direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Kommiezendijk 8 te Lattrop-Breklenkamp
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1774.BUIBPKOMMIEZENDIJ8-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de locatie Kommiezendijk 8 in Lattrop-Breklenkamp is sprake van een agrarisch erf dichtbij Natura 2000 gebied Bergvennen en Brecklenkampse Veld. In 1979 is hier begonnen met een gemengd agrarisch bedrijf, dat later overgegaan is van vader op zoon. Jarenlang heeft de familie hier een bedrijf gerund met varkens. De eigenaren hebben de eerder aanwezige veehouderij op het erf inmiddels beëindigd, tegenwoordig wordt er enkel nog akkerbouw in het bedrijf uitgeoefend. De wens is om naast de akkerbouw nieuwe bedrijfsactiviteiten te realiseren ter plaatse in de vorm van een camperplaats met maximaal 25 plaatsen en bijbehorende (sanitaire) voorzieningen. Initiatiefnemers willen hiermee een bijdrage leveren om het huidige aanbod aan verblijfsmogelijkheden met betrekking tot campers uit te breiden in de gemeente Dinkelland.

Deze ontwikkeling van verblijfsrecreatie past niet binnen de huidige bestemming 'Agrarisch - 1'. In aanvulling op het agrarisch bouwvlak wordt daarom middels een aanduiding op een terrein met een oppervlakte van 2.675 m2 een kleinschalige camperterrein mogelijk gemaakt. Het huidig agrarisch bouwvlak wordt daarbij teruggebracht naar de huidige omvang van het erf. Daarnaast wordt in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving een perceel van 604 m2 van agrarisch naar bos - natuur afgewaardeerd.

Een aanpassing van het bestemmingsplan is daarom noodzakelijk om de ontwikkeling te kunnen realiseren. Dit bestemmingsplan verstrekt hiervoor de onderbouwing en zorgt dat dit bestuursrechtelijk correct vastgelegd wordt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van Lattrop-Breklenkamp aan de Kommiezendijk 8. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Denekamp, sectie L, nummers 1519 en 1521. Een topografische kaart met daarop het plangebied rood aangegeven is onderstaand zichtbaar. De begrenzing van het plangebied is zichtbaar op de digitale verbeelding en komt overeen met het huidig agrarisch bouwvlak, de beoogde camperplaatsen en de landschappelijke investeringen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPKOMMIEZENDIJ8-VG01_0001.png" Afbeelding 1.1: topografische kaart omgeving Lattrop, plangebied in rood (bron: Map5kaarten)

1.3 Geldend bestemmingsplan

De locatie Kommiezendijk 8 in Lattrop ligt in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Het geldend bestemmingsplan ter plaatse is daarmee 'Buitengebied 2010'. Daarnaast geldt ook het 'Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland' dat aanvullende regels stelt aangaande parkeren.

Binnen het plan 'Buitengebied 2010' kent de locatie de bestemming 'Agrarisch - 1' met daarbij een bouwvlak en aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf'. Ten slotte geldt tevens de gebiedsaanduiding 'reconstructiezone - extensiveringsgebied'. Ook zijn gronden betrokken die buiten het huidig bouwvlak liggen, maar eveneens de bestemming 'Agrarisch - 1' kennen. Het gaat om het deel ten (zuid)oosten van het huidig erf. Dit is tevens zichtbaar in paragraaf 2.2. Een weergave van de geldende verbeelding zie je onderstaand.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPKOMMIEZENDIJ8-VG01_0002.png" Afbeelding 1.2: weergave huidige verbeelding, Kommiezendijk 8 bij de rode marker (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Zoals in de aanleiding reeds aangegeven past het realiseren van de camperplaats voor maximaal 25 staanplaatsen niet binnen de huidige bestemmingsplanregels, voor het plangebied. Binnen de agrarische bestemming (met of zonder bouwvlak) is de realisatie van camperplaatsen niet zonder meer toegestaan. Een aanpassing van het bestemmingsplan is daarvoor noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied, Kommiezendijk 8 te Lattrop-Breklenkamp" bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • bijlagen bij de toelichting;
  • verbeelding, schaal 1:1.000 (tek.no. NL.IMRO.1774.BUIBPKOMMIEZENDIJ8-VG01)
  • regels;
  • bijlagen bij de regels.


De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan wordt daarnaast vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de omschrijving, motivering en verantwoording van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie van het plangebied en de omgeving beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de regels van de diverse bestemmingen. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan en tot slot in hoofdstuk 7 wordt de procedure beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het erf heeft een herkenbare opzet, met een laan richting het erf. Vooraan staat het woonhuis met daarachter de opstallen. De gebouwen staan in een rechtlijnige structuur die karakteristiek is voor de ontginningsgebieden.

Aan de noord- en oostkant van de planlocatie zijn de Bergvennen te vinden. Dit is een relatief lager gelegen gebied tussen het stroomgebied van de Vecht en de Dinkel. Het water van de hoger gelegen vennen stroomde geleidelijk af naar de lager gelegen vennen. De Bergvennen liggen op een dekzandrug, dus ze liggen relatief hoog in het landschap. Dit maakt dat de vennen vooral worden gevoed door regenwater. Naast deze vennen is de overgang naar de heide te zien. De planlocatie ligt in het heide ontginningsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPKOMMIEZENDIJ8-VG01_0003.png"
Afbeelding 2.1: luchtfoto huidige erfsituatie Kommiezendijk 8 Lattrop-Breklenkamp (bron: kadastralekaart.com)

2.2 Toekomstige situatie

Om de locatie toekomstbestendig te maken is de initiatiefnemer voornemens om een camperplaats te realiseren. Het terrein voor de camperplaatsen zal achterop het erf gerealiseerd worden. Op de planlocatie wordt een camperplaats gerealiseerd voor 25 campers. Ook zal er een kleinschalige bijbehorende sanitaire voorziening worden gerealiseerd, gebouwd aan de schuur die ten noordoosten van de woning staat. Er zullen geen houtopstanden verdwijnen, maar er worden wel nieuwe houtopstanden aangelegd. Een deel van de gronden wordt daarbij omgevormd van agrarisch naar natuurbestemming.

Als gevolg van de plannen wordt een terrein van 2.675 m2 aangemerkt als camperplaats. Het terrein wordt niet bebouwd, maar wordt wel deels verhard voor de camperplaatsen en daarvoor benodigde infrastructuur.

Aan de noordzijde van het erf wordt een terrein van 604 m2 afgewaardeerd naar natuurgronden en volledig voorzien van beplanting. Een deel hiervan is basisinspanning, maar buiten de 10-meter zone van de ontwikkeling wordt een gebied van 434 m2 als KGO-investering aangemerkt.

