direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Bentertsteeg 6 Rossum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1774.BUIBPBENTERTSTEEG6-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Bentertsteeg 6 in Rossum bevindt zich een karakteristiek Twents (voormalig agrarisch) erf. Op het erf bevinden zich naast de woonboerderij een aantal landschapsontsierende agrarische bedrijfsgebouwen. De eigenaar wil deze stallen én een voormalige varkensstal aan de Havezatheweg 3 Rossum slopen en op het erf een Rood-voor-Rood compensatiewoning terugbouwen. Het erf wordt daarmee opgeknapt en opnieuw landschappelijk ingepast. Zie hoofdstuk 2 voor een uitgebreide beschrijving van het plan. Dit bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied bestaat uit het perceel aan de Bentertsteeg 6 in Rossum. Deze locatie ligt ca. 1,5 km ten westen van Rossum en ca. 2 km ten oosten van Weerselo. Zie figuur 1 voor de locatie van het plangebied. Het plangebied bestaat uit het bestaande erf. Het plangebied is kadastraal bekend gemeente Weerselo, sectie Q, perceelsnummer 753 en heeft een oppervlakte van ca. 5.000 m². Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBENTERTSTEEG6-0401_0001.jpg"
Figuur 1: Rood omcirkeld de locatie van het plangebied

1.3 Het geldende bestemmingsplan

De Bentertsteeg 6 in Rossum valt onder het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'. Dit bestemmingsplan is op 18 februari 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Dinkelland. In dat bestemmingsplan is aan deze locatie de bestemming 'Wonen' toegekend. Zie figuur 2 voor een uitsnede van de verbeelding.

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit en/of mantelzorg. Ter plaatse is één woning toegestaan met een maximale inhoud van 750 m3, of meer indien de bestaande woning een grotere inhoudsmaat heeft. In de noordwest hoek van het plangebied geldt ook de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap'. De voor ‘Waarde - Landschap’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van waardevolle landschapselementen.

De realisatie van een Rood-voor-Rood compensatiewoning past niet binnen de geldende bestemming, omdat daarbinnen slechts één woning is toegestaan. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de bouw van een compensatiewoning mogelijk te maken. Dit bestemmingsplan is daartoe opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBENTERTSTEEG6-0401_0002.png"
Figuur 2: Uitsnede Buitengebied 2010, met rood gearceerd het plangebied

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 de huidige en beoogde situatie van het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van het plan beschreven. Ten slotte wordt een juridische toelichting gegeven op de regels van de diverse bestemmingen in hoofdstuk 6.

1.5 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied, Bentertsteeg 6 Rossum" is vervat in het GML- bestand NL.IMRO.1774.BUIBPBENTERTSTEEG6-0401 en bestaat uit de volgende stukken:

  • Toelichting (inclusief bijlagen)
  • Verbeelding
  • Regels

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het erf met aan de Bentertsteeg 6 in Rossum heeft een oppervlak van circa 5000 m2 en is gelegen tussen Weerselo en Rossum, aan de rustige wegen Kemperdijk en Bentertsteeg. Het erf wordt ontsloten via de Kemperdijk. Circa 50 meter zuidelijker van het erf ligt de Boschbeek. Tussen het erf en de Boschbeek ligt een weiland.

De blikvanger op het erf is een tweekaps woonboerderij (zie figuur 4). Verder staan op het erf diverse landschapsontsierende voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Op het terrein vinden geen bedrijfsactiviteiten meer plaats. De bedrijfsgebouwen verkeren in een slechte staat. Onderstaande luchtfoto (figuur 3) geeft een goede indruk van de huidige situatie op het perceel. De bestaande tweekaps woonboerderij is herkenbaar aan het rode dak. De voormalige agrarische bedrijfsgebouwen zijn herkenbaar aan de grijze daken. Op de luchtfoto is ook goed te zien dat het erf een groen karakter heeft met veel bomen in de noordwesthoek van het erf.


afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBENTERTSTEEG6-0401_0003.jpg" 

Figuur 3: Luchtfoto

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBENTERTSTEEG6-0401_0004.png"
Figuur 4: De tweekaps boerderij

Sloopopgave

Het erf wordt met toepassing van de Rood voor Rood-regeling grootschalig gereconstrueerd. de eerste stap in deze reconstructie is de sanering van alle landschapsontsierende bedrijfsbebouwing op dit erf. Het gaat bij dit erf om zes gebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van 744 m2. In samenhang met de sloop wordt de aanwezige asbest uit de betreffende gebouwen verwijderd. Op het erf aan de Havezatheweg 3 in Rossum wordt aanvullend nog een voormalige varkensstal met een oppervlakte van ca. 250 m² gesloopt. Daarmee wordt er ruimschoots voldaan aan de minimaal vereiste 850 m² aan sloop uit het provinciale- en gemeentelijke beleid. Ook de ondergrondse drijfmestkelder en de aarden wal rondom de bestaande tuin worden verwijderd. Zie figuur 5 voor de sloopopgave en figuur 6 voor een impressie van de te slopen bedrijfsgebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBENTERTSTEEG6-0401_0005.jpg"
Figuur 5: Sloopopgave

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBENTERTSTEEG6-0401_0006.jpg"
Figuur 6: Impressie te slopen bedrijfsgebouwen

2.2 Beoogde situatie

Nadat de bestaande landschapsontsierende bebouwing is gesaneerd wordt aan het erf een compensatiewoning toegevoegd. Deze woning heeft in overeenstemming met het beleid een maximale inhoud van 750 m³, het bijgebouw heeft een maximale oppervlakte van 100 m². Bij de inrichting van het nieuwe erf zijn de ervenconsulente van het Oversticht en landschapsarchitect Bijkerk geraadpleegd. Zie onderstaande afbeeldingen voor de schets vanuit het overleg met de ervenconsulent en de uiteindelijke inrichtingsschets.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBENTERTSTEEG6-0401_0007.jpg"
Figuur 7: Schets overleg ervenconsulent (Anneke Coops)

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBENTERTSTEEG6-0401_0008.jpg"
Figuur 8: Erfinrichtingsschets (Bijkerk C.S.)

