm   Aantal   Parkeerbehoefte  
Boerderijkamers   6,8 parkeerplaatsen per 10 kamers   3   2  
Camperplaatsen   1 per camper (zijnde de camperplaats zelf)   25   25  
Vrijstaande woning   2,4   1   2,4  
Totaal   29,4  

Op basis van de hiervoor beschreven uitgangspunten bedraagt de totale parkeerbehoefte van de gewenste ontwikkeling afgerond 30 parkeerplaatsen. Hierbij wordt benadrukt dat de camperplaatsen zelf niet zorgen voor een toename van de parkeerbehoefte. Immers komen bezoekers met de camper en wordt deze op één van de campersplaatsen geparkeerd.

De overige 4,4 parkeerplaatsen kunnen, gelet op de omvang van het terrein, eenvoudig op eigen terrein worden gerealiseerd.

3.2.3 Verkeer
3.2.3.1 Verkeersgeneratie

Ten aanzien van het berekenen van de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de gemiddelde verkeersgeneratie uit de CROW-publicatie. In dit geval worden de volgende uitgangspunten gehanteerd: bevolkingsdichtheid: niet stedelijk (gemeente Dinkelland, bron: CBS) en ligging in het buitengebied.

Dit geeft het volgende beeld:

Functie   Verkeersgeneratie   Aantal   Verkeersgeneratie  
Boerderijkamers   19,5 verkeersbewegingen per 10 kamers   3   5,9  
Camperplaatsen   0,4 per standplaats   25   10  
Vrijstaande woning   7,2   1   7,2  
Totaal   23.1  

Zoals uit voorgaande tabel blijkt, gaat het om een verkeersgeneratie van 23,1 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Opgemerkt wordt dat de vrijstaande woning reeds planologisch is toegestaan en aanwezig is. Feitelijk gezien is er dan ook sprake van een toename van 15,9 verkeersbewegingen per weekdagetmaal.

De Morsweg wordt op basis van het 'Strategisch Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan' van de gemeente Dinkelland aangemerkt als 'Overige erf- toegangswegen binnen of buiten de kom'. Op basis van het 'Strategisch Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan' geldt een voorkeurwaarde voor wat betreft de verkeersintensiteit van < 4.000 - 6.000 mvt/dag.

De Morsweg betreft een verkeersluwe weg waar nagenoeg uitsluitend sprake is van ontsluitingsverkeer. Gelet hierop kan er redelijkerwijs vanuit worden gegaan dat de voorgenoemde voorkeurswaarde nog niet is overschreden of wordt benaderd, ook niet als gevolg van voorgenomen ontwikkeling. Gelet hierop wordt geconcludeerd dat de Morsweg van voldoende capaciteit is om de voorgenoemde toename van het aantal verkeersbewegingen (15,9 verkeersbewegingen per weerdagetmaal) eenvoudig en veilig af te wikkelen.

3.2.3.2 Ontsluiting

Het woonperceel blijft conform de bestaande ontsluitingsweg ontsloten op de Morsweg. Ten behoeve van de camperplaatsen in het weiland wordt een nieuwe (onverharde) ontsluitingsweg aangelegd ten zuiden van de bestaande ontsluitingsweg. Deze nieuwe ontsluiting wordt aangesloten op de bestaande ontsluitingsweg.

3.2.4 Conclusie verkeer en parkeren

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
4.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

4.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

4.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties
4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.3 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten in het rijksbeleid

De Nationale Omgevingsvisie laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de omgevingsvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro).

Nieuwe planologische bouwmogelijkheden van enige omvang kwalificeren zich als zodanig en zijn ‘Ladderplichtig’. Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er in het geheel geen sprake is van toename van het ruimtebeslag (bijv. bij functiewijziging), dan is de Afdelingslijn dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zo overweegt de Afdeling in haar uitspraak van 10 december 2014 (ABRVS 201310814/1/R1).

Echter in een recentere uitspraak (ABRVS 201311211/1/R1) van de Raad van State d.d. 18 februari 2015 is sprake van een uitbreiding van de planologische gebruiksmogelijkheden van feitelijk bestaande units in een bedrijfsverzamelgebouw. De Afdeling overweegt: “Voor zover [appellant sub 1] en anderen betogen dat in de Staat van bedrijfsactiviteiten deels bedrijfsactiviteiten staan genoemd waarvoor de units in de bedrijfsverzamelgebouwen niet eerder mochten worden verhuurd, oordeelt de Afdeling dat het plan hiermee niet voorziet in een zodanige functiewijziging dat om die reden sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zoals zij eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 december 2014 in zaak nr. 201310814/1/R1) is daarbij van belang dat met een verruiming van de gebruiksmogelijkheden geen nieuw beslag op de ruimte plaatsvindt.”

Het onderstreepte “zodanige functiewijziging” suggereert dat er functiewijzigingen – zonder enige toename van bebouwing – kunnen zijn die wel “zodanig” zijn, dat zij kunnen worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een functiewijziging “sec” die van invloed is op het woon-, leef- en ondernemersklimaat elders, door die invloed kan kwalificeren als “zodanige functiewijziging”, zodat sprake is van een Ladderplichtige stedelijke ontwikkeling.

Om te beoordelen of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, is van belang om de huidige planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden te vergelijken met de beoogde planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Allereerst wordt opgemerkt dat de de beoogde caravanstalling op basis van het "Bestemmingsplan Buitengebied 2010" reeds is toegestaan. Hiervoor worden in het kader van voorgenomen ontwikkeling geen extra gebouwen gerealiseerd.

De beoogde camperplaatsen, boerderijkamers en sanitaire voorzieningen betreffen nieuwe functies binnen het plangebied. Het gaat hierbij om een zeer kleinschalige ontwikkeling, waarbij geen sprake is van het toestaan van extra bebouwing ten opzichte van de reeds aanwezige/toegestane oppervlakte aan bebouwing. Bovendien gaat het om functies die bij uitstek geschikt zijn voor het buitengebied.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat:

  • in dit specifieke geval sprake is van een zeer kleinschalige ontwikkeling (toestaan camperplaatsen, het realiseren van sanitaire voorziening waarbij het bebouwde oppervlak per saldo niet toeneemt en het realiseren van boerderijkamers binnen bestaand bijgebouw);
  • geen sprake is van onevenredig nieuw beslag op de ruimte.

Bovendien volgt uit dit hoofdstuk en hoofdstuk 5 en 6 dat er sprake is een ontwikkeling die in het kader van een ‘goede ruimtelijke ordening’ aanvaardbaar is.

Verder is er geen sprake van een onevenredig nieuw beslag op de ruimte. Temeer omdat de omvang van de ter plaatse aanwezige woonbestemming niet wordt vergroot en de bouwmogelijkheden niet toenemen. Wel worden er buiten de woonbestemming camperplaatsen toegestaan, daar waar de gronden zijn voorzien van een agrarische bestemming. Het gaat hier echter om camperplaatsen in het weiland waarbij ten hoogste grasbetonstenen worden aangelegd. Ook hier is geen sprake van een toename van de bouwmogelijkheden.

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.

4.1.4 Toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

Het plan voldoet aan de Novi de ladder voor duurzame verstedelijking. Het plan is daarmee in overeenstemming met het van belang zijnde rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • Of - generieke beleidskeuzes;
  • Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • Hoe - gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hierna nader toegelicht.

4.2.3.1 Of - generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.

Ook wordt in deze fase de zogenaamde Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.

4.2.3.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

4.2.3.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 4.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPMORSWEG5-VG01_0005.png"

Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of - generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.1.5 (ruimtelijke kwaliteit), artikel 2.1.6 (kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) en artikel 2.13 (grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden) van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

Met voorliggend plan is geen sprake van een onevenredig nieuw beslag op de groene omgeving. Temeer omdat de omvang van de ter plaatse aanwezige woonbestemming niet wordt vergroot en de bouwmogelijkheden niet toenemen. Wel worden er buiten de woonbestemming camperplaatsen toegestaan, daar waar de gronden zijn voorzien van een agrarische bestemming. Het gaat hier echter om camperplaatsen in het weiland waarbij ten hoogste grasbetonstenen worden aangelegd. Ook hier is geen sprake van een toename van de bouwmogelijkheden of het verharden van gronden. Doordat de gronden niet worden verhard of ten hoogste grasbetonstenen worden aangelegd, is er ook geen sprake van een onevenredig nieuw beslag op de ruimte door het verharden.

Gelet op het vorenstaande is er sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Artikel 2.1.5 lid 1: Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel

De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van de beleidsnotitie 'Buitengebied met kwaliteit' van de gemeente Dinkelland. Hierbij blijven bestaande groenelementen (houtopstanden etc.) behouden en worden er nieuwe bomen aangeplant om de beoogde camperplaatsen landschappelijk in te passen (zie ook paragraaf 3.1). De ontwikkeling voorziet hiermee in een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bovendien voorziet de ontwikkeling in het toestaan van functies die bij uitstek passen in het buitengebied.

