Plan: | Buitengebied, Rossumerstraat 34, Agelo |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1774.BUIBPAMNSVTAGELO-VG01 |
Aan de Rossummerstraat 34, de doorgaande weg tussen Rossum en Ootmarsum, is de Amanshoeve, locatie Agelo, gelegen. De locatie betreft een voormalige horecalocatie (hotel Zomerlust), welke ook als zodanig is bestemd. De gemeente heeft enkele jaren geleden (d.d. 6 oktober 2016) een vergunning verleend voor de (tijdelijke) functiewijziging van de horecapanden om de realisatie van de huidige zorgappartementen mogelijk te maken. Op deze locatie biedt de Amanshoeve ruime één- en tweepersoons appartementen en wordt zorg geboden aan ouderen die (intensieve) zorg behoeven. Het voornemen bestaat om de locatie uit te breiden met een nieuw zorgappartementencomplex en een belevingspark.
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de vergunning planologisch te verwerken waarmee de locatie een maatschappelijke bestemming krijgt. Daarnaast wordt middels onderhavig plan de uitbreiding mogelijk gemaakt.
Ligging
Aan de Rossummerstraat 34, de doorgaande weg tussen Rossum en Ootmarsum, is de Amanshoeve, locatie Agelo, gelegen. Het plangebied ligt op ca. 3,5 kilometer ten noorden van Rossum en ca. 1,9 kilometer ten zuiden van Ootmarsum. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Denekamp, sectie Q, perceelsnummers 883 en 882. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Esri Nederland, Jan Willem van Aalst)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een topografische kaart weergegeven waarop het plangebied aan de Rossumerstraat 34 te zien is. De kadastrale perceelsgrenzen vormen de grenzen van het plangebied. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: Esri Nederland, Jan Willem van Aalst)
Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2010’ van de gemeente Dinkelland, vastgesteld op 29 mei 2010. Aan het plangebied zijn de enkelbestemming ‘Horeca’ en dubbelbestemming ‘Waarde – Ecologie’ toegekend. De voor ‘Horeca’ aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijfsgebouwen (waaronder overkappingen) ten behoeve van horecabedrijven in de vorm van cafés, restaurants (geen afhaalrestaurants), hotels en/of pensions (dan wel een combinatie daarvan). De gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, mag ten hoogste 1.475 m2 bedragen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor bedrijfswoningen (met bijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep/kleinschalige bedrijfsmatige activiteit).
De voor ‘Waarde – Ecologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de gronden ten behoeve van de instandhouding en realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (tegenwoordig Natuurnetwerk Nederland). De dubbelbestemming ‘Waarde – Ecologie’ is aan het plangebied toegekend omdat de locatie in de nabijheid ligt van gronden welke behoren tot het Natuurnetwerk Nederland en de zone ‘Ondernemen met natuur en water buiten de NNN’. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Op grond van het vigerende bestemmingsplan is de realisatie van een nieuwe zorgappartementencomplex met een belevingspark niet mogelijk. Binnen het bestemmingsplan zijn geen wijzigingsbevoegdheden opgenomen die de ontwikkeling mogelijk kunnen maken. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied, Rossumerstraat 34, Agelo' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie, het te realiseren plan en de dialoog met de omgeving beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
In een tweetal voormalige horecapanden aan de Rossumerstraat 34 is sinds het najaar 2016 De Amanshoeve locatie Agelo, gevestigd. Op deze locatie biedt de Amanshoeve ruime één- en tweepersoons appartementen en wordt zorg geboden aan ouderen die (intensieve) zorg behoeven. In de huidige situatie wordt zorg geboden aan 18 zorgbehoevenden. Het complex wordt ontsloten via de Voortsweg. Ten westen van de zorggebouwen bevindt zich een bedrijfswoning. De directe omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit agrarische gronden. Op ruimere afstand van het plangebied bevinden zich verschillende woonerven en een aantal (agrarische) bedrijven.
Figuur 2.1: Huidige situatie Amanshoeve, aanzicht vanaf de Rossumerstraat vanuit de richting Rossum (bron: Google Streetview)
Figuur 2.2: Huidige situatie Amanshoeve, aanzicht vanaf de Rossumerstraat vanuit de richting Ootmarsum (bron: Google Streetview)
Nieuw zorggebouw en belevingspark
Naast de bestaande zorggebouwen zal er aan de Rossumerstraat 34 een nieuw zorggebouw met daarin 14 zorgappartementen worden gerealiseerd. Dit gebouw zal een plaats bieden aan ouderen met een zorgvraag. Het nieuw te bouwen zorggebouw is bedoeld voor ouderen die in meer of mindere mate zorg nodig hebben. Er is sprake van 'verzorgd wonen' waarbij de zorg 24 uur per dag op afroep beschikbaar is. In het gebouw zal een centrale huiskamer c.q. ontmoetingsplek gerealiseerd worden. Het nieuwe zorggebouw zal verbonden worden met het bestaande zorggebouw aan de zuidzijde van het plangebied. Naast het nieuwe zorggebouw zal er een belevingspark gerealiseerd worden.
De Amanshoeve is een aanwinst voor Agelo en omgeving. De Amanshoeve voorziet erin dat ouderen zo lang mogelijk kunnen wonen met zorg in de nabijheid van hun vertrouwde woonomgeving en op het platteland. Ook het belevingspark is een aanwinst voor de locatie. De ouderen kunnen hier hun familieleden ontmoeten in een voor hen vertrouwde omgeving. Het belevingspark draagt daarnaast bij aan de vitaliteit van de ouderen.
