Plan: | Buitengebied, Brandlichterweg 95 Denekamp |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1774.BUIBPBRANDLWG95-0401 |
Aan de Brandlichterweg 95 bestaat een voornemen tot herontwikkeling. Na herontwikkeling zal een woning worden gerealiseerd in ruil voor de beëindiging van het hier aanwezige agrarische bedrijf. De bedrijfsgebouwen en de voormalige bedrijfswoning zullen hiervoor worden gesloopt. Één karakteristieke schuur zal bij de nieuwe inrichting van het perceel behouden blijven. Het aantal woningen blijft hierbij gelijk, in plaats van de huidige bedrijfswoning, zal het perceel worden ingericht voor een burgerwoning.
Om deze ontwikkeling mogelijk te maken zal het voor het plangebied vigerende bestemmingsplan moeten worden herzien. De bestemmingsplanherziening zal betrekking hebben op het vervangen van de agrarische bestemming naar een nieuwe woonbestemming.
Het bestemmingsplan "Buitengebied, Brandlichterweg 95 Denekamp" bestaat uit de volgende stukken:
Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen "gelezen" worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt toch een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Het plangebied betreft het adres Brandlichterweg 95 te Denekamp en is gelegen in het buitengebied van gemeente Dinkelland, ten oosten van de kern Denekamp. Zie onderstaande afbeelding voor de ligging van het plangebied.
Afbeelding ligging plangebied
Het plangebied maakt deel uit van het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied 2010". Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 18 februari 2010.
Ter plaatse van de nieuw te bouwen woning vigeert de gebiedsbestemming bestemming “Agrarisch-1" en voor een gedeelte de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf'. Binnen deze bestemming en functieaanduiding is een grondgebonden agrarisch bedrijf met bedrijfswoning toegestaan.
Afbeelding plangebied in bestemmingsplan
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de huidige en nieuwe situatie binnen het plangebied. In hoofdstuk 3 komt het relevante ruimtelijk beleid aan de orde. In Hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan de voor het plan relevante milieu aspecten. De juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling zijn opgenomen in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 en 7 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Het plangebied is gelegen ten oosten van Denekamp en ten zuiden van Nordhorn en bevindt zich in een gebied dat in de provinciale omgevingsvisie is aangewezen als het oude hoevenlandschap (ook wel kampen- of essenlandschap genoemd). Het plangebied is in het bestemmingsplan "buitengebied 2010" nader beschreven als het kampenlandschap.
Het essen- en kampenlandschap wordt gekenmerkt door open akkers, die verhoogd liggen binnen het agrarisch landschap. De essen hebben een bolle vorm en hebben vaak steilranden.
De essen zijn op de hogere delen ontstaan, omdat op deze droge gebieden al vanouds akkerbouw werd bedreven. Om de grond vruchtbaarder te maken, brachten de bewoners plaggen op de es die daardoor steeds hoger werden. Door de akkerbouw ontstond ook de kenmerkende openheid. Houtwallen of hagen werden gebruikt voor het afschermen van vee en waren hier dus niet nodig. Rondom de es kwam wel beplanting voor, vaak in gebruik als hakhout. Het verschil tussen essen en kampen is af te leiden uit het aantal eigenaren van het stukje akkerbouwland. Essen zijn vaak een gemeenschappelijk bezit van meerdere boeren, kampen zijn eenmansessen. Kenmerkend zijn de sterke ruimtelijke variatie op korte afstand en het kleinschalige karakter.
Plangebied
Het pangebied is gelegen op de rand van het kampenlandschap, waarbij in het achterland van het plangebied het typische beeld van het kampenlandschap waarneembaar is. Het landschapsbeeld bestaat uit de aanwezigheid van open en licht verhoogde akkers met daarin verspreid, de op het erf gerichte bouwpercelen.
Afbeelding plangebied in Kampenlandschap
Afbeelding achterland plangebied
De huidige bebouwing van het voormalige agrarische bedrijf van de Brandlichterweg 95 is op de openbare weg georiënteerd. De bebouwing binnen het plangebied bestaat uit een bedrijfswoning (Brandlichterweg 95) met in de verlengde voorgevelrooilijn de bedrijfsbebouwing van het voormalige agrarische bedrijf. De op de straat gerichte bebouwing is a-typisch voor het kampenlandschap.
afbeelding bestaande bebouwing
De Brandlichterweg loopt van het centrum van de kern Denekamp naar het buitengebied van gemeente Dinkelland, tot aan de grens met het buitengebied van Nordhorn (Duitsland). Het gedeelte van de weg door het buitengebied, kent een landelijke uitstraling, vanwege de aanwezigheid van weilanden en akkers voor het agrarisch gebruik. Tussen de weilanden door is bebouwing aanwezig die wordt afgewisseld door woonfuncties en agrarische bedrijven. Richting Duitsland is er groen, in de vorm van bossages aanwezig.
Het bouwplan speelt in op het kampenlandschap door het nieuwe perceel als eenmanserf in te richten. De bestaande langgerekte bebouwingstructuur zal verdwijnen en plaatsmaken voor een erf dat door de toevoeging van streekeigen beplanting in het landschap is ingepast.
afbeelding nieuwe situatie
De bestaande schuur aan de voormalige bedrijfswoning, blijft als enige gebouw behouden. Deze keuze is tot stand gekomen door de karakteristiek wijze van de bestaande opstallen af te zetten tegen de gewenste nieuwe erfindeling. De te slopen schuren passen in mindere mate binnen de gewenste erfopzet (woning-schuur-kapschuur).
In het landschappelijk inpassingsplan is uiteengezet dat het nieuwe erf wordt gekenmerkt door verspreid liggende, op elkaar georiënteerde bebouwing. De nieuwe erfinrichting sluit aan bij de verspreiding van losse gebouwen op erven, zoals dit vaker voorkomt in oude (hoeven)landschappen. Te midden van de bebouwing wordt een boom geplant met daaromheen verharding. Binnen deze opzet past de tweede schuur niet, ondanks dat deze eenzelfde karakteristieke uitstraling heeft op de omgeving als de eerste schuur.
Daarnaast zijn stedenbouwkundige verschillen aan te merken tussen beide schuren. Het afwerkingsniveau van de te behouden schuur is van hogere kwaliteit, evenals de detaillering van de gevel en uitsparingen. De te behouden schuur bevat de traditionele knik in het dak en is meer behoudenswaardig dan het vaker voorkomende dak zonder knik van de te slopen schuur. Voorts wordt meer gesloopt dan terug gebouwd.
afbeelding behoud bestaande schuur
Met het initiatief is er sprake van het vervangen van de voormalige bedrijfswoning door een burgerwoning. De nieuwe woning en de te behouden schuur krijgen een woonbestemming. De nieuwe bestemming zal voor wat betreft de te behouden schuur gesitueerd worden op het voormalige agraische bouwblok en voor het overige westelijk van het voormalig agrarische perceel. Het resterende deel van het agarisch bouwblok zal veranderen in een agaraisch gebiedsbestemming.