Tevens wordt gesteld dat de ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief, voldoet aan het uitvoeringsmodel en aan de provinciale vier-lagen benadering. In komende subparagraven wordt daar nader op ingegaan. Samenvattend wordt geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met het gestelde in artikel 2.1.5.

Artikel 2.1.6 lid 1: Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 lid 1 en 2.1.6 lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel

De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Het provinciale beleid gaat er vanuit dat er ter compensatie van ontwikkelingen in het buitengebied geïnvesteerd wordt in de groene omgeving. De parkeerplaatsen worden op agrarische gronden gerealiseerd, vandaar dat de KGO van toepassing is. In dit geval is in een ruimtelijk kwaliteitsplan (Bijlage 1) opgesteld. Het perceel wordt geheel landschappelijk ingepast, waarbij er geïnvesteerd wordt in het groen. Bovendien is de impact van de camperplaatsen door een adequate inpassing minimaal. Daarmee wordt geconcludeerd dat de geboden ontwikkelingsruimte in overeenstemming is met de investeringen in het landschap. Het plan is daarmee in overeenstemming met de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Artikel 2.13.3 Grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden

Bestemmingsplannen voorzien in een aanduiding voor grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening.

Artikel 2.13.5 Niet-risicovolle functies in intrekgebieden

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.13.3. kunnen in intrekgebieden ook nieuwe niet-risicovolle en grote risicovolle functies worden toegestaan, mits daarbij wordt voldaan aan het stand-stillprincipe.

De van belang zijnde begrippen in het kader van art. 2.13 zijn hierna opgenomen:

  • niet-risicovolle functies: alle functies behalve harmoniërende functies en grotere of grootschalige risicovolle functies.
  • harmoniërende functies: functies die goed samengaan met de drinkwaterwinning.
  • grote en grootschalige risicovolle functies: functies die gelet op de risico's voor de grondwaterkwaliteit én als zodanig, ongewenst zijn in grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden.
  • stand-stillprincipe: beginsel dat erop gericht is verslechtering van de grondwaterkwaliteit tegen te gaan en het vergroten van risico's op verontreiniging van het grondwater te voorkomen.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.13.3 en 2.13.5 van de Omgevingsverordening Overijssel

In voorliggend geval ligt het plangebied binnen het intrekgebied en grondwaterbeschermingsgebied 'Weerselo'. Zoals beschreven worden er boerderijkamers en camperplaatsen met bijhorende sanitaire voorzieningen toegestaan. Harmoniërende functies en niet-risicovolle functies gaan goed samen met drinkwaterwinning en grondwaterbescherming. Deze worden aangeduid als toelaatbaar.

Onder harmoniërende functies worden onder andere verstaan: extensieve landbouw, extensieve recreatie, kleinschalige verblijfsrecreatie, natuur, bosbouw (nieuwe) landgoederen en buitenplaatsen. Woningbouwontwikkelingen met meer dan 10 woningen worden als risicovol aangemerkt (Aan de slag met de methodiek 'gebiedsgerichte grondwaterbescherming', Tauw 2009).

Nieuwe niet-risicovolle functies en harmoniërende functies zijn toegestaan, mits wordt voldaan het stand-stillprincipe (beginsel dat gericht is om verslechtering van de grondwaterkwaliteit tegen te gaan en het vergroten van risico's op verontreiniging te voorkomen.

Er is sprake van een nieuwe niet-risicovolle functie waarbij, gezien de aard van de ontwikkeling (kleinschalige verblijfsrecreatie), wordt voldaan aan het stand-stillprincipe. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met artikel 2.13.3 en 2.13.4 en 2.13.5 uit de Omgevingsverordening.

4.2.4.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied behoort tot de ontwikkelingsperspectieven 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' en 'Stads- en dorpsrandgebieden'. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart opgenomen, waarin het plangebied met de rode contour is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPMORSWEG5-VG01_0006.png"  
Afbeelding 4.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'

Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, wil de provincie Overijssel in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.

'Stads- en dorpsrandgebieden'

In de Stedelijke Omgeving vind je enkele bijzondere gebiedscondities die specifieke kansen met zich meebrengen. Denk aan kenniscentra, stadsassen en stationsgebieden, maar ook aan stads- en dorpsrandgebieden.

De stads- en dorpsrandgebieden vormen de overgang tussen de Stedelijke en de Groene Omgeving, en zijn daarmee zowel entree van de stad als verbinding naar het buitengebied. Het vormgeven als entree van zowel de Groene als de Stedelijke Omgeving is een belangrijk kwaliteitsdoel. Veel stads- en dorpsrandgebieden in Overijssel liggen tegen aantrekkelijke natuurcomplexen of landgoederen aan.

Als er naast de inmiddels geplande woon- en werklocaties nog behoefte ontstaat, kunnen nieuwe woon- en werkmilieus worden ingezet om de kwaliteit en aantrekkelijkheid van de stads- en dorpsrandgebieden te verhogen en de landschappelijke structuur in deze gebieden te versterken. In de stads- en dorpsrandgebieden liggen ook kansen om beleidsambities op het gebied van natuur, water, en energie te realiseren én om de functie als ‘uitloop’-gebied voor de stad te versterken door verdichting van het routenetwerk voor langzaam verkeer.

Toetsing van het initiatief aan het ontwikkelingsperspectief

Binnen gebieden met het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap' en 'Stads- en dorpsrandgebieden' is ruimte voor het in harmonie met elkaar ontwikkelen van diverse functies. Het initiatief is een vorm van een dergelijke ontwikkeling, die bijdraagt aan de versterking van het buitengebied van de gemeente Dinkelland.

De beoogde boerderijkamers en camperplaatsen dragen bij aan de versterking van de recreatieve functie van het buitengebied. Tot slot draagt het initiatief door de verschillende landschappelijke maatregelen bij aan de doelstelling om de landschapselementen te versterken. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief.

4.2.4.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Hierna wordt op de verschillende lagen ingegaan.

Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen is van belang dat de locatie is gelegen in het landelijk gebied. Dit betekent dat de 'stedelijke laag' buiten beschouwing kan blijven. Vanwege het ontbreken van bijzondere eigenschapen binnen de 'laag van de beleving', wordt ook deze laag buiten beschouwing gelaten.

De 'Natuurlijke laag'

Op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Natuurlijke laag' is het plangebied aangewezen als 'Dekzandvlakte en ruggen'. In afbeelding 4.3 is een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart voor de 'Natuurlijke laag' opgenomen, het plangebied is met de rode contour weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPMORSWEG5-VG01_0007.png"  
Afbeelding 4.3: Uitsnede gebiedskenmerkenkaart 'Natuurlijke laag' (Bron: Provincie Overijssel)  

“Dekzandvlakte en ruggen”

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.

Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'

Het plangebied ligt in een beekdalgebied tussen dekzandvlakten. Er is daarom sprake van veen reliëf. In de jaren zijn de hoogteverschillen gedeeltelijk geërodeerd door de wind, weer versterkt door de wijze van agrarisch gebruik (essen en eenmansesjes) en weer verminderd door de schaalvergroting in de landbouw. Hoogteverschillen zijn in dit gebied nog altijd goed herkenbaar.

Bij voorgenomen ontwikkeling is rekening gehouden met de kenmerken van het landschap. Voorzover en nog reliëf aanwezig is, wordt dat met deze ontwikkeling niet aangetast. Gezien het vorenstaande wordt voldaan aan de kwaliteitsvoorwaarden die gelden voor de 'natuurlijke laag'.

De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart van de “Laag van het Agrarisch cultuurlandschap”, aangeduid met de gebiedstypen 'Essenlandschap'. Afbeelding 4.4 betreft een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de “Laag van het Agrarische cultuurlandschap”. Het plangebied is aangegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPMORSWEG5-VG01_0008.png"  
Afbeelding 4.4: Uitsnede gebiedskenmerkenkaart 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' (Bron: Provincie Overijssel)  

“Essenlandschap”

Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, – voormalige – heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven). Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.

“Maten en flierenlandschap”

Het Maten en Flierenlandschap is een laaggelegen kleinschalig landschap dat zich langs de beken, in de natuurlijke laagten heeft ontwikkeld. Langs de ontwateringssloten haaks op de beek werd vaak hakhout aangeplant. Dit diende tevens als perceelsafscheiding – daar, waar de ontwateringssloot niet altijd watervoerend – was in geval van beweiding. Het Maten en Flierenlandschap is veelal de contramal van het essenlandschap en het oude hoevenlandschap en was daar functioneel aan verbonden. Als ontwikkelingen plaats vinden in of nabij het Maten en Flierenlandschap, dan dragen deze bij aan versterking van het historische lineaire landschap met open 'kamers' en coulissen, aan accentuering van de overgang naar hogere gronden, de toegankelijkheid, de beleefbaarheid en het vasthouden van water.

Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

Bij het opstellen van de plannen is rekening gehouden met de kenmerken van het landschap. De ontwikkeling moet bijdragen aan de herkenning van het landschap. In voorliggend geval houdt dat vooral het behoud van de bestaande landschappelijke kenmerken in. De nieuwe beplanting sluit aan bij de daar voorkomende landschappelijke structuren. Gezien het vorenstaande wordt voldaan aan de kwaliteitsvoorwaarden die gelden voor de 'laag van het agrarisch cultuurlandschap'.

4.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 MijnOmgevingsvisie Dinkelland
4.3.1.1 Algemeen

De gemeente Dinkelland beschikt over een omgevingsvisie. MijnOmgevingsvisie Dinkelland gaat over de toekomst van de leefomgeving; de visie van samenleving én gemeente. Hierin bouwt men verder op de basis die al in proces van MijnDorp gelegd is. De visie gaat namelijk over leefbaarheid van de kernen én over het buitengebied , gezondheid, veiligheid en duurzaamheid. De visie geeft aan hoe de gemeente, samenleving en gemeenteraad, willen sturen; wat men wil behouden, versterken en ontwikkelen. Door inbreng van de samenleving is MijnOmgevingsvisie van ons allemaal!

MijnOmgevingsvisie gaat in op:

  • 1. de uitdagingen die op de gemeente afkomen (het verhaal achter de speerpunten);
  • 2. hoe men daarop kan inspelen (speerpunten);
  • 3. hoe plannen die bewoners of ondernemers inbrengen worden afgewogen (stappenplan);
  • 4. welke waarden daarbij belangrijk zijn (waardenkaart).

Mijn Omgevingsvisie gaat uit van vier kernprincipes. Kernprincipes zijn manieren van werken; werkwijzen die altijd gelden. Als keuzes worden gemaakt, als plannen worden gemaakt en gewoon als we wonen, leven, ondernemen of verblijven past men de kernprincipes toe. De vier kernprincipes zijn:

  • We doen het samen;
  • We geven het goed voorbeeld;
  • We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.
  • We wentelen niet af op volgende generaties.
4.3.1.2 Speerpunten

In de omgevingsvisie zijn speerpunten opgenomen op verschillende thema's. In voorliggend geval is gezien de ontwikkeling met name het thema's 'Goede staat van natuur en landschap' en 'Kwalitatief toerisme' van belang.

Goede staat van natuur en landschap

De landschapskwaliteiten van Noordoost-Twente, dus ook van Dinkelland, wil de gemeente behouden en ontwikkelen. Het landschap is gevormd door natuur en mens; de inwoners, hun cultuur en het gebruik van het gebied hebben het landschap uiteindelijk bepaald. En dat gebeurt nog steeds. Hierin ziet de gemeente de volgende uitdagingen en de gemeente wil zich hier als partner sterk voor maken:

  • behouden en versterken van ons veelzijdige cultuurlandschap;
  • versterken van de biodiversiteit;
  • behouden en versterken van natuur en landgoederen.

Het karakter van het typisch Twentse landschap staat onder druk. De houtwallen, (boeren)erven, essen, bossen en heidevelden, de vele kernen, beken, hoogteverschillen en de unieke bodemopbouw door de stuwwallen, maken het Twentse landschap uniek. Het wordt minder herkenbaar; de kenmerkende verscheidenheid (diversiteit) is aan het verminderen. Daarom wil de gemeente de eigenaren en inwoners meenemen in het belang van duurzaam onderhoud, behoud en versterking van het landschap. De gemeente gaat zich inzetten om meer waarde en waardering te creëren vóór en ín het landschap. Hierbij kijkt de gemeente ook naar de kansen voor gebiedspassende ontwikkelingen en bedrijvigheid. De variatie aan landschapstypen leidt namelijk tot een aantrekkelijk gebied om te wonen, werken en recreëren.

Kwalitatief toerisme

De gemeente werkt aan de kwaliteit van toerisme door te zorgen voor en behoud van een vitaal verblijfsaanbod. Dit doet de gemeente door:

  • een goede balans te bewaken tussen de landschapskwaliteiten van ons gebied, de leef- en werkomgeving voor inwoners en de groeimogelijkheden van de toeristische sector;
  • mogelijkheden te bieden voor marktconforme en gebiedspassende bedrijvigheid;
  • projecten en ideeën te verwelkomen gericht op toerisme of dagrecreatie als ze een aanvulling zijn op het bestaande aanbod, gericht zijn op interessante doelgroepen of zorgen voor seizoensverlenging;
  • toeristisch interessante locaties in te richten in zowel de kernen als in het buitengebied.

Toerisme betekend het elders overnachten met een recreatief of zakelijk doel. Denk hierbij aan een weekendje weg, een vakantie of het bezoek aan een beurs of conferentie. Toerisme zorgt voor bezoekers aan een dorp, stad, gemeente of regio. De toestroom van deze bezoekers heeft gevolgen voor de economie, de leefomgeving van inwoners en het landschap. Wanneer het toerisme bijdraagt aan een prettige leef- en werkomgeving voor inwoners en ondernemers, en tevens het landschap niet teveel belast, dan spreken wij over kwalitatief toerisme. Kwalitatief toerisme waarbij groei mogelijk is met respect voor de leefomgeving van inwoners, landschap en natuur.

4.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan MijnOmgevingsvisie Dinkelland

De voorgenomen ontwikkeling draagt met het toevoegen van de camperplaatsen en boerderijkamers, bij aan een vitaal verblijfsaanbod in de gemeente Dinkelland. Daarnaast is in het kader van voorgenomen ontwikkeling een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld om te zorgen voor een adequate landschappelijke inpassing van het plangebied. De te behouden groenstructuren en te treffen landschapsmaatregelen zijn verankerd in de regels van het voorliggende bestemmingsplan. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het behouden en versterken van de landschappelijke waarden ter plaatse van het plangebied. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland'.

4.3.2 Buitengebied met kwaliteit
4.3.2.1 Algemeen

Het beleid 'Buitengebied met kwaliteit' is opgesteld ter vervanging van de voorheen geldende beleidsregelingen zoals Rood voor Rood, Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, Schuur van Schuur en het VAB+ beleid. Alle beleidsregelingen hebben de afgelopen jaren op hun eigen wijze een bijdrage geleverd aan een aantrekkelijk en vitaal buitengebied en de doelstellingen van deze regelingen sluiten nog prima aan bij de speerpunten voor het buitengebied zoals geformuleerd in de omgevingsvisie van de gemeente Dinkelland.

Er is echter ook geconstateerd dat het ruimtelijk beleid voor het buitengebied op onderdelen onnodig ingewikkeld is geworden. In de beleidsregel 'Buitengebied met kwaliteit' zijn de eerdergenoemde beleidsregels en beleidsregels ten aanzien van plattelandswoningen en landgoederen vervat in één vereenvoudigde regeling.

4.3.2.2 Algemene randvoorwaarden

Voor elke ontwikkeling in het buitengebied gelden bepaalde algemene randvoorwaarden waar aan voldaan moet worden. Naast dat voldaan moet worden aan het van toepassing zijnde Rijks- en provinciaal beleid en de van toepassing zijnde wet- en regelgeving, betreffen dit bijvoorbeeld randvoorwaarden die zijn opgesteld met het oog op 'een goede ruimtelijke ordening' of een 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties' ingeval de Omgevingswet inwerking is getreden. Daarnaast moet bij de toepassing van deze beleidsregel in elk geval voldaan worden aan de hierna weergegeven voorwaarden. De gemeente bepaalt na een afweging van alle relevante belangen of aan deze voorwaarden voldaan wordt. Voor de beantwoording van de vraag of wordt voldaan aan de voorwaarden 1 tot en met 4, kan de gemeente het gemeentelijk kwaliteitsteam (Q-team) om advies vragen.

Hierna wordt ingegaan op de algemene randvoorwaarden en aansluitend wordt het voornemen hieraan getoetst.

  • 1. Elke ontwikkeling moet per saldo leiden tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;

In het kader van voorgenomen ontwikkeling wordt het plangebied op adequate wijze landschappelijk ingepast. Kortheidshalve wordt verwezen naar paragraaf 3.1 en het in Bijlage 1 op genomen Ruimtelijk kwaliteitsplan.

  • 2. Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning in de vorm van een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing: vorm en situering van gebouwen en erfbeplanting (uiteengezet in locatie, sortiment, aantallen, plantmaat en indien van toepassing plantverband/ onderlinge afstand);

In het kader van voorgenomen ontwikkeling wordt het plangebied op adequate wijze landschappelijk ingepast. Kortheidshalve wordt verwezen naar paragraaf 3.1 en het in Bijlage 1 op genomen Ruimtelijk kwaliteitsplan.

  • 3. De geboden ontwikkelingsruimte dient in balans te zijn met de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit;

Kortheidshalve wordt verwezen naar subparagraaf 4.3.2.5. Geconcludeerd wordt dat de geboden ontwikkelingsruimte in balans is met de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit.

  • 4. De ontwikkeling dient naar aard en omvang passend te zijn op de locatie en de gebiedskenmerken van het type landschap;

De beoogde functies (camperplaatsen en boerderijkamers) zijn bij uitstek geschikt voor het buitengebied. Daarnaast blijkt uit 4.2.3.3 dat de te plaatse geldende gebiedskenmerken de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg staan.