Bedrijfswoning
Om plaats te maken voor het nieuwe zorggebouw zal de bestaande bedrijfswoning gesloopt worden. Een (nieuwe) bedrijfswoning vormt bij recht geen onderdeel van onderhavig plan. De mogelijkheid voor het realiseren van een bedrijfswoning is als een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in de regels van dit plan. Hiermee is het realiseren van een bedrijfswoning mogelijk als de noodzaak hiervan aangetoond kan worden en er een relatie bestaat tussen de bewoner van de woning en het zorgcomplex. Figuur 2.3 toont, onder meer, waar deze woning in de toekomst mogelijk gerealiseerd kan worden.
Een bedrijfswoning is noodzakelijk vanwege een vermeerdering van het aantal zorgbehoevenden. Hiervoor is extra achtervang nodig om de noodzakelijke veiligheid te creëren.
Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
De uitbreiding wordt mogelijk gemaakt door toepassing van het KGO-beleid van de gemeente Dinkelland. Door Hannink Landschapsvormgeving is een landschapsplan en een KGO-plan opgesteld. Figuur 2.3 weergeeft dit plan. Het landschapsplan is eveneens opgenomen in Bijlage 3. Op het plan is het nieuw te realiseren zorgebouw aangeduid met de letter B. Ook de landschappelijke maatregellen op en nabij het bedrijfsperceel zijn hierop weergegeven.
Figuur 2.3: Toekomstige situatie (bron: Hannink Landschapsvormgeving).
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling en de bestemmingsplanprocedure hebben er meerdere bijeenkomsten met de omgeving plaatsgevonden.
Bijeenkomst 24 april 2019
Op 24 april 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden met de Buurtschapsraad van Agelo. De raad dat de nieuwe plannen bijdragen aan de positieve ontwikkeling van de buurtschap. Ook ziet de omgeving rondom de Amanshoeve er volgens de Buurtschapsraad keurig uit en zijn er geen incidenten.
Bijeenkomst 16 mei 2019
Op 16 mei 2019 heeft er bij Erve Broam een bijeenkomst met direct omwonenden plaatsgevonden. Naast de direct omwonenden (10 families uitgenodigd, van elke familie was minimaal 1 persoon aanwezig) was ook een afvaardiging van de buurtschapsraad aanwezig. In totaal waren er 20 personen uit de buurtschap Agelo aanwezig.
De plannen en tekeningen zijn voorgelegd aan de buren. Hen is gevraagd naar hun mening over het plan en het ontwerp. De eerste reacties van de buren waren positie, men liet duidelijk weten vertrouwen te hebben in de Amanshoeve en met name in de familie Aman. De Amanshoeve is inmiddels vertrouwd in de buurt. De buurt heeft duidelijk laten weten zeer positief te zijn over de Amanshoeve, haar bewoners, haar personeel en haar uitstraling.
Over het ontwerp vragen enkele buren zich af welke materialen er worden gebruikt en of bijvoorbeeld zonnepanelen het zonlicht weerkaatsen naar hun woning.
Voor de buurt was het onduidelijk hoe de Amanshoeve zich in de toekomst zal ontwikkelen mocht de familie Aman om welke reden dan ook geen eigenaar meer zijn. Wat kan de buurt van andere eigenaren c.q. beheerders verwachten? Welke doelgroep wordt er dan gehuisvest? In verleden heeft de genoeg meegemaakt, zij willen geen in de toekomst met bijvoorbeeld, verslavingszorg, moeilijk opvoedbare jeugd enzovoort. De buurt ziet graag garanties om dit te voorkomen.
De avond is positief afgesloten. Afgesproke is een vervolgafspraak te plannen waarbij iemand van de gemeente Dinkelland en de architect ook uitgenodigd wordt.
Bijeenkomst 18 juni 2019
Op 18 juni 2019 heeft er een tweede bijeenkomst met de buren en buurtschapsraad (aanwezig waren 20 personen) plaatsgevonden bij Erve Broam. Op deze bijeenkomst was namens de gemeente de heer Oude Moleman aanwezig. Namens Achitom Architecten waren de heren Oude Dubbelink en de heer Lansink.
Na een korte uiteenzetting door de heer Aman over de plannen en de gespreksonderwerpen van de avond zijn er vragen gesteld aan de gemeente over hoe de doelgroep die op de Amanshoeve wordt gehuisvest (ouderen met een zorgvraag) kan worden geborgd door de gemeente. De heer Oude Moleman heeft uitgelegd dat de gemeente in het bestemmingsplan, wat dat gewijzigd zal moeten worden van 'Horeca' naar 'Maatschappelijk', de bepaling kan opnemen welke doelgroep de Amanshoeve wil huisvesten en verzorgen op de locatie Agelo. Mocht de Amanshoeve of toekomstige eigenaren hiervan afwijken kan er een dwangsom worden opgelegd om te voorkomen dat er van de doelgroep wordt afgeweken.
Aan de architect zijn vragen gesteld over de materialen, de vormgeving en de impact van een redelijk groot gebouw (het nieuwe zorggebouw) op de omgeving. Het ontwerp van de nieuwbouw is deels ontleend aan het gebouw van de Amanshoeve locatie Manderveen, Enkele buren die dit gebouw niet kennen hebben een afspraak gemaakt om in Manderveen te gaan kijken hoe het gebouw daar in de omgeving past.