Voor de planontwikkeling is daarmee een aanpassing nodig van de toegangsweg, zal een KGO investering (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) worden gedaan en zal het geheel worden ingepast in het landschap. Een weergave van de beoogde situatie is zichtbaar in afbeelding 2.2 en een nadere onderbouwing hiervan is opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPKOMMIEZENDIJ8-VG01_0004.png"

Afbeelding 2.2: nieuwe situatie Kommiezendijk 8, niet op schaal (bron: N+L Landschapsontwerpers)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Beoordeling van het plan:

Voorliggend bestemmingsplan past binnen de prioriteiten voor een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Een (voormalig) agrarisch erf dichtbij Natura 2000-gebied verkrijgt hierbij de mogelijkheid voor nieuwe economische activiteiten, waardoor leefbaarheid en economische vitaliteit van het buitengebied gestimuleerd kan worden. Er is geen strijdigheid met de Nationale Omgevingsvisie.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. In voorliggend plan is niet sprake van een stedelijke ontwikkeling, maar gaat het om een recreatieve functie. Ook wanneer de ladder niet van toepassing is, moet de behoefte van de ontwikkeling worden aangetoond.


Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie:

Het plan voorziet in een aanvulling op het bestaande bedrijf van initiatiefnemers dat onder meer vanwege de ligging dichtbij N2000 met de veehouderij is gestaakt. Om inkomsten te blijven genereren is (kleinschalige) verblijfsrecreatie als aanvulling gezien door initiatiefnemers. Tevens wordt hiermee bijgedragen aan het huidige aanbod voor verblijfsmogelijkheden met betrekking tot campers, waarvoor in de nota verblijfsrecreatie Noordoost-Twente en gelet op recente trends in de verblijfsrecreatie een zekere behoefte is aangetoond.

In voorliggend plan wordt daarom de realisatie van een camperplaats mogelijk gemaakt. De totale gronden (toerit, recreatieve plaatsen zelf en de groene inpassing, beslaat 2.675 m2 aangrenzend aan het bestaande erf Kommiezendijk 8. Afgezien van het sanitairgebouw op het bestaande erf/bouwvlak met een omvang van gezamenlijk circa 45 m2 wordt met het ruimtelijke besluit geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt. Zo is ter plaatse van de camperplekken geen bebouwing toegestaan. In de planregels van dit bestemmingsplan is bepaald dat de camperplaatsen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - kleinschalig camperterrein". Naast de recreatieve ontwikkeling wordt in het kader van de kwaliteitsimpuls Groene Omgeving een oppervlakte van 604 m2 aan gronden omgezet van agrarisch naar bos-natuur. Daarnaast is het agrarisch bouwvlak voor Kommiezendijk 8 middels voorliggend plan verkleint met een oppervlakte van 2.645 m2.

Ter plaatse van de camperplaatsen is geen bebouwing toegestaan. Gelet op de jurisprudentie welke de omvang van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' heeft bepaald, wordt gesteld dat in dit geval geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden van de ladder voor duurzame verstedelijking, en de ladder vormt geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig plan. Tevens wordt de beperkte toename aan bebouwing in de vorm van een sanitair-gebouw gecompenseerd middels de KGO bijbehorende KGO-investering.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel

De omgevingsvisie is het overkoepelende provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan en/of passend is binnen de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of - generieke beleidskeuzes (themagerichte artikelen met criteria waaraan (bestemmings)plannen dienen te voldoen)
  • 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Hoe - gebiedskenmerken (conform lagenbenadering: natuurlijke laag, agrarische laag, stedelijke laag)


Doorwerking plan:

In voorliggende geval zijn in het kader van de generieke beleidskeuzes de volgende artikelen relevant:

  • artikel 2.1.2 (Principe van concentratie)
  • artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik)
  • artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit)
  • artikel 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving)
  • artikel 2.12 (Verblijfsrecreatie)
  • artikel 2.6.3 lid 2 (Nationaal landschap Noordoost-Twente)


Onderstaand worden de beleidskeuzes benoemd en beoordeeld op welke wijze in het plan hiermee rekening is gehouden.

Artikel 2.1.2, lid 1: Principe van concentratie

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Beoordeling van het plan:

Het plan voor het realiseren van een camperplaats aan de Kommiezendijk 8 in Lattrop voorziet in een nieuwe economische activiteit in het buitengebied. Deze activiteit is beoogd vanwege het opheffen van de eerdere veehouderij ter plaatse, onder andere in verband met de aanwezigheid van Natura 2000 gebied binnen 200 m van het plangebied. Het voorziet hiermee in een lokale behoefte van de eigenaren om inkomen te generen, waarmee tevens wordt bijgedragen aan het huidige aanbod voor verblijfsmogelijkheden met betrekking tot campers. Hiermee wordt voldaan aan het principe van concentratie.


Artikel 2.1.3, lid 1: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip "groene omgeving" nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied. In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip "bestaand bebouwd gebied" nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro;

Beoordeling van het plan:

De locatie ligt buiten bestaand stedelijk gebied. De camperplaatsen worden hierbij zoveel mogelijk in aansluiting op het bestaande erf gerealiseerd, maar wel in een groene omgeving met privacy-mogelijkheden, zodat de beleving en het verblijf voor de verblijfsrecreanten zo optimaal mogelijk is.

De camperplaatsen zelf hebben vrijwel geen ruimtelijke uitstraling, aangezien het zal gaan om verharde plekken op een verder onbebouwd terrein. De sanitaire voorziening wordt gerealiseerd binnen de erfstructuur van Kommiezendijk 8. De camperplaats zelf wordt wel door middel van groenstructeren ingepast. Er is hiermee sprake van een zorgvuldig ruimtegebruik passend binnen dit artikel van de omgevingsverordening.


Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting bij bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken, past binnen het ontwikkelingsperspectief, inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze toepassing wordt gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering).

Beoordeling van het plan:

Voor het plangebied is een KGO-plan opgesteld dat gebaseerd is op de toegekende gebiedskenmerken. Deze worden later in deze paragraaf afzonderlijke behandeld. Hiermee wordt voldaan aan artikel 2.1.5. Daarbij wordt in dit geval tevens extra geinvesteerd vanwege de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, zie ook de motivering in onderstaand artikel.


Artikel 2.1.6: Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen - met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 - voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Beoordeling van het plan:

In het onderhavig geval betreft het een kleinschalige verblijfsrecreatieve voorziening, aangrenzend aan het huidige agrarische bouwperceel, bestaande uit maximaal 25 camperplekken. Op basis van het buitengebied beleid van de gemeente Dinkelland is een KGO-investering noodzakelijk. Dit is in Bijlage 1 nader uitgewerkt en akkoord bevonden door de gemeente Dinkelland. Met inachtneming van dit KGO-plan wordt voldaan aan artikel 2.1.6.

Titel 2.12. Verblijfsrecreatie

Artikel 2.12.5 Verbod op permanente bewoning

In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op recreatiewoningen en recreatieverblijven worden regels opgenomen die permanente bewoning daarvan uitsluiten.