Op de bovenstaande schets is de te handhaven karakteristieke woonboerderij nog duidelijk te herkennen. De compensatiewoning bevindt zich aan de zuidzijde van het erf. De voorgevel van deze woning is geroriënteerd in de richting van de Kemperdijk. De woning zal ook vanaf de Kemperdijk worden ontsloten. De situering van bijgebouwen is afgestemd op de ligging van de boerderij, welke door zijn grootte enige afstand nodig heeft ten opzichte van deze bijgebouwen om volledig tot zijn recht te komen. Daarnaast is de situering van de bijgebouwen afgestemd op de aanwezige bomen: het bestaande groen op en rondom het erf blijft zoveel mogelijk gehandhaafd. Hiertoe zijn alle 57 bomen (eiken, hazelaars, coniferen, dennen, beuken, berken) reeds ingemeten. De metershoge (onnatuurlijke) aarden wal rondom de tuin van de woonboerderij wordt verwijderd. Het geheel wordt vervolgens landschappelijk ingepast op basis van een beplantingsplan van Bijkerk CS Tuin- en Landschapsarchitecten. De aanwezige bestrating zal worden vervangen door halfverharding en deels gebakken waaltjes, waarmee de erfinrichting wordt geaccentueerd. Zie het Rood-voor-rood plan in de bijlage voor meer informatie over het complete plan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader en wet en regelgeving

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is vastgesteld op 13 maart 2012.
In deze visie geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de structuurvisie worden belangrijke andere accenten geplaatst op het brede gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het betekent voor de ruimtelijke ordening in brede zin een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden en actualisatie van het Nationaal Ruimtelijk Beleid.

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.

In het algemeen wil het kabinet het beleid voor het landelijk gebied sturen op hoofdlijnen en niet meer regelen dan noodzakelijk is. Het rijk voert alleen specifiek beleid op bepaalde terreinen zoals de Ecologische Hoofdstructuur en de twintig nationale landschappen. Integratie en uitvoering van het beleid dienen op gebiedsniveau plaats te vinden.

Het onderhavige plan raakt geen rijksbelangen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

In en rond het plangebied spelen geen ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie & Omgevingsverordening Overijssel

De provincie Overijssel heeft op 1 juli 2009 de Omgevingsvisie Overijssel vastgesteld. De omgevingsvisie is een structuurvisie, zoals bedoeld in artikel 2.2 van de Wet op de ruimtelijke ordening. De visie verwoord het provinciale belang en bevat het beleid voor de fysieke leefomgeving. Het is daarmee een integrale visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel. De Omgevingsvisie is alleen bindend voor de provincie zelf. De provincie heeft daarom op 1 september 2009 ook de Omgevingsverordening Overijssel vastgesteld (artikel 4.1 Wro). Hierin staan de onderwerpen opgenomen waarvan de provincie de doorwerking van het beleid juridisch wil waarborgen. De omgevingsverordening bevat regels over de inhoud van bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen en is zodoende ook bindend voor lagere overheden.

De provincie gaat in 2013 de Omgevingsvisie én Verordening op een aantal onderwerpen aanpassen. Deze aanpassingen komen voort uit de eerdere evaluatie van het beleid. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om aanpassingen met betrekking tot de Ecologische hoofdstructuur (EHS), een verdere uitwerking van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) en het wijzigen/verduidelijkingen van eerdere onjuistheden of onduidelijkheid. De ontwerpen van deze actualisatie hebben van 11 januari tot 22 februari 2013 ter inzage gelegen.

De Omgevingsvisie gaat uit van een integrale benadering die gericht is op een duurzame ontwikkeling met versterking van ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit is in de Omgevingsverordening als volgt gedefinieerd: de gevolgen van menselijk handelen en natuurlijke processen die de ruimte geschikt maken en houden voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit is het totaal van toekomstwaarden, gebruikswaarden en belevingswaarden. Het gaat dan niet alleen om de waarden die gebieden en objecten nu hebben, maar ook om de potenties om waarden tot ontwikkeling te brengen. Deze waarden hebben betrekking op eigenheid, identiteit, herkenbaarheid, bruikbaarheid en continuïteit. Sturen op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid betekent, naast het beschermen van bestaande kwaliteiten, vooral inzetten op het leggen van nieuwe verbindingen tussen bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Het sturingsprincipe is vertaald naar een uitvoeringsmodel. Met dit model wordt bepaald of er aan een ontwikkeling behoefte is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden op basis van de Catalogus Gebiedskenmerken. Aan de hand van de drie niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De drie niveaus komen hieronder aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBENTERTSTEEG6-0401_0009.png"

1. Generieke beleidskeuzes (of)
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd, waarbij als uitgangspunt geldt dat de ruimte zuinig en zorgvuldig moet worden benut. Dit houdt in dat de provinciale woningbouwopgave eerst door herstructurering, transformatie of inbreiding moet worden gerealiseerd. Pas als dit onvoldoende blijkt voor het aantal woningen en de kwaliteit van de woonomgeving kan uitbreiding van het stedelijk gebied plaatsvinden. Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

De locatie Bentertsteg 6 in Rossum ligt niet binnen een reserveringsgebied voor water, externe veiligheid, landbouw, cultuurhistorie of de Ecologische hoofdstrcutuur. Met dit plan worden meer dan 850 m² aan stallen gesloopt, waarvoor een vooraf vastgestelde inhoud voor woondoeleinden mag worden teruggebouwd. Deze ontstening van het buitengebied draagt bij aan een zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Dit plan past hiermee binnen de generieke beleidskeuzes.