Bij afsluiting van de avond hebben de buren laten weten zich te kunnen vinden in de plannen van de Amanshoeve. De buurtschapsraad heeft laten weten volledig achter de plannen te staan en deze op te nemen in het programma "Mijn Agelo 2030". De heer Aman heeft laten weten weten de buren op de hoogte gehouden zullen worden van de plannen en de ontwerpen. Zodra het definitieve ontwerp van het gebouw en belevingstuin klaar is zullen deze met buurt gedeeld worden aan.
Bezoek Amanshoeve, locatie Manderveen 15 juli 2019
Op 15 juli 2019 zijn enkele buren op de locatie in Manderveen op bezoek geweest. Zij hebben de binnen- en buitenzijde van het gebouw bekeken en waren onder de indruk van het gebouw en gaven aan achter de plannen van de Amanshoeve te staan.
Doorwerking omgevingsdialoog in onderhavig plan
Om uit te sluiten dat de Amanshoeve voor andere doeleinden gebruikt gaat worden dan ten behoeve van zorgverlening voor ouderen met een hoge zorgvraag is in de Specifieke gebruiksregels (paragraaf 3.3.1 Strijdig gebruik van de regels) bepaald dat:
'Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien het plan geen of een kleinschalige toename doet op het ruimtebeslag.
Indien er in het geheel geen sprake is van toename van het ruimtebeslag, dan is de Afdelingslijn dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zo overweegt de Afdeling in haar uitspraak van 10 december 2014 (zaak nr. 201310814/1/R1):
Deze bewoording wordt enigszins bijgesteld door een uitspraak door de Raad van State van 18 februari 2015 (zaak nr. 201311211/1/R3). Daarin is sprake van een uitbreiding van de planologische gebruiksmogelijkheden van feitelijk bestaande units in een bedrijfsverzamelgebouw.
De afdeling suggereert hiermee dat er functiewijzigingen - zonder enige toename van bebouwing - kunnen zijn die wel 'zodanig' zijn, dat zij kunnen worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met zodanig wordt in dit geval een ontwikkeling met zodanige impact/invloed bedoeld. Hierbij kan gedacht worden aan een functiewijziging "sec" die van invloed is op het woon-, leef- en ondernemersklimaat elders, en door die invloed kan kwalificeren als "zodanige functiewijziging", zodat sprake is van een Ladderplichtige stedelijke ontwikkeling.
In onderhavig plan is er geen sprake van wijziging van de functie. Als gevolg van de realisatie van het nieuwe zorggebouw is er sprake van toename van het ruimtebeslag. Of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Op basis van jurisprudentie kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van een harde ondergrens ten aanzien van toenames van oppervlakte aan bebouwing/verharding bij de beoordeling of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Uit jurisprudentie kan worden gedestilleeerd dat de bovengrens voor de beoordeling of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel rond een oppervlakte van 500 m2. Aangezien het nieuw te realiseren zorggebouw een oppervlakte van circa 1.350 m2 krijgt wordt de ontwikkeling getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Ten eerste moet worden beoordeeld of er concreet behoefte bestaat aan de betreffende vorm van verstedelijking van de betreffende kwaliteit. Daarbij moet de regionale ruimtevraag (kwantitatief én kwalitatief) in ogenschouw worden genomen. Het gaat om de ruimtevraag waarin elders in de regio nog niet is voorzien. Bij aanbod elders kan worden gedacht aan al geplande woningbouw- of werklocaties, een binnenstedelijke herstructurering, of bijvoorbeeld leegstand.
Toename aantal ouderen
Landelijk neemt het aantal ouderen de komende jaren flink toe. Volgens de CBS Bevolkingsprognose zal het aantal 65-plussers gestaag toenemen. In 2012 waren er nog 2,7 miljoen 65-plussers, in 2041 zullen dat er 4,7 miljoen zijn. De komende jaren zal vooral het aandeel 65-79 jarigen op de totale bevolking sterk stijgen. Vanaf 2025 neemt ook de groep 80-plussers sterk toe (de dubbele vergrijzing). In 2040, is het hoogtepunt van het aantal 65-plussers, is naar schatting 26% van de bevolking 65-plusser, waarvan een derde ouder is dan 80 jaar.
Figuur 3.1: Verwacht aandeel 75-plussers in Dinkelland (blauw) in vergelijking tot de rest van Nederland (geel) tot en met 2050 (bron: www.noaberkracht.incijfers.nl)
Bovenstaande figuur 3.1 toont de verwachting van het aantal 75-plussers in Dinkelland in vergelijking tot de rest van Nederland. Geconcludeerd kan worden dat het aandeel 75-plussers in Dinkelland hoger ligt dan het landelijk gemiddelde.
Uit de Woonvisie 2016+, van de gemeente Dinkelland, blijkt ook dat het aantal oudere huishoudens de komende jaren flink zal toenemen. In de directe omgeving van Agelo is 15 tot 25% van de bevolking 65 jaar en ouder. Dit vraagt om aandacht voor de nogal specifieke huisvestingswensen van senioren.
Inspelen op maatregelen Rijksoverheid
Door het Rijk is vanwege de groei van de groep kwetsbare ouderen, het programma Langer Thuis in november 2018 het programma 'Langer Thuis' opgezet. Dit programma kent een grote variëteit aan maatregelen waaronder actielijn 3 welke betrekking heeft op wonen.