  • 5. De bestaande infrastructuur moet in principe toereikend zijn voor de nieuwe activiteit, er mag geen sprake zijn van een onevenredige toename van verkeer. Indien een aanpassing van de infrastructuur benodigd en aanvaardbaar is, komen de kosten hiervoor voor rekening van aanvrager;

Aanpassingen ten aanzien van de bestaande infrastructuur is niet benodigd en is er geen sprake van een onevenredige toename van verkeer (zie ook subparagraaf 3.2.3). Wel wordt er een extra (onverharde) weg aangelegd ten behoeve van de beoogde camperplaatsen in het weiland. Dit heeft geen (onevenredige) nadelige consequenties voor de bestaande infrastructuur.

  • 6. Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;

Het parkeren vindt geheel op eigen erf plaats.

  • 7. De ontwikkeling mag niet leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat;

Zoals blijkt uit paragraaf 5.5 leidt de voorgenomen ontwikkeling niet tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van (woon)percelen van derden.

  • 8. Er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de in de omgeving aanwezige functies en waarden;

Zoals blijkt uit paragraaf 5.5 en 5.6 is er geen sprake van een onevenredige afbreuk van de in de omgeving aanwezige functies.

  • 9. Er mag gaan onevenredige afbreuk worden gedaan aan de belangen van derden;

Zie punt 8.

  • 10. Indien dit nodig wordt geacht, kan een bedrijfsplan worden gevraagd ter onderbouwing van een verzoek;

Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling wordt het overleggen van een bedrijfsplan niet noodzakelijk geacht.

  • 11. In het bestemmingsplan/ het omgevingsplan/ de omgevingsvergunning worden verplichtingen opgenomen voor de aanleg en instandhouding van de verplichte landschappelijke inpassing. Daarnaast worden in een overeenkomst aanvullende voorwaarden opgenomen die van belang zijn voor de gemeentelijke juridische borging;

In het voorliggende bestemmingsplan is een voorwaardelijk verplichting opgenomen ten behoeve van het treffen en in stand houden van landschapmaatregelen ten behoeve van de landschappelijke inpassing.

  • 12. Een gecombineerde toepassing van de in deze beleidsregel opgenomen onderdelen is mogelijk, mits hierbij voldaan wordt aan de daarbij behorende voorwaarden;

Niet van toepassing.

  • 13. Vergunningen die niet meer actueel zijn of die nog niet zijn benut, kunnen niet ingezet worden ter compensatie voor (extra) ontwikkelingsruimte en worden onherroepelijk ingetrokken.

Niet van toepassing.

4.3.2.3 Bedrijfsmatige activiteiten binnen de functie 'Wonen'

Het is mogelijk om binnen de functie 'Wonen' bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen. Niet elk nieuwe functie wordt wenselijk en/of aanvaardbaar gevonden. Dit zal van geval tot geval beoordeeld moeten worden waarbij onder meer de aard en invloed van de nieuwe functie op de omgeving een rol speelt. Voor het toestaan van bedrijfsmatige activiteiten binnen de functie 'Wonen' gelden de volgende voorwaarden:

  • 1. De maximale omvang van de bijbehorende bouwwerken die in gebruik zijn voor de bedrijfsmatige activiteiten bedraagt 500 m²;

De beoogde drie boerderijkamers worden gerealiseerd is een bestaande schuur met een oppervlakte van circa 170 m2. Verder worden er sanitaire voorzieningen gerealiseerd in een van de aanwezige schuren. De oppervlakte van de sanitaire voorzieningen bedraagt circa 60 tot 100 m2. In totaal is hiermee sprake van 230 tot 270 m2 aan bijbehorende bouwwerken die in gebruik zullen zijn ten behoeve van de beoogde recreatiefunctie(s). Opgemerkt wordt dat binnen het plangebied nog aan aantal schuren aanwezig met een gezamenlijke oppervlakte van circa 1.200 m2 welke worden/kunnen worden gebruikt ten behoeve van caravanstalling. Hiervan wordt opgemerkt dat het gaat om een functie wat reeds is toegestaan op basis van het geldend "Bestemmingsplan Buitengebied 2010".

  • 2. Indien de bestaande bebouwing niet meer functioneel te gebruiken is voor de nieuwe activiteit, is vervangende nieuwbouw mogelijk. Voor de berekening van de terug te bouwen oppervlakte wordt de tabel uit paragraaf 3.2 van het beleid 'Buitengebied met kwaliteit' toegepast.

Niet van toepassing.

  • 3. Karakteristieke en/of cultuurhistorisch waardevolle gebouwen kunnen niet worden ingezet voor sloop/vervangende nieuwbouw, maar worden ingepast in de nieuwe erfopzet;

Niet van toepassing.

  • 4. Buitenopslag van goederen of andere bedrijfsmatige activiteiten buiten de gebouwen zijn niet toegestaan;

Verwezen wordt naar punt 5.

  • 5. In afwijking van lid 4 zijn activiteiten buiten de gebouwen uitsluitend toegestaan indien het gaat om toeristisch-recreatieve functies, horeca, zorgfuncties of daarmee vergelijkbare functies;

In voorliggend geval gaat het om het toestaan van toeristisch-recreatieve functies in de vorm van camperplaatsen en boerderijkamers. De camperplaatsen zijn buiten gebouwen gelegen. Dit is toegestaan.

  • 6. Indien met de bedrijfsmatige activiteiten sprake is van een verblijfsrecreatieve functie, dient voldaan te worden aan het bepaalde in de Nota verblijfsrecreatie Noordoost Twente of indien deze beleidsnota wijzigt het op dat moment van toepassing zijnde verblijfsrecreatieve beleid;

Kortheidshalve wordt verwezen naar paragraaf 4.3.4 waar het voornemen wordt getoetst aan de 'Nota verblijfsrecreatie Noordoost Twente'. Hier wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met deze nota.

  • 7. Detailhandel in een andere vorm dan productiegebonden detailhandel is niet toegestaan. Maximaal 10% van de totale oppervlakte van de gebouwen tot een maximum van 100 m2 mag worden gebruikt voor productiegebonden detailhandel.

Dit is verankerd in de regels van het voorliggende bestemmingsplan.

4.3.2.4 Waardering, aftrekposten en investeringsmogelijkheden

Waardevermeerdering

Bij het bepalen van de hoogte van de kwaliteitsimpuls voor de Groene Omgeving wordt uitgegaan van de waardevermeerdering van de gronden die door de planologische verandering zal ontstaan. Hierbij wordt uitgegaan van de in onderstaande tabel genoemde basisbedragen. Dit zijn dezelfde basisbedragen als de basisbedragen die in het kader van het voorheen geldende KGO-beleid in overleg met erkende taxateurs tot stand zijn gekomen. Deze basisbedragen zijn ten opzichte van het voorheen geldende KGO-beleid ongewijzigd, hiervoor is bewust gekozen omdat dit ook het meeste recht doet aan de op basis van het voorheen geldende KGO-beleid in het verleden geleverde kwaliteitsinvesteringen. Wel wordt nadrukkelijk opgemerkt dat de bedragen in de onderstaande tabel exclusief btw zijn. Bij de totstandkoming van deze basisbedragen is namelijk uitgegaan van getaxeerde bedragen exclusief btw.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPMORSWEG5-VG01_0009.png"  

Bij het toepassen van deze tabel dient rekening te worden gehouden met het volgende:

  • Alle genoemde bedragen zijn exclusief btw;
  • Indien sprake is van een negatieve waardeontwikkeling, vindt geen verrekening plaats;
  • Daar waar de tabel niet in voorziet, zal een taxatie nodig zijn. Deze taxatie komt voor rekening van aanvrager.

Waardevermindering

Indien er voor het bepalen van de hoogte van de kwaliteitsimpuls een berekening van de waardevermeerdering wordt uitgevoerd op basis van de hiervoor opgenomen tabel, kan waardevermindering als gevolg van het toekennen van een andere functie aan de gronden meegenomen worden in de berekening. Waardevermindering kan worden toegepast op gronden waar een kwaliteitsinvestering of basisinspanning wordt verricht en de functie ook daadwerkelijk wijzigt. Hierbij gelden de basisbedragen zoals genoemd in de hiervoor opgenomen tabel.

Nadat de totale waardevermeerdering (waardevermeerdering - waardevermindering) bepaald is, dient beoordeeld te worden of sprake is van een functioneel of niet-functioneel aan het buitengebied gebonden ontwikkeling en of de locatie is gelegen in het buitengebied of de kernrandzone.