Beoordeling van het plan:

het voorliggende plan voorziet in een locatie voor verblijfsrecreatie in de vorm van camperplaatsen,. Het is niet de bedoeling dat ter plaatse van deze camperplaatsen sprake zal zijn van permanente bewoning. Daarom wordt in de planregels een gebruiksbepaling opgenomen om dit te voorkomen. De voorliggende plannen voldoen daarmee aan de bepaling uit de omgevingsverordening.

Artikel 2.6.3 lid 2 Nationaal landschap Noordoost-Twente

De Nationale Landschappen IJsseldelta en Noordoost-Twente zijn gebieden met (inter)nationaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. In deze gebieden gaat het om het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. Ook de recreatieve toegankelijkheid moet worden vergroot. Voor grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen die in strijd zijn met de doelstellingen van de kernkwaliteiten is geen plaats. Voor het Nationaal Landschap Noordoost-Twente geldt dat de bijzondere kwaliteiten juist in combinatie met ontwikkeling versterkt kunnen worden. Landbouw blijft de drager van dit landschap: grootschalig boeren in een kleinschalig landschap met kenmerkende beken. Gemeenten maken met elkaar keuzes voor de ontwikkeling van woon- en werklocaties, waarbij de karakteristiek van het landschap, de toeristische routenetwerken en de veerkracht van het watersysteem worden versterkt en wordt gewerkt aan de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland. De ontwikkelingsmogelijkheden in dit gebied worden verregaand bepaald door het zoeken naar en oplossingen ten aanzien van natuur, water en toerisme en vrije tijd. Het glooiende landschap van Noordoost-Twente is zeer gevarieerd door een fijnmazig samenstel van beken, essen, kampen en moderne ontginningen. Houtwallen, singels en bossen zorgen voor een kleinschalig en groen karakter. De specifieke landschappelijke (kern)kwaliteiten zijn:

  • samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen;
  • de grote mate van kleinschaligheid;
  • het groene karakter.
  • Doorwerking voor onderhavig plan:

Beoordeling van het plan:

De plannen van de eigenaren van Kommiezendijk 8 brengen geen onaanvaardbare effecten voor het Nationaal Landschap Noordoost-Twente met zich mee. Juist kan het voor een versterking zorgen van de beleefbaarheid van Noordoost-Twente. Er wordt op de locatie gezorgd voor een (behoud van) diversiteit aan landschapstypen in een kleinschalige setting. Bovendien wordt een versterking van het toeristisch perspectief beoogd door het bestaande verblijfsrecreatieterrein en haar activiteiten te versterken. Bovendien wordt voldaan aan de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving en wordt het landschap, mede gelet op de (extra) investering in de ruimtelijke kwaliteit, juist versterkt.


Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Voor het voorliggende plan is het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPKOMMIEZENDIJ8-VG01_0005.png"

Afbeelding 3.1: uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart, planlocatie in rood (bron: provincie Overijssel)

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden - net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven - de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • continu en beleefbaar watersysteem.

De ontwikkeling van recreatie binnen dit ontwikkelingsperspectief is mogelijk met inachtneming van Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.


Gebiedskenmerken (hoe)

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De kwaliteitsopgaven en -voorwaarden op basis van gebiedskenmerken kunnen te maken hebben met landschappelijke -inpassing, infrastructuur,- milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water, etc. De gebiedskenmerken zijn over het algemeen richtinggevend of inspirerend.

De provincie onderscheidt de volgende vier lagen:

  • 1. Natuurlijke laag.
  • 2. Laag van het agrarisch cultuurlandschap.
  • 3. Stedelijke laag.
  • 4. Laag van de beleving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPKOMMIEZENDIJ8-VG01_0006.png" Afbeelding 3.2: uitsneden kaarten natuurlijke laag en laag van cultuurlandschap


Natuurlijke laag, dekzandvlakte

De natuurlijke laag is aanvankelijk ontstaan zonder toedoen van de mens door onder andere invloeden van abiotische processen als de ijstijden, de wind en water. De locatie is gelegen in een dekzandgebied dat door beekdalen wordt doorsneden. Het dekzand is in het verleden aangevoerd door de wind, in de tijd dat Nederland weinig begroeiing kende door een droger en kouder klimaat. De wind had toen vrij spel en bedekte de hogere delen van Nederland met dekzand. Door de stuwwallen in de omgeving van het plangebied is ook de planlocatie bedekt met dekzand. Dit proces heeft 120.000 tot 12.000 jaar geleden plaatsgevonden.

Laag van cultuurlandschap, heideontginning

Door menselijk ingrijpen in de natuurlijke omstandigheden ontstaat er een (agrarisch) cultuurlandschap. De eerste nederzettingen in Nederland werden gesticht op de rand van de hogere stuwwallen en/of dekzandruggen naar de overgang met de lagere gronden. De akkers op de hogere gronden werden intensief gebruikt en bemest met heideplaggen uit het voormalige potstal systeem.

Rond de jaren '30 van de vorige eeuw werden ook de heidegebieden ontgonnen en bruikbaar gemaakt als landbouwgrond. Dit was in die tijd mogelijk, omdat toen kunstmest werd uitgevonden die de grond vruchtbaarder kon maken. Het plangebied is gelegen in een heideontginningsgebied en heeft ook de kenmerken van dit landschap overgenomen. Er is sprake van een rechtlijnige verkaveling en een open karakter. De begroeiing zie je vaak terug in de vorm van lanen en kleine bosjes.


Laag van de beleving

Het plangebied is in de 'laag van de beleving' aangemerkt als 'donkerte'.

Overijssel kent gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, gebieden met een rustig en onthaast karakter, waar je de sterrenhemel kunt zien en je je ver waant van de stad. Deze donkerte is een te koesteren kwaliteit, voor mens en dier.

De ontwikkeling ter plaatse gaat gepaard met het toevoegen van landschappelijke kwaliteit. Bovendien zal slecht beperkt gebruik worden gemaakt van verlichting om daarmee het toegekende gebiedskenmerk te respecteren.


Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Mijn Omgevingsvisie Dinkelland

De gemeenteraad van de gemeente Dinkelland heeft in 2021 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving voor het grondgebied van de gemeente Dinkelland, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Dinkelland en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.

De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:

  • 1. We doen het samen.
  • 2. We geven het goede voorbeeld.
  • 3. We wentelen niet af op volgende generaties.
  • 4. We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.

Toerisme en recreatie binnen de omgevingsvisie

Eén van de speerpunten uit de omgevingsvisie Dinkelland is het 'kwalitatief toerisme'. De gemeente spreekt van kwalitatief toerisme wanneer het toerisme bijdraagt aan een prettige leef- en werkomgeving voor inwoners en ondernemers, en tevens het landschap niet teveel belast. De gemeente Dinkelland wil werken aan kwalitatief toerisme door:

  • Een goede balans te bewaken tussen de landschapskwaliteiten van het grondgebied, de leef- en werkomgeving voor inwoners en de groeimogelijkheden van de toeristische sector;
  • Mogelijkheden te bieden voor marktconforme en gebiedspassende bedrijvigheid;
  • Projecten en ideeën te verwerken gericht op toerisme of dagrecreatie als ze een aanvulling zijn op het bestaande aanbod, gericht zijn op interessante doelgroepen of zorgen voor seizoensverlenging;
  • Toeristische interessante locaties in te richten in zowel de kernen als in het buitengebied.