De nieuwe woning krijgt een maximale inhoudsmaat van 750 m³. De woning zal op een passende wijze worden ingepast in het bestaande landschap.
Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening van Nederland is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De uitvoering van dit rijksbeleid wordt gewaarborgd in de AMvB Ruimte, waarin met juridisch bindende regels de nationale belangen uit de Nota Ruimte zijn vastgelegd, die moeten doorwerken in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is een strategische nota op hoofdlijnen waarin de ambititie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid van Nederland in 2040 zijn opgenomen. Hoofddoel is het scheppen van ruimte voor de ruimte vragende functies. Het Rijk mengt zich niet in kwesties op microniveau maar stuurt op hoofdlijnen. Het motto is, “Decentraal wat kan, centraal wat moet”.
Een belangrijk element in de visie vormt de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur (RHS). In de RHS zijn de gebieden en netwerken opgenomen die in belangrijke mate ruimtelijk structurerend zijn voor Nederland. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de Ecologische hoofdstructuur, de Nationale Landschappen en de mainports Schiphol en Rotterdam.
Het rijk heeft voor de RHS een grotere verantwoordelijkheid dan daarbuiten. Buiten de RHS stelt het rijk zich terughoudend en selectief op. Hier is het beleid gericht op het waarborgen en zo mogelijk vergroten van de basiskwaliteit. De primaire verantwoordelijkheid voor deze kwaliteit ligt bij de provincies.
Noordoost Twente, waar de kern Denekamp onderdeel van is, maakt deel uit van de Ruimtelijke Hoofdstructuur vanwege de ligging in het Nationaal Landschap Noordoost Twente. Nationale Landschappen zijn gebieden met internationaal unieke landschappelijke kwaliteiten en in samenhang daarmee, bijzondere natuurlijke en recreatieve activiteiten. In Nederland zijn in totaal 20 gebieden aangewezen als Nationaal Landschap. Landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van nationale landschappen moeten behouden blijven duurzaam beheerd en waar mogelijk worden versterkt. In samenhang hiermee zal de toeristisch-recreatieve betekenis toenemen. Uitgangspunt voor het ruimtelijk beleid is "behoud door ontwikkeling". Ruimtelijke ontwikkelingen zijn dus mogelijk, mits de kern kwaliteiten van het landschap behouden blijven of worden versterkt ('ja, mits'-regime).
In de AMvB Ruimte is dit "ja, mits'-principe ook juridisch vastgelegd. Daarbij zijn de kern kwaliteiten van het Nationaal Landschap Noordoost Twente concreet benoemd:
Onderhavig initiatief heeft vanwege de relatief kleinschalige aard en omvang geen gevolgen voor de nationale belangen binnen het Nationaal landschap Noordoost Twente. Conform het motto decentraal wat kan, zal de verantwoordelijkheid voor de inrichting van het ruimtelijk gebied binnen het Nationaal Landschap Noordoost Twente wordt neergelegd bij decentrale overheden.
Het provinciaal beleid van Overijssel is vastgelegd in een integraal document namelijk de omgevingsvisie Overijssel. Om het provinciaal beleid juridisch te borgen heeft de provincie Overijssel de omgevingsverordening Overijssel vastgesteld. In deze paragraaf is het initiatief getoetst aan beide documenten.
Inmiddels is een actualisatie van de omgevingsvisie en verordening in procedure gebracht. De ontwerp Omgevingsvisie heeft van 11 januari tot 22 februari 2013 ter inzage gelegen. Wanneer en in welke vorm de Omgevingsvisie definitief zal worden vastgesteld is nog niet bekend. Wel bekend zijn de onderwerpen die geactualiseerd zullen worden. Kijkend naar de huidige ontwerpversie van de omgevingsvisie en verordening hebben de te actualiseren onderwerpen geen betrekking op voorliggend initiatief.
Omgevingsvisie Overijssel
In de omgevingsvisie schetsen Provinciale Staten hun visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van onze provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Zij geven aan wat volgens hen de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdragen deze te realiseren. Provinciale Staten heeft de Omgevingsvisie op 1 juli 2009 vastgesteld.
De hoofd ambitie van de omgevingsvisie is een toekomst vaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus. Aan de hand van de drie niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De drie niveaus komen hieronder aan de orde.
1. Generieke beleidskeuzes (of)
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Met onderhavig plan wordt voldaan aan het beleid tot zuinig ruimte gebruik, zoals dit door de provincie met de SER-ladder wordt nagestreefd. Het betreft een autonome ontwikkeling waarbij door bedrijfsbeëindiging de leegstaande overtallige bedrijfsgebouwen worden opgeruimd. Het plangebied zal worden herontwikkeld ten behoeve van een andere functie. Nieuwe bebouwing wordt enkel mogelijk gemaakt als dit een kwaliteitsverbetering tot gevolg heeft, in dit geval het amoveren van reeds beëindigde agrarische bedrijfsactiviteiten.
In de kaarten behorende bij de generieke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie is het plangebied aangewezen als verwevingsgebied, Nationaal Landschap Noord Oost Twente, Donkerte, uitsluitingsgebied voor windmolens vanwege de ligging in het nationaal landschap, intrekgebied Rodenmors, en als zeer geschikte locatie voor warmte/ koude opslag in de bodem. Voor het realiseren van de woningbouw zijn enkel het nationale landschap en het intrekgebied Rodenmors van belang.
In een Nationaal Landschap wordt in tegenstelling tot een nationaal park gewoond, gewerkt en gerecreëerd. Behoud door ontwikkeling is het motto. Nationale Landschappen zijn geen musea. Zo moet de uitbreiding van een fabriek mogelijk blijven, al zal de aanbouw wel moeten passen in de omgeving. Dit vergt kennis van de omgeving, creativiteit en soms een iets grotere financiële investering. Zo blijft ook woningbouw mogelijk, maar wel in beperkte mate. Grote woonwijken passen niet in een Nationaal Landschap, waar juist kleinschalige woonkernen karakteristiek zijn voor het aanzicht en de sfeer. Voor de uitbreiding in woningbouw wordt het beleid gehanteerd van migratiesaldo 0. Concreet betekent dit dat binnen een Nationaal Landschap ten hoogste ruimte is voor extra nieuwe woningen om de eigen bevolking te huisvesten. Het plan voorziet niet in toevoeging van een extra woning, maar enkel in een verandering van een bedrijfswoning naar burgerwoning en verplaatsing hiervan. Er is geen sprake van een plan dat een aantasting vormt voor de karakteristieken van het landschap waar het plangebied onderdeel van uitmaakt.