2. Ontwikkelingsperspectieven (waar)
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst. De ter plaatse van toepassing zijnde ontwikkelingsperspectieven zijn:

  • buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte: mixlandschap met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren
  • nationaal landschap: Noordoost-Twente
  • overige beleidsaanduidingen: beekdal


afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBENTERTSTEEG6-0401_0010.jpg"
Figuur 9: Uitsnede Atlas Overijssel met daarop de ontwikkelingsperspectieven

De realisatie van een compensatiewoning past binnen het ontwikkelingsperspectief mixlandschap, waarmee een mix tussen landbouw, water, wonen en werken wordt nagestreefd. Wonen is één van de genoemde functies en de te realiseren woning vormt geen belemmering voor andere functies. Met de ontstening en landschappelijke inpassing wordt een bijdrage geleverd aan het Nationaal Landschap Noordoost-Twente. De te realiseren woning wordt gerealiseerd op de rand van het gebied dat als beekdal is aangeduid. Dit vormt voor deze ontwikkeling geen probleem. Het plan past binnen de ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectieven.

3. Gebiedskenmerken (hoe)
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De nieuwe ontwikkeling moet zoveel mogelijk aansluiten bij de gebiedskenmerken.

De voor onderhavige locatie geldende lagen met bijbehorende gebiedskenmerken zijn:

  • natuurlijke laag: dekzandvlaktes
  • agrarisch cultuurlandschap: jonge heide- en broekontginningslandschap
  • lust- en leisurelaag: donkerte

Onderhavig plan heeft een positieve invloed op ter plaatse aanwezige gebiedskenmerken, aangezien het erf een minder rommelig aanzicht krijgt en uitheemse beplanting wordt verruild voor inheemse, hetgeen beter past bij de genoemde gebiedskenmerken. Eén en ander wordt uitgevoerd conform het beplantingsplan in bijlage 1 van de regels. Dit plan is gebaseerd op de aanwezige gebiedskenmerken.

Reconstructieplan Salland-Twente
De slooplocatie annex bouwlocatie ligt in het verwevingsgebied zoals dat in het Reconstructieplan Salland-Twente is vastgesteld. In een verwevingsgebied is een mix van functies, waaronder wonen, mogelijk. Dit bestemmingsplan is in lijn met het Reconstructieplan.

Conclusie
Gesteld kan worden dat de invulling van het plangebied met het voorgenomen plan niet in strijd is met het provinciaal beleid zoals dat is verwoord in de 'Omgevingsvisie Overijssel' en de daarmee samenhangende 'Omgevingsverordening Overijssel'. De actualisatie van de visie en verordening heeft geen gevolgen voor dit plan.

3.2.2 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Uitgaande van de hiervoor beschreven en toegepaste 'vier lagen'-benadering en de Catalogus Gebiedskenmerken gelden de volgende algemene basisprincipes:

  • 1. de principes van ruimtelijke kwaliteit gelden voor elk planproces en dienen voor elk initiatief/ontwerp/opgave te worden toegepast;
  • 2. de grondslag voor ruimtelijke kwaliteit en de gehanteerde ontwerpingrediënten worden ontleend aan de gebiedskenmerken van de Catalogus Gebiedskenmerken van de Omgevingsvisie, of ontleend aan een verfijning daarvan op gebiedsniveau van de gemeente;
  • 3. er is ruimte voor sociaaleconomische ontwikkeling, mits deze vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is, past in het ontwikkelingsperspectief ter plekke en tot slot wordt uitgevoerd volgens de Catalogus Gebiedskenmerken.

Het eerdere provinciale detailkader voor punt 3 is vervallen, omdat dat gebaseerd is op het vervallen Streekplan. Dat detailkader bevatte bijvoorbeeld regels voor Rood voor Rood, Rood voor Groen en Nieuwe landgoederen. Daarvoor in de plaats is de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving geïntroduceerd als nieuw kwaliteitsinstrument voor ontwikkelingen in het buitengebied. Hiermee is meer maatwerk mogelijk dan voorheen.

In het uitvoeringsprogramma van de Omgevingsvisie is opgenomen dat de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving samen met gemeenten vorm zal worden gegeven. In een pilot met 11 gemeenten heeft dat geresulteerd in het Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Het werkboek biedt richting en inspiratie, in de vorm van aanbevelingen en voorbeelden voor het toepassen van principes van ruimtelijke kwaliteit in ruimtelijke planprocessen. Het resultaat is niet alleen méér kwaliteit, maar ook een eenduidige toepassing van ruimtelijke kwaliteitsprincipes.

Twee principes uit de Omgevingsvisie Overijssel vormen het vertrekpunt:

  • 1. elke ontwikkeling dient bij te dragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 2. de ontwikkelingsruimte die men krijgt dient in evenwicht te zijn met investeringen (prestaties) in de ruimtelijke kwaliteit.

Bij een uitbreiding of een nieuwe ontwikkeling kan een goede ruimtelijke inpassing van het totale erf waar de ontwikkeling deel van uitmaakt voldoende zijn. In dat geval wordt er gesproken van een basisinspanning. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving wordt toegepast als er naast de basisinspanning aanvullende kwaliteitsprestaties nodig zijn. In het Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving worden diverse categorieën genoemd waarvoor dat in principe geldt:

  • 1. voor ontwikkelingen die primair gericht zijn op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, zoals Rood voor Groen op bestaande landgoederen, Nieuwe landgoederen, Knooperven en Rood voor Rood;
  • 2. voor nieuwvestiging of grootschalige uitbreiding van verblijfsrecreatie, agrarische en niet-agrarische bedrijven;
  • 3. voor nieuwe woningen, nieuwe functies op vrijkomende agrarische bedrijven en voor intensieve agrarische teelten zoals boomkwekerij en ondersteunend glas.

