direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Beldhuismolenweg 2b in Deurningen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1774.BUIBPBELDHUISMWG2B-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding plan herziening

Initiatiefnemers zijn voornemens een camperplaats met bijbehorende recreatieve voorzieningen (sanitair, receptie, rustpunt) te realiseren op enkele percelen aan de Beldhuismolenweg 2b in het buitengebied van Deurningen, gemeente Dinkelland. Het voornemen is binnen het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied 2010" niet mogelijk. Het plan is strijdig omdat de gronden ter plaatse van de beoogde camperplaats zijn bestemd als 'Agrarisch - 1'. De bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de te realiseren camperplaatsen en voorzieningen ontbreken derhalve. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Daarnaast wordt een bestaande paardenbak juridisch-planologisch verplaatst. Het doel van deze herziening is het creëren van een dusdanige planologisch-juridische situatie dat het voorgenomen plan kan worden gerealiseerd.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied omslaat circa 5.605 m2 en is gelegen aan de Beldhuismolenweg 2b te Deurningen. De betreffende percelen staan kadastraal bekend als gemeente Weerselo, sectie W, nummers 163, 159 (ged.) en 128 (ged.). De locatie ligt in het buitengebied ten noordoosten van Deurningen, tussen Deurningen en Oldenzaal. Rondom het plangebied liggen voornamelijk agrarische percelen in de vorm van weiland.

In figuur 1.1 wordt de ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving weergegeven en in figuur 1.2 de bestaande situatie en begrenzing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBELDHUISMWG2B-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1: ligging plangebied ten opzichte van de omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBELDHUISMWG2B-VG01_0002.jpg"

Figuur 1.2: bestaande situatie en begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Buitengebied 2010" (vastgesteld 18-02-2010). Het plangebied kent de enkelbestemming 'Agrarisch - 1'. Er zijn geen andere dubbelbestemmingen of aanduidingen van toepassing. In de omgeving van het plangebied gelden de bestemmingen 'Bos en Natuur' en 'Wonen'. Initiatiefnemers zijn woonachtig op het woonperceel ten zuiden van het plangebied aan de Beldhuismolenweg 2b.

Voor de bestemming 'Agrarisch - 1' is in artikel 3.5 onder e opgenomen dat, onder voorwaarden, Burgermeester en Wethouders van het bestemmingsplan kunnen afwijken en toestaan dat ter plaatse van een minicamping, voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - minicamping”, het aantal standplaatsen voor kampeermiddelen wordt vergroot tot ten hoogste 25 kampeermiddelen. Het plangebied kent deze aanduiding niet en de afwijkingsbevoegdheid is derhalve niet mogelijk. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is daarom een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Hierbij worden de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 3.5 onder e als uitgangspunt voor ruimtelijke aanvaardbaarheid genomen.

Tevens voldoet het voornemen aan de voorwaarden opgenomen in artikel 3.5 onder g uit het vigerend bestemmingsplan voor de aanleg van een paardenbak voor hobbymatig gebruik. Om deze reden is de realisatie bij recht meegenomen in onderliggend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBELDHUISMWG2B-VG01_0003.jpg"

Figuur 1.3: uitsnede vigerend bestemmingsplan en begrenzing plangebied

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied, Beldhuismolenweg 2b in Deurningen" bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • bijlagen bij de toelichting;
  • verbeelding (tek.no. NL.IMRO.1774.BUIBPBELDHUISMWG2B-VG01)
  • regels;
  • bijlagen bij de regels.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de omschrijving, motivering en verantwoording van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie van het plangebied en de omgeving beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de regels van de diverse bestemmingen. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan en tot slot in hoofdstuk 7 wordt de procedure beschreven.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied ligt in een kleinschalig landschap met een nog redelijk gave gebiedsstructuur van bospercelen, lanen, houtwallen en -singels. Met name binnen en nabij het plangebied zijn dergelijke structuren grotendeels aanwezig. In de bestaande situatie is het plangebied in agrarisch gebruik, er is een paardenpak gesitueerd welk als zodanig wordt gebruikt. Verder is het plangebied in gebruik als weiland, een houtwal snijdt het perceel als het ware in tweeën. Aan de zuidzijde van het plangebied was voorheen de oude landweg gelegen, deze is in de bestaande situatie nog herkenbaar vanwege de nog aanwezige laanbeplanting. Figuur 2.1. toont een luchtaanzicht van de locatie, figuur 2.2. weergeeft de bestaande inrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBELDHUISMWG2B-VG01_0004.jpg"

Figuur 2.1: luchtaanzicht

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBELDHUISMWG2B-VG01_0005.jpg"

Figuur 2.2: bestaande inrichting

2.2 Toekomstige situatie

In het kader van de beoogde ontwikkeling is een landschappelijk inpassingplan opgesteld welke is bijgevoegd als Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan.

Ten behoeve van de ontwikkeling van de camperplaats wordt de paardenbak verplaatst naar het zuiden waarbij deze aansluiting vindt bij de overige paard-gerelateerde activiteiten. De paardenbak wordt ingepast met een meidoornhaag en een houtsingel van gemengd inheems bosplantsoen.

De beoogde camperplaats is ingericht met 25 plekken van elk 80 tot 100 vierkante meter. De camperplaats wordt verder beperkt ingevuld met enkele lindes en een veldboom. Langs de zuidzijde van de camping wordt de oude laanstructuur verjongd met de aanplant van enkele gebiedseigen bomen. Bij de entree van het erf, in het zuidoosten van het plangebied, is een gecombineerd sanitair-receptie gebouw ingericht met de uiterlijke vorm van een kap- / veldschuur.

Met de aanplant van de verschillende beplantingselementen krijgt de camperplaats een groen karakter, dit draagt bij aan de kwaliteit van het recreatieve aanbod. Bovendien wordt de camperplaats met de aanplant van het gemengd inheemse bosplantsoen aan de oostzijde geheel omzoomd. Hiermee wordt het zicht op de camperplaats vanaf de Beldhuismolenweg verminderd, dit biedt de gasten meer privacy.

De camperplaats wordt ontsloten op de Beldhuismolenweg middels de bestaande ontsluitingsweg/oprit. Onderstaande figuur 2.3. toont de beoogde inrichting van de camperplaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBELDHUISMWG2B-VG01_0006.jpg"

Figuur 2.3: inrichtingstekening van het plangebied

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • Sterke en gezonde steden en regio's.
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

In dit geval is sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere planologische kernbeslissingen (pkb's) met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Het Barro bevat geen regels die van toepassing zijn voor het onderhavige plan. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.