Het intrekgebied Rodenmors “levert” feitelijk het grondwater voor de drinkwatervoorziening. Bescherming van de kwaliteit van het grondwater is daarmee van groot belang en zwaarwegend bij verdere ontwikkeling. In het intrekgebied worden geen functies toegelaten die risicovol zijn voor de grondwaterkwaliteit. Als ontwikkelingsmogelijkheden wordt in de Omgevingsvisie aangegeven dat er kansen liggen voor natuurontwikkeling, landbouw, recreatie, en niet-bedreigende stedelijke functies. Het bouwen cq. verplaatsen van een woning levert geen verhoogd risico op voor de grondwaterkwaliteit en heeft verder geen negatieve gevolgen voor het intrekgebied.
Voor het overige zijn er ten aanzien van de generieke beleidskeuzes geen vermeldenswaardige aspecten die bijzondere aandacht verdienen. Van grote belemmeringen is niet gebleken.
2. Ontwikkelingsperspectieven (waar)
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
De ter plaatse van toepassing zijnde ontwikkelingsperspectieven zijn:
afbeelding: ontwikkelingsperspectieven uit Omgevingsvisie Overijssel
Eerst genoemde ontwikkelingsperspectief is het meest relevant. Wonen is één van de genoemde functies. Omdat de te verplaatsen woning geen belemmering vormt voor andere functies past het initiatief binnen het mixlandschap. De woning wordt gerealiseerd buiten het gebied dat als beekdal is aangeduid.
3. Gebiedskenmerken (hoe)
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De nieuwe ontwikkeling moet zoveel mogelijk aansluiten bij de gebiedskenmerken. De voor onderhavige locatie geldende lagen met bijbehorende gebiedskenmerken zijn:
De natuurlijke laag : "Dekzandvlakte en ruggen"
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke onwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden.
In gebieden welke getypeerd zijn als 'dekzand en ruggen' is er een afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgewaaide beekdalen. De daarbij behorende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Ontwikkelingen die plaatsvinden dienen bij te dragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem.
De ruimtelijke kwaliteitsverbetering door herinrichting van een bestaand erf doet geen afbreuk aan de kenmerkende eigenschappen van het landschap. Doordat per saldo meer wordt gesloopt dan terug gebouwd, draagt de ontwikkeling bij aan het meer zichtbaar en beleefbaar maken van het achterliggende landschap.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap: "Oude hoevenlandschap"
Het oude hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de comlexen met de grote essen bezet waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden zij bij kleine dekzandkopjes die individueel ontgonnen werden. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van dragende structuren.
Het opgestelde erfinrichtingsplan sluit aan bij de specifieke kenmerken van het 'oude hoevenlandschap'. De herinrichting van het erf wordt zo vormgegeven dat er verspreid liggende, op elkaar georiënteerde bebouwing ontstaat.
Lust- en leisurelaag: "donkerte"
De lichttoevoeging van een woning is verwaarloosbaar. Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling niet strijdig is met de uitgangspunten van het provinciale beleid. Het initiatief is hiermee in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde beleid.
Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (Uitvoeringsprogramma Omgevingsvisie)
In het uitvoeringsprogramma van de omgevingsvisie is opgenomen dat de Kwaliteitsimpuls Groene
Omgeving (hierna KGO) samen met gemeenten vorm zal worden gegeven. In een pilot met 11 gemeenten heeft dat geresulteerd in het Werkboek KGO. Het werkboek biedt richting en inspiratie, in de vorm van aanbevelingen en voorbeelden voor het toepassen van principes van ruimtelijke kwaliteit in ruimtelijke planprocessen. Het resultaat is niet alleen méér kwaliteit, maar ook een eenduidige toepassing van ruimtelijke kwaliteitsprincipes.
Twee principes uit de omgevingsvisie Overijssel vormen het vertrekpunt:
Bij een uitbreiding of een nieuwe ontwikkeling kan een goede ruimtelijke inpassing van het totale erf waar de ontwikkeling deel van uitmaakt voldoende zijn. In dat geval wordt er gesproken van een basisinspanning. De KGO wordt toegepast als er naast de basisinspanning aanvullende kwaliteitsprestaties nodig zijn.
De inspanningen om nieuwe ontwikkelingen gepaard te laten gaan met extra investeringen in het buitengebied en dus toepassing te geven aan het KGO beleid betreffen kort samengevat de ontwikkelingen die een toevoeging van extra rood (door extra bebouwing en/of extra functies) in het buitengebied teweeg brengt. Het initiatief gaat om het veranderen naar een andere functie, van Agrarisch naar Wonen. Op basis van het bestemmingsplan Buitengebied 2010 kan een dergelijke wijziging worden uitgevoerd met een wijzigingsplan. Dit leidt in dergelijke situaties automatisch tot het uitsluiten van KGO. Voor dit initiatief zou na wijziging van de bestemming opeenvolgens een wijzigingsplan in procedure gebracht moeten worden om de woonbestemming te verplaatsen, teneinde de verplaatsing van de bebouwing mogelijk te maken. Om deze reden is gekozen voor een partiële herziening van het vigerende bestemmingsplan.
Het plan is naar aard en omvang passend op de locatie en hieraan kan medewerking verleend worden. Op basis van het KGO beleid van de gemeente, vastgesteld in augustus 2013, is er geen sprake van waardevermeerdering van de grond bij wijziging van Agrarisch naar Wonen. Op basis van het KGO beleid dient dus geen aanvullende kwaliteitsinspanning geleverd te worden (artikel 2.1.6. is niet van toepassing). Op basis van het KGO beleid kan worden volstaan met een basisinspanning. Deze is geleverd middels het goedgekeurde erfinrichtingsplan.
Omgevingsverordening Overijssel
In de Omgevingsverordening heeft de provincie regels ter bescherming van het provinciaal belang vastgelegd. De genoemde beleidsonderwerpen uit de Omgevingsvisie is in de Omgevingsverordening vastgelegd in voor gemeenten bindende regels.
Voor onderhavige ontwikkeling zijn de regels voor het aspect Wonen en intrekgebied Rodenmors van de Omgevingsverordening van toepassing.
Wonen
Voor het aspect wonen is in de Omgevingsverordening in artikel 2.2.2 bepaald dat de ontwikkeling in lijn moet zijn met de gemeentelijke woonvisie en afstemming met de buurtgemeenten en de provincie moet hebben plaatsgevonden. Onder het kopje gemeentelijk beleid heeft een toets plaatsgevonden aan de woonvisie van gemeente Dinkelland, welke tevens is goedgekeurd door de provincie en is afgestemd met de buurtgemeenten. Op deze wijze is aangetoond dat aan de regels voor het aspect wonen uit de Omgevingsverordening is voldaan.