Voor het bepalen van de hoogte van aanvullende kwaliteitsprestaties zijn drie variabelen te hanteren:

  • 1. is de ontwikkeling gebiedseigen of gebiedsvreemd;
  • 2. wat is de schaal van de ontwikkeling en de impact op de omgeving, en
  • 3. dient het initiatief slechts een eigen belang of ook maatschappelijke belangen?

De kwaliteitsprestaties kunnen ook bestaan uit prestaties die niet direct in geld uit te drukken zijn, zoals maatschappelijke waarde, belevingswaarde en/of toegankelijkheid van een gebied.

Een ontwikkeling moet allereerst aanvaardbaar zijn en passen binnen het generieke beleid, het ontwikkelingsperspectief en er moet sprake zijn van sociaal economische vitaliteit, anders kan geen medewerking worden verleend. Vervolgens wordt gekeken naar de impact van de ontwikkeling op de omgeving. Deze is bepalend voor de beantwoording van de vraag of de uitbreiding grootschalig is. De functie, verschijningsvorm, gebiedskwaliteiten en het ontwikkelingsperspectief zijn daarvoor te gebruiken als wegingsfactoren. Dit maakt de ruimte vrij voor maatwerk: het bepalen van de hoogte van de kwaliteitsinvesteringen en de vorm van de kwaliteitsprestaties. De balans tussen geboden ontwikkelingsruimte en investering in ruimtelijke kwaliteit moet blijken uit de ruimtelijke onderbouwing van het plan. Voor Rood voor Rood-plannen geldt samengevat het volgende:

Doel   Verbeteren ruimtelijke kwaliteit van buitengebied door sloop van landschapsontsierende (voormalige) bedrijfsbebouwing.  
Toelichting   Op vrijkomende (agrarische) bedrijfslocaties staan in toenemende mate veel en grote gebouwen. Rood voor Rood stimuleert de sloop van landschapsontsierende gebouwen.  
Gebiedseigen/
gebiedsvreemd  
Het (voormalige) boerenerf is gebiedseigen, de compensatiewoning is te beschouwen als gebiedsvreemd.  
Kwaliteitsprestaties   Sloop van landschapsontsierende gebouwen. Versterking van natuur en landschap en erfkarakter.  
Criteria en hoogte kwaliteitsprestaties   Gemeenten hebben aangegeven de geaccepteerde bestaande gemeentelijke regelingen, die gebaseerd zijn op eerder geldend streekplanbeleid, als handvat te gebruiken. Uitgangspunt daarvan is de sloop van ten minste 850 m2 landschapsontsierende bedrijfsgebouwen (of 4.500 m2 kassen), waarbij alle landschapsontsierende gebouwen op een erf moeten worden afgebroken. Met behoud van de balans in ontwikkelingsruimte en tegenprestatie is maatwerk met andere kwaliteitsprestaties in bijv. natuur, landschap e.a. mogelijk. De hoogte van investeringen in ruimtelijke kwaliteit is afhankelijk van de getaxeerde waarde van de toegekende bouwkavel.  
Borging   Met procescriteria.
In bestemmingsplan de bouwmogelijkheden van het agrarisch bedrijf opheffen, de bestemming aanpassen en de bouwkavel opnemen. De milieuvergunning aanpassen of intrekken. Erfinrichtingsplan opstellen als basis voor ruimtelijke inpassing. Met privaatrechtelijke overeenkomst de uitvoering garanderen en financiële aspecten regelen.  
Aandachtspunten   Locatie en woning moeten voldoen aan eisen ruimtelijke kwaliteit en planologisch verantwoord zijn. Combinatie met VAB-beleid is mogelijk. In het reconstructiegebied kan het instrument worden gebruikt voor beëindiging van de intensieve tak van een gemengd bedrijf (niet in LOG). Kapitaliseren kwaliteitsprestaties op basis van standaard uitgangspunten. Waardevolle karakteristieke of monumentale gebouwen komen niet in aanmerking voor sloop.
Objectieve criteria formuleren, bijvoorbeeld op basis van advies Monumentencommissie, zie bijvoorbeeld ook artikel 8.123 Uitvoeringsbesluit subsidies op www.overijssel.nl.  


Er kan in principe vanuit worden gegaan dat een ruimtelijk plan dat met toepassing van het werkboek is opgesteld voldoet aan artikel 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) van de Omgevingsverordening Overijssel.

Toets
In het onderhavige plan is sprake van de sloop van 994 m² aan landschapsontsierende bebouwing, waarvoor ter plekke een landschappelijk passende woning wordt terug gebouwd. Het woonperceel wordt verder ingevuld met passende streekeigen beplanting, waardoor er sprake is van versterking van natuur en landschap en erfkarakter. Hiermee wordt voldaan aan het doel van en de kwaliteitsprestaties behorende bij de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Dit plan past binnen de detailkaders die zijn opgesteld ten tijde van het Streekplan, waarmee er sprake is van balans tussen de geboden ontwikkelingsruimte en de investeringen in het buitengebied. De geboden ontwikkelingsruimte en de investering in ruimtelijke kwaliteit zijn voor dit plan in balans.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie gemeente Dinkelland

De gemeente Dinkelland heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een ontwerp-structuurvisie opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente. Het ontwerp bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid. Het ontwerp heeft vanaf woensdag 2 januari 2013 ter inzage gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBENTERTSTEEG6-0401_0011.png"
Figuur 10: Uitsnede verbeelding Structuurvisie

Op de verbeelding van de structuurvisie ligt het plangebied in het gebied dat wordt aangeduid als "goed boeren in kleinschalig landschap". Een hoofdkeuze in het beleid is het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit en het tegengaan van verrommeling. Rood-voor-rood projecten passen bij dit streven. In het buitengebied staat de gemeente Dinkelland in algemene zin voor:

  • Een evenwichtige en duurzame ontwikkeling van het haar toevertrouwde grondgebied met respect voor het natuurlijke en culturele erfgoed;
  • ‘Modern boeren in een kleinschalig landschap’: goede condities voor een goed functionerende economische sector, passend bij het karakter van Dinkelland, met bijzondere aandacht voor de agrarische sector en de toeristisch recreatieve sector.