Functioneel en niet-functioneel aan het buitengebied gebonden functies

Functioneel aan het buitengebied gebonden functies zijn functies die feitelijk thuishoren in het buitengebied. Omdat deze functies als gebiedseigen beschouwd worden, kan de kwaliteitsprestatie ook minder zijn dan de volledige waardevermeerdering. Voor deze functies geldt dat, naast de basisinspanning, een kwaliteitsprestatie van 25% (of 12,5% indien sprake is van een 'kernrandzone') van de waardevermeerdering voldoende is om de geboden ontwikkelingsruimte in balans te brengen met de benodigde investeringen in de ruimtelijke kwaliteit. Onder functioneel aan het buitengebied gebonden functies worden onder andere de volgende functies verstaan:

  • Agrarische bedrijven (hieronder worden tevens paardenhouderijen, sierteelt- en boomkwekerijbedrijven en glastuinbouwbedrijven, niet zijnde een hoveniersbedrijf of tuincentrum, verstaan);
  • Bedrijven die vanwege de gevoerde bedrijfsvoering niet passend worden geacht op een bedrijventerrein/ in de kern;
  • Zorg- en andere maatschappelijke functies gelieerd aan het buitengebied;
  • Recreatieve functies;
  • Tuinders- en hoveniersbedrijven;
  • Bestaande horeca- en sportvoorzieningen.

Functies die hiervoor niet genoemd zijn, worden in principe gezien als niet-functioneel aan het buitengebied gebonden functies. Niet-functioneel aan het buitengebied gebonden functies horen in principe thuis op een bedrijventerrein/ in de kernen. De impact van deze functies op het buitengebied is veelal groter dan de functioneel aan het buitengebied gebonden functies. Om deze reden wordt voor deze functies, naast de basisinspanning, een kwaliteitsprestatie van 100% (of 50% indien sprake is van een 'kernrandzone') verlangd om zo de geboden ontwikkelingsruimte in balans te brengen met de benodigde investeringen in de ruimtelijke kwaliteit.

Vereist investeringspercentage in schema

In onderstaande tabel wordt schematisch weergegeven welk percentage van de waardevermeerdering, naast de verplichte basisinspanning, geïnvesteerd dient te worden in de ruimtelijke kwaliteit om zo de geboden ontwikkelingsruimte in balans te brengen met de benodigde investeringen in de ruimtelijke kwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPMORSWEG5-VG01_0010.png"  

Van het bovenstaande percentage van 100% kan in bepaalde omstandigheden worden afgeweken. Dit is de maatwerkclausule. Deze kan worden toegepast als er sprake is van specifieke omstandigheden die een verlaging van het toe te passen percentage rechtvaardigen. In dat geval gelden aspecten als sociale kwaliteit, werkgelegenheid, veiligheid, ruimtegebrek en logistiek als items ter onderbouwing om (per item) het percentage te verlagen met 5% (met een maximum van 25%).

Aftrekposten

De volgende aftrekposten mogen worden toegerekend als onderdeel van deze kwaliteitsimpuls en kunnen in mindering worden gebracht op de berekende kwaliteitsinvestering:

  • de kosten voor het opstellen van het KGO-plan tot een percentage van 10% van de vereiste kwaliteitsinvestering met een maximum van € 5.000,- (excl. btw). Deze kosten kunnen eenmalig in mindering worden gebracht op de berekende kwaliteitsinvestering;
  • de legeskosten voor de inzet van het gemeentelijk kwaliteitsteam (Q-team).

Na aftrek van de voornoemde kosten resteert het bedrag dat dient te worden geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving.

4.3.2.5 Toetsing van het initiatief aan de beleidsnotitie 'Buitengebied met kwaliteit'

Zoals ook aangegeven in het in Bijlage 1 opgenomen Ruimtelijk kwaliteitsplan is er als gevolg van voorgenomen ontwikkeling sprake van een waardevermeerdering van 6.237,- euro excl. btw. Op twee verschillende plekken wordt de aanduiding camperplaats aangebracht. Omdat het gaat om een aan het buitengebied gebonden functie mag 75 % in mindering worden gebracht. De investering in de ruimtelijke kwaliteit bedraagt in dat geval 1.559,25 euro exclusief btw.

Hoewel de kosten vele malen hoger liggen mag slechts 10% in mindering worden gebracht. Daarnaast is er een bezoek gebracht aan het kwaliteitsteam. Ook deze kosten mogen in mindering worden gebracht. Dat levert een netto investering op van 1.153,33 euro excl. btw. De investering is in dit geval zo minimaal dat er voor gekozen is om geen nadere berekening op te stellen. Het bedrag is te verwaarlozen. Door de aanplant aan de westzijde van het perceel wordt bovendien het voorgenoemde bedrag overschreden.

Geconcludeerd wordt dat de geboden ontwikkelingsruimte in balans is met de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit.

4.3.3 Bestemmingsplan Buitengebied 2010
4.3.3.1 Algemeen

In artikel 36.6 van het "Bestemmingsplan Buitengebied 2010" is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het aanbrengen van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - boerderijkamers'. Hiervoor gelden een aantal voorwaarden. Hierna wordt het voornemen getoetst aan de gestelde voorwaarden. De toetsing is hierbij cursief weergegeven.

4.3.3.2 Wijzigingsbevoegdheid artikel 36.6 onder b

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - boerderijkamers' wordt aangebracht, mits:

  • 1. de kamers in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden ondergebracht, waarbij gebruik wordt gemaakt van één entree gezamenlijk voor alle kamers;

De beoogde boerderijkamers worden ondergebracht in een bestaand voormalige agrarisch bedrijfsgebouw. Hierbij zal gebruik worden gemaakt van één gezamenlijke entree.

  • 2. het voormalig agrarisch bedrijfsgebouw deel uitmaakt van het bestaande ensemble van gebouwen op het betreffende erf;

Hier wordt aan voldaan. Zie Bijlage 1.

  • 3. het aantal boerderijkamers per perceel minimaal twee bedraagt. Bij hoge uitzondering kan in kleine, karakteristieke en bijzondere panden worden volstaan met één boerderijkamer indien de oppervlakte niet toereikend is voor twee;

In geval van voorgenomen ontwikkeling worden er drie boerderijkamers mogelijk gemaakt in één van de bestaande schuren.

  • 4. de oppervlakte van een boerderijkamer ten hoogste 60 m² bedraagt;

Hier wordt aan voldaan. Dit is tevens vastgelegd in de regels van het voorliggende bestemmingsplan.

  • 5. de gezamenlijke oppervlakte van de boerderijkamers per bouwperceel ten hoogste 500 m² bedraagt;

In geval van voorgenomen ontwikkeling zijn maximaal drie boerderijkamers van ten hoogste 60 m2  toegestaan. De totale oppervlakte bedraagt hiermee 180 m2.

  • 6. de kamers bedrijfsmatig geëxploiteerd worden door één van de bewoners van het perceel;

Hier wordt van aan voldaan.

  • 7. parkeren op eigen erf plaatsvindt;

Er wordt op eigen erf geparkeerd. Gelet op de omvang van het erf is hier is ruim voldoende ruimte voor (zie ook paragraaf 3.2.2).

  • 8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Kortheidshalve wordt verwezen naar paragraaf 3.2.3, 5.5 en 5.6. Er wordt geen afbreuk gedaan aan de woonsituatie, verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.3.3.3 Toetsing van het initiatief aan het 'Bestemmingsplan Buitengebied 2010'

De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden zoals opgenomen in de in artikel 36.6 onder b opgenomen wijzigingsbevoegdheid van het "Bestemmingsplan Buitengebied 2010". In het voorliggend bestemmingsplan worden bij recht drie boerderijkamers toegestaan.

4.3.4 Nota Verblijfsrecreatie in Noordoost Twente 2018
4.3.4.1 Algemeen

De gemeente Dinkelland, Losser, Oldenzaal en Tubbergen hebben samen de beleidsnota 'Verblijfsrecreatie in Noordoost Twente 2018' opgesteld. Het doel van de nota is kaders weergeven waarbinnen de verschillende vormen van verblijfsrecreatie zich in de toekomst kunnen blijven ontwikkelen. Deze beleidsnota beperkt zich tot de kader voor toekomstige (met name fysieke) ontwikkelingen binnen de verblijfsrecreatieve sector in Noordoost Twente.

4.3.4.2 Beleid per vorm van verblijfsrecreatie

Boerderijkamers

In het kader van voorgenomen ontwikkeling kunnen de boerderijkamers op basis van de 'Nota Verblijfsrecreatie in Noordoost Twente 2018' het best worden geschaard onder 'Plattelandskamers'.

Onder plattelandskamers wordt verstaan: een (deel van) een (voormalig) agrarisch gebruikt gebouw dat blijvend bestemd is voor recreatief nachtverblijf. Hierbij wordt overnacht:

  • in kamers waarin de keuken en/of sanitair in een gemeenschappelijk ruimte worden ondergebracht of;
  • in zelfstandige eenheden.

al dan niet in combinatie met een dagverblijf. Het gaat om een vorm van verblijfsrecreatie waarbij beleving van het platteland centraal staat.

Camperplaatsen

Onder campervoorzieningen wordt verstaan: motorvoertuig dat is ingericht om te kunnen slapen en te verblijven.