3.1.3 Bro: Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. In voorliggend plan is niet sprake van een stedelijke ontwikkeling, maar gaat het om een recreatieve functie.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

In voorliggend plan wordt de realisatie van een camperplaats mogelijk gemaakt. Afgezien van het gecombineerde sanitair-receptie gebouw met een omvang van gezamenlijk circa 45 m2 wordt met het ruimtelijke besluit geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt. Zo is ter plaatse van de campeerplekken geen bebouwing toegestaan. In de planregels van dit bestemmingsplan is bepaald dat bebouwing uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding "Specifieke vorm van recreatie - Recreatieve voorziening". Ter plaatse van de camperplaatsen is geen bebouwing toegestaan. De paardenbak welke mogelijk wordt gemaakt ter plaatse van de aanduiding "Specifieke vorm van agrarisch - Paardenbak " betreft geen bebouwing. Gelet op de jurisprudentie welke de omvang van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' heeft bepaald, wordt gesteld dat in dit geval geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden van de ladder voor duurzame verstedelijking, en de ladder vormt geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig plan. Tevens wordt de beperkte toename aan bebouwing in de vorm van een sanitair-receptie gebouw gecompenseerd middels de KGO bijbehorende KGO-investering.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

In de Omgevingsvisie schetsen Provinciale Staten hun visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Zij geven aan wat volgens hen de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdragen deze te realiseren.

Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat de provincie ruimte wil bieden voor de ontwikkeling van werkgelegenheid en hoogwaardige woonmilieus tot stand willen brengen. Dynamiek ziet de provincie als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken. Dit wordt gedaan door in te zetten op een evenwichtige afweging van beleidsambities waaronder waterveiligheid, een gezond milieu en goede volksgezondheid. Daarnaast wordt ook gestuurd op het versterken van de waardevolle en karakteristieke kenmerken van het landschap.

Om de omgevingsvisie tot uitvoering te brengen bevat deze een uitvoeringsmodel. In dat model staan de stappen 'of', 'waar' en 'hoe' centraal. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing. Soms is deze sturing normstellend, maar meestal is de sturing richtinggevend of inspirerend.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die ruimtelijke onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De Omgevingsverordening richt zich dan ook - net zo breed als de Omgevingsvisie Overijssel - uitsluitend op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. Dit betekent dat regels worden gesteld op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, natuur, water en bodem. Het uitgangspunt 'decentraal wat kan, centraal wat moet' is toegepast bij de flexibiliteitsbepalingen in de verordening. Waar mogelijk zijn afwijkingsmogelijkheden toegepast in plaats van ontheffingsbepalingen. Voorliggend plan is getoetst aan de relevante beleidsregels uit de provinciale verordening en worden in de navolgende hoofdstukken beschreven.

3.2.2.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus. Aan de hand van de drie niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling passend is binnen het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving. In navolgende afbeelding wordt het uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBELDHUISMWG2B-VG01_0007.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De betreffende niveaus worden hierna toegelicht waarbij het plan wordt getoetst aan het betreffende niveau uit het uitvoeringsmodel.

3.2.2.2 Generieke beleidskeuzes (of)

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Als deze beleidskeuzes het gevolg zijn van provinciale keuzes zijn ze verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' zijn met name artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.5 en 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel van belang ten aanzien van zorgvuldig ruimtegebruik. Daarnaast is artikel 2.12.4 aangaande locaties voor verblijfsrecreatie mogelijk van toepassing. Hieropvolgend wordt aan de artikelen getoetst.

2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik)

Lid

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
      • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
      • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
  • 2. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
      • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
      • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

Het initiatief voorziet in de realisatie van een camperplaats met 25 standplaatsen. Dit betreft een aan het buitengebied verbonden functie. Hierbij is sprake van een stedelijke ontwikkeling. In de bestaande situatie worden de gronden ter plaatse van het plangebied grotendeels gebruikt als paardenpak. Deze paardenbak wordt verplaatst in het plangebied. In het kader van de landschappelijke inpassing van de ontwikkeling worden verschillende beplantingselementen gerealiseerd. Met de herbestemming van als 'Agrarisch - 1' bestemde gronden worden bovendien bestaande casco elementen beschermd. Het initiatief is niet strijdig met het in het artikel bepaalde.

Artikel 2.1.4 (Toekomstbestendigheid)

In de toelichting op bestemmingsplannen waarin provinciale belangen in geding zijn wordt aannemelijk gemaakt dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt en die niet bedoeld zijn voor tijdelijk gebruik, toekomstbestendig zijn en dus:

  • de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien niet in gevaar brengen;
  • duurzaam en evenwichtig bijdragen aan het welzijn van mensen, economische welvaart en het beheer van natuurlijke voorraden;
  • ook op lange termijn toegevoegde waarde hebben.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.4 van de Omgevingsverordening Overijssel

Bij het initiatief zijn geen provinciale belangen in het geding. Voor de motivering van dit artikel wordt verwezen naar de paragrafen 'Ontwikkelingsperspectieven' en 'Gebiedskenmerken'. Het initiatief is niet strijdig met het in het artikel bepaalde.

Artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit)

Lid

  • 1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • 2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (of-, waar- en hoe benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
  • 3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel

Voor de motivering van dit artikel wordt verwezen naar de paragrafen 'Ontwikkelingsperspectieven' en 'Gebiedskenmerken'. Het initiatief is niet strijdig met het in het artikel bepaalde.

Artikel 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving)

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel

Ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan is een KGO-onderbouwing opgesteld. In dit plan zijn de investeringen in ruimtelijke kwaliteit beschreven. In de KGO onderbouwing is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd. Het KGO plan is toegevoegd als Bijlage 2 KGO onderbouwing behorend bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Het initiatief is niet strijdig met het in het artikel bepaalde.

2.12.4 (Locaties voor verblijfsrecreatie)

Lid

  • 1. In afwijking van artikel 2.12.2 kan een bestemmingsplan de bouw van nieuwe recreatiewoningen mogelijk maken binnen gebieden die aangewezen zijn als ‘locatie verblijfsrecreatie’ als:
      • verzekerd is dat recreatiewoningen bedrijfsmatig geëxploiteerd en verhuurd worden en
      • de recreatiewoningen in de vorm van een complex van recreatiewoningen worden gerealiseerd.
  • 2. In afwijking van lid 1 mogen in gebieden die zijn aangewezen als 'locatie verblijfsrecreatie', alleen kleinschalige complexen toegestaan de bouw van nieuwe recreatiewoningen worden toegestaan als:
      • die worden gerealiseerd in de vorm van een kleinschalig complex van recreatiewoningen,
      • verzekerd is dat recreatiewoningen bedrijfsmatig geëxploiteerd en verhuurd worden, en
      • de recreatiewoningen in de vorm van een complex van recreatiewoningen worden gerealiseerd.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.12.4 van de Omgevingsverordening Overijssel

Met onderhavig initiatief worden geen recreatiewoningen gerealiseerd, wel wordt verblijfsrecreatie in de vorm van een camperplaats mogelijk gemaakt. Uit de themakaart 'Recreatie' van de Omgevingsverordening volgt verder dat het wandelnetwerk Overijssel over de Beldhuismolenweg loopt. Het initiatief is niet strijdig met het in het artikel bepaalde.

3.2.2.3 Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Voor het voorliggende plan is het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' van toepassing.

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • continu en beleefbaar watersysteem.