Het plan omvat een ruimtelijke kwaliteitsverbetering door herinrichting van een bestaand erf met behoud van een woongebouw. Er is geen sprake van aanvullende woningbouw.
Vanwege de aanwijzing als intrekgebied, dient ingevolge artikel 2.13.3 het nieuwe bestemmingsplan een aanduiding te bevatten waarin wordt gewaarborgd dat binnen het plangebied enkel harmonierende functies mogelijk zijn. Zie ook onderstaande uitsneden.
Voorbeelden van niet harmoniërende functies zijn agrarische activiteiten, (vanwege mest, bestrijdingsmiddelen) of bedrijfsmatige functies (vanwege bodembedreigende activiteiten) die een gevaar kunnen vormen voor het intrekgebied. Een woning kan gezien worden als een harmoniërende functie, geen negatieve gevolgen heeft voor de drinkwaterwinning. Ter vervulling van artikel 2.13.3 is in dit bestemmingsplan een aanduiding opgenomen ter bescherming van het intrekgebied.
Uit de behandeling van de provinciale Omgevingsvisie is gebleken dat het initiatief niet in strijd is met het provinciaal beleid. Hiermee is het initiatief niet strijdig met de regels uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Rood voor rood met gesloten beurs in de gemeente Dinkelland
De gemeente Dinkelland heeft de afgelopen jaren een 1e tranche "Rood voor rood met gesloten beurs in de gemeente Dinkelland" vastgesteld en in uitvoering gebracht. Aanleiding hiervoor was het sterk toenemende aantal vrijkomende bedrijfsgebouwen, wat kan leiden tot leegstand, verval en verpaupering in het landelijke gebied van Dinkelland. Naast het stimuleren van passend hergebruik is ook de afbraak van landschapsontsierende bebouwing hierbij belangrijk. Rood voor Rood vormt, als regeling waarbij de sloop van landschapsontsierende bebouwing wordt gefinancierd met een bouwkavel voor een woning, één van de instrumenten voor het verbeteren van de gewenste ruimtelijke kwaliteit.
Het initiatief betreft een verandering van een bestaand agrarisch bouwblok naar een woonbestemming. Er is sprake van een autonome ontwikkeling, waarbij de voormalige bedrijfswoning wordt vervangen door een burgerwoning en de overtallige leegstaande bebouwing van het voormalige agrarische bedrijf wordt vervangen door de bebouwing ten behoeve van de burgerwoning. Er is dus geen sprake van de toevoeging van extra functioneel of ruimtelijk rood, waardoor het initiatief buiten het toepassingbereik van het rood voor rood beleid valt.
Woonvisie 2011+
Op 20 maart 2012 heeft de gemeenteraad van Dinkelland de ‘Woonvisie 2011+’ vastgesteld. Het college van gedeputeerde staten van Overijssel heeft in februari 2012 haar instemming op de 'Woonvisie 2011+' gegeven.
Aangezien het hier gaat om vervanging van een bedrijfswoning naar een burgerwoning heeft het realiseren van het initiatief geen gevolgen voor het woningbouwprogramma. Van eventuele negatieve gevolgen in het woningbouwprogramma is geen sprake.
Landschapsontwikkelingsplan Gemeente Dinkelland
Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) van de gemeente Dinkelland is een gemeentelijke uitwerking van het LOP Noordoost Twente en Twenterand. De doelstelling van het plan is richtlijnen te formuleren voor de inrichting van het landschap. Het LOP is in september 2008 vastgesteld.
Meer concreet is het de bedoeling dat het LOP een bijdrage levert aan:
In het LOP Noordoost Twente en Twenterand zijn 16 verschillende landschappelijke eenheden onderscheiden, die van elkaar verschillen in opbouw van de ondergrond en de ontwikkeling van het landschap. Binnen de gemeente Dinkelland zijn zes landschappelijke eenheden te onderscheiden. Per landschappelijke eenheid is de gewenste ontwikkeling benoemd.
De ontwikkelingsrichting in het LOP wordt bepaald door:
Relevant voor dit bestemmingsplan is de landschappelijke eenheid Grensgebied.
afbeelding plangebied (omcirkeld) in LOP
Grensgebied
Het grensgebied wordt gekenmerkt door grote open agrarische gebieden, aaneengesloten natuurgebieden zoals habitatgebied Bergvennen-Brecklenkampsche veld en kleinschalig oud cultuurlandschap zoals Breklenkamp en de omgeving van Lattrop. De grote open gebieden lenen zich door hun matige gaafheid en grote schaal over het algemeen voor ontwikkeling van grondgebonden landbouw.
Daarentegen bij het kleinschalig oud cultuurlandschap heeft behoud en herstel van de historisch landschappelijke waarden prioriteit, zoals het kleinschalige reliëf (geïsoleerde koppen), de verspreid liggende éénmansessen (kampen) met hun oude bebouwingen (essen en hoevezwermen) en de vele landschapselementen. Kleinschalige afwisseling in het (agrarisch) grondgebruik tussen de hogere koppen en de lagere delen dient in dit oud cultuurlandschap te worden gestimuleerd, om de kleinschalige variatie tot uitdrukking te brengen.
De ontwikkelingsrichting wordt bepaald door het landschapstype, in dit geval het essen- en kampenlandschap. De ontwikkelingsrichtingen zijn:
• Behoud landschapswaarden
Hieronder vallen essen- en kampenlandschappen met hoge landschappelijke en cultuurhistorische waarden en een hoge mate van gaafheid (deze gaafheid is bepaald op basis van enkele veldbezoeken). Behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten vormt het hoofdaccent, zoals behoud van karakteristieke steilranden, houtsingels- en wallen rond essen en kampen en erfbeplantingen.
De gebieden vallen grotendeels binnen de in het kader van de reconstructie aangegeven verwevingsgebieden, met een dubbelaccent op grondgebonden landbouw en landschap/cultuurhistorie (streefbeeld 2015).
• Herstel en versterking landschapswaarden
Herstel en versterking van landschappelijke en cultuurhistorische waarden is van toepassing in gebieden waar de gaafheid is verminderd en waar landschapsherstel wenselijk is om de herkenbaarheid van het gebied te vergroten.
Daarnaast vallen hieronder gebieden waar een stevige (ruimtelijke) landschapsstructuur noodzakelijk is, bijvoorbeeld in gebieden waar de verstedelijkingsdruk hoog is. Gestreefd wordt naar herstel en versterking van de fijnmazigheid en verwevenheid van het landschap door aanleg van groenblauwe structuren in een netwerk van o.a. houtwallen, singels bosjes, erfbeplantingen en paden.