4.3.4.3 Toetsing van het initiatief 'Nota Verblijfsrecreatie in Noordoost Twente 2018'

Het voornemen gaat uit van het aanleggen van camperplaatsen en realiseren van boerderijkamers. De Boerderijkamers worden gerealiseerd in een bestaand voormalige agrarische schuur. In beide gevallen gaat het om het bieden van de mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben. Het toestaan van de camperplaatsen van boerderijkamers wordt mogelijk gemaakt op basis van het beleid 'Buitengebied met kwaliteit'.

Een belangrijke voorwaarde is dat er sprake moet zijn van een aantoonbare meerwaarde. In de nota verblijfsrecreatie is een SWOT-analyse opgenomen waarin de sterkten, zwakten, kansen en bedreigingen van verblijfsrecreatie in Noordoost Twente zijn opgenomen. Met voorgenomen ontwikkeling wordt ingespeeld op de kansen 'Vergrijzing, toenemend aantal senioren met meer vrije tijd en middelen' en 'Toenemende vraag naar (luxe) verblijfsaccommodaties in een natuurlijke omgeving'. Initiatiefnemers richten zich primair op de oudere rustzoekende kampeerder. Door vergrijzing neemt het aantal senioren met meer vrije tijd en middelen toe. Met voorgenomen ontwikkeling wordt hier op ingespeeld.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het voornemen in overeenstemming is met de 'Nota verblijfsrecreatie in Noordoost Twente 2018'.

4.3.5 Casco-benadering in Noordoost-Twente
4.3.5.1 Algemeen

In het Ontwikkelingsperspectief voor het Nationale Landschap Noordoost-Twente hebben de hierbij betrokken partijen de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap. Zowel gemeenten als provincie hadden behoefte aan een praktisch concept om in de dagelijkse praktijk invulling te geven aan deze ambitie. Voor het bereiken van deze ambitie is het, het meest wenselijk om de belangen van initiatiefnemers die elementen willen verwijderen te koppelen aan grondeigenaren die bereid zijn nieuwe elementen te plaatsen om zo het landschap te versterken. Alle individuele aanvragen zullen dan uiteindelijk moeten leiden tot een beter functionerend en herkenbaar landschap. Om dit te bereiken is de casco-benadering ontwikkeld.

Met de casco-benadering beschikken de provincie Overijssel en de deelnemende gemeenten van Noordoost-Twente over een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de cascobenadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.

4.3.5.2 Casco-benadering in de praktijk

De landschapstypen van Noordoost-Twente vormen, samen met de ontwikkeling die deze landschappen hebben doorgemaakt (dynamiek), het uitgangspunt van de casco-benadering. Elk landschapstype heeft een eigen kenmerkende structuur van opgaande beplantingen. Deze structuur is het casco van het landschap. Het kan daarbij gaan om bomenrijen, houtwallen, houtsingels en (kleinere) bosjes. Het beleid is er op gericht om dit casco te versterken. Toepassing van de casco benadering leidt op termijn tot versterking van het 'kleinschalige groene karakter' van het landschap in totaliteit.

De regels van de casco-benadering gelden niet voor:

  • Punt elementen (zoals poelen en solitaire bomen).
  • Lijn elementen (zoals stijlranden en zandwegen).
  • Beplanting binnen bouwblokken/bebouwde kom.
  • Boomgaarden.
  • Bos groter dan 0,5 hectare.

Voor bovenstaande elementen en het beheer van casco elementen geldt het reguliere beleid van elke afzonderlijke gemeente. De basis voor initiatieven is de cascokaart. Hierop staan drie typen elementen weergegeven, zie de navolgende tabel.

Landschapstype   Opmerking  
Elementen die tot het casco behoren   Mogen in principe niet verplaatst worden  
Elementen die niet tot het casco behoren   Mogen verplaatst worden, als aan de regels van de casco-benadering wordt voldaan  
Te compenseren elementen   Locaties waar de initiatiefnemer de elementen heen kan verplaatsen  

Aan de hand van de casco-kaart wordt beoordeeld of het landschapselement tot het casco behoort of niet. Uit de beoordeling hiervan volgen drie mogelijke opties:

  • Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de casco-kaart.
  • Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de casco-kaart.
  • Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de casco-kaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).

In de volgende afbeelding is een uitsnede opgenomen van de ligging van het plangebied ten opzichte van casco-elementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPMORSWEG5-VG01_0011.png"  
Afbeelding 4.5: Uitsnede cascokaart (Bron: Gemeente Dinkelland)  
4.3.5.3 Toetsing van het initiatief aan de "Casco-benadering in Noordoost-Twente"

Zoals uit afbeelding 4.5 blijkt, is de bomenrij langs de toegangsweg richting het woonperceel aan de Morsweg 5 onderdeel is van het casco. Daarnaast zijn er nabij en binnen het plangebied een aantal vlakken opgenomen die onderdeel uitmaken van het casco. Zoals ook in paragraaf 3.1 aangegeven blijft het groen binnen en nabij het plangebied behouden en wordt dit waar mogelijk versterkt met nieuwe inheemse soorten. De casco-elementen worden daarmee versterkt. Het plan is dan ook in overeenstemming met het casco-beleid.

4.3.6 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten zoals verwoord in de in deze paragraaf behandelde beleidsstukken.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit milieueffectrapportage.

5.1 Geluid

5.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

Voorgenomen ontwikkeling gaat uit van het toestaan van boerderijkamers en camperplaatsen. Daarnaast worden er sanitaire voorzieningen gerealiseerd.

De camperplaatsen zijn volgens de Wgh geen geluidsgevoelige toetsing is dan ook niet noodzakelijk. In paragraaf 5.5 wordt ingegaan op de effecten van het kampeerterrein op de omgeving.

Wat betreft de boerderijkamers wordt opgemerkt dat deze formeel gezien niet worden aangemerkt als geluidsgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder. Echter, in specifieke situaties, kan er sprake zijn van uitzonderingen. Voorbeeld hiervan is de uitspraak ABRvS d.d. 29 februari 2012, nr. 201002029/1/T1/R2 dienen over recreatiewoningen:

"Niet in geschil is dat de in het plan voorziene 350 recreatiewoningen weliswaar geen bescherming genieten ingevolge de Wet geluidhinder, maar dat dit niet betekent dat de recreatiewoningen in het geheel geen bescherming tegen geluidhinder toekomt. Gezien het feit dat de toegekende bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" onder andere nachtverblijf toestaat, is naar het oordeel van de Afdeling sprake van een situatie waarin met een zekere regelmaat en gedurende langere tijd personen zullen verblijven in de recreatiewoningen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening komt daarom aan de recreatiewoningen een zekere mate van bescherming tegen geluidhinder toe."

Uit deze uitspraak blijkt dat in principe "elke situatie waarin met een zekere regelmaat en gedurende langere tijd personen zullen verblijven" als geluidgevoelig beschouwd kan worden. Dit betekent overigens niet dat deze situaties meteen grondig beschouwd dienen te worden of een hoog beschermingsniveau tegen geluid verdienen. Het geeft wel aan dat de motivering "een functie is niet geluidgevoelig" een te magere motivering is. Daarom worden de boerderijkamers hierna nader getoetst.

5.1.2.1 Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.

Wettelijke geluidszones van wegen:

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPMORSWEG5-VG01_0012.png"  

De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art 74.2);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2).

Rondom het plangebied zijn uitsluitend wegen aanwezig waarbij sprake is van een (zeer) beperkte verkeersintensiteit. Het betreffen ontsluitingswegen die primair worden gebruikt door bestemmingsverkeer. Gelet op het vorenstaande kan er redelijkerwijs vanuit worden gegaan dat de geluidsbelasting LDEN op de boerderijkamers lager liggen dan de ambitie/voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Verder ligt ten noorden van het plangebied de Lemselosestraat. Het gaat hierbij om een doorgaande weg met een wettelijke geluidszone van 250 meter. Deze weg ligt op circa 300 meter van het plangebied. Hiermee is ten aanzien van het aspect wegverkeerslawaai sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.1.2.2 Railverkeerslawaai

Railverkeerslawaai wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten omdat in de nabijheid van het plangebied geen spoorlijn aanwezig is.

5.1.2.3 Industrielawaai

In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Het aspect industrielawaai is niet van toepassing. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op het plangebied wordt verwezen naar paragraaf 5.5 (milieuzonering).

5.1.3 Conclusie

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.2 Bodem

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht.

5.2.2 Situatie plangebied

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van boerderijkamers in bestaande bebouwing, 25 camperplaatsen en bijhorende sanitaire voorzieningen. De boerderijkamers worden gerealiseerd in een schuur welke is gelegen binnen de woonbestemming. Ook de sanitaire voorzieningen worden deels gerealiseerd binnen bestaande bebouwing. Voor wat betreft de boerderijkamers en de sanitaire voorzieningen wordt opgemerkt dat de gronden reeds zijn voorzien van een woonbestemming. Gelet hierop kan er redelijkerwijs vanuit worden gegaan dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Bovendien is er ten aanzien van het realiseren van de boerderijkamers in beginsel geen sprake van bodemwerkzaamheden.