De ontwikkeling van recreatie binnen dit ontwikkelingsperspectief is mogelijk met inachtneming van Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.

3.2.2.4 Gebiedskenmerken (hoe)

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De kwaliteitsopgaven en –voorwaarden op basis van gebiedskenmerken kunnen te maken hebben met landschappelijke -inpassing, infrastructuur,- milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water, etc. De gebiedskenmerken zijn over het algemeen richtinggevend of inspirerend.

De provincie onderscheidt de volgende vier lagen:

  • 1. Natuurlijke laag.
  • 2. Laag van het agrarisch cultuurlandschap.
  • 3. Stedelijke laag.
  • 4. Lust en leisurelaag.

Natuurlijke laag

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBELDHUISMWG2B-VG01_0008.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBELDHUISMWG2B-VG01_0009.png"

Figuur 3.2: uitsnede Natuurlijke laag

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.

Ambitie

De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarische cultuurlandschap' aangeduid met de gebiedstype 'Jong heide- en broekontgingslandschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBELDHUISMWG2B-VG01_0010.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBELDHUISMWG2B-VG01_0011.png"

Figuur 3.3: uitsnede Laag van agrarisch cultuurlandschap

Landschap met aan wegen geschakelde erven met relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Nadat het landschap voorheen gebruikt werd voor beweiden en plaggen steken, is het landschap na de uitvinding van kunstmest getransformeerd door grootschalige ontginning.

Ambitie

De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen. De ambitie is verder de landschappelijke karakteristieken voor weidevogels in stand te houden en te versterken.

Stedelijke laag

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' aangeduid met de gebiedstype 'Verspreide bebouwing' en 'Informele trage netwerk'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBELDHUISMWG2B-VG01_0012.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBELDHUISMWG2B-VG01_0013.png"

Figuur 3.4: uitsnede Stedelijke laag

De agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Elke boer deed dit naar eigen inzicht en afgestemd op de plaatselijke omstandigheden, maar wel volgens de wetmatigheden van het toenmalig landbouwsysteem. Door deze ‘eenheid in handelen’ ontstonden er samenhangende landschappen, die nu nog steeds herkenbaar zijn.

Het informele trage netwerk is het ‘langzame’ netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en het natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. De oude zandwegen en paden vormen het basisstramien. Van oudsher verbonden deze routes vaak de kernen met het ommeland en met elkaar.

Ambitie

De ambitie is Levende erven! Opnieuw verbonden met het landschap, gaan de erven een serieus te verkennen alternatief woon/werkmilieu vormen. De erven die vrijkomen worden steeds groter, met zoveel bebouwing en opstallen dat ze voor individuele burgers vaak te groot zullen zijn. Sloop van de stallen is in bepaalde situaties een optie, maar soms worden de erven hierdoor zo klein dat ze als het ware verdampen. Deze robuuste erfensembles kunnen door het bieden van ruimte voor extra (vervangende) bebouwing een alternatief bieden voor - een deel van - de woningbouw en bedrijvenopgave elders, mits dit bijdraagt aan de lokale / regionale sociaal-economische ontwikkeling.

Met betrekking tot het informele trage netwerk is de ambitie een verschuiving in het verplaatsingsgedrag van auto naar fiets.

Lust en leisurelaag

Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart 'Lust en leisurelaag' geen nadere aanduiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBELDHUISMWG2B-VG01_0014.png"

Figuur 3.5: uitsnede Lust en leisurelaag

Toetsing van het initiatief aan Gebiedskenmerken

Doormiddel van het KGO-plan (nader toegelicht in Bijlage 2 KGO onderbouwing wordt het plangebied ingericht op een voor het gebied passende wijze waardoor het aansluit bij het landschap. De ontwikkeling geeft een impuls aan het gebied door de ontwikkeling van een bestaand erf en de bijbehorende landschappelijke inpassing. Het inpassingsplan is gekoppeld aan de regels van dit bestemmingsplan en is daarmee planologisch verankerd.

3.2.2.5 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in het voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling niet strijdig is met de uitgangspunten van het provinciale beleid. Het initiatief is in overeenstemming met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Dinkelland

De gemeenteraad van de gemeente Dinkelland heeft op 31 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Dinkelland, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Dinkelland en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.

De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:

  • 1. We doen het samen.
  • 2. We geven het goede voorbeeld.
  • 3. We wentelen niet af op volgende generaties.
  • 4. We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.

De gemeente Dinkelland wil kernen waar het lekker wonen is, waar bedrijvigheid is en waar mensen werk kunnen vinden. Maar vooral ook kernen waar ruimte is om elkaar te ontmoeten en om samen te komen.

De inwoners zien hun leefomgeving veranderen. Het wordt moeilijker om voorzieningen in stand te houden. Dit geldt voor winkels, horeca, kerken, kultuurhuizen, sportvoorzieningen en scholen. Aan de andere kant ziet de gemeente ook nieuwe plannen en combinaties van functies van onderop die kernen juist krachtiger maken.

Van oudsher zijn inwoners van de kernen gewend om de leefbaarheid van hun omgeving in eigen hand te nemen en te zorgen dat het er goed toeven is. Het versterken van de leefbaarheid van de kernen wordt door inwoners en gemeente via MijnDinkelland al langer samen opgepakt. Dit wil de gemeente Dinkelland voortzetten aan de hand van vier speerpunten:

  • voldoende voorzieningen;
  • aantrekkelijk wonen;
  • ruimte voor ondernemen;
  • leefbare openbare ruimte.

Op basis van de gemeentelijke waardenkaart behoort het plangebied tot de lichtgroene zone. Dit betreft het 'Lichtgroen gekleurd landschap', dat landschappelijk minder waardevol is en waar in de afgelopen 80 tot 100 jaar veel is veranderd. De lagere landschapswaarde biedt daarom ruimte voor ontwikkeling, onder andere door in te spelen op gemengde functies. In deze zone is het beleid gericht op ontwikkeling door lage waarde en hoge dynamiek. Het gebied kent de volgende waarden:

  • open met vergezichten;
  • efficiënt agrarisch landschap;
  • kavelsloten;
  • wegen met bomenrijen;
  • moderne erfopzet.