In de visie wordt verder aangegeven dat de bestaande Rood-voor-Rood regeling, waarin al wordt voorzien in ruimtelijke kwaliteit in stand blijft. Op het afwegingskader bij Rood-voor-Rood wordt in onderstaande paragraaf ingegaan.

Toets 

Dit plan levert geen belemmeringen op voor omliggende agrarische bedrijven. Bovendien levert dit plan een positieve bijdrage aan de ontstening van het buitengebied, het herstel van dit kenmerkende erf en de streekeigen landschappelijke inpassing. Dit plan is daarmee in lijn met de structuurvisie. Op het afwegingskader voor Rood-voor-Rood wordt hieronder ingegaan.

3.3.2 Beleidsnotitie "Rood voor Rood met gesloten beurs en nieuwe landgoederen"

De gemeente Dinkelland heeft de afgelopen jaren een 1e tranche "Rood voor rood met gesloten beurs in de gemeente Dinkelland" vastgesteld en in uitvoering gebracht. Aanleiding hiervoor was het sterk toenemende aantal vrijkomende bedrijfsgebouwen, wat kan leiden tot leegstand, verval en verpaupering in het landelijke gebied van Dinkelland. Naast het stimuleren van passend hergebruik is ook de afbraak van landschapsontsierende bebouwing hierbij belangrijk. Rood voor Rood vormt, als regeling waarbij de sloop van landschapsontsierende bebouwing wordt gefinancierd met een bouwkavel voor een woning, één van de instrumenten voor het verbeteren van de gewenste ruimtelijke kwaliteit.

De realisatie van dit doel vindt plaats door de sloop van landschapsontsierende voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en door overige verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Hierbij zal voldaan moeten worden aan de uitgangspunten van het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) en de gemeentelijke welstandsnota. Ter compensatie mag op een planologisch verantwoorde locatie een woning worden gerealiseerd. De deelnemer aan Rood voor Rood zal uit de opbrengst van de bouwkavel(s) het slopen van de bedrijfsgebouwen en de bijdrage voor de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit moeten bekostigen. De deelnemer mag 30% van de gecorrigeerde vervangingswaarde van de te slopen gebouwen behouden.

Toets aan gemeentelijk Rood voor Rood-beleid
Het plan behelst de sloop van alle aanwezige ontsierende bebouwing en een varkenschuur van 250 m² op een locatie elders. In totaal gaat het om ruim 994 m2. De te slopen bebouwing is voor 2004 opgericht en is niet karakteristiek en/of cultuurhistorisch waardevol, monumentaal of beeldbepalend. Op het bestaande erf wordt een woning van maximaal 750 m3 teruggebouwd, met aanvullend maximaal 100 m2 aan bijgebouwen. De nieuwe woning wordt landschappelijk ingepast en moet voldoen aan de welstandsnota. De waarde van de bouwkavel die overblijft na aftrek van de planvormingskosten, asbestsanering, sloop en de gecorrigeerde vervangingswaarde wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit op en rondom het erf. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die door het plan belemmerd worden en er is voldoende rekening gehouden met andere (wettelijke) kaders. Hiermee wordt voldaan aan het gemeentelijke beleid.

3.3.3 Woonvisie 2011+

Op 20 maart 2012 heeft de gemeenteraad van Dinkelland de ‘Woonvisie 2011+’ vastgesteld. Belangrijke dragers voor deze woonvisie zijn:

  • de in 2010 met de provincie gemaakte prestatieafspraken, waarin wordt aangesloten bij de provinciale omgevingsvisie;
  • het in 2011 uitgevoerde woonwensenonderzoek;
  • de in 2011 vastgestelde beleidsvisie Woonservicegebieden.

Het college van gedeputeerde staten van Overijssel heeft in februari 2012 haar instemming op de 'Woonvisie 2011+' gegeven. In deze visie zijn diverse prestatieafspraken met de provincie Overijssel gemaakt. Enkele van belang zijnde afspraken volgen hierna.

De gemeente Dinkelland richt haar beleid op een toename van de woningvoorraad voor de gehele gemeente van 1 januari 2010 tot 1 januari 2015 met circa 280 woningen. Hieraan zijn door de provincie de volgende voorwaarden verbonden:

  • 1. De nieuwbouw is bestemd voor ingezetenen of economisch gebondenen en
  • 2. er vertrekken meer inwoners uit de gemeente dan er zich vestigen in de gemeente.

Het provinciale beleid bepaalt verder dat het in principe niet is toegestaan extra burgerwoningen in het buitengebied te bouwen, omdat deze ten koste zouden kunnen gaan van de basisfuncties landbouw, landschap en natuur. Een uitzondering hierop kunnen nieuwe burgerwoningen zijn die worden gebouwd ten behoeve van nieuwe landgoederen of in het kader van de Rood-voor-Roodregeling.

Toets aan de Woonvisie 2011+
De gemeente Dinkelland richt haar beleid op een toename van de woningvoorraad voor de gehele gemeente van 1 januari 2010 tot 1 januari 2015 met circa 280 woningen. De compensatiewoning past hierbinnen. Bovendien is het bij woningen in het kader van de Rood-voor-Rood regeling toegestaan deze in het buitengebied te bouwen. Dit plan past daarmee binnen het beleid uit de woonvisie.