Ten aanzien van de camperplaatsen wordt opgemerkt dat het hier uitsluitend gaat om het realiseren van een aantal camperplaatsen. Ook hiervoor is in beginsel geen sprake van bodemwerkzaamheden. Bovendien staan de verblijfsruimten in de campers niet in direct contact met de bodem.

Gelet op het vorenstaande wordt het uitvoeren van een bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht.

5.2.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder andere de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor NO2 en PM10.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 5.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Tot slot wordt geconcludeerd dat de functies die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt niet worden aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor voorliggend initiatief.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).


Voor het transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. De blauwe contour geeft het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPMORSWEG5-VG01_0013.png"  
Afbeelding 5.1: Uitsnede risicokaart (Bron: Nederland.risicokaart.nl)  

Zoals op afbeelding 5.1 is te zien loopt er nabij het plangebied een buisleiding. Het gaat hierbij om een ondergrondse kerosineleiding van de Defensie Pijpleiding Organisatie (DPO). Verder zijn er in de (nabije) omgeving geen risicovolle inrichtingen/functies aanwezig.

Ten aanzien van de ondergrondse kerosineleiding is een onderzoek uitgevoerd naar de effecten hiervan op het plangebied. Het volledige onderzoek is opgenomen Bijlage 2 van deze plantoelichting. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico van DPO-leidingen is kleiner dan PR 10-7 per jaar. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling. De PR 10-8 contour ligt op circa 10 meter uit het hart van de leiding. Het plangebied ligt hier voor een zeer beperkt deel binnen (zie afbeelding 5.2). Echter zijn hier geen risicogevoelige functies voorzien en gaat het om gronden die worden voorzien van een groenbestemming.

Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPMORSWEG5-VG01_0014.png"  
Afbeelding 5.2: Plangebied en plaatsgebonden risicocontour (Bron: AVIV)  

Groepsrisico

Afbeelding 5.3 toont het invloedsgebied van 30 meter aan weerszijden van de DPO-leiding. Binnen het invloedsgebied bevindt zich geen bebouwing. Er is daarom geen sprake van een groepsrisico.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPMORSWEG5-VG01_0015.png"  
Afbeelding 5.3: Plangebied en invloedsgebied groepsrisico (Bron: AVIV)  

Belemmeringenstrook

Voor buisleidingen geldt een zogeheten belemmeringenstrook waarbinnen geen nieuwe bouwwerken opgericht mogen worden. In afbeelding 5.4 toont de belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijde van de kerosineleiding. Er is geen overlap met het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPMORSWEG5-VG01_0016.png"  
Afbeelding 5.4: Plangebied en belemmeringenstrook (Bron: AVIV)  
5.4.3 Conclusie

Eén en ander brengt met zich mee dat het voornemen in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Bedrijven en milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is.

Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

5.5.2 Gebiedstypen

Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering'. Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zoals gesteld in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten'. Hierbij wordt uitgegaan van het principe van functiescheiding, waarbij twee gebiedstypen te onderscheiden zijn, namelijk: 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied ligt in het buitengebied. Hoewel rondom het plangebied naast wonen ook (agrarische) bedrijfspercelen aanwezig zijn, kan uit worden gegaan van de gebiedstype 'rustige woonwijk'. De in de omgeving aanwezige milieubelastende functies liggen namelijk op meer dan 100 meter van het plangebied. Hierna zijn bijbehorende richtafstanden weergegeven.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
5.5.3 Situatie plangebied
5.5.3.1 Algemeen

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt, dient bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De beoogde boerderijkamers kan op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' het best worden vergeleken met de functie 'hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra'. De functie van de camperplaatsen kan op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' het best worden vergeleken met de functie 'kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)'. In onderstaande tabel is per functie aangegeven wat de milieucategorie het betreft en de daarbij behorende richtafstanden.

Functie   Milieucategorie   Geur (m)   Stof (m)   Geluid (m)   Gevaar (m)  
hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra   1   10   0   10   10  
kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)   3.1   30   0   50   30  

Binnen een straal van 50 meter rondom de beoogde camperplaatsen en boerderijkamers zijn geen milieugevoelige functies van derden aanwezig.

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

5.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functie(s) binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.

In de omgeving van het plangebied zijn verschillende milieubelastende functies aanwezig, waaronder een aantal veehouderijen. Opgemerkt wordt dat voor veehouderijen, op basis van de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’, de grootste richtafstand veelal voor het aspect geur geldt. Bij veehouderijen zijn echter niet de richtafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige veebedrijven bepalend. In deze paragraaf zullen de richtafstanden bij veehouderijen voor wat betreft het aspect geur buiten beschouwing blijven, maar worden wel de overige milieuaspecten behandeld. In paragraaf 5.6 wordt nader ingegaan op het aspect geur.

Adres   Functie   Milieucategorie   Grootste richtafstand   Feitelijke afstand  
Wolbertdijk 3-3a   Intensieve veehouderij   4.1   30 meter (stof)
50 meter (geluid)  
110 meter  
Stegmanweg 2   Grondgebonden veehouderij   3.2   30 meter (stof en geluid)   290 meter  
Morsweg 3-3A   Grondgebonden veehouderij   3.2   30 meter (stof en geluid)   100 meter  
Morsweg 2-2A   Paardenhouderij   3.1   30 meter (stof en geluid)   190 meter  
Lemselosestraat 8   Grondgebonden veehouderij   3.2   30 meter (stof en geluid)   180 meter  

De genoemde afstanden zijn gemeten tussen het plangebied en het bouwvlak/bestemmingsvlak van de genoemde bedrijven. Op basis van vorenstaande tabel wordt geconcludeerd dat aan de richtafstanden wordt voldaan. Ter plaatse van het plangebied is dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Andersom worden omliggende milieubelastende functies niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.6 Geur

5.6.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • 1. ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • 2. ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat de geurbelasting, binnen een concentratiegebied, op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

5.6.2 Activiteitenbesluit milieubeheer

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest).

Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.

5.6.3 Situatie plangebied

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van boerderijkamers, camperplaatsen en bijhorende sanitaire voorzieningen. Ten aanzien van de camperplaatsen is het van belang om te bepalen of de camperplaatsen worden aangemerkt als een geurgevoelig object in het kader van de Wgv. Ingevolgde artikel 1 van de Wgv is een geurgevoelig object een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik wordt gebruikt.

Gelet op het vorenstaande zijn de beoogde camperplaatsen niet aan te merken als een gebouw, waardoor de campersplaatsen niet worden aangemerkt als een geurgevoelig object in het kader van de Wgv. Een nadere toetsing aan de Wgv wordt in dit geval dan ook niet noodzakelijk geacht.

Ten aanzien van de sanitaire voorzieningen is geen sprake van menselijk wonen of menselijk verblijf waar mensen permanent of een daarmee vergelijkbare wijze aanwezig kunnen zijn. Er is hiermee dan ook geen sprake van een geurgevoelig object in het kader van de Wgv. Een nadere toetsing aan de Wgv wordt in dit geval dan ook niet noodzakelijk geacht.

Voor wat betreft de boerderijkamers wordt eveneens gesteld dat er geen sprake is van een geurgevoelig object. Op basis van jurisprudentie (ABRvS, 201104200/1/H1) wordt geconcludeerd dat wanneer er sprake is van het bieden van recreatief (nacht)verblijf voor beperkte duur, te weten een vakantieperiode van maximaal enkele achtereenvolgende weken, dat van permanent of daarmee gelijk te stellen gebruik voor menselijk verblijf geen sprake is, zodat daarmee geen sprake is van een geurgevoelig object in de zin van artikel 1 van de Wgv. De boerderijkamers zijn bedoeld voor het bieden van recreatieve overnachtingen voor een beperkte duur. In uitzondering gaat het hierbij om enkele achtereenvolgende weken. Een nadere toetsing aan de Wgv wordt in dit geval dan ook niet noodzakelijk geacht.

5.6.4 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor dit plan.

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

5.7.2 Gebiedsbescherming
5.7.2.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het plangebied ligt niet binnen Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Lemselermaten op een afstand van circa 1,3 kilometer van het plangebied.

Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, danwel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van de beoogde ontwikkeling conflicteert met de waarden waarvoor dit gebied is aangewezen. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitattypen binnen Natura 2000-gebieden.

Ten aanzien van mogelijke toename van stikstofdeposities wordt opgemerkt dat de voorgenomen ontwikkeling zeer kleinschalig is. Gelet op de kleinschaligheid en afstand tot Natura 2000-gebieden wordt gesteld dat er geen sprake is van negatieve effecten ten aanzien van Natura 2000-gebieden. Een stikstofberekening kan daarom achterwege gelaten worden.

5.7.2.2 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid (NNN). Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied ligt niet binnen het NNN. De dichtstbijzijnde gronden van het NNN liggen op circa 575 meter van het plangebied. Gezien de afstand tot het NNN en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

5.7.3 Soortenbescherming
5.7.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet er worden bekeken of hier een vrijstelling voor geldt anders moet er een ontheffing worden gevraagd.