Binnen deze gebieden ziet de gemeente graag kleinschalige recreatie die aanvullend is op het bestaande aanbod. Met betrekking tot recreatie is één van de speerpunten van de Omgevingsvisie het 'Kwalitatief toerisme'. Er is sprake van kwalitatief toerisme wanneer het toerisme bijdraagt aan een prettige leef- en werkomgeving voor inwoners en ondernemers, en tevens het landschap niet te veel belast. De gemeente Dinkelland wil werken aan kwalitatief toerisme door:

  • Een goede balans te bewaken tussen de landschapskwaliteiten van het gebied, de leef- en werkomgeving voor inwoners en de groeimogelijkheden van de toeristische sector;
  • Mogelijkheden te bieden voor marktconforme en gebiedspassende bedrijvigheid;
  • Projecten en ideeën te verwelkomen gericht op toerisme of dagrecreatie als ze een aanvulling zijn op het bestaande aanbod, gericht zijn op interessante doelgroepen of zorgen voor seizoensverlenging;
  • Toeristische interessante locaties in te richten in zowel de kernen als in het buitengebied.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de realisatie van een camperplaats voor 25 camperplekken in het buitengebied van Deurningen. Het type verblijfsrecreatie waarin de camperplaats zal voorzien richt zich op de "basic" camperaars. Ten oosten van het plangebied, in en nabij Het Hulsbeek, bevinden zich reeds meerdere recreatieterreinen waaronder een camperplaats. Het recreatieve aanbod van deze camperplaats is echter grootschaliger en het aanbod van voorzieningen is uitgebreider. In vergelijking met deze locatie voorziet voorliggend initiatief daarmee in een ander type verblijfsrecreatie. Middels het KGO-plan (Bijlage 2 KGO onderbouwing) en de landschappelijke inpassing (Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan) van het initiatief krijgt de camperplaats een groen karakter, dit draagt bij aan de recreatieve kwaliteit van het aanbod.

Gesteld wordt dat met de realisatie van de beoogde kleinschalige groene camperplaats het aanbod voor camperplaatsen wordt uitgebreid en hiermee worden groeimogelijkheden geboden voor een aantrekkelijk netwerk van camperplaatsen. Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan voldoet aan de Omgevingsvisie van de gemeente Dinkelland.

3.3.2 Woonvisie 2021+ gemeente Dinkelland

Op 5 juli 2021 is de nieuwe Woonvisie 2021+ vastgesteld door de gemeenteraad van Dinkelland. De Woonvisie is een plan, dat gaat over het realiseren van voldoende betaalbare woningen in de koopsector variërend van rijwoningen, twee-onder-een-kapwoningen, appartementen, vrijstaande woningen en levensloopbestendige woningen.

De realisatie van een camperplaats betreft de toevoeging van verblijfsrecreatieve verblijfsmogelijkheden, geen woningen. De Woonvisie 2021+ is om die reden niet van toepassing.

3.3.3 Buitengebied met kwaliteit

De gemeenteraad van Dinkelland heeft in 2022 het beleidskader 'Buitengebied met kwaliteit' (hierna: beleidskader) vastgesteld. De gemeente streeft naar een aantrekkelijk en vitaal buitengebied waar een goede balans is tussen landgebruik, ruimtelijke kwaliteit, leefbaarheid en economische activiteiten. Hiervoor beschikte zij over verscheidene beleidsregelingen zoals Rood voor Rood, Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, Schuur voor Schuur en het VAB+ beleid. Door de jaren heen zijn deze regelingen ingewikkelder geworden, in het beleidskader zijn de verscheidene beleidsregelingen op onderdelen geactualiseerd en aangevuld. Hoe de kwaliteitsimpuls kan worden vormgegeven, is vastgelegd in hoofdstuk 8 'Waardering, aftrekposten en investeringsmogelijkheden'.

Uitgangspunt van het beleidskader is dat voor iedere ontwikkeling het hoofduitgangspunt van ruimtelijke kwaliteit geldt. Voor grootschalige ontwikkelingen moet naast de kwaliteit van de locatie ook geïnvesteerd worden in omgevingskwaliteit. Om de mate van grootschaligheid te beoordelen wordt eerst gekeken naar de reikwijdte van het beleidskader.

Reikwijdte

In artikel 1.3 van het beleidskader is de reikwijdte van het beleid beschreven. De omschrijving luidt:

"Deze beleidsregel is uitsluitend van toepassing op het buitengebied van de gemeente en de regels en voorwaarden uit deze notitie zijn een nadere gemeentelijke uitwerking van het provinciaal beleid waaronder artikel 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) van de Omgevingsverordening Overijssel. Deze beleidsregel is niet van toepassing op de planologische mogelijkheden die de geldende bestemmingsplannen/ het omgevingsplan bij recht of met toepassing van een binnenplanse afwijking/ binnenplanse omgevingsplanactiviteit biedt. Ook is deze beleidsregel niet van toepassing op o.a. de uitbreiding van bestaande bedrijventerreinen en bestaande woningbouwlocaties die binnen of direct grenzend aan de bebouwde kom zijn gelegen en richting het buitengebied worden uitgebreid en op zonne- en windparken."

Afhankelijk van de wijze waarop een ontwikkeling juridisch-planologisch geborgd moet worden, moet voor de toepassing van deze beleidsregel een procedure herziening bestemmingsplan/ omgevings-plan of een buitenplanse afwijking/omgevingsplanactiviteit worden doorlopen.

Van belang is dat de beleidsregel niet van toepassing is op de planologische mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan bij recht mogelijk maakt. Dit betekent dat ontwikkelingen die binnen het vigerende bestemmingsplan reeds mogelijk zijn, niet aan het beleidskader onderhevig zijn.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Er is een basis gevonden voor het bereiken en meten van het evenwicht tussen ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties. Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning in de vorm van een goede ruimtelijke (landschappelijke) inpassing: vorm en situering van gebouwen, erfbeplantingen. Hierin voorziet voorliggend plan. Het KGO-plan is uitgewerkt in Bijlage 2 KGO onderbouwing. Op basis van de KGO-onderbouwing wordt gesteld dat de ontwikkeling voorziet in een versterking van de ruimtelijke kwaliteit en de ontwikkeling daarmee past binnen het gemeentelijke beleid.

3.3.4 Nota Verblijfsrecreatie Noordoost Twente 2018

De gemeenten Dinkelland, Losser, Oldenzaal en Tubbergen hebben in 2018 een gezamenlijke beleidsnota “Verblijfsrecreatie in Noordoost Twente” opgesteld. Met de gezamenlijke nota voor Noordoost Twente in 2018 zijn de ruimtelijke kaders in heel Noordoost Twente grotendeels gelijk getrokken en is het beleid in de vier gemeenten op elkaar afgestemd. Om adequaat te kunnen inspelen op trends in ontwikkelingen in de sector is het van belang om te beschikken over actuele beleidskaders. Dit om in beeld te brengen hoe de verblijfsrecreatieve sector zich ontwikkelt en waar kansen liggen om de vitaliteit van de sector te versterken.

De nota geeft ook een beleidskader voor de realisatie van campervoorzieningen, de beoogde camperplaats valt hieronder. Het uitgangspunt is dat er op gemeentelijk initiatief geen nieuwe Gereguleerde Overnachtings Plaatsen (GOP’s) worden gerealiseerd. Een GOP is een parkeerplaats waar een camper een nacht mag staan. Voorliggend initiatief betreft geen GOP.

De doelstelling voor verblijfsrecreatie is: “Versterking van het verblijfstoerisme in Noordoost Twente door middel van kwaliteitsverbetering, productvernieuwing en differentiatie in het verblijfsrecreatief aanbod”.