De doelen van actielijn 3 zijn:
Behoefte in de gemeente Dinkelland
De gemeente Dinkelland signaleert in de beleidsnota 'Nieuwe woonzorgaccommodaties in het buitengebied' dat het huidige aanbod in de keten wonen, zorg en welzijn is ontoereikend om aan de sterke toename van de vraag van de groep hoogbejaarden te kunnen voldoen. De gemeente onderscheidt vier woonvrom met zorg:
- Een woning die zonder trappen van buiten af bereikbaar is en waarbij de zogenaamde “primaire ruimtes” (de keuken, het sanitair, de woonkamer en minimaal een slaapkamer) zich op dezelfde woonlaag bevinden.
- Bij verzorgd wonen is zorg 24 uur per dag op afroep beschikbaar.
- Het wonen kan individueel of samen zijn.
- Wonen, welzijn en zorg zijn sterk met elkaar verweven.
- Wonen, welzijn en zorg zijn sterk met elkaar verweven. Zorg en toezicht zijn 24 uur per dag aanwezig.
Voor alle vormen van wonen en zorg geldt binnen Dinkelland een tekort. De ruimtevraag is met name in de categorie ouderen gelegen.
Bestaand stedelijk gebied
Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan: het bestaande stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
Geconstateerd moeten worden dat het plangebied buiten stedelijk gebied gelegen is. Onderhavig plan voorziet in een specifieke behoefte. Het concept van de Amanshoeve is erop gericht dat ouderen zo lang mogelijk kunnen wonen in de nabijheid van hun vertrouwde woonomgeving en op het platteland.
Het zou weliswaar mogelijk zijn om een nieuw zorg-appartementengebouw te realiseren binnen het bestaand stedelijk gebied, maar dit is vanuit meerdere opzichten niet wensellijk en haalbaar.
Verplaatsing van het gehele zorgcomplex (zowel bestaande bebouwing en voorzieningen als de gewenste uitbreiding) is vanuit financieel oogpunt niet haalbaar, omdat de gewenste voordelen van de uitbreiding dan teniet worden gedaan door de extra kosten die verplaatsing van het bestaande zorgcomplex door aankoop van een locatie, het realiseren van nieuwe gebouwen en bijbehorende voorzieningen met zich meebrengt. De reeds verrichte investeringen om de bestaande gebouwen geschikt te maken voor zorg en de bewoners van alle gemakken te voorzien van worden in dat geval eveneens te gronde gericht, terwijl het de locatie nu specifiek is ingericht als zorgcomplex. Ten slotte wordt opgemerkt dat de verplaatsing van het zorgcomplex naar bestaand stedelijk gebied in de omliggende plaatsen tot leegstand zal kunnen leiden.
Conclusie
Het aandeel ouderen in de gemeente Dinkelland ligt hoger dan de het landelijk gemiddelde. Ook de komende jaren zal het aandeel oudere huishoudens flink toenemen. Landelijk en ook in Dinkelland bestaat de behoefte aan aan (geclusterde) woon(zorg)vormen voor ouderen en verzorgd wonen. Door middel van de realisatie van een nieuw zorggebouw met daarin 14 zorgappartementen speelt de Amanshoeve in op de behoefte voor verzorgd wonen. De bewoners kunnen volledig zelfstandig wonen of deels/ geheel gebruik maken van de zorg en faciliteiten die de Amanshoeve biedt. Vanuit meerdere opzichten is het niet wensellijk en niet haalbaar om de specifieke behoefte van de Amanshoeve in bestaand stedelijk gebied te realiseren.
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.
De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.2: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Lid 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Lid 2. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpenwanneer aannemelijk is gemaakt:
In paragraaf 3.1.2 is reeds gemotiveerd dat de uitbreiding niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. De realisatie van het nieuwe zorgappartementencomplex vindt plaats binnen het bestaande bestemmingsvlak en aansluitend op de bestaande bebouwing van de Amanshoeve. Er is dus sprake van de benutting van een bestaand erf in binnen de Groene Omgeving. De mogelijkheden voor het gebruik van de gebouwen binnen het bestaand erf zijn op dit moment reeds optimaal benut.
In artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening is bepaald dat bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – kunnen voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
In dit geval is sprake van de uitbreiding van een bestaande functie in de Groene omgeving. De ontwikkeling wordt landschappelijk verantwoord ingepast en de ruimtelijke kwaliteit vergroot wordt. Een nadere onderbouwing hiervan is ook opgenomen in Bijlage 4 bij deze toelichting. Uitgangspunt bij de ontwikkeling is om het ruimtebeslag in de groene omgeving zo klein mogelijk te houden. Mede gelet op de kwaliteitsimpuls voor de groene omgeving (conform het gemeentelijk KGO-beleid, zie paragraaf 3.3.4) is het beoogde ruimtegebruik aanvaardbaar.
Het plangebied maakt deel uit van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente. De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente zijn: het samenhangende complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen, de grote mate van kleinschaligheid en tot slot het groene karakter.
Voorliggend plan staat weliswaar een 'rode' ontwikkeling toe, maar deze ontwikkeling wordt ruimschoots vergoed/gecompenseerd door te investeren in de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Bij de keuze voor de investeringen is rekening gehouden met de kenmerken van het landschap en is zoveel mogelijk daarop aangesloten.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.3 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.3: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie
Overijssel)
Het plangebied ligt in het ontwikkelingsperspectief voor de groene omgeving 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' (zie ook figuur 3.2). In het ontwikkelingsperspectief 'mixlandschap' is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De directe omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit agrarische gronden. Op ruimere afstand van het plangebied bevinden zich verschillende woonerven en een aantal (agrarische) bedrijven.