De gebieden vallen grotendeels binnen de in het kader van de reconstructie aangegeven verwevingsgebieden, met een dubbelaccent op grondgebonden landbouw en landschap/cultuurhistorie (streefbeeld 2015).
• Boerenland
Het accent is gericht op grootschalige boeren in een kleinschalig landschap. Er is meer ruimte voor grootschalige (grondgebonden) landbouw, het creëren van grote huiskavels en verbeteren van de structuur dan in behoud en herstel gebieden, mits de karakteristieken van het kampen- en essenlandschap overeind blijven. Bijvoorbeeld minder waardevolle beplantingen die de bedrijfsvoering belemmeren kunnen worden verwijderd en elders gecompenseerd.
De gebieden komen grotendeels overeen met de in het kader van de reconstructie aangegeven verwevingsgebieden, met het hoofdaccent op grondgebonden landbouw (streefbeeld 2015).
De ontwikkelingsrichtingen voor het gebied is in onderstaande afbeelding samengevat. De ontwikkelingrichtingen zijn verwoord in het landschapsplan die als bijlage bij de regels van dit bestemmingsplan is gevoegd. Het landschapsplan geeft invulling aan bovengenoemde ontwikkelingsrichtingen uit het LOP. Het landschapsplan is tevens goedgekeurd door de ervenconsulten van de gemeente Dinkelland (Het Oversticht).
afbeelding ontwikkelingsrichting Kampenlandschap
Welstand
In het buitengebied van de gemeente Dinkelland komen verschillende landschapstypen voor. Elk landschapstype heeft zijn eigen bodemsamenstelling en beplanting. De gemeente Dinkelland streeft naar een toeristisch-recreatief attractief buitengebied, waarbij behoud en versterken van kenmerken en karakteristieken een belangrijk beleidsuitgangspunt is.
Voor de bebouwing in het Kampenlandschap (G6.3), waarin het plangebied is gelegen, is gekozen voor een PLUS-niveau van Welstand. Het kampenlandschap heeft een zekere gaafheid met betrekking tot landschappelijke waarde, architectuur en stedenbouw. De landelijke linten in het buitengebied hebben een sterk wisselende kwaliteit en wordt gekenmerkt door een mix van (historische) boerderijen en burgerwoningen. De gemeente Dinkelland hecht een grote waarde aan het agrarische karakter. De gemeente wil voor deze verschillende landschappen zorgdragen voor een beperkte conservatie dan wel versterking van het ensemble binnen de linten. Het welstandsbeleid is voornamelijk gericht op het behouden en versterken van de kwaliteit van (historische) hoofdbebouwing. Het welstandsbeleid voor de bijgebouwen op de kavels moeten dit beeld versterken maar mogen de bedrijfsvoering niet beperken. Nieuwe bouwopgaven moeten echter ook mogelijk zijn, zodat het gedifferentieerde beeld, wat karakteristiek is voor het buitengebied van de gemeente Dinkelland.
Het ontwerp voor de nieuwbouw dient te voldoen aan de relevante criteria uit de welstandsnota. Toetsing hieraan vindt plaats bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de bouw van de vervangende woning.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreide informatie wordt verwezen naar onderzoeksrapportages, welke als bijlage bij deze toelichting zijn gevoegd.
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. De functie ‘wonen’ is aan te merken als een geluidsgevoelige functie.
Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan in principe een akoestisch onderzoek te worden ingesteld. Het akoestisch onderzoek bepaalt de geluidsbelasting aan de gevel van de geluidsgevoelige bestemming die vanwege de weg wordt ondervonden.
De afstand van de te realiseren woning tot de dichtstbijzijnde weg is circa 22 meter. De te realiseren woning ligt volgens de gemeentelijke geluidsbeleid zoals vastgelegd in de "nota geluidsbeleid" (met kenmerk M.2006.0718.07.R001) en "nota hogere grenswaarden" (M.2006.0718.07.R002) van 05-03-08 in het gebied 'buitengebied' met een ambitie klasse 'redelijke rustig 48 dB' en een bovengrens 'onrustig 55 dB'.
Uit de in onderstaande afbeelding opgenomen uitsnede van de Dinkellandse geluidsniveaukaart blijkt dat de ambitiegrenswaarde van 48 dB (het orange gedeelte van de afbeelding) op circa 2 tot 3 meter van de Brandlichterweg is gelegen. Aangezien de nieuwe woning op 22 meter van de Brandlichterweg wordt gesitueerd, wordt ruimschoots voldaan aan de ambitiewaarde. Daarmee staat vast dat er sprake is van een acceptabele gevelbelasting. Nader onderzoek is niet nodig.
afbeelding geluidsbelasting Brandlichterweg
Bij een bestemmingsplan herziening dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een verkennend bodemonderzoek te worden verricht. Dit gebeurt aan de hand van een actueel bodemonderzoek conform de richtlijnen NEN 5740.
Er is door Lycens Milieu & Ruimte, op 18 juli 2013 een verkennend bodemonderzoek (bijlage 1) uitgevoerd op de locatie waar de nieuwe woonbestemming zal worden gerealiseerd. Het onderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van de voorgenomen nieuwbouw en bestemmingsplanwijziging op de locatie en heeft tot doel het vaststellen van de actuele bodemkwaliteit.
Uit het verkennend bodemonderzoek komt naar voren dat in de bovengrond licht verhoogde concentraties aan lood en PAK zijn aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden is vervolgonderzoek niet noodzakelijk. Op basis van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat er milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen bestaan voor de beoogde herontwikkeling.
Wanneer een bestemmingsplan wordt herzien of wordt afgeweken van bestemmingsplanregels dient volgens de Wro aangetoond te worden dat met het initiatief voldaan kan worden aan een zogenaamde goede ruimtelijke ordening. Een goede ruimtelijke ordening houdt onder andere het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten in. Functiescheiding en milieuzonering zijn hierbij leidende begrippen.
Op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) dient te worden beoordeeld of de in het plangebied te realiseren functies en activiteiten een belemmering betekent of van invloed zijn op wonen in of in de omgeving van het plangebied.
In de VNG-brochure worden richtafstanden (grootste aan te houden afstanden) aanbevolen tussen activiteiten en wonen, deze richtafstanden worden gerelateerd aan het omgevingstype waarbinnen het plan valt. Er wordt onderscheid gemaakt in het omgevingstypen 'gemengd gebied', 'rustige woonwijk en 'rustig buitengebied'. De VNG-brochure geeft de grootste aan te houden afstand tot aan een rustige woonwijk, een correctie naar een kortere afstand is acceptabel wanneer er een gebied geldt met een groter referentieniveau, zoals een gemengd gebied.