Nieuwe ontwikkelingen die hieraan bijdragen worden met een positieve insteek behandeld. Bij de afweging van een verbreding, uitbreiding of nieuwvestiging wordt met een aantal aspecten rekening gehouden, zoals:

  • Nieuwe initiatieven dragen bij voorkeur bij aan diversificatie van het aanbod en/of hebben een aantoonbare meerwaarde voor het toeristisch-recreatieve product.
  • Nieuwe initiatieven springen in op de wensen van bestaande en toekomstige gasten.
  • Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) beleid is van toepassing.

In bijlage 3 van de nota zijn de richtlijnen met betrekking tot campervoorzieningen nader uitgewerkt. Voor een particuliere camperplaats geldt het volgende:

  • Maximaal 25 plaatsen, uitsluitend bestemd voor campers;
  • Openstelling jaarrond;
  • Moeten landschappelijk worden ingepast;
  • Zijn direct gekoppeld aan een (voormalig) agrarisch erf (geen "vrije veld" locatie);
  • Bij niet koppeling aan een (voormalig) agrarisch erf: maatwerk.

Doorwerking in het onderhavige plan

De ontwikkeling sluit aan bij de gestelde doelen op het gebied van differentiatie en kwaliteitsverbetering in het verblijfsaanbod van Noordoost Twente zoals beschreven in de Nota verblijfsrecreatie Noordoost Twente.

Diversificatie en meerwaarde

Uit de nota volgt dat de gemeente Dinkelland in 2018 slechts 5 mini-campings (inclusief camper campings) kende. Er wordt gesteld dat het aanbod aan reguliere kampeerterreinen in de voorgaande 5 tot 7 jaar licht was gegroeid, terwijl het aantal minicampings afnam. Omdat het aantal overnachtingen daalt, worden per saldo in de gehele regio Twente teruglopende bezettingsgraden gezien. Met betrekking tot de kwantitatieve vraag-aanbodvergelijking wordt geconcludeerd dat de kampeer- en bungalowmarkt onder druk staat. De realisatie van een camperplaats voor 25 campers, in die zin een minicamping, speelt in op deze druk. In kwantitatieve zin is er vraag naar een uitbreiding van het aanbod, het initiatief voorziet hierin.

In kwalitatieve zin wordt onderscheid gemaakt in verschillende "Leisure Leefstijlen" waarin een doelgroepsegmentatie is gemaakt op basis van intrinsieke wensen en motivaties van toeristen. In bijlage 2 van de nota is het onderzoek naar verblijfsrecreatie in de samenwerkende gemeenten opgenomen. Het uitgevoerde onderzoek laat zien dat er relatief veel aanbod voor de lime, groene, gele en aqua leefstijlgroepen is in Noordoost Twente. De beoogde camperplaats, welke aansluit bij de leisure leefstijlen 'ingetogen aqua' en 'rustig groen', past binnen dit aanbod. In verhouding tot de vraag lijkt er voor deze groepen sprake te zijn van een overaanbod, vooral bij de (mini)campings. De gemeenten staan daarom kritischer tegenover initiatieven voor andere doelgroepen, maar sluiten ze niet op voorhand uit.

Gesteld wordt dat de situatie met betrekking tot verblijfsrecreatie, specifiek voor campers, anno 2022 is veranderd ten opzichte van 2018. In 2020 stonden er 120.000 campers in Nederland geregistreerd, in 2010 waren dat er nog 65.473. De Nederlandse Kampeerauto Club (NKC) verwacht over tien jaar opnieuw een verdubbeling van het aantal campers in Nederland. Vanwege de toename het aantal campers is ook de vraag naar camperplaatsen toegenomen. De NKC heeft in 2021 berekend dat het aantal camperplekken in Nederland de komende vijf jaar verdrievoudigd moet worden; van 10.000 naar 30.000. In het aanbod van camperplaatsen wordt onderscheid gemaakt tussen locaties op een kampeerterrein, een camperplaats of een alternatieve locatie. Uit onderstaande figuur 3.6. volgt dat NOT een gevarieerd aanbod van deze locaties kent. Het bestaande aanbod van camperplaatsen bestaat echter voornamelijk uit uitgebreidere terreinen met luxere voorzieningen. Camperplaatsen met minder uitgebreide voorzieningen, in die zin "basic" camperplaatsen, zijn er nog niet veel in NOT en specifiek niet in het zuiden van de gemeente Dinkelland. Een dergelijke basic" camperplaats sluit bovendien aan bij de kwalitatieve wensen van rustzoekers, inzichtzoekers en stijlzoekers. Doordat de beoogde camperplaats voornamelijk voorziet in de basis voorzieningen kunnen rust, ruimte en groen centraal staan.

Hoewel in de nota, met betrekking tot de kwalitatieve analyse, wordt geconcludeerd dat de markt voor minicampings en daarmee camperplaatsen verzadigd lijkt te zijn, blijkt uit de kwantitatieve analyse en het toegenomen camperbezit, dat er anno 2022 ruimte is voor een "basic" camperplaats. Met name het groene karakter van de beoogde camperplaats en het voorzien in rust en ruimte in het zuiden van NOT sluit aan bij deze ruimte. Zoals ook reeds vastgesteld in 3.3.1 wordt met de beoogde kleinschalige groene camperplaats, het aanbod voor camperplaatsen uitgebreid en worden hiermee groeimogelijkheden geboden voor een aantrekkelijk netwerk van camperplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBELDHUISMWG2B-VG01_0015.jpg"

Figuur 3.6: Uitsnede verdeling camperplaatsen Noordoost Twente

Wensen van gasten

De beoogde camperplaats wordt kleinschalig en groen, dit zijn de kernkwaliteiten die de beoogde doelgroep aanspreken. De camperplaats wordt een locatie waar men zichzelf van het drukke stadsleven kan onttrekken. Gelegen in randzone van het buitengebied ligt het plangebied op korte afstand van de voorzieningen van de steden Hengelo, Oldenzaal en Enschede en kan de locatie fungeren als springplank naar het buitengebied. Gelegen langs het Wandelnetwerk Overijssel, fietsnetwerk (o.a. “De pareltjes van Twente”) en ruiterroutes (“Paardrijnetwerk Twente”) kan men vanaf de camping recreëren. Bovendien ligt de locatie nabij het recreatiepark Het Hulsbeek hier zijn verscheidene vormen van recreatie gevestigd. Tot slot kan de toerist die op zoek is naar pure rust terecht op de camping. Er worden geen speelvoorzieningen of vergelijkbare voorzieningen gerealiseerd, qua wensen van gasten speelt de beoogde camperplaats daarmee in op de toerist die verlangt naar rust en groen, en eventueel een fiets- of wandeltocht.

KGO

Omdat de beoogde ontwikkeling niet mogelijk is binnen het vigerende bestemmingsplan is de KGO van toepassing. Het KGO-plan is uitgewerkt in Bijlage 2 KGO onderbouwing. Op basis van de KGO-onderbouwing wordt gesteld dat de ontwikkeling voorziet in een versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Richtlijnen

De met voorliggend bestemmingsplan mogelijk gemaakte camperplaats:

Op basis van het bovenstaande wordt gesteld dat de ontwikkeling in lijn is met de richtlijnen voor de ontwikkeling van een camperplaats.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de Nota Verblijfsrecreatie Noordoost Twente 2018.