3.3.4 Welstand

Het buitengebied van de gemeente Dinkelland komen verschillende landschapstypen voor. Elk landschapstype heeft zijn eigen bodemsamenstelling en beplanting. De gemeente Dinkelland streeft naar een toeristisch-recreatief attractief buitengebied, waarbij behoud en versterken van kenmerken en karakteristieken een belangrijk beleidsuitgangspunt is.

Voor de bebouwing in het Jong ontginningslandschap (G6.2), waarin het plangebied is gelegen, is gekozen voor een BASIS-niveau van Welstand. Het landschap is veel later ontgonnen dan de overige landschappen binnen de gemeente, de bewoning is dan ook later tot stand is gekomen. Met als gevolg dat de bebouwing geen specifieke kenmerken hebben en geen tot weinig relatie met de cultuurhistorie. Een basisset van criteria is voldoende voor de bebouwing in dit landschap.

De gemeente beschouwt de gebiedsgerichte welstandscriteria voor het buitengebied als aanvullende voorwaarden om een woning van 750 m3 te mogen bouwen in plaats van 700 m3.

Het ontwerp voor de nieuwbouw dient te voldoen aan de relevante criteria uit de
welstandsnota. Toetsing hieraan vindt plaats bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de bouw van de (compensatie)woning.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieuaspecten bij het plan zijn betrokken. Weliswaar is voor het merendeel van deze aspecten specifiek beleid en regelgeving opgesteld, toch is er sprake van een aanvullende werking ten opzichte van de ruimtelijke ordening. Bovendien is het bestemmingplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's milieu (milieuzonering, geluid, bodem en luchtkwaliteit), water, flora en fauna, cultuurhistorie en archeologie, externe veiligheid en verkeer en parkeren.

4.1 Milieu

4.1.1 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van nieuwe woningen, voor zover deze woningen zijn gelegen binnen het onderzoeksgebied van een weg.

De afstand van de te realiseren woning tot de dichtstbijzijnde weg, Kemperdijk, is circa 19 meter. De Bentertsteeg ligt op een afstand van circa 50 meter. De woning ligt op een grotere afstand dan de berekende 48 dB contour van beide wegen zodat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Voor het aspect geluid is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Zie het in bijlage 2 opgenomen akoestische onderzoek voor de berekening. Daarmee staat vast dat er sprake is van een acceptabele gevelbelasting. Nader onderzoek is niet nodig.

4.1.2 Bodem

Bij het opstellen van een bestemmingplan moet bekeken worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik. Bij dit bestemmingsplan wordt op een bestaand voormalig agrarisch erf een nieuwe woning mogelijk gemaakt. Omdat er gedurende lange perioden van de dag straks mensen zullen verblijven moet bekenen worden of de bodemkwaliteit daartoe geschikt is.

Kruse Groep heeft in januari 2012 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1). In de bovengrond en in het grondwater zijn enkele (zeer) lichte tot sterke verontreinigingen aangetoond. Omdat er een zinkconcentratie boven de interventiewaarde is gemeten is een nader onderzoek naar de omvang en ernst van de verontreiniging uitgevoerd. Uit het nader onderzoek blijkt dat er geen sprake is van een ernstig geval van
bodemverontreiniging (minder dan 25 m³ sterk verontreinigde vaste bodem). De locatie hoeft derhalve niet met spoed gesaneerd te worden. De initiatiefnemer heeft aangegeven de sterke zinkverontreiniging te willen saneren. Daarvoor is bij het bodemonderzoek een plan van aanpak opgenomen. Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen.

Er zijn geen bezwaren tegen de bouw van de nieuwe woning na sanering van de zinkverontreiniging aangezien de overige vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De zinkverontreiniging mag niet zonder toestemming van het bevoegd gezag worden verminderd of verplaatst.

4.1.3 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante aspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.

De lijst met richtafstanden gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Op een afstand van circa 0 en 80 meter van het plangebied bevinden zich woonerven. Op een grotere afstand zijn enkele grondgebonden agrarische bedrijven aanwezig. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft voor dergelijke bedrijven een grootste richtafstand van 100 meter ten opzichte van gevoelige functies aan voor het aspect geur. Conform de Wet geurhinder en veehouderijen kan voor voormailge agrarische bedrijfswoningen, Rood-voor-Rood woningen of plattelandswoningen deze afstand worden bijgesteld naar een minimum van 50 meter. Het meest nabijgelegen bedrijf bevindt zich op circa 300 meter van het plangebied (zie figuur 11). De bouw van de extra woning vormt geen belemmering voor deze bedrijven. Omgekeerd kan door de ruime afstand worden geconcludeerd dat deze bedrijven geen onaanvaardbare hinder opleveren voor de compensatiewoning. Vanuit het perspectief van milieuzonering is er daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat voor de toekomstige bewoners.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBENTERTSTEEG6-0401_0012.jpg"

Figuur 11: Bedrijven in de omgeving

4.1.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteiteisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.

In de Algemene van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Onder andere projecten met minder dan 1.500 nieuwe woningen vallen onder NIBM. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

De mogelijkheden die het onderhavige bestemmingsplan biedt zijn niet van meetbare invloed op de luchtkwaliteit in de omgeving en op de luchtkwaliteit in het algemeen. Ook doen zich geen ontwikkelingen voor die tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leiden.

4.2 Water

4.2.1 Vigerend beleid

Europees en rijksbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is in diverse nota's vastgelegd. Het meest directe beleidsplan is de Vierde Nota Waterhuishouding en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, juli 2003). Het bestuursakkoord heeft tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt gewaarborgd.

Water is een belangrijk, structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen, moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen. Dit anticiperen is ook terug te vinden in de op 1 januari 2008 van kracht geworden Wet gemeentelijke watertaken. In deze nieuwe wet zijn de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht vastgelegd.

Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

Beleid waterschap Regge en Dinkel (Waterbeheerplan Regge en Dinkel)
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Reest en Wieden, Velt en Vecht, Regge en Dinkel, Groot Salland en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.

Waterschap Regge en Dinkel heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2010-2015. Het waterbeheerplan is vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het waterschap op 28 oktober 2009. Het plan gaat over het waterbeheer in het hele stroomgebied van Regge en Dinkel en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.

Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen).

De twee belangrijkste onderdelen van het waterplan worden gevormd door:

  • het tekort aan waterberging in het landelijk gebied;
  • de inpassing van inrichtingsmaatregelen binnen de maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water.
4.2.2 Waterparagraaf

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

De initiatiefnemer heeft het waterschap Regge en Dinkel geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets is toegepast. Dit omdat aan de noordzijde van het plangebied (De Bentertsteeg) een persleiding van het waterschap loopt.

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Er is sprake van een afname van het verhard oppervlak met meer dan 500 m². Hemelwater wordt ter plaatse op het erf geïnfiltreerd. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied. De aanwezige persleiding aan de noordzijde van het plangebied ligt op meer dan 40 meter van de nieuw te bouwen woning. Daarmee wordt ruimschoots aan de afstand van 5 meter tot het hart van de leiding voldaan.

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Regge en Dinkel heeft op basis van deze waterparagraaf op 4 april 2013 een positief wateradvies gegeven.

4.3 Flora en fauna

Eind november 2011 is door Hamabest B.V. een quickscan uitgevoerd in het kader van de Flora en faunawet en overige vigerende natuurwetgeving (zie bijlage 3).

Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen in een door de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd gebied. Het meest nabijgelegen Natura-2000 gebied is Lemselermaten en ligt op ca. 900 meter ten zuidwesten van het plangebied. De ontwikkeling van de woning op het bestaande erf heeft geen negatieve gevolgem voor de natuurwaarden binnen dit gebied. Het plangebied is eveneens niet gelegen binnen de doelbegrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur.

Soortenbescherming
Er zijn geen (strikt) beschermde plant en diersoorten aangetroffen binnen het plangebied. Op basis van de bevindingen kan geconcludeerd worden dat er in de huidige situatie geen procedurele gevolgen zijn, mits voldaan wordt aan de aangegeven voorwaarden en de gedragscode uit de Flora en faunawet goed wordt nageleefd.

Voor de algemeen voortkomende soorten zijn de volgende maatregelen van toepassing om overtreding van de wet te voorkomen:

  • De sloop en rooiwerkzaamheden zullen buiten het broedseizoen moeten plaatsvinden.
  • Er kunnen alternatieve verblijfplaatsen voor de huismus gecreeerd worden in de nieuwe woning op de sloop en bouwlocatie.

Bovenstaande maatregelen dienen beschouwd te worden als voorwaarden. Werkzaamheden worden uitgevoerd conform de in het rapport aangegeven werkwijzen, waardoor het redelijkerwijs is uit te sluiten dat de Flora- en faunawet overtreden wordt voor wat betreft de algemene soorten en nietjaarrond beschermde vogels. Op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood.

4.4 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorie kan zich bovengronds en ondergronds (archeologie) bevinden. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

Het bureau RAAP heeft in 2008 een archeologische verwachtings- en advieskaart opgesteld voor de gemeente Dinkelland. Daarin is het plangebied geomorfologisch aangewezen als "dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek" (zie figuur 12). Archeologisch onderzoek in dergelijke gebieden, die een middelmatige archeologische verwachtingswaarde scoren voor archeologische resten uit alle perioden, is noodzakelijk voor plangebieden groter dan 2.500 m2 en bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2.500 m2, zoals onderhavig plangebied, geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek.

Het te bebouwen oppervlak bedraagt maximaal 250 m2, op grond die deels geroerd is tijdens de bouw van de te slopen schuren. Archeologisch onderzoek wordt in dit geval niet nodig geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBENTERTSTEEG6-0401_0013.png" Figuur 12: Uitsnede archeologische verwachtingskaart

4.5 Externe veiligheid

In oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Met het Bevi zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het Bevi heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het besluit verplicht gemeenten en provincies om bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen met de veiligheidsnorm rekening te houden. Om een eerste indruk te krijgen van de aanwezigheid van risicovolle objecten in en nabij het plangebied, is de risicokaart van de provincie Overijssel geraadpleegd, zie figuur 13 hieronder.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBENTERTSTEEG6-0401_0014.png" Figuur 13: uitsnede risicokaart, met het plangebied groen omcirkeld

De dichtstbijzijnde risicobronnen liggen op 400-700 meter afstand. De conclusie is dat de afstand tot de risicobronnen dusdanig groot is – in verhouding tot de grootte van de risico's – dat er met realisatie van dit plan geen sprake is van een onverantwoord risico. Voor het overige bevinden zich in de nabijheid van het plangebied geen zaken die wat betreft externe veiligheid van belang zijn.

4.6 Landschap

In het landschapsontwikkelingsplan voor Noordoost Twente en Twenterand (LOP NOTT), waarin voor het landschap in o.a. de gemeente Dinkelland voor de komende 10 jaar de gewenste ontwikkelingsrichting is geformuleerd, is de beoogde bouwlocatie van Kemerink gelegen in het landschapstype "jonge ontginningen". De jongere zand- en heideontginningen hebben een meer open karakter. De landschappelijk historische waarde is over het algemeen lager dan die van het oude cultuurlandschap. Hier is in vergelijking met het oude cultuurlandschap dan ook meer ruimte voor (vernieuwende) grootschalige ontwikkelingen van de landbouw of ander functies, zonder dat natuur- of landschapswaarden worden aangetast. Wel moet behoud van de identiteit worden nagestreefd, zoals openheid, grootschaligheid en de rationele ontginningsstructuur.In de jongere ontginningen kunnen kleinschalige ingrepen juist afbreuk doen aan het grootschalige, rechtlijnige en blokvormig verkavelde karakter. De identiteit van het gebied wordt versterkt als ontwikkelingen plaatsvinden in de vorm van lijnen (bijv. langs de wegen) of vlakken passend binnen de verkaveling.