Beoordeling van de plannen:

In afbeelding 3.3 is een fragment van de waardenkaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPKOMMIEZENDIJ8-VG01_0007.png" Afbeelding 3.3: fragment waardenkaart, plangebied aangepijld (bron: gemeente Dinkelland)


Op grond van MijnOmgevingsvisie Dinkelland valt het plangebied onder de aanduiding 'gericht op ontwikkeling door lage waarde en hoge dynamiek'. Hier wordt aangegeven om in te spelen op onder andere de schaal van het landschap, gemengde functies, bouwwijze en inrichting die in de directe omgeving gebruikelijk is, opgeruimd landschap, geclusterde bebouwing en heldere structuren.

Voor het plan aan de Kommiezendijk 8 geldt dat het een bijdrage levert aan het kwalitatief toerisme in de gemeente Dinkelland. Het plan betreft een kleinschalige ontwikkeling van camperplaatsen, specifiek gericht dus op toeristen die met campers komen. Daarnaast zorgt het voor betere spreiding/een netwerk van locaties voor verblijfsrecreatie (specifiek campers dus) in het gebied. Ten slotte wordt de ontwikkeling goed ingepast binnen het aanwezige landschap, waardoor de ruimtelijke impact beperkt blijft en er bovendien investeringen gedaan worden om landschappelijke verbetering te bereiken.

3.3.2 Buitengebied met kwaliteit

De gemeenten Tubbergen en Dinkelland hebben gezamenlijk de uitwerking van de omgevingsvisie opgepakt. Het beleid is opgesteld ter vervanging van vele andere ruimtelijke regelingen. Volgens de gemeente werd dit onnodig ingewikkeld. De absolute doelstelling van het beleid is om de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied in stand te houden en te verbeteren. Anderzijds is het doel om (economische) ontwikkelingen in het buitengebied mogelijk te maken om zo een bijdrage te leveren aan een vitaal en leefbaar buitengebied.

Er zijn algemene randvoorwaarden opgesteld:

  • 1. De ontwikkeling moet leiden tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
  • 2. Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning.
  • 3. Er is een balans tussen ontwikkeling en de kwalitatieve investeringen.
  • 4. De ontwikkeling past naar aard en omvang.
  • 5. De bestaande infrastructuur is toereikend.
  • 6. Parkeren vindt op eigen erf plaats.
  • 7. Er is geen sprake van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.
  • 8. Er is geen onevenredige afbreuk voor aanwezige functies.
  • 9. Er is geen onevenredige afbreuk aan de belangen van derden.
  • 10. Indien noodzakelijk wordt er een bedrijfsplan gevraagd.
  • 11. In het bestemmingsplan worden de ruimtelijke verplichtingen opgenomen.
  • 12. Gecombineerde toepassingen van de beleidsregels is mogelijk.
  • 13. Niet actuele vergunningen kunnen niet worden benut.

Beoordeling van de plannen:

Toetsing aan de algemene randvoorwaarden geeft het volgende beeld.

  • 1. het opgestelde erfinrichtingsplan in Bijlage 1 laat diverse verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit zien. Het plan geeft een meerwaarde voor de omgevingskwaliteit ter plaatse.
  • 2. de ontwikkeling is ingepast middels een basisinspanning.
  • 3. uit de taxatie blijkt een bruto waardesprong van € 15.000, waarvan onder aan de streep een bedrag van € 2.831,40 blijft staan als KGO-investering. Dit bedrag wordt volledig besteed aan aanvullende landschapsmaatregelen in de vorm van een bomengroep met onderbeplanting.
  • 4. de voorliggende ontwikkeling vindt in directe aansluiting op het bestaande erf plaats en valt grotendeels achter de huidige bebouwing, bestaande en nieuwe groenstructuren, waarbij tegelijkertijd wel zoveel mogelijk de openheid van het landschap gerespecteerd wordt.
  • 5. de ontwikkeling maakt gebruik van de bestaande infrastuctuur c.q. ontsluitingsweg.
  • 6. de ontwikkeling voorziet in camperplaatsen. De betreffende campers hebben elk een eigen staanplaats. Voor de bewoners/bezoekers van het erf Kommiezendijk 8 geldt dat op het erf voldoende ruimte is en behouden blijft voor het parkeren.
  • 7. In de directe omgeving zijn geen overige woonerven of bedrijfslocaties aanwezig. Een goed woon- en leefklimaat blijft gegarandeerd.
  • 8. zie toetsing punt 7. Ook voor aanwezige functies treden geen negatieve gevolgen op.
  • 9. zie toetsing punt 7 en 8. Er is geen sprake van afbreuk van belangen van derden.
  • 10. het voorliggend plan voorziet in een onderbouwing van de plannen van initiatiefnemers. Het betreft een aanvulling op het bestaande bedrijf van initiatiefnemers dat onder meer vanwege de ligging dichtbij N2000 met de veehouderij is gestaakt. Om inkomsten te blijven genereren is (kleinschalige) verblijfsrecreatie als aanvulling gezien.
  • 11. De landschappelijke inpassingen en de KGO-investeringen worden in het voorliggend bestemmingsplan geborgd en als verplichting opgenomen.
  • 12. de beleidstoetsing is in dit hoofdstuk opgenomen en wordt voldoende onderbouwd.
  • 13. niet van toepassing.

De aanvraag betreft een functiewijziging waarbij de bestemming "Agrarisch - 1" ter plaatse van de te realiseren camperplaats wordt voorzien van een functieaanduiding voor een kleinschalig camperterrein. De uitbreiding van de locatie met deze voorziening past niet binnen de bestaande bestemming (agrarisch), waardoor de bestemming aangepast zal moeten worden. De waardesprong bedraagt volgens taxatie € 15.000,-.

Naast de waardesprong is er ook sprake van afwaardering. Aan de noordoostkant van het perceel zal 604 m2. word omgezet naar bos met een afwaardering van 4,- per m2. Derhalve kan de afwaardering van € 2.416,- in mindering worden gebracht. Daarom is er sprake van een waardesprong van € 12.584,-.

Een camperplaats is functioneel gebonden aan het buitengebied, wat betekent dat er 25% van € 12.584,- geinvesteerd moet worden in de groene omgeving, dat maakt een totaal van € 3146,-. Van dit bedrag wordt 10% van de advieskosten in mindering gebracht (totaal € 314,60). Voorgenoemde levert een netto investering op van € 2.831,40.

Dit bedrag zal in de nabijheid van het eigen erf worden geïnvesteerd bovenop een basisinspanning. In Bijlage 1 is de verantwoording van de KGO-investering nader uitgewerkt. Hiermee voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan het gestelde beleid.