3.3.5 Nota omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016

De Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016 bevat het welstandsbeleid voor de gemeente Dinkelland. In de nota is het grondgebied opgedeeld in deelgebieden voor de kernen en het buitengebied. Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Ieder blad bestaat uit een kaartje van het gebied, een toelichting, en een weergave van de beoogde omgevingskwaliteit dat bij de welstandstoets voor de omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) van toepassing is. Het welstandsbeleid van de gemeentes bestaan uit drie niveaus van omgevingskwaliteit:

  • Basis omgeving
  • Midden omgeving
  • Bijzondere omgeving

Het niveau dat van toepassing is geldt voor de algemeen heersende karakteristiek van een gebied. De waarde is dus door de bestaande omgeving bepaald. Het komt voor dat binnen een gebied een gebouw of complex ligt dat zich door de bijzondere kwaliteit onderscheidt. Deze wordt apart genoemd. De welstandsbeoordeling in deze gebieden is gericht op het behouden en versterken van de basiskwaliteiten van de gebieden. Bij de welstandsbeoordeling wordt vooral gekeken of het bouwplan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving (van hoofdvorm tot materiaal en detail). Afhankelijk van het soort bouwwerk komen de volgende beoordelingsmodellen voor:

  • ‘Ambtelijk’: alleen kleine bouwwerken van- en voor de voorgevel worden getoetst. Deze toets vindt ambtelijk plaats. Bouwplannen achter de voorgevel zijn toetsvrij.
  • 'Stadsbouwmeester’: de stadsbouwmeester toetst.
  • ‘Q-team’: het Q-team beoordeelt en kan daarbij in overleg treden met de initiatiefnemer en/of ontwerper.

Doorwerking op het plan en conclusie

Het plangebied ligt in 'Buitengebied - Niveau basis' dat is aangeduid met de licht groene kleur. Hiervoor dient een basisinspanning te worden gedaan zoals nader onderbouwd in Bijlage 2 KGO onderbouwing, waarbij rekening wordt gehouden bij de structuur uit de omgeving. Met de landschappelijke inpassing (Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan) wordt voorzien in de benodigde basisinspanning. Het plan is in overeenstemming met de nota omgevingskwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBELDHUISMWG2B-VG01_0016.png"

Figuur 3.7 : Kaartuitsnede nota omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen (in blauw het plangebied)

3.3.6 Nota 'De casco benadering in Noordoost-Twente'

De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Dinkelland heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.

Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.

Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:

  • 1. Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de cascokaart.
  • 2. Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de cascokaart.
  • 3. Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de cascokaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).

Doorwerking op het plan en conclusie

De bestaande houtwallen, bomenrijen en bospercelen rondom de beoogde camperplaats maken onderdeel uit van het Casco. In het lijnelement welke het plangebied doorkruist zit een open plek waardoor deze niet wordt aangetast. Ter bescherming van het Casco en ter behoud van het groene karakter van het groene karakter van de camperplaats worden de bestaande Casco-elementen en de met de landschappelijke inpassing te realiseren aanplant bestemd als 'Bos - Natuur'. De op deze gronden van toepassing zijnde regels dragen bij aan de instandhouding van het Casco. Indien als gevolg van de ontwikkeling een Casco-element wordt verplaatst of verwijderd dan zal dit gebeuren conform het in de nota bepaalde. Het plan is in overeenstemming met het casco-beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.

4.2.2 Onderzoek

Voorliggend initiatief voorziet niet in de realisatie van gebouwen voor menselijk verblijf. Het plan maakt een camperplaats voor 25 campers mogelijk. Het gebruik van de gronden ten behoeve van verblijfsrecreatie, met het gebruik door maximaal 25 campers, betreft geen gevoelige functie. Een beschouwing van de bodemkwaliteit is niet noodzakelijk. Bovendien is het hoogst onwaarschijnlijk dat het historische agrarische gebruik van de locatie heeft geleid tot enige vorm van bodemverontreiniging. Gesteld wordt dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

4.2.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.3 Water

4.3.1 Algemeen

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.3.1.1 Beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. De waterkwaliteit van alle oppervlaktewateren in een stroomgebied moeten vanaf 2015 aan bepaalde eisen voldoen. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Waterbeheerprogramma 2022-2027.

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 22 december 2021 het 'Waterbeheerprogramma 2022-2027' vastgesteld.

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 laat zien welke resultaten het waterschap op strategisch en tactisch niveau in zes jaar wil behalen. In het Waterbeheerprogramma wordt aangegeven welke maatregelen en voorzieningen daarvoor getroffen worden en wanneer. De maatregelen in het programma zijn een aanvulling op en uitwerking van maatregelen die al in de waterprogramma’s van het Rijk en de regio zijn opgenomen. Dit Waterbeheerprogramma geeft aan wat de inhoudelijke strategie is om de doelen van het waterschap te verwezenlijken. Deze strategie volgt uit de waarden die het waterschap centraal zet. Deze zijn gericht op het:

  • het centraaal zetten van de leefomgeving;
  • zo veel mogelijk zoeken naar samenwerking met partners in het beheergebied van het waterschap, en;
  • het streven naar optimale participatie.
4.3.2 Onderzoek
4.3.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.3.2.2 Watertoetsproces

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is door Lycens B.V. in juli 2022 de digitale watertoets uitgevoerd. De korte procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen, daaruit is gebleken dat de standaard waterparagraaf volstaat voor dit plan. Het toetsingsdocument is bijgevoegd als Bijlage 3 Digitale watertoets.

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe 'eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren' is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe 'eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren' een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Wateraspecten plangebied

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via (de gekozen optie wordt hieronder bevestigd met ja): een gemengd stelsel een gescheiden stelsel: hemelwater wordt geïnfiltreerd. ja een gescheiden stelsel: hemelwater wordt afgevoerd naar oppervlaktewater. hemelwater wordt afgevoerd naar een hemelwaterriool van een verbeterd gescheiden stelsel.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

Watertoetsproces

Lycens B.V. heeft het waterschap Vechtstromen geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

4.3.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.4 Erfgoed

4.4.1 Archeologie

Algemeen

Wet op de archeologische monumentenzorg

In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologie vriendelijke alternatieven.

Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

Onderzoek

Voor het onderhavige plangebied is nagegaan of en in hoeverre in het plangebied sprake is van archeologisch waardevolle elementen. Daartoe is de “Archeologische verwachtings- en advieskaart" van de gemeente Dinkelland (RAAP, 2007) geraadpleegd. Onderstaande figuur 4.1. toont een uitsnede van de kaart, het plangebied bevindt zich op de dekzandwelvingen en -vlakten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBELDHUISMWG2B-VG01_0017.png"

Figuur 4.1: Uitsnede archeologische kaart (in blauw het plangebied)

Voor deze gronden geldt een middelmatige archeologische verwachting conform de beleidskaart. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk in plangebieden groter dan 5.000 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5.000 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek. Het plangebied van voorliggend initiatief is groter dan 5.000 m², echter is de mate van bodemingrepen zeer beperkt. Enkel voor de bouw van het sanitair-receptie gebouw vinden bodemroerende werkzaamheden plaats. Met een maximaal bebouwingsoppervlakte van circa 30 m2, zullen bovengenoemde drempelwaarden derhalve niet worden overschreden.