Ten aanzien van de ontwikkelingsrichtingen is het accent gericht op ruimte voor grootschalige (grondgebonden) landbouw, het creëren van grote huiskavels en het verbeteren van de structuur. Verspreid langs ontginningsassen en rechte wegen ligt een aantal grote erven voor de grondgebonden veehouderij. Goed vormgegeven moderne stallen voor de grondgebonden veehouderij liggen in een rechtlijnig patroon ten opzichte van elkaar. Er is voldoende ruimte voor uitbreiding van het erf of voor nieuwe agrarische erven. De omvormingsgebieden zijn de landbouwontwikkelingsgebieden uit de reconstructie. Daarnaast komen de omvormingsgebieden grotendeels overeen met de in het kader van de reconstructie aangegeven verwevingsgebieden, met het hoofdaccent op grondgebonden landbouw.

Het landschapsplan dat door Bijkerk c.s. Tuin en Landschapsarchitecten ten behoeve van dit plan is opgesteld sluit aan op de gewenste ontwikkelingsrichting zoals verwoord in dit landschapsontwikkelingsplan voor Noordoost Twente en Twenterand (LOP NOTT). Er is gebruik gemaakt van streekeigen beplanting, waarmee er wordt aangesloten bij de bestaande landschappelijke kwaliteiten op en rondom het erf.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat in het bestemmingsplan het maatschappelijk belang voldoende is meegenomen in de afweging.

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Bij brief van 9 december 2011 heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu aangegeven dat gemeentelijke ruimtelijke plannen niet meer vooraf worden beoordeeld op de nationale belangen zoals voor werelderfgoedgebieden, ecologische hoofdstructuur, milieu en de ladder voor duurzame verstedelijking. Het nieuwe Rijkstoezicht in de ruimtelijke ordening richt zich in deze gevallen op het toezicht achteraf.

De provincie Overijssel heeft een lijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 4, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Het overleg met het waterschap Regge en Dinkel heeft plaatsgevonden door gebruikmaking van de digitale watertoets. Naar aanleiding van de digitale toets en de opgenomen waterparagraaf heeft het waterschap Regge en Dinkel op 4 april 2013 een positief advies gegeven. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. In afdeling 3.4 Awb is bepaald dat het ontwerp van het bestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage zal liggen, waarbij informatie kan worden ingewonnen. Tijdens deze periode kunnen belanghebbenden schriftelijk of mondeling zienswijzen kenbaar maken aan burgemeester en wethouders omtrent hun voornemen om medewerking te verlenen aan het onderhavige bestemmingsplan.

Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft vanaf 26 juli 2013 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt geen exploitatieovereenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Dinkelland, omdat er bij dit plan geen sprake is van door de gemeente verhaalbare kosten. Met de initiatiefnemer is een planschadeovereenkomst gesloten, zodat eventuele planschadekosten verhaald kunnen worden op de initiatiefnemer. Het sluiten van een planschadeovereenkomst is conform artikel 6.4a Wro.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting

6.1 Standaardisering en digitalisering

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied en zijn juridisch bindend. Dit bestemmingsplan is opgezet conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro), zoals deze per 1 juli 2008 gelden. Het plan is vergezeld van een verbeelding. Uitgangspunt is door het stellen van heldere toelichting en een duidelijk leesbare verbeelding, een zo goed mogelijke handhaafbaarheid te realiseren. De toetsingscriteria in de regels vormen een toetsingsgrond voor omgevingsvergunningen, afwijkingen, nadere eisen en wijzigingen.

6.2 Planopzet en systematiek

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding (plankaart) heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

6.3 Opbouw van de regels

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2008, zoals verplicht vanaf 1 januari 2010. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd.

Navolgend wordt de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht.

6.3.1 Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

6.3.2 Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.

6.3.3 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelbepaling:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

6.3.4 Overgangs- en slotregels
  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

6.4 Bestemmingen

Het plan kent de enkelbestemming 'Wonen' (artikel 3) en de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap (artikel 4).

Het plangebied kent in het huidige bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' al de bestemming 'Wonen'. Ten behoeve van de compensatiewoning wordt met een bouwvlak de bouw van een extra woning mogelijk gemaakt. Voor de situering van het plangebied is aangesloten bij de inrichtingsschets, welke onderdeel uitmaakt van het Rood-voor-Rood plan.

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen met daaronder begrepen een aan-huis-verbonden beroep, een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit en/of mantelzorg, met de daarbij behorende tuinen en erven, parkeervoorzieningen op eigen terrein, waterhuishoudkundige voorzieningen en gebouwen van algemeen nut. De vrijstaande hoofdgebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak worden gesitueerd. Per bestemmingsvlak is één woonhuis met één woning toegelaten. De goot- en bouwhoogte bedragen 3,5 en 9 meter. Voor de compensatiewoning geldt dat bijgebouwen zowel binnen als buiten het bouwvlak zijn toegelaten, op minimaal 3 meter afstand achter de voorgevel van de woning. Voor de bijgebouwen bij de bestaande woning geldt dat deze ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' gebouwd moeten worden, om de erfinrichting conform het inrichtingsplan te knnen realiseren. De goothoogte is vastgelegd op 3,5 meter, de bouwhoogte dient ten minste 1 meter lager zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.

De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van waardevolle landschapselementen.