3.3.3 Nota Verblijfsrecreatie in Noordoost Twente 2018

De gemeenten Dinkelland, Losser, Oldenzaal en Tubbergen hebben in 2018 een gezamenlijke beleidsnota “Verblijfsrecreatie in Noordoost Twente” opgesteld. Met de gezamenlijke nota voor Noordoost Twente in 2018 zijn de ruimtelijke kaders in heel Noordoost Twente grotendeels gelijk getrokken en is het beleid in de vier gemeenten op elkaar afgestemd. Om adequaat te kunnen inspelen op trends in ontwikkelingen in de sector is het van belang om te beschikken over actuele beleidskaders. Dit om in beeld te brengen hoe de verblijfsrecreatieve sector zich ontwikkelt en waar kansen liggen om de vitaliteit van de sector te versterken.

De nota geeft ook een beleidskader voor de realisatie van campervoorzieningen, de beoogde camperplaats valt hieronder. Het uitgangspunt is dat er op gemeentelijk initiatief geen nieuwe Gereguleerde Overnachtings Plaatsen (GOP’s) worden gerealiseerd. Een GOP is een parkeerplaats waar een camper een nacht mag staan. Voorliggend initiatief betreft geen GOP.

De doelstelling voor verblijfsrecreatie is: “Versterking van het verblijfstoerisme in Noordoost Twente door middel van kwaliteitsverbetering, productvernieuwing en differentiatie in het verblijfsrecreatief aanbod”.

Nieuwe ontwikkelingen die hieraan bijdragen worden met een positieve insteek behandeld. Bij de afweging van een verbreding, uitbreiding of nieuwvestiging wordt met een aantal aspecten rekening gehouden, zoals:

  • Nieuwe initiatieven dragen bij voorkeur bij aan diversificatie van het aanbod en/of hebben een aantoonbare meerwaarde voor het toeristisch-recreatieve product.
  • Nieuwe initiatieven springen in op de wensen van bestaande en toekomstige gasten.
  • Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) beleid is van toepassing.

In bijlage 3 van de nota zijn de richtlijnen met betrekking tot campervoorzieningen nader uitgewerkt. Voor een particuliere camperplaats geldt het volgende:

  • Maximaal 25 plaatsen, uitsluitend bestemd voor campers;
  • Openstelling jaarrond;
  • Moeten landschappelijk worden ingepast;
  • Zijn direct gekoppeld aan een (voormalig) agrarisch erf (geen "vrije veld" locatie);
  • Bij niet koppeling aan een (voormalig) agrarisch erf: maatwerk.

Doorwerking in het onderhavige plan

De ontwikkeling sluit aan bij de gestelde doelen op het gebied van differentiatie en kwaliteitsverbetering in het verblijfsaanbod van Noordoost Twente zoals beschreven in de Nota verblijfsrecreatie Noordoost Twente.

Diversificatie en meerwaarde

Uit de nota volgt dat de gemeente Dinkelland in 2018 slechts 5 mini-campings (inclusief camper campings) kende. Er wordt gesteld dat het aanbod aan reguliere kampeerterreinen in de voorgaande 5 tot 7 jaar licht was gegroeid, terwijl het aantal minicampings afnam. Omdat het aantal overnachtingen daalt, worden per saldo in de gehele regio Twente teruglopende bezettingsgraden gezien. Met betrekking tot de kwantitatieve vraag-aanbodvergelijking wordt geconcludeerd dat de kampeer- en bungalowmarkt onder druk staat. De realisatie van een camperplaats voor 25 campers, in die zin een minicamping, speelt in op deze druk. In kwantitatieve zin is er vraag naar een uitbreiding van het aanbod, het initiatief voorziet hierin.

In kwalitatieve zin wordt onderscheid gemaakt in verschillende "Leisure Leefstijlen" waarin een doelgroepsegmentatie is gemaakt op basis van intrinsieke wensen en motivaties van toeristen. In bijlage 2 van de nota is het onderzoek naar verblijfsrecreatie in de samenwerkende gemeenten opgenomen. Het uitgevoerde onderzoek laat zien dat er relatief veel aanbod voor de lime, groene, gele en aqua leefstijlgroepen is in Noordoost Twente. De beoogde camperplaats, welke aansluit bij de leisure leefstijlen 'ingetogen aqua' en 'rustig groen', past binnen dit aanbod. In verhouding tot de vraag lijkt er voor deze groepen sprake te zijn van een overaanbod, vooral bij de (mini)campings. De gemeenten staan daarom kritischer tegenover initiatieven voor andere doelgroepen, maar sluiten ze niet op voorhand uit.

Gesteld wordt dat de situatie met betrekking tot verblijfsrecreatie, specifiek voor campers, anno 2022 is veranderd ten opzichte van 2018. In 2020 stonden er 120.000 campers in Nederland geregistreerd, in 2010 waren dat er nog 65.473. De Nederlandse Kampeerauto Club (NKC) verwacht over tien jaar opnieuw een verdubbeling van het aantal campers in Nederland. Vanwege de toename het aantal campers is ook de vraag naar camperplaatsen toegenomen. De NKC heeft in 2021 berekend dat het aantal camperplekken in Nederland de komende vijf jaar verdrievoudigd moet worden; van 10.000 naar 30.000. In het aanbod van camperplaatsen wordt onderscheid gemaakt tussen locaties op een kampeerterrein, een camperplaats of een alternatieve locatie. Uit onderstaande figuur 3.6. volgt dat NOT een gevarieerd aanbod van deze locaties kent. Het bestaande aanbod van camperplaatsen bestaat echter voornamelijk uit uitgebreidere terreinen met luxere voorzieningen. Camperplaatsen met minder uitgebreide voorzieningen, in die zin "basic" camperplaatsen, zijn er nog niet veel in NOT en specifiek niet in het noordoosten van de gemeente Dinkelland. Een dergelijke basic" camperplaats sluit bovendien aan bij de kwalitatieve wensen van rustzoekers, inzichtzoekers en stijlzoekers. Doordat de beoogde camperplaats voornamelijk voorziet in de basis voorzieningen kunnen rust, ruimte en groen centraal staan.

Hoewel in de nota, met betrekking tot de kwalitatieve analyse, wordt geconcludeerd dat de markt voor minicampings en daarmee camperplaatsen verzadigd lijkt te zijn, blijkt uit de kwantitatieve analyse en het toegenomen camperbezit, dat er anno 2023 ruimte is voor een "basic" camperplaats. Met name het groene karakter van de beoogde camperplaats en het voorzien in rust en ruimte in het noorden van NOT sluit aan bij deze ruimte. Zoals ook reeds vastgesteld in 3.3.1 wordt met de beoogde kleinschalige groene camperplaats, het aanbod voor camperplaatsen uitgebreid en worden hiermee groeimogelijkheden geboden voor een aantrekkelijk netwerk van camperplaatsen in de regio.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPKOMMIEZENDIJ8-VG01_0008.png"

Figuur 3.6: Uitsnede verdeling camperplaatsen Noordoost Twente

Wensen van gasten

De beoogde camperplaats wordt kleinschalig in een landelijke setting, dit zijn de kernkwaliteiten die de beoogde doelgroep aanspreken. De camperplaats wordt een locatie waar men zichzelf van het drukke stadsleven kan onttrekken. Gelegen in randzone van Natura 2000-gebied Bergvennen en op zeer korte afstand van Duitsland is de locatie een geschikte uitvalsbasis om tot rust te komen. Tegelijkertijd ligt de locatie binnen afzienbare afstand van de steden Ootmarsum, Nordhorn, Hengelo, Oldenzaal en Enschede.