De uitbreiding van de bestaande zorggebouwen met een nieuw zorgappartementencomplex past binnen dit ontwikkelingsperspectief en draagt bij aan de diversiteit van functies binnen het perspectief. De plannen van de initiatiefnemers doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en levert geen extra belemmeringen op voor omliggende functies in de omgeving.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
Het plangebied is gelegen op een gordeldekzandrug binnen het 'Stuwwal- en grondmorenelandschap Twente Oost'. Derhalve geeft de natuurlijke laag van de Catalogus Gebiedskenmerken het gebied het kenmerk 'dekzandvlakten en -ruggen' (zie figuur 3.4).
Figuur 3.4: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De gebieden met dekzandvlakten en -ruggen kenmerken zich met een afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen. De daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. In het geval dat er ontwikkelingen plaats vinden, dan moeten deze bijdragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem.
Het landschapsplan dat opgesteld is om de bedrijfsuitbreiding mogelijk te maken heeft zoveel mogelijk rekening gehouden met de gebiedskenmerken. Geconcludeerd wordt dat dit plan geen afbreuk doet aan de natuurlijke laag.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
Het plangebied is gelegen binnen het 'Jong heide- en broekontginningslandschap'. In figuur 3.5 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.5: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie
Overijssel)
Kenmerkend voor het heide- en broeklandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlaktes aan natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de heide- en broekontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door bos. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden.
Vaak zijn het 'inbreidingslandschappen' met rommelige driehoekstructuren als resultaat. De ambitie is gericht op een stevige impuls aan de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden en in voorkomende gevallen op een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen.
Bij onderhavig plan is sprake van een uitbreiding van het zorgcomplex, waarbij in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving ook wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en de kenmerken van het landschap in acht zijn genomen, zodat de maatregelen een versterking van het landschap tot gevolg hebben. Er is geen sprake van afbreuk aan de laag van het agrarisch cultuurlandschap.
Laag van de beleving
In de laag van de beleving geldt ter plaatse van het plangebied het gebiedskenmerk 'donkerte'. Dit gebiedskenmerk wordt toegekend aan gebieden waar het 's nachts nog echt donker is en waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het behouden en waar mogelijk versterken van deze donkere gebieden, gebeurt door terughoudend te zijn met het verlichten van wegen en bedrijventerreinen.
Wat betreft de verlichting op het perceel zal rekening worden gehouden met de situering van de verlichting en het soort verlichting dat zal worden gebruikt om het de beleving van het kenmerk 'donkerte' ter plaatse te behouden.
Stedelijke laag
De 'Stedelijke laag' heeft binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijf daarom verder buiten beschouwing.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De gemeente Dinkelland heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente (10 september 2013). De visie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid.
Op de structuurvisiekaart voor het buitengebied ligt de Rossumerstraat 34 binnen het deelgebied 'Midden'. Voor dit deelgebied gelden de volgende uitgangspunten:
Voor wat betreft zorgaccomodaties in het buitengebied is in de structuurvisie het volgende opgenomen:
De komende jaren is en toename te verwachten van de ruimtevraag van zorgdoelgroepen zoals hoogbejaarden, gehandicapten en mensen met een psychiatrische stoornis. Een groot deel van deze vraag zal worden opgevangen in de stedelijke gebieden, maar ook de vraag naar kleinschalige woonvoorzieningen in het landelijk gebied neemt toe. De beleidsnota “Nieuwe woonzorgaccommodaties in het buitengebied” vormt de basis om dergelijke aanvragen te toetsen vanuit het ruimtelijke spoor. In paragraaf 3.3.2 wordt er nader op deze nota ingegaan.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de uitgangspunten zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Dinkelland. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met de gemeentelijke structuurvisie.
In maart 2010 heeft de gemeente Dinkelland de beleidsnota “Nieuwe woonzorgaccommodaties in het buitengebied” vastgesteld. Deze nota vormt de basis om aanvragen voor nieuwe woonzorgaccomodaties in het buitengebied te toetsen vanuit het ruimtelijke spoor.
De gemeente Dinkelland signaleert dat het huidige aanbod in de keten wonen, zorg en welzijn is ontoereikend om aan de sterke toename van de vraag van de groep hoogbejaarden, en andere doelgroepen, zoals gehandicapten en mensen met een psychiatrische stoornis te kunnen voldoen. De komende jaren is er een toename te verwachten aan vraag voor ruimte van deze zorgdoelgroepen. Een groot deel van de vraag zal worden opgevangen in de stedelijke gebieden, maar ook de vraag naar kleinschalige woonvoorzieningen in het landelijk gebied neemt toe.
In het buitengebied komen steeds vaker panden en gebouwen leeg te staan. Voor deze panden en complexen worden nieuwe functies gezocht. Binnen de gemeente zijn diverse aanvragen binnengekomen om een woonzorgvoorziening toe te staan op (delen van) vrijkomende erven.
Toets
Ruimtelijke uitgangspunten
In de nota zijn verschillende uitgangspunten ruimtelijke uitgangspunten opgenomen. Onderstaand volgt een toetsing per uitgangspunt.
Zorg
In de nota zijn enkele uitgangspunten uitgangspunten ten aanzien van zorg opgenomen. Onderstaand volgt een toetsing per uitgangspunt.