Op basis van de zwarte arcering is het plangebied ter plaatse van de beoogde paardenbak reeds verstoord.

Een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

4.4.2 Cultuurhistorie

Algemeen

In de visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' (juni 2011) zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.

In de visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.

Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:

  • 1. werelderfgoed: de samenhang borgen en de uitstraling vergroten;
  • 2. eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  • 3. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: met focus op groei en krimp;
  • 4. levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie en ecologie;
  • 5. en wederopbouw: het tonen van een tijdperk.

Onderzoek

Uit de Cultuurhistorische kaart van KICH (Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie) en de provinciale cultuurhistorische waardenkaart blijkt dat er geen cultuurhistorische waarden in de nabijheid van het plangebied zijn waarmee rekening dient te worden gehouden. In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. Ook volgens de gemeentelijk waardenkaart bevat het plan waardevolle cultuurhistorie. Het initiatief doet geen afbreuk aan het aspect cultuurhistorie.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.5 Flora en fauna

4.5.1 Algemeen

Wet natuurbescherming

De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.

Natura 2000

De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.

Soortbescherming

De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':

  • 1. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
  • 2. Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
  • 3. Nationaal beschermde 'andere soorten' (art.3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle de vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.

De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.

Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.

4.5.2 Onderzoek

Het plangebied is geen onderdeel van Natura 2000-gebied of Natuurnetwerk Nederland. In de bestaande situatie is het plangebied ingericht met een paardenpak, grasland/weiland en bomenrijen/houtwallen. In het plangebied is geen bebouwing aanwezig die wordt gesloopt. Als gevolg van het plan worden geen houtopstanden verwijderd. Vanwege de landschappelijke inpassing van het initiatief wordt nieuw groen aangeplant. Vanwege het verwijderen van de paardenbak en de landschappelijke inpassing wordt gesteld dat de ecologische waarde van het plangebied als gevolg van de ontwikkeling toeneemt. Een natuuronderzoek is niet noodzakelijk.

Stikstofdepositie

Om de haalbaarheid van voorliggend bestemmingsplan aan te tonen is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd, de resultaten hiervan zijn opgenomen in Bijlage 4. Het plangebied ligt op minimaal 2,9 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Lonnekermeer'.

Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van een camperterrein met sanitairgebouw en rustpunt mogelijk. Daarnaast wordt de verplaatsing van de bestaande paardenbak juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. Als gevolg van hetgeen mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan mogen geen significant negatieve gevolgen optreden in de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden, is in strijd met de gebiedsbescherming instandhoudingsdoelstellingen. Hiertoe zijn de stikstofdepositie in de aanleg- en gebruiksfase in kaart gebracht.

Aanlegfase: voor de aanlegfase is uitgegaan van de inzet van een graafmachine (i.v.m. grondverzet), betonmixer (i.v.m. fundering sanitairgebouw) en vrachtwagens (i.v.m. aanleveren materialen). De werkzaamheden, waaronder de constructie van de bouwwerken zal grotendeels handmatig gebeuren. In de rekeninput is uitgegaan van een worst-case scenario. Met betrekking tot verkeersgeneratie is ervanuitgegaan dat de werkzaamheden gefaseerd over 2 maanden plaatsvinden. Daarbij rijdt er één licht voertuig van en naar het plangebied per dag. In aanvulling daarop is het aannemelijk dat er tijdens de aanlegfase 5 vrachtwagens (zwaar verkeer) voor de aanvoer van materieel aan zullen rijden. Gesteld wordt dat dit een worst-case scenario betreft.

Gebruiksfase: ook voor de gebruiksfase is uitgegaan van een worst-case scenario waarin alle 25 camperplekken jaarrond in gebruik zijn. Hierbij is ervanuitgegaan dat het sanitairgebouw (30 m2) gebruikmaakt van gas en ook de campers gebruikmaken van gasverbranding (t.b.v. koken, douchen, afwassen, verwarming etc.). In de praktijk zal de werkelijke emissie vele malen lager liggen, onder andere vanwege het kleinere (verwarmde) oppervlak, minder/kortere douche- en afwasbeurten dan in een huis. Voor beide is uitgegaan van een worst-case scenario met kengetallen behorende bij regulier gasverbruik.

Zowel in de aanlegfase als in de gebruiksfase is geen sprake van een stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. Geconcludeerd wordt dat het plan niet leidt tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor gebiedsbescherming. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is voorliggend bestemmingsplan haalbaar.

4.5.3 Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.6 Rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai

4.6.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Wegverkeerslawaai

Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:

  • de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
  • het aantal rijstroken.

In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
  • wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.

In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 250 meter;
  • wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.

De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.

Spoorweglawaai

Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

Industrielawaai

Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.

4.6.2 Onderzoek

De locatie is niet gelegen binnen de geluidcontouren van bedrijven, wegen en spoor. Een camperplaats betreft geen gevoelig object volgens de Wet geluidshinder. Een onderzoek naar geluidbelasting is niet noodzakelijk. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de realisatie van de camperplaats.

4.6.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.7 Luchtkwaliteit

4.7.1 Algemeen

De 'Wet milieubeheer' is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt, wat wil zeggen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde);
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden, nadat de EU op 7 april 2009 derogatie heeft verleend.

NIBM-grens woningbouwlocatie, 3% criterium:

  • < 1.500 woningen (netto) bij minimaal een ontsluitingsweg, met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • < 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
4.7.2 Onderzoek

Een camperplaats voor 25 campers zal ten hoogste 50 verkeersbewegingen per dag genereren (door 25 vertrekkende en 25 arriverende gasten). Middels de NIBM-tool is aangetoond dat uit de worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het plan op de luchtkwaliteit blijkt dat de luchtkwaliteit in 'niet betekende mate' zal verslechteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBELDHUISMWG2B-VG01_0018.jpg"

Figuur 4.2: NIBM-tool

4.7.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wro, dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"

Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).

De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.

Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).

Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.

4.8.1 Onderzoek

Het plangebied en de omgeving kunnen worden getypeerd als 'rustige woonwijk en buitengebied', de richtafstanden worden niet met één stap verkleind. Een camperplaats, welke in dit geval gelijk wordt gesteld aan een kampeerterrein, betreft een milieubelastende activiteit vanwege het aspect geur, geluid en gevaar. Conform de VNG-publicatie geldt een richtafstand tot milieuhinder gevoelige bestemmingen 50 meter. De dichtstbijzijnde milieuhinder gevoelige bestemming betreft een woonperceel op 175 meter ten westen van het plangebied.