Doordat de functies in de nabije omgeving, uit elkaar liggen, met daartussen open agrarische gebieden kan het plangebied worden gekenmerkt als het omgevingstype 'rustig buitengebied'. Bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied bestaat uit grondgebonden en niet grondgebonden agrarische bedrijvigheid. Deze bedrijven zijn aanwezig langs de Brandlichterweg. Het meest nabijgelegen bedrijf betreft een niet grondgebonden bedrijf aan de Brandlichterweg 92 welke op circa 80 meter van het plangebied is gelegen. In het kader van bedrijven en milieuzonering heeft dit bedrijf een hindercirkel voor het aspect geur, waar de hindercontouren kunnen varieren van 50 tot 200 meter. Het betreft een richtafstand die aangeeft dat de geurgevoelige objecten binnen deze richtafstand nader in beeld moeten worden gebracht. Het aspect geur afkomstig van niet grond gebonden agrarische bedrijvigheid is geregeld in de Wet Geurhinder en veehouderij (Wgv). Hieronder is een toets opgenomen aan deze wet.
Wet Geurhinder en veehouderij
Ten aanzien van het aspect geur is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van toepassing, deze wet beschermt de geurgevoelige objecten in de buurt van (intensieve) veehouderijbedrijven. De Wgv kent harde normen over de afstand en maximale geurbelasting die op geurgevoelige objecten aanwezig mag zijn. De normen hebben betrekking op:
Met toepassing van artikel 14 lid 2 Wgv kan een uitzonderingen worden gemaakt voor de normen van de voor- en achtergrondbelasting (artikel 3 Wgv) , wanneer de bouw van de woning gepaard gaat met de beëindiging en de sloop van de bedrijfsbebouwing van een veehouderij. Met het initiatief is hier sprake van, waardoor enkel de vaste afstanden van 50 meter van de nieuwe woning tot aan de grens van het bouwblok van het meest dichtstbijzijnde agrarische perceel van toepassing is. Aangezien de afstand van het bouwvlak van het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf tot het bestemmingsvlak van de nieuwe woning circa 80 meter van bedraagt, wordt voldaan aan de Wgv.
afbeelding: artikel 14 tweede lid uit Wet geurhinder en veehouderij
Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteiteisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.
In de Algemene van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.
Onder andere projecten met minder dan 1.500 nieuwe woningen vallen onder NIBM. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het toenmalige Ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.
De mogelijkheden die het onderhavige bestemmingsplan biedt zijn niet van meetbare invloed op de luchtkwaliteit in de omgeving en op de luchtkwaliteit in het algemeen. Ook doen zich geen ontwikkelingen voor die tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leiden.
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Dit is een herziening van de Monumentenwet 1988. Met deze herziening zijn de belangrijkste bevoegdheden aangaande de archeologie bij de gemeente neergelegd. De gemeente dient er voor te zorgen dat de archeologische waarden en verwachtingen bekend zijn en in de ruimtelijke inrichting worden meegewogen.
Bij elke voorgenomen activiteit om de bodem te verstoren in een gebied met archeologische waarde of verwachting moet in een zo vroeg mogelijk stadium worden bepaald of een nader onderzoek noodzakelijk is.
De raad van de gemeente Dinkelland heeft op 27 mei 2008 het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Dit beleid regelt hoe omgegaan moet worden met archeologie bij ruimtelijke plannen. De archeologische verwachtingskaart maakt voor het gehele grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar zich archeologische resten (kunnen) bevinden. Op basis van de archeologische verwachtingswaarde voor een gebied is beschreven hoe omgegaan moet worden met archeologie / archeologisch onderzoek.
Bij de behandeling van de aanvragen om een omgevingsvergunning of een bestemmingsplan kan het gemeentebestuur aan de hand van die kaart bepalen of een archeologisch onderzoek verricht dient te worden. Een fragment van die kaart is hierna weergegeven.
Afbeelding: archeologische verwachtingskaart gemeente Dinkelland
De locatie van de nieuw te bouwen woning ligt binnen de blauwe cirkel. Deze gronden zijn voor het grootste deel aangeduid als 'dekzandhoogten en ruggen met plaggendek' en 'bufferzone rond erf'. De verwachting voor archeologische resten uit alle perioden is hoog.
Het beleidsadvies voor deze gronden luidt als volgt:
"Archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 2500 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2500 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek."
Het plangebied is kleiner dan 2500 m² waardoor een archeologisch onderzoek niet nodig is.
Verder zijn er geen bijzondere cultuurhistorische waarden die met het initiatief worden aangetast, waardoor het aspect cultuurhistorie geen nadere aandacht behoeft.
Ter bescherming van ecologische waarden dient er bij ruimtelijke ingrepen een afweging te worden gemaakt in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Flora- en faunawet.
Met de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden levert Nederland een bijdrage aan een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De Vogelrichtlijn is gericht op het beschermen van de in het wild levende vogelsoorten en op de instandhouding van de habitatten die het leefmilieu voor deze soorten vormen. De Habitatrichtlijn is gericht op het instandhouden van natuurlijke en halfnatuurlijk habitatten en bescherming van wilde flora en fauna.
In de Flora- en faunawet wordt het volgende gesteld: “een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wilde levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving”. Dit betekent dat onderzocht dient te worden of middels de plannen bedreigende situaties ontstaan in de leefomgeving van, in of direct rond het gebied voorkomende flora en fauna. Het gaat hierbij om het effect van de beoogde ingreep op het natuurlijke milieu. De aard van de ingreep speelt daarbij een belangrijke rol.
Natuurbank Overijssel heeft op 29 juli 2013 een quickscan Flora en Fauna (bijlage 3) uitgevoerd om te beoordelen of onderhavige plan ecologisch gezien ruimtelijk verantwoord zijn. In het rapport is de volgende conclusie opgenomen:
“In de te slopen gebouwen broeden vermoedelijk ieder voorjaar vogels. Dit zijn soorten waarvan de bezette nesten beschermd zijn, niet de oude nesten of nestplaats. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren of vernielen van nesten en/of het verwonden of doden van (jonge) vogels, dienen buiten de broedtijd uitgevoerd te worden. De beste periode om dergelijke werkzaamheden uit te voeren is oktobernovember.