Op 11 juli 2016 is de Woonvisie 2016+ vastgesteld. De centrale ambitie van de woonvisie is dat het voor alle doelgroepen, jong en oud, het aantrekkelijk wonen blijft in Dinkelland. Hiervoor dient het woningaanbod gevarieerd en comfortabel en toekomstbestendig te zijn, zodat men ook op latere leeftijd thuis kan blijven wonen. Hierbij hoort een passend voorzieningenniveau en betrokkenheid van inwoners tot elkaar, waardoor de leefbaarheid in de negen kernen wordt versterkt. Ten aanzien van wonen en zorg zijn de volgende punten van belang:
Levensloopbestendig wonen
In Dinkelland wonen relatief veel ouderen. Het aantal oudere huishoudens de komende jaren flink zal toenemen. In de directe omgeving van Agelo is 15 tot 25% van de bevolking 65 jaar en ouder. Dit vraagt om aandacht voor de nogal specifieke huisvestingswensen van senioren.
Extramuralisering en vergrijzing
Het aantal oudere huishoudens zal de komende jaren flink gaan toenemen, waarvan een deel vitaal en/of kapitaalkrachtig is. Dit vraagt om aandacht voor de nogal specifieke huisvestingswensen van senioren. De Wet Langdurige Zorg en de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning hebben tot gevolg, dat meer mensen de langdurige zorg niet meer intramuraal ontvangen. Deze zorgvraag dient opgevangen te worden in de reguliere woonomgeving of beschutte woonplekken. Dit sluit overigens goed aan bij de wens van veel ouderen, maar vraagt wel om een afdoende extramuraal zorgaanbod (ook informele steun) en aanpassingen van de woning. Het liefst in een vertrouwde omgeving, in de eigen kern of bij mensen met dezelfde levensovertuiging.
Senioren met een zorgvraag
Het zorglandschap verandert. De extramuralisering is al enige tijd gaande, maar sinds enkele jaren in een stroomversnelling gekomen. Minder ouderen komen in aanmerking voor verblijf in een intramurale instelling. Uit het onderzoek 'Woonvoorkeuren specifiek woonvormen voor ouderen: een verhaal met veel gezichten' dat in 2014 door Companen is uitgevoerd voor het Ministerie van BZK blijkt dat de meeste ouderen zo lang mogelijk thuis willen blijven wonen, ook als zij slechter ter been worden. Omdat plaatsing van een traplift in bijna elke woning mogelijk is, is verhuizing niet meer noodzakelijk. Bovendien ervaren steeds meer ouderen dat de thuiszorg aan huis zeer adequaat is en ook dat hoeft geen reden meer te zijn om te verhuizen.
Wonen in het buitengebied
In principe is het niet toegestaan extra burgerwoningen in het buitengebied te bouwen, omdat deze ten koste zouden kunnen gaan van de basisfuncties landbouw, landschap en natuur. Een uitzondering hierop kunnen nieuwe burgerwoningen zijn die worden gebouwd ten behoeve van nieuwe landgoederen of in het kader van de Rood-voor-Rood-regeling.
Toets
De uitbreiding van de Amanshoeve voorziet in het intramurale zorgaanbod in de gemeente Dinkelland. Het concept van de Amanshoeve is erop gericht dat ouderen zo lang mogelijk kunnen wonen in de nabijheid van hun vertrouwde woonomgeving en op het platteland.De behoefte voor de uitbeiding is beschreven in het bedrijfsplan (Bijlage 2) en in paragraaf 3.1.2. Het nieuw te bouwen zorgebouw is bedoeld voor ouderen die in meer of mindere mate zorg nodig hebben. Er is sprake van “verzorgd wonen” waarbij de zorg 24 uur per dag op afroep beschikbaar is. Van zelfstandige wooneenheden is geen sprake.
De Amanshoeve locatie Agelo is gelegen in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Uitbreidingen van niet-agrarische bedrijven waren tot voor een aantal jaren geleden niet of nauwelijks mogelijk. Sinds 8 oktober 2013 is er echter gemeentelijke beleidsruimte aanwezig om, indien wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit, onder voorwaarden dergelijke uitbreidingen mogelijke te maken. Dit is het gemeentelijke beleid met betrekking tot de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Op de genoemde datum heeft de raad van de gemeente Dinkelland namelijk het 'Gemeentelijk beleidskader Kwaliteitsimpuls groene omgeving (KGO)' vastgesteld. Dit beleidskader, dat is opgesteld binnen de kaders die de provincie Overijssel hiertoe heeft afgegeven, biedt ruimte aan grootschalige uitbreidingen in het buitengebied, onder de voorwaarde dat er tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied.
Het beleidskader dient als toetsingskader voor de gemeente om aangevraagde ontwikkelingen in het landelijke gebied te kunnen beoordelen op basis van de kwaliteitsimpuls. Tegelijkertijd biedt het beleidskader aanvragers handvatten om de aanvraag vorm te geven in combinatie met de kwaliteitsimpuls. Het kader streeft na om dit nieuwe instrument zoveel mogelijk te objectiveren en eenduidig toe te passen. Voor voorliggend plan is een KGO-plan opgesteld.