Een camperplaats vormt geen milieugevoelige functie. Er hoeft niet getoetst te worden of ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.8.2 Conclusie

Het aspect bedrijven & milieuzonering vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.9 Externe veiligheid

4.9.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

4.9.2 Onderzoek

Onderstaande figuur toont een uitsnede van de risicokaart. Uit de kaart volgt dat zich op circa 240 meter van het plangebied een buisleiding bevindt. Deze afstand is dermate groot dat deze risicobron geen belemmering vormt voor het planvoornemen. Bovendien voorziet het plan niet in de realisatie van verblijfsobjecten. Het aspect externe veiligheid is daarmee geen belemmering voor het initiatief.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBELDHUISMWG2B-VG01_0019.jpg"

Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart

4.9.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.10 Verkeer en parkeren

Verkeer

Met een maximale capaciteit van de camperplaats voor 25 campers worden in een worst-case scenario maximaal 50 verkeersbewegingen gegenereerd (door 25 vertrekkende en 25 arriverende gasten). Opgemerkt wordt dat dit een onwaarschijnlijk scenario betreft dat zich niet vaak zal voordoen.

Het verkeer wordt voor 100% via de Beldhuismolenweg ontsloten. Via de Spekhorsterweg zal het verkeer overgaan op de Deurningerstraat. Gelet op de inrichting van deze weg als ontsluitingsweg gaat het verkeer hier op in het heersende verkeersbeeld. Conform de NSL-Monitoringstool is geen sprake van congestie.

Conclusie

Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Parkeren

De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnotitie "Bouwen & parkeren 2018" vastgesteld. Het beleid is van toepassing op gebouwen en ontwikkelingen binnen de gemeente Dinkelland. In de beleidsnotitie is nader uitgewerkt wat de parkeerbehoefte bij een bepaald gebruik is (parkeernorm, als de extra parkeerbehoefte niet op eigen erf kan worden gerealiseerd). Voor veel voorkomende gebruiksfuncties zijn de parkeernormen in de beleidsnotitie vermeld. Andere parkeernormen kunnen afgeleid worden uit de publicatie 317 van CROW. Een camperplaats of kampeerterrein is niet opgenomen in de notitie.

De camperplaats voorziet in 25 standplaatsen voor campers. Dit is de maximale capaciteit van de camperplaats. Omdat gasten met de camper naar de camperplaats komen worden geen aanvullende verkeersbewegingen gegenereerd. Met 25 camperplaatsen wordt daarmee voorzien in de maximaal verwachte parkeerbehoefte.

Het plan voorziet in de eigen gegenereerde parkeerbehoefte, het bestaande wegennet is geschikt voor de ontsluiting van het gegenereerde verkeer. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen oplevert voor het onderhavige plan.

Conclusie

Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.11 Kabels en leidingen

4.11.1 Algemeen

In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

4.11.2 Onderzoek

Aardgastransportleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.

Hoogspanningsleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.

Rioolleidingen

De rioolleidingen leiden voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.

Watertransportleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.

Straalverbindingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen.

Kabels en niet planologisch relevante leidingen

Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt de wettelijk verlichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netwerkbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netwerkbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.

4.11.3 Conclusie

In en nabij het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachting. Bij eventuele graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen. In dat geval kan middels een Klic-melding inzicht worden verkregen in de aanwezigheid van dergelijke kabels en leidingen.

4.12 MER-toets

4.12.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

4.12.2 Onderzoek
4.12.2.1 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is mogelijk sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van permanente kampeer- en caravanterreinen'.

Daarom dient te worden getoetst of er sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • 250.000 bezoekers of meer per jaar, of
  • een oppervlakte van 25 hectare of meer, of
  • 100 ligplaatsen of meer of
  • een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied.

Gezien bovengenoemde drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een directe m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van permanente kampeer- en caravanterreinen' als bedoeld in onderdeel D 10 van het Bestluit milieueffectrapportage. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de verwachte milieuhinder en cumulatie met andere projecten), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in Hoofdstuk 4 opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.

4.12.3 Conclusie

Er is geen sprake van de ontwikkeling van een kampeer- en caravanterrein, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling niet aan de orde is.

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

5.1 Juridische aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Bevoegdheid

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

5.1.1 Inleidende regels
5.1.1.1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

5.1.1.2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.

5.1.2 Bestemmingsregels
5.1.2.1 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'

De bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' wordt opgenomen voor de beoogde camperplaats en het gebouw voor sanitair en receptie. De gronden met de aanduiding 'kleinschalig camperterrein' zijn aangewezen voor standplaatsen voor campers. De gronden met de aanduiding 'recreatieve voorzieningen' zijn aangewezen voor de kapschuur voor sanitair en receptie.

5.1.2.2 'Agrarisch - 1'

De bestemming 'Agrarisch - 1' is overgenomen voor de in eigendom zijnde gronden waar de paardenbak wordt mogelijk gemaakt. De van toepassing zijnde regels zijn conform dit vigerende plan overgenomen.

5.1.3 Algemene regels
5.1.3.1 Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

5.1.3.2 Algemene gebruiksregels

Daarnaast wordt ter verduidelijking van het plan aangegeven dat het gebruiken van gronden ten behoeve van een seksinrichting in ieder geval strijdig is met de bestemming.

5.1.3.3 Algemene afwijkingsregels

Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

5.1.4 Overgangs- en slotregels
5.1.4.1 Overgangsregels

Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

5.1.4.2 Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

5.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
  • het afwijkingenbeleid.

In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiele uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van meerdere een camperplaats. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.

De gemeente heeft met de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

Wettelijk (voor)overleg

In het Bro is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Inspraak

In het kader van inspraak wordt het bestemmingsplan 6 weken ter inzage gelegd. Tijdens deze perioden kan één ieder zijn of haar reacties indienen.

Hoofdstuk 7 Procedure en overleg

In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan 'Buitengebied, Beldhuismolenweg 2b in Deurningen'.

7.1 Procedurestappen

Een bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:

7.1.1 Ontwerp

Het ontwerp bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad. In de periode van 23 juni tot 4 augustus heeft het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen op het bestemmingsplan binnengekomen.

7.1.2 Vaststelling

De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling ten opzichte van het ontwerp.

7.1.3 Beroep

Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

7.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Daarom is het bestemmingsplan naar diverse instanties gestuurd.

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 4 'Nieuwe ontwikkelingen en uitbreiding met KGO', waardoor vooroverleg niet nodig is.

Het Waterschap Vechtstromen is middels de Digitale Watertoets over de ontwikkeling geïnformeerd, omdat de korte procedure van toepassing is wordt gesteld dat met de ontwikkeling geen waterschapsbelangen gemoeid zijn. Een vooroverleg is daarom niet noodzakelijk geacht.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Beldhuismolenweg 2b in Deurningen' ligt vanaf datum gedurende zes weken ter inzage liggen. Tijdens deze periode kan eenieder een zienswijze indienen. Eventuele zienswijzen en de wijze van afhandeling van deze zienswijzen zijn terug te vinden in de Zienswijzennota.