Gelegen langs diverse routes van het Wandelnetwerk Overijssel, fietsnetwerk en ruiterroutes (“Paardrijnetwerk Twente”) kan men vanaf de camperplaats recreëren. Tot slot kan de toerist die op zoek is naar pure rust terecht op het terrein. Er worden geen speelvoorzieningen of vergelijkbare voorzieningen gerealiseerd, qua wensen van gasten speelt de beoogde camperplaats daarmee in op de toerist die verlangt naar rust en groen, en eventueel een fiets- of wandeltocht.

KGO

Omdat de beoogde ontwikkeling niet mogelijk is binnen het vigerende bestemmingsplan is de KGO van toepassing. Het KGO-plan is uitgewerkt in Bijlage 1 KGO onderbouwing. Op basis van de KGO-onderbouwing wordt gesteld dat de ontwikkeling voorziet in een versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Richtlijnen

  • De met voorliggend bestemmingsplan mogelijk gemaakte camperplaats:
  • voorziet in 25 camperplaatsen voor uitsluitend campers;
  • zal jaarrond opengesteld zijn;
  • wordt landschappelijk ingepast middels het KGO-plan in Bijlage 1 ;
  • wordt niet gerealiseerd op een "vrije veld" locatie.

Op basis van het bovenstaande wordt gesteld dat de ontwikkeling in lijn is met de richtlijnen voor de ontwikkeling van een camperplaats.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de Nota Verblijfsrecreatie Noordoost Twente 2018.

3.3.4 Casco benadering Noordoost Twente

De gemeente Dinkelland hanteert, vooral ter bescherming van het bestaande landschap, het casco beleid. Door het casco beleid is het mogelijk om via een kaart te achterhalen of een ontwikkeling wel of niet in strijd is met elementen welke tot de casco behoren. Elementen als onderdeel uitmakend van de Casco zijn in principe niet te verwijderen (groen lijnen/vlakken op de kaart).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPKOMMIEZENDIJ8-VG01_0009.png" Afbeelding 3.4: fragment van de cascokaart ter plaatse van plangebied (bron: geo.overijssel.nl)


De ontwikkeling op de planlocatie heeft geen gevolgen voor de bestaande casco elementen. Aan de noordkant van de planlocatie zijn bestaande houtopstanden aangegeven als casco element. Deze bomen zullen blijven bestaan in de nieuwe situatie. De ontwikkeling heeft daarom geen consequenties voor het cascobeleid en/of het cascobeleid heeft geen consequenties voor de ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Besluit milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bij-lage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).


In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. In het plangebied is sprake van nieuwvestiging van recreatieve verblijfsmogelijkheden in het plangebied.

In lijst D van het Besluit millieueffectrapportage is onder nummer 10.1 (uitbreiding recreatieve of toeristische voorzieningen) aangegeven dat bij een bezoekersaantal van 250.000 bezoekers of meer per jaar of een oppervlakte van 25 ha of meer, dan wel 10 ha of meer in een gevoelig gebied een onderzoek verricht dient te worden naar de gevolgen voor het milieu. Van een dergelijk grootschalige ontwikkeling is geen sprake.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project geen enkel vergelijk mee heeft. Het ruimtebeslag, de schaal en impact van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de genoemde activiteiten. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het voorliggend plan niet voorziet in een activiteit zoals voorkomend op de D-lijst. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is dan ook niet vereist.


Conclusie

De gevolgen voor het milieu zijn als nihil aan te merken. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.

De ontwikkeling wordt bovendien op passende wijze in het landschap opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor positief.

Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In afbeelding 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPKOMMIEZENDIJ8-VG01_0010.png" afbeelding 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Beoordeling van de plannen:

Het plangebied is gelegen aan de Kommiezendijk 8 in Lattrop in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. De richtafstanden die tot het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' behoren dienen dus als uitgangspunt genomen te worden.

Externe werking

Onderhavig bestemmingsplan maakt mogelijk om binnen het plangebied een camperplaats voor maximaal 25 camperplekken te realiseren met de daarbij behorende voorzieningen. De te realiseren camperplaatsen maken onderdeel uit van een milieubelastende activiteit. Voor deze functie geldt dat de activiteit 'kampeerterreinen, vakantiecentra e.d. (met keuken)' het meeste raakvlak heeft, alhoewel dit wel betrekking heeft op een (normaliter) grootschaligere vorm van verblijfsrecreatie.

Op basis van deze activiteit geeft de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' een richtafstand van 50 m voor geluid en 30 m voor geur en gevaar. De dichtstbijzijnde gevoelige functies zijn woonerven. Deze bevinden zich op minimaal 170 meter afstand van het plangebied. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de benodigde richtafstanden. Omliggende functies worden niet belemmerd in het woon- en leefklimaat.

Interne werking

Andersom betreffen camperplaatsen geen milieugevoelige objecten. Desondanks liggen ook milieubelastende activiteiten op ruime afstand van het plangebied. Er blijft sprake van een aanvaardbare situatie.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Beoordeling van de plannen:

In de omgeving van het plangebied ligt een veehouderij (niet intensief) aan de Bergvennenweg 23 (390 m van het plangebied) en een veehouderij (niet intensief) aan de Breemorsweg 17, 490 m van het plangebied. De locaties voldoen ruimschoots aan de vaste afstanden van 50 m, waardoor voor geur sprake is van een aanvaardbare situatie.

Bovendien geldt in alle gevallen dat er tussengelegen woningen aanwezig zijn, waardoor enerzijds geen sprake is van belemmeringen voor de betreffende bedrijfslocaties en anderzijds een bescherming van goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Op basis van de Woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving gelden de volgende uitzonderingen voor de bodemonderzoekplicht:

  • Als het gaat om bouwwerken die de grond niet raken of het bestaande, niet wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd;
  • het bouwwerk een te verwezenlijken bebouwingsoppervlakte heeft van ten hoogste 50 m²;
  • als het gaat om het bouwen van bouwwerken waarin niet (nagenoeg) voortdurend mensen zullen verblijven (Woningwet, artikel 8, derde lid). Hierbij wordt een verblijftijd van minder dan 2 uur gehanteerd;
  • als B&W vrijstelling verlenen omdat er al voldoende gegevens met betrekking tot de bodemkwaliteit bekend zijn, bijvoorbeeld op basis van een reeds eerder uitgevoerd bodemonderzoek (maximaal 5 jaar oud en waarbij het gebruik sindsdien niet is gewijzigd).