Toets
Als hoofdregel voor de toepassing van KGO geldt dat de waardestijging die het bedrijf ondervindt, als gevolg van de realisatie van de ontwikkelingsplannen, geïnvesteerd moet worden in de ruimtelijke kwaliteit. Aan de hand van de gemeentelijke beleidsnota is bepaald welk bedrag gehanteerd moet worden voor de waardebepaling en welk bedrag dus in de ruimtelijke kwaliteit moet worden geïnvesteerd.
Door Hannink Landschapsvormgeving is een KGO-plan opgesteld, waarin niet alleen de basisinspanning is opgenomen, maar waarin ook de extra investering in de ruimtelijke kwaliteit is vertaald. Dit plan is als aan deze toelichting gekoppeld. Hieruit blijkt dat de benodigde investeringen worden gedaan. Als basisinspanning wordt het complex goed landschappelijk ingepast. Als kwaliteitsimpuls wordt blijft 20% van het totaalbedrag twee jaar lang beschikbaar voor de Ootmarsumse voetbalvereniging KOSC. 80% van het totaalbedrag blijft twee jaar lang beschikbaar voor de ontwikkeling van de Polbeek ten westen van Ootmarsum.
Conform het KGO-beleid is de gemeente met initiatiefnemer een overeenkomst aangegaan om de uitvoering van de kwaliteitsimpuls te borgen. Daarnaast wordt de uitvoering van de maatregelen via een voorwaardelijke verplichting in de regels geborgd.
De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Dinkelland heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.
Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.6) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.
Figuur 3.6: Fragment casco-kaart (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)
Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:
Toets
Op basis van figuur 3.6 kan geconstateerd worden dat er binnen/grenzend aan de west- en zuidzijde van het plangebied een casco-element aanwezig is. In het KGO-plan (zie Bijlage 4) zijn de casco-elementen voor zover van toepassing verwerkt in de landschappelijke inpassing.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Er wordt middels dit bestemmingsplan wordt de realisatie een nieuw zorggebouw met daarin 14 zorg-appartementen en de realisatie van een belevingspark mogelijk gemaakt. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. Het huidige gebruik van het plangebied betreft reeds een woonzorgcomplex.
Een degerlijke in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:
“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”
De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project onder blijft. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. Dit betekent dat volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. In dat kader is een aanmeldnotitie opgesteld, die bij het bevoegd gezag is ingediend en als bij deze toelichting is opgenomen. Op basis van de aanmeldnotitie heeft het bevoegd gezag op 14 mei 2020 besloten dat geen milieueffectrapport vereist is. De aanmeldnotitie en het besluit zijn als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen.
Onderzoeksresultaten vormvrije m.e.r.-beoordeling
In bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling staan drie hoofdcriteria centraal:
Hieronder wordt daar kort op ingegaan.
Ingaan op criteria 1: Het project (kenmerken) staat reeds afdoende beschreven in hoofdstuk 2 van deze bestemmingsplantoelichting.
Ingaan op criteria 2: De plaats van het project en de situering van de maatregelen is zorgvuldig afgewogen op basis van de bestaande situatie/bedrijfssituatie in relatie tot haar omgeving.
Ingaan op criteria 3: Het is belangrijk dat niet alleen naar het project en de genoemde factoren als totaal gekeken wordt, maar ook naar de genoemde factoren op zich. Als één of meer van de genoemde factoren onevenredig benadeeld wordt/worden, dan moet dit worden benoemd en moet inzichtelijk worden gemaakt of en hoe dit nadeel zoveel mogelijk is beperkt en welke afwegingen daarbij zijn gemaakt. De factoren worden hieronder puntsgewijs behandeld:
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat voor zover er sprake is van nadelige effecten deze afdoende met passende maatregelen worden tegengegaan. Hiervoor wordt verwezen naar Hoofdstuk 4. Het in dit hoofdstuk beschreven onderzoek geeft een voldoende goed beeld van de (milieu)situatie en de effecten van het plan daarop.
Conclusie
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het onderhavige project (zoals het feit dat de omvang ruimschoots beneden de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. ligt), de plaats van het onderhavige project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Alternatieven hoeven dan ook niet te worden afgewogen. Het onderhavige project is niet m.e.r.-plichtig. Bij de beoordeling is rekening gehouden met de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling aangegeven criteria.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
In het voorliggend geval is er sprake van het omgevingstype 'buitengebied'. Een woonzorgcomplex is zowel een milieubelastende als een milieugevoelige functie.
Externe werking
Bij externe werking gaat het om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling milieubelastend is naar de omgeving. Een woonzorgcomplex valt op grond van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' aan te merken als verpleeghuis waarvoor een maximale richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid geldt. De dichtbijzijnde milieugevoelige functies (woningen) bevinden zich op minimaal 75 meter van het plangebied. Daarmee wordt ruimschoots aan de richtafstand voldaan.
Interne werking
Bij interne werking gaat het om de vraag of de functie(s) binnen een plangebied hinder ondervinden van milieubelastende functies in de omgeving van het plangbied. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich verschillende (agrarische) bedrijven.
Het dichtsbijzijnde agrarische bedrijf is gelegen aan de Voortsweg 9. De activiteiten van dit bedrijf bestaan uit het fokken en houden van melkvee en de teelt van voedergewassen. Voor de activiteit 'Akker-en/of bouw in combinatie met het fokken en houden van dieren (niet intensief)' geldt op grond van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' een maximale richtafstand van 100 meter voor het aspect geur. De kortste afstand tussen het agrarisch bedrijf en het plangebied (bouwvlak bedrijf tot plangebied) bedraagt circa 450 meter. Daarmee wordt ruimschoots aan de richtafstand voldaan.