In voorliggend geval heeft Natuurbank Overijssel ter plaatse van het plangebied een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten van het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 3 van deze toelichting.

5.7.3.2 Situatie plangebied

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels. Beschermde grondgebonden zoogdieren, amfibieën en vleermuizen bezetten geen vast rust- en voortplantingsplaats in het plangebied. Grondgebonden zoogdieren en amfibieën benutten het plangebied wel als foerageergebied. Vleermuizen benutten het plangebied niet als foerageergebied.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de noordelijk gelegen schuur gesloopt wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor de foeragerende diersoorten niet af.

5.7.4 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.8 Archeologie en cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie
5.8.1.1 Algemeen

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan dient de initiatiefnemer hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.8.1.2 Situatie plangebied

In afbeelding 5.5 is een uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Dinkelland weergegeven. Het plangebied is daarin met blauwe contour aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPMORSWEG5-VG01_0017.png"  
Afbeelding 5.5: Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Dinkelland (Bron: gemeente Dinkelland)  

Het plangebied ligt in een gebied dat is aangemerkt als 'bufferzone rond erf'. Een archeologisch onderzoek is nodig bij bodemingrepen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 40 centimeter. Deze oppervlakte wordt niet overschreden. Bovendien zijn voor het aanleggen van campeerplaatsen geen bodemingrepen noodzakelijk. Wel wordt een bestaand bijgebouw gesloopt en een ander bijgebouw uitgebreid. Hierbij wordt de oppervlakte van 2.500 m2 niet benaderd. Een archeologisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is in artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a opgenomen dat een bestemmingsplan/wijzigingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.8.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich in het plangebied en in de directe omgeving hiervan geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten, waarvan de cultuurhistorische waarden door voorliggend plan negatief zouden kunnen worden beïnvloed. Geconcludeerd wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op cultuurhistorische waarden.

5.9 Besluit milieueffectrapportage

5.9.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

5.9.2 Situatie plangebied
5.9.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 1,3 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in relatie tot de ruime afstand tot Natura 2000-gebied wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van het voornemen dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

5.9.2.2 Drempelwaarde Besluit m.e.r.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en daarmee geen sprake van een directe m.e.r.-plicht.

In onderdeel D 11.2 van het besluit wordt de “aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen” genoemd. Indien geoordeeld wordt dat sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' is mogelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.

Uit jurisprudentie volgt dat het antwoord op de vraag of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aan de hand van aspecten als aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

De in het voorliggend bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van het toestaan van 25 camperplaatsen, drie boerderijkamers en bijhorende sanitaire voorzieningen op en bij een bestaand woonperceel aan de Morsweg 5 te Weerselo. Het gaat om een (zeer) kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet (onevenredig) toeneemt. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen of een beperking voor andere functies in de directe omgeving. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Tevens blijkt uit dit hoofdstuk en Hoofdstuk 6 dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

5.9.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerende beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Voornamelijk de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

6.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem.
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Watertoets

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsproces

Via de Digitale Watertoets is Waterschap Vechtstromen van de ontwikkeling op de hoogte gebracht. Uit de Watertoets volgt dat de normale procedure doorlopen dient te worden. Het resultaat is opgenomen in Bijlage 4. In de volgende paragaaf wordt nader ingegaan op de relevante wateraspecten.

6.3 Wateraspecten

Het perceel aan de Morsweg 5 is reeds aangesloten op een gemeentelijk drukriool. Het beoogde gebouw met sanitaire voorzieningen zal hier eveneens op aangesloten worden. Daarnaast wordt er aan het begin van de oprit een loosput aangelegd waar campers afvalwater kunnen lozen. Het voornemen is om deze loosput aan te sluiten op het gemeentelijke drukriool.

Het plan zorgt niet of nauwelijks voor een toename van het verhard vloeroppervlak. Hierdoor worden compenserende maatregelen niet noodzakelijk geacht. Hemelwater wordt binnen het plangebied opgevangen en ter plaatse geïnfiltreerd in de bodem. Hier is, gelet op de omvang van het perceel ruim voldoende ruimte voor.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (goot- en bebouwingshoogte, etc.);
  • Nadere eisen: met het oog op het voorkomen van onevenredig aantasting van bepaalde aspecten kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan de ondergeschikte punten;
  • Specifieke gebruiksregels: omschrijving van wat in ieder geval onder strijdig gebruik wordt gerekend;
  • Afwijkingen van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels.
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: vergunningenstelsel voor bepaalde werken en werkzaamheden, ter bescherming van de aan de bestemming gekoppelde waarden.
7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich voornamelijk voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven. Hierin zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van het grondwaterbeschermingsgebied.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel zijn de eisen ten aanzien van parkeren opgenomen.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

7.3.1 Agrarisch - 1

Deze bestemming is, conform geldend bestemmingsplan, opgenomen ter plaatse van de agrarische gronden rondom de het woonperceel.

Gronden met deze bestemming zijn met name bestemd voor het agrarisch gebruik en het behoud, herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de gronden. Hieraan is toegevoegd dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - camperplaatsen' 20 camperplaatsen mogelijk worden gemaakt.

In de bouwregels is bepaald dat uitsluitend erf- en terreinafscheidingen toegestaan zijn. Wel kan hier van af worden geweken middels een omgevingsvergunning. In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik opgenomen. Hier zijn tevens uitzonderingen voor opgenomen. Hier is specifiek bepaald dat werkzaamheden in het kader van het ruimtelijk kwaliteitsplan niet vergunningsplichtig zijn.

Tevens is in de specifieke gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting voor landschappelijke inpassing opgenomen. Er is ervoor gekozen om deze verplichting binnen de agrarische bestemming op te nemen, omdat de landschapsmaatregelen benodigd zijn als gevolg van het aanleggen/ mogelijk maken van de camperplaatsen binnen deze bestemming.

7.3.2 Bos en natuur

De belangrijkste bestaande en toekomstige opgaande groenstructuren zijn voorzien van de bestemming 'Bos en natuur'.

De voor 'Bos en natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor natuur, bosbouw en houtproductie, het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de bos- en natuurgebieden en beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of –partijen, al dan niet mede bestemd voor waterberging.

7.3.3 Wonen

Het huidige woonperceel is, overeenkomstig de huidige planologische situatie, voorzien van de bestemming 'Wonen'.

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimten voor:

    • 1. een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
    • 2. mantelzorg;
    • 3. maximaal twee boerderijkamers, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - boerderijkamers”;
    • 4. sanitaire voorzieningen ten behoeve van camperplaatsen, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - sanitaire voorzieningen”;

Verder zijn er maximaal 5 camperplaatsen toegestaan ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - camperplaatsen”.

Voor wat betreft de bouwregels is aangesloten op de bouwregels zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" van de gemeente Dinkelland.

Tevens is in de specifieke gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting voor landschappelijke inpassing opgenomen teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.

7.3.4 Leiding - Brandstof

Deze bestemming is conform het nu geldende bestemmingsplan ter plaatse van de zuidoosthoek van het plangebied opgenomen. Gronden met deze bestemming zijn, naast de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een brandstofleiding met de daarbijbehorende veiligheidszone en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Deze bestemming is opgenomen ter bescherming van de aldaar aanwezige ondergrondse brandstofleiding.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen, zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 9 Inspraak, vooroverleg en zienswijzen

9.1 Vooroverleg

9.1.1 Het rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

Het plan zal in het kader van vooroverleg aan de provincie worden voorgelegd.

9.1.3 Waterschap Vechtstromen

De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. Deze toets resulteerde in een normale procedure. Het plan is dan ook aan het waterschap voorgelegd in het kader van vooroverleg. De resultaten hiervan zijn in Hoofdstuk 6 verwerkt.

9.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor zes weken voor een ieder terinzage gelegen. Gedurende voorgenoemde zes weken kon een ieder mondeling dan wel schriftelijk zienswijzen kenbaar maken. Er zijn 3 reclamanten die gebruik hebben gemaakt van het recht om een zienswijze in te dienen.

De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de in Bijlage 5 opgenomen Zienswijzennota.

Mede naar aanleiding van de zienswijzen worden de volgende wijzigingen doorgevoerd.

Regels

Het erfinrichtingsplan, waarvoor een voorwaardelijke verplichting is opgelegd in de regels, wordt aangepast. De camperplaatsen aan de noordzijde van het erf worden onder een hoekverdraaiing gerealiseerd zodat privacy van naastgelegen woning meer geborgd is, zicht hierop wordt verminderd door de draaiing en het realiseren van een houtsingel op locatie 'O'.

In de regels worden tevens de aantallen camperplaatsen per aanduiding aangepast zodat de regels overeenkomen met de aantallen zoals weergegeven op het erfinrichtingsplan.

Verbeelding

De aanduidingen voor camperplaatsen worden in overeenstemming gebracht met het aantal camperplaatsen zoals opgenomen in het erfinrichtingsplan.