Beoordeling van de plannen:

De gronden binnen het plangebied waar de camperplaatsen zijn beoogd, zijn tot heden in agrarisch gebruik (cultuurgrond) en hebben geen bebouwing gekend. Er is op basis daarvan geen verwachting tot milieuverontreiniging van de bodem.

Bovendien betreffen campers c.q. de camperplaatsen geen bodemgevoelige objecten. Het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek kan derhalve achterwege blijven. Geconcludeerd wordt dat het aspect 'bodem' geen belemmering oplevert voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan, een motivering worden verstrekt aangaande geluidshinder, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • in stedelijk gebied:

- voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;

- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;

  • in buitenstedelijk gebied:

- voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;

- voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;

- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Beoordeling van de plannen:

Plaatsen voor recreatieverblijven worden niet aangemerkt als geluidsgevoelige objecten. Het huidig erf wordt behouden en daarmee worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten toegevoegd als gevolg van de plannen.

Daarnaast is de dichtstbijzijnde weg (Kommiezendijk) een gebiedsontsluitingsweg met lage intensiteiten en ligt de weg op ruime afstand van het plangebied (het erf is bereikbaar via een meer dan 150 meter lange laan). Vanuit het aspect wegverkeerslawaai gelden derhalve geen belemmeringen voor de ontwikkeling. Er blijft sprake van een goede ruimtelijke ordening voor het aspect geluid.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.


Beoordeling van de plannen:

Een camperplaats voor 25 campers zal ten hoogste 50 verkeersbewegingen per dag genereren (door 25 vertrekkende en 25 arriverende gasten, worst-case). Middels de NIBM-tool is aangetoond dat uit de worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het plan op de luchtkwaliteit blijkt dat de luchtkwaliteit in 'niet betekende mate' zal verslechteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPKOMMIEZENDIJ8-VG01_0011.png" Afbeelding 4.2: NIBM-tool worst-case berekening vanwege de ontwikkeling (bron: infomil.nl)


Conclusie

Het voorliggende plan draagt niet bij aan een onevenredige verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.7 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Beoordeling van de plannen:

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPKOMMIEZENDIJ8-VG01_0012.png" Afbeelding 4.3: uitsnede risicokaart met afstand plangebied tot dichtstbijzijnde risicobron (bron: Atlas Leefomgeving, bewerkt)

Onderstaande figuur toont een uitsnede van de risicokaart. Uit de kaart volgt dat zich op minstens 1,2 kilometer van het plangebied de dichtstbijzijnde risicobron bevindt. Het betreft een mestvergister. Deze onderlinge afstand is dermate groot dat deze risicobron geen belemmering vormt voor het planvoornemen. Bovendien voorziet het plan niet in de realisatie van extra kwetsbare objecten. Het aspect externe veiligheid is daarmee geen belemmering voor het initiatief.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.8 Water

Algemeen

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Watertoetsproces

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is de digitale watertoets uitgevoerd. De korte procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen, daaruit is gebleken dat de standaard waterparagraaf volstaat voor dit plan. Het toetsingsdocument is bijgevoegd als Bijlage 2 Digitale watertoets.

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe 'eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren' is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe 'eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren' een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Wateraspecten plangebied

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel. Hemelwater wordt geïnfiltreerd. Afvalwater wordt verwerkt via het afvalwaterriool dan wel een IBA.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

Watertoetsproces

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

4.9 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Onderstaand wordt op deze aspecten ingegaan voor wat betreft de plannen.

Beoordeling van de plannen:

4.9.1 Quickscan natuurwaarden

Door Natuurbank Overijssel is een quickscan natuurwaarden uitgevoerd, bijgevoegd in Bijlage 3. In navolgende alinea's volgen de bevindingen hieruit.

Er zijn concrete plannen om camperplaatsen (max. 25) met sanitaire voorziening te realiseren aan de Kommiezendijk 8 te Lattrop-Breklenkamp, gemeente Dinkelland. Tevens wordt er verharding, een verharde weg en een houtopstand (met o.a. hazelaar, lijsterbes, vuilboom, meidoorn en krent) aangelegd. Als gevolg van deze voorgenomen activiteiten kan overtreding van de Wet natuurbescherming op voorhand niet uitgesloten worden. Daarom is Natuurbank Overijssel gevraagd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld te brengen. In het rapport worden de bevindingen van het uitgevoerde onderzoek gepresenteerd. Naast een beschrijving van het onderzoeksgebied, de onderzoeksopzet en de resultaten van het onderzoek, worden de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten weergegeven.

Het plangebied is op 14 februari 2023 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland.

Resultaten toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde gebieden:

Het plangebied ligt deels binnen het Natuurnetwerk Nederland maar ligt buiten Natura 2000-gebied. Er is sprake van een kleinschalige ontwikkeling binnen het NNN die mogelijk gemaakt mag worden indien de voorgenomen activiteit gepaard gaat met een onderzoek waaruit blijkt dat er een zorgvuldige afweging van alternatieven heeft plaatsgevonden. Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de emissie van stikstofoxiden, kan niet op voorhand uitgesloten worden. Om te onderzoeken of uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied, dient een stikstofberekening uitgevoerd te worden voor de ontwikkel- en gebruiksfase.

Overige negatieve effecten op Natura 2000-gebied kunnen worden uitgesloten.

Resultaten toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde soorten:

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar bezetten veldmuizen er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vogels bezetten geen nestplaats in het plangebied maar benutten het wel als foerageergebied. Vleermuizen bezetten geen verblijfplaats in het plangebied en benutten het ook niet als foerageergebied. Het plangebied vormt geen functioneel leefgebied voor amfibieën.

Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden zonder voorbereiding, kan niet uitgesloten worden dat veldmuizen gedood worden. Ook worden mogelijk vaste rust- en/of voortplantingsplaatsen van veldmuizen beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdiersoorten, die een vaste rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling 'beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaats'. Er geldt geen vrijstelling voor het opzettelijk doden van beschermde grondgebonden zoogdieren. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden dient het werkterrein ongeschikt gemaakt te worden, zodat deze dieren op eigen beweging vertrekken of dienen ze weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien er zorgvuldig gehandeld wordt, worden er geen beschermde dieren gedood en leidt uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor verschillende foeragerende diersoorten af. Deze afname leidt niet tot overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming.

Resultaten van toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden samengevat:

  • Geen veldmuizen doden (zorgvuldig werken, wegvangen of werkterrein ongeschikt maken);
  • Mits de voorgenomen activiteit gepaard gaat met een onderzoek waaruit blijkt dat er een zorgvuldige afweging van alternatieven heeft plaatsgevonden, kan de voorgenomen activiteit uitgevoerd worden;
  • Stikstofberekening uitvoeren (gebruiks- en ontwikkelfase);
4.9.2 Stikstofdepositie

Natura 2000

In de Wet natuurbescherming heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.