Er zijn verblijfplaatsen van vleermuizen in de te handhaven schuur aangetroffen. Daarbij gaat het vermoedelijk om verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis. De voorgenomen activiteit heeft geen nadelig effect op deze verblijfplaats, maar mogelijk bevinden zich verblijfplaatsen in de slopen woning. Om de functie van het volledige erf voor vleermuizen volledig inzichtelijk te krijgen dient vervolgonderzoek uitgevoerd te worden. Vervolgonderzoek conform het vleermuisprotocol bestaat uit minimaal vier bezoeken in de periode juni-oktober. Daarbij wordt onderzocht welke functie het erf voor vleermuizen heeft, om welke soort(en) en aantallen het gaat. Er zijn geen andere beschermde flora- en faunasoorten in het onderzoeksgebied aangetroffen. Uitgezonderd het onderzoek naar vleermuizen, hoeft er geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.”
Naar aanleiding van de quickscan is geconstateerd dat voornamelijk sloop- en bouwwwerkzaamheden van invloed zijn op flora en fauna waarden. Er zijn geen aanwijzigen van de aanwezigheid van dermate bijzondere dieren dat doorgang van de ontwikkeling strijd oplevert met een goede ruimtelijke ordening. In het minst positieve scenario zal het vervolgonderzoek ertoe leiden dat aanvullende maatregelen en aanvullende voorwaarden voor de bouw en sloopwerkzaamheden noodzakelijke zijn om te voldoen aan de Flora en Faunawet. Het vervolgonderzoek zal daarom in het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen en melding voor het slopen worden uitgevoerd.
Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterschap Regge en Dinkel is door de gemeente Dinkelland geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde "korte procedure" is toegepast. Het Waterschap heeft voor het plan een standaard paragraaf van toepassing verklaard. Deze is hieronder weergegeven.
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Regge en Dinkel heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Regge en Dinkel een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Regge en Dinkel opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Wateraspecten plangebied
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via (de gekozen optie wordt hieronder
bevestigd met ja):
ja
In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.
Intrekgebied grondwaterwinning
Het plan ligt in een intrekgebied voor de winning van grondstof voor de drinkwaterbereiding. De provincie Overijssel is bevoegd gezag voor de bescherming van het winnen van grondstof voor de drinkwaterbereiding. Daarvoor kunnen eisen gesteld worden aan ontwikkelingen binnen het intrekgebied
Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft het waterschap Regge en Dinkel geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Regge en Dinkel geeft een positief wateradvies.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in milieuvergunningen en bestemmingsplannen zijn vastgelegd. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.
Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Structuurschema buisleidingen (SBUI) van toepassing. Overigens bevinden er zich in het plangebied geen buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het doel van het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken.
Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.
afbeelding: risicokaart overijssel met plangebied omcirkeld
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de recente uitgave "Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen", kortweg SVBP 2012.
De planregels
De planregels geven inhoud aan de op de plankaart gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden.
De bij dit plan behorende planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden. Op de verbeelding zijn soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd, tenzij in de tekst anders vermeld. De op de verbeelding of in de regels aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
I. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
II. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
III. Afwijkingen van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Anti-dubbeltelregel (Artikel 4)
Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.
Algemene gebruiksregels (Artikel 5)
In dit artikel worden de gebruiksregels beschreven.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 6)
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
Wonen
Het plangebied is bestemd als "Wonen". Binnen deze bestemming past de bouw van een vrijstaande woning. Ten aanzien van de plansystematiek voor de bestemming Wonen is aansluiting gezocht bij de plansystematiek van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" van de gemeente Dinkelland.
De grootte van het bestemmingsvlak, bedraagd circa 3.200 m2 en is gebaseerd op de grootte van de aanwezige tuin en/of erf afbakening. Delen van percelen die als weiland of anderszins als cultuurgrond in gebruik zijn, zijn zoveel mogelijk onder de agrarische bestemming gebracht.
Onder de woonfunctie vallen woonhuizen, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken.
Extra functies ten behoeve van het wonen mogen in de hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken plaatsvinden. Bij binnenplanse afwijking is voorts combinatiegebruik met bescheiden vormen van logiesverstrekking mogelijk.
Binnen de woonbestemming zijn alleen hobbymatige agrarische activteiten toegestaan: agrarisch bedrijfsmatige activiteiten vinden plaats binnen de agrarische bestemmingen.
De hoofdgebouwen bestaan altijd uit het woonhuis. De inhoud van de hoofdgebouwen mag maximaal 750 m3 zijn. Panden kleiner dan 750 m3 mogen tot die maat uitbreiden; panden groter dan 750 m3 worden in beginsel conserverend bestemd.
Per hoofdgebouw is één woning toegestaan. Een woning is een samenstel van ruimten, waarvan er meerdere in een huis aanwezig kunnen zijn. Het huis is evenwel het gebouw, waarbinnen overeenkomstig het terughoudende beleid ten aanzien van de woonfunctie in het buitengebied, niet meer dan één woning is toegestaan. In het buitengebeid zijn situaties aanwezig waar sprake is van inwoning. Dit is toegestaan bij woningen. In het woonhuis (het hoofdgebouw) mogen twee huishoudens zich onder voorwaarden vestigen.
Agrarisch gebied I
Deze bestemming is van toepassing voor de gronden die als cultuur grond in gebruik zullen worden genomen. De verandering betreft hier dat het agrarisch bouwblok uit het vigerend bestemmingsplan is komen te vervallen.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt geen exploitatieovereenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Dinkelland, omdat alle kosten voor rekening en risico van aanvrager zijn en de gemeente geen kosten zal maken voor dit plan. Met de initiatiefnemer is een planschadeovereenkomst gesloten, zodat eventuele planschadekosten verhaald kunnen worden op de initiatiefnemer. Het sluiten van een planschadeovereenkomst is conform artikel 6.4a Wro.
Het ontwerp bestemmingsplan Brandlichterweg 95 heeft ter inzage gelegen van 21 november 2013 tot en met 2 januari 2014. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Bro is het bestemmingsplan toegezonden aan de provincie Overijssel en het Waterschap. De resultaten van dit overleg worden in deze paragraaf verwerkt.
Het waterschap is op de hoogte gebracht door het invullen van de digitale watertoets.
De provincie Overijssel heeft op 2 december 2013 een vooroverleg reactie gegeven . Hieronder is een samenvatting weergegeven van het vooroverleg van de provincie, de reactie van de gemeente en of dit aanpassingen van het ontwerp heeft geleid.
Per mail van 26 november 2013 is door [....] aangegeven welke opmerkingen de provincie plaatst bij het plan “Brandlichterweg 95”. Deze hebben in betrekking op de te amoveren bebouwing en de toets aan het provinciaal beleid.
1. De provincie vraagt zich af waarom slechts één van beide opstallen bewust wordt behouden, terwijl ze eenzelfde
karakteristiek uitstralen.