Het plangebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000-gebied. De locatie Kommiezendijk 8 is gelegen op circa 190 meter van het Natura 2000-gebied Bergvennen & Brecklenkampse Veld.

Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, danwel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van de beoogde ontwikkeling conflicteert met de waarden waarvoor dit gebied is aangewezen. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitattypen binnen Natura 2000-gebieden. Om dit te beoordelen is er een zogenaamde AERIUS-berekening uitgevoerd voor zowel de aanlegfase (tijdelijk karakter) en de gebruiksfase die samenhangt met de voorgenomen ontwikkeling.

Hierna wordt de belangrijkste conclusies van het onderzoek weergegeven. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 4 en Bijlage 5 bij deze toelichting.

Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het plan is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid (NNN). Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied is niet gelegen binnen het concreet begrensde NNN. Het plangebied ligt op circa 190 meter van het NNN. Gezien de ruime afstand tot het NNN en de aard van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

4.9.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

4.10.1 Archeologie

Wet op de archeologische monumentenzorg

In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologie vriendelijke alternatieven.

Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

Beoordeling van de plannen:

Voor het onderhavige plangebied is nagegaan of en in hoeverre in het plangebied sprake is van archeologisch waardevolle elementen. Daartoe is de "Archeologische verwachtings- en advieskaart" van de gemeente Dinkelland (RAAP, 2007) geraadpleegd. Onderstaande afbeelding 4.4 toont een uitsnede van de kaart, het plangebied bevindt zich op overgangen van dekzandhoogten en - ruggen naar dekzandwelvingen en -vlakten en beekdalen en overige laagten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPKOMMIEZENDIJ8-VG01_0013.png" Afbeelding 4.4: uitsnede archeologische verwachtingskaart Dinkelland (bron: gemeente Dinkelland)

Voor deze gronden geldt op basis van de dekzandhoogten en -ruggen een hoge verwachting, voor de dekzandwelvingen en -vlakten een middelmatige archeologische verwachting en voor de beekdalen en overige laagten een lage verwachting conform de beleidskaart. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk in plangebieden groter dan 2.500 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm.

De bodemingrepen als gevolg van voorliggende plannen zijn zeer beperkt en blijven ruim beneden de 2.500 m2 en dieper dan 40 cm. Het laten uitvoeren van archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van een vondst bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

4.10.2 Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Beoordeling van de plannen:

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat in de directe omgeving van de plangebieden geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn waarop het voorliggende plan mogelijk een negatieve impact heeft. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.11 Verkeer en parkeren

4.11.1 Verkeer

Met een maximale capaciteit van de camperplaats voor 25 campers worden in een worst-case scenario maximaal 50 verkeersbewegingen gegenereerd (door 25 vertrekkende en 25 arriverende gasten). Opgemerkt wordt dat dit een onwaarschijnlijk scenario betreft dat zich niet vaak zal voordoen.

Het verkeer wordt volledig via de Kommiezendijk ontsloten. Gelet op de inrichting van deze weg als ontsluitingsweg gaat het verkeer hier op in het heersende verkeersbeeld. Conform de NSL-Monitoringstool is geen sprake van congestie.

Conclusie

Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.11.2 Parkeren

De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnotitie "Bouwen & parkeren 2018" vastgesteld. Het beleid is van toepassing op gebouwen en ontwikkelingen binnen de gemeente Dinkelland. In de beleidsnotitie is nader uitgewerkt wat de parkeerbehoefte bij een bepaald gebruik is (parkeernorm, als de extra parkeerbehoefte niet op eigen erf kan worden gerealiseerd). Voor veel voorkomende gebruiksfuncties zijn de parkeernormen in de beleidsnotitie vermeld. Andere parkeernormen kunnen afgeleid worden uit de publicatie 317 van CROW. Een camperplaats of kampeerterrein is niet opgenomen in de notitie.

De camperplaats voorziet in 25 standplaatsen voor campers. Dit is de maximale capaciteit van de camperplaats. Omdat gasten met de camper naar de camperplaats komen worden geen aanvullende verkeersbewegingen gegenereerd. Met 25 camperplaatsen wordt daarmee voorzien in de maximaal verwachte parkeerbehoefte.

Het plan voorziet in de eigen gegenereerde parkeerbehoefte, het bestaande wegennet is geschikt voor de ontsluiting van het gegenereerde verkeer. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen oplevert voor het onderhavige plan.

Conclusie

Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.


Bevoegdheid

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.


Opzet planregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

'Agrarisch - 1'

De bestemming 'Agrarisch - 1' is overgenomen van het geldend bestemmingsplan. Het akkerbouwbedrijf blijft namelijk bestaan, wel wordt het huidig bouwperceel en bouwvlak verkleind en qua oppervlakte aan bebouwing gemaximaliseerd. De camperplaats wordt door middel van functieaanduiding aangegeven in aansluiting op het agrarisch bedrijfsperceel.

'Bos - Natuur'

Omliggend aan de camperplaats wordt een extra KGO-investering verricht in de vorm van aanplant van bomen en onderbeplanting. Deze gronden krijgen daarmee een groene invulling en zijn daarom bestemd als 'Bos - Natuur'.


Hoofstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

Algemene gebruiksregels

Onder dit artikel wordt ter verduidelijking van het plan aangegeven wat algemene gebruiksregels betreffen die gelden in het plangebied, dit kan zowel strijdig als toegestaan gebruik omvatten.

Algemene afwijkingsregels

Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Overige regels

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en parkeren en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Hoofstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een camperplaats. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.

De gemeente heeft met de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten alsmede afspraken voor het risico van planschade. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

Wettelijk (voor)overleg

In het Bro is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Inspraak

In het kader van inspraak wordt het bestemmingsplan 6 weken ter inzage gelegd. Tijdens deze perioden kan één ieder zijn of haar reacties indienen.?

Hoofdstuk 7 Procedure en overleg

In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in deze bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan.

7.1 Procedurestappen

Dit bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:

7.1.1 Ontwerp

Het ontwerp bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.

7.1.2 Vaststelling

De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling ten opzichte van het ontwerp.

7.1.3 Beroep

Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

7.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Daarom is het bestemmingsplan naar diverse instanties gestuurd.

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 4 'Nieuwe ontwikkelingen en uitbreiding met KGO', waardoor vooroverleg niet nodig is.

Het Waterschap Vechtstromen is middels de Digitale Watertoets over de ontwikkeling geïnformeerd, omdat de korte procedure van toepassing is wordt gesteld dat met de ontwikkeling geen waterschapsbelangen gemoeid zijn. Een vooroverleg is daarom niet noodzakelijk geacht.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan ligt vanaf 24 november 2023 gedurende zes weken ter inzage. Tijdens deze periode kan eenieder een zienswijze indienen. Eventuele zienswijzen en de wijze van afhandeling van deze zienswijzen zijn terug te vinden in de zienswijzennota.