Reactie gemeente
Beide schuren komen vaker voor in het landschap en maken op zichzelf genomen deel uit van de karakteristiek van het bebouwingsbeeld en landschap. Wij hebben de karakteristiek van de bestaande opstallen echter ook afgezet tegen de gewenste nieuwe erfindeling. Daaruit werd duidelijk dat de te slopen schuren een veel minder treffend gedeelte konden uitmaken van de gewenste erfopzet (woning – schuur – kapschuur). In het landschappelijk inpassingsplan is uiteengezet dat het nieuwe erf wordt gekenmerkt door verspreid liggende, op elkaar georiënteerde bebouwing. De bebouwing staat niet haaks op elkaar, maar is iets gedraaid. De nieuwe erfinrichting sluit aan bij de losse strooiing van gebouwen op erven, zoals dat vaker voorkomt in oude (hoeven)landschappen. Te midden van de bebouwing wordt een boom geplant, met daaromheen verharding. In deze opzet past de 2e schuur (waarvan de provincie opmerkt dat deze eenzelfde karakteristieke uitstraling heeft op de omgeving als de 1e schuur) niet. Deze schuur kan in onze beleving eigenlijk geen deel uitmaken van de nieuwe erfopzet en heeft vanuit die optiek geen bijzondere kwaliteiten. Daarbij zijn wel degelijk stedenbouwkundige verschillen aan te wijzen tussen beide schuren. Het afwerkingsniveau van de te behouden schuur is van een hogere kwaliteit, alsmede de detaillering van de gevel en uitsparingen. Verder bevat de te behouden schuur de traditionele knik in het dak die in relatie tot de vaker voorkomende te slopen schuur (zonder knik) meer behoudenswaardig is. Bovendien zullen de nieuwe schuren ook een zekere uitstraling krijgen. Voorts wordt per saldo meer gesloopt dan wordt teruggebouwd.
Aanpassingen op ontwerp
de reden waarom beteffende schuur is behouden is door de gemeente toegelicht, dit heeft verder niet tot aanpassingen geleid.
2. De provincie geeft aan dat in paragraaf 3.2 per abuis wordt gesteld dat het landschapskenmerk “bebouwd gebied”
betreft in relatie tot de stedelijke laag zoals die is verwoord in de gebiedskenmerkencatalogus van de provincie. De
provincie geeft aan dat in deze paragraaf moet worden ingegaan op de gebiedskenmerken van het “oude
hoevenlandschap”.
Reactie gemeente
Wij stemmen in met deze opmerking. Het is onjuist om in deze paragraaf te verwijzen naar de stedelijke laag in relatie tot de toetsing aan het provinciaal beleid. In deze paragraaf moet inderdaad worden ingegaan op de kwaliteiten van het oude hoevenlandschap en op welke manier het planvoornemen aansluit bij de normen en ambities van dit type landschap. Wij stellen voor dat wij bij de vaststelling van het bestemmingsplan deze aanpassing c.q. aanvulling opnemen.
Aanpassingen op ontwerp
De toets aan de gebiedskemerken van de omgevingsvisie Overijseel uit paragraaf 3.2 provinciaal beleid, is aangepast.
3. De provincie geeft aan dat de door de gemeente aangehaalde redenering dat dit plan met toepassing van het
provinciale werkboek KGO is uitgewerkt en dat daarmee het plan daarmee zou voldoen aan artikel 2.1.6 (KGO) van de
omgevingsverordening niet juist is. De onderbouwing ontbreekt en daarbij is niet gemotiveerd op welke wijze dit plan
leidt tot ruimtelijke kwaliteit.
Reactie gemeente
Op pagina 19 en 20 van de toelichting wordt KGO uiteengezet. De conclusie van deze uiteenzetting is dat in aanvulling op de basisinspanning geen sprake is van de aanvullende investering in ruimtelijke kwaliteit, omdat er slechts sprake is van vervanging van bestaande bebouwing. Wij zijn van mening dat dit een kleinschalige ontwikkeling is. Normaliter maken wij voor dergelijke verzoeken gebruik van de wijzigingsbevoegdheid waarin het vigerende bestemmingsplan buitengebied voorziet (wat in dergelijke situaties automatisch leidt tot het uitsluiten van KGO) door een agrarisch bouwperceel om te zetten naar een woonbestemming. Echter aangezien wij voor de onderhavige kwestie na het wijzigen van de bestemming daaropvolgend een wijzigingsplan in procedure zouden moeten brengen om de woonbestemming te verplaatsen, ten einde de verplaatsing van bebouwing mogelijk te maken, hebben wij rechtstreeks gekozen voor een partiële herziening. Het eindresultaat van deze planologische procedure resulteert in onze optiek in een situatie waarbij per saldo de ruimtelijke kwaliteit is toegenomen.
Verder zijn wij het wel eens met de provincie dat de toelichting van het bestemmingsplan op dit onderdeel niet eenduidig is. De passage op pagina 21 doet inderdaad vermoeden dat het plan aan de hand van het provinciale KGO werkboek is doorlopen. Wij zullen bij de vaststelling van het bestemmingsplan deze passage verwijderen en aangeven dat geen sprake is van KGO (en artikel 2.1.6 van de verordening niet aan de orde is). Voor wat betreft de opmerking dat niet gemotiveerd is dat het plan leidt tot ruimtelijke kwaliteit geven wij aan dat hiervoor aandacht zal zijn bij de uitwerking van de relatie tussen het plan en de gebiedskenmerken, zoals onder punt 2 is aangegeven.
Aanpassingen op ontwerp
de tekst onder het sub kopje 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (Uitvoeringsprogramma Omgevingsvisie)' van paragraaf 3.2 is weggehaald. Ook is de toetst aan artikel 2.1.6 van de omgevingsverordening weggehaald.
4. Tot slot geeft de provincie aan dat de passage in hoofdstuk 7 ten aanzien van het afzien van provinciaal vooroverleg
niet juist is omdat voor dergelijke (woningbouw)plannen die gelegen zijn in het buitengebied schijnbaar niet kan
worden afgezien van vooroverleg.
Reactie gemeente
Wij realiseren ons dat de gekozen formulering in dit hoofdstuk tot misverstanden kan leiden. Wij hebben hier gemeend aan te geven dat op basis van categorie B1, zoals verwoord in de provinciale brief “herziening vooroverleglijst ruimtelijke plannen”, is afgezien van vooroverleg omdat het plan tot doel heeft om bestaande bebouwing in de groene omgeving grotendeels te vervangen op nagenoeg dezelfde plek. Het criterium dat de vervanging op niet meer dan 10 meter op de bestaande locatie zal plaatsvinden wordt in dit plan gerespecteerd. Wij stellen voor om het voorgaande bij de vaststelling van het bestemmingsplan in hoofdstuk 7 te verwerken.
Aanpassingen op ontwerp
Hoofdstuk 7 is aangepast op bovenstaande