Aan de Aa Broek 7 is een metaalbedrijf/ijzerhandel gevestigd. Het bedrijf kan op grond van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' aangemerkt worden als 'Groothandel in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur' met een b.o. groter dan 2.000 m2. Hiervoor geldt een maximale richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid. De kortste afstand tussen het bedrijf en het plangebied (bouwvlak bedrijf tot plangebied) bedraagt circa 230 meter. Daarmee wordt ruimschoots aan de richtafstand voldaan.
Derhalve kan gesteld worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Een woonzorgcomplex valt aan te merken als een geurgevoelig object. In paragraaf 4.2 is reeds beschreven dat de dichtsbijzijnde veehouderij zich op circa 450 meter van het plangebied bevindt. Daarmee voldoet het plan aan de kaders van de Wgv. Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is door Kruse Milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (projectcode: 19039916, rapportagedatum: 18 juli 2019). Het bodemonderzoek is als Bijlage 5 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.
De resultaten van het onderzoek zijn als volgt:
Resultaten veldwerk
Het terrein is beschouwd als niet verdacht. In totaal zijn er 16 inspectiegaten gegraven. Eén boring is doorgezet tot 4.00 meter diepte, welke is afgewerkt tot een peilbuis. De bodemopbouw ter plaatse van de onderzoekslocatie is globaal matig fijn zand. De bovengrond is zwak humeus, donkerbruin soms met grind en wortels. De ondergrond is ter plaatse van de diepe boringen tot 2.2 meter geel tot donkerbruin. Ter plaatse van de ondiepe boringen is in de ondergrond matig grof zand aangetroffen. Tot 4.0 meter is sterk zandig veen aangetroffen. In de boven- en ondergrond zijn roest- en oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn bodemvreemde materialen waargenomen, die zouden kunnen duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging (puin). Er zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 2.22 meter min maaiveld.
Resultaten chemische analyses
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan worden geconcludeerd:
Resultaten asbestanalyses
Hypothese
De hypothese "onverdachte locatie" dient te worden verworpen, aangezien er verontreinigingen zijn aangetoond.
De hypothese “verdacht van aanwezigheid van asbest” dient te worden aangenomen, gezien het feit dat het mengmonster van de fijne fractie MM FF - 02 asbest bevat.
Conclusies en aanbevelingen
In het grondwater zijn enkele lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het onderzoek. De boven- en ondergrond zijn niet verontreinigd. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.
Slotconclusie
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen en bestemmingsplanwijziging, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen en zorgcomplex).
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Het plangebied is gelegen binnen de geluidszones van de Rossumerstraat en de Voortsweg gelegen waar ter plaatse van het plangebied respectievelijk 80 en 60 km/u is toegestaan. De Voortsweg betreft een rustige 60 km/uur weg met lage verkeersintensiteiten. Te verwachten is dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van deze weg.
Uit de kaart met 'Geluidbelasting langs provinciale wegen (dag)' blijkt het nieuwe zorggebouw gelegen is in de 45-50 dB Lden contour (zie figuur 4.2). Daarmee valt de te verwachten is dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van deze weg. Op grond hiervan is het aannemelijk dat er sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Figuur 4.2 Geluidbelasting langs provinciale wegen (dag) ter plaatse van het plangebied (bron: provincie
Overijssel). De contouren van het nieuwe zorggebouw zijn aangegeven met rood.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Met de NIBM-tool van het kenniscentrum InfoMil kan eenvoudig en snel bij kleinere ruimtelijke plennen worden bepaald of deze in betekende mate bijdragen aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.
Een toename van het aantal verkeersbewegingen wordt voor onderhavig plan enkel veroorzaakt door de realisatie van een nieuw woonzorgcomplex. De verkeerstoename zal met name ontstaan vanwege personeelsleden, bezoekers en in mindere mate door bewoners. Rekening houdende met de toevoeging van 14 woonzorgappartementen, wordt uitgegaan van een worst-case scenario en kan het aantal verkeersbewegingen op 60 per dag gesteld worden. Te verwachten is namelijk dat de bewoners, uitzonderingen daargelaten, niet over een auto zullen beschikken, bovendien is het te verwachten dat een deel van het personeel reeds aanwezig is vanwege de bestaande bebouwing. Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op nul gezet kan worden. In figuur 4.3 is de worst-case berekening weergegeven.
Figuur 4.3: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart (blauw omcirkeld) (bron: risicokaart.nl).
Uit de inventarisatie van de risicokaart blijkt dat het dichtsbijzijnde risico op circa 400 meter ten zuiden van het plangebied gelegen is. Het betreft een buisleiding van de Nederlandse Gasunie gelegen (N-531-10-KR-014 ). Volgens de risicokaart heeft de gasleiding een plaatsgebonden risicocontour (PR) van 0 meter. Onderhavig plangebied is gelegen buiten deze plaatsgebonden risicocontour. Ten aanzien van het groepsrisico kan geconcludeerd worden dat gezien het feit dat het gebied een lage personendichtheid heeft en de personendichtheid zeer minimaal toeneemt in als gevolg van dit bestemmingsplan het groepsrisico niet zal toenemen.
Uit de inventarisatie blijkt verder dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 10 juli 2019 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 6. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de normale procedure van de watertoets van toepassing is. Op 17 juli 2019 heeft waterschap laten weten te kunnen instemmen met het plan indien de toename van het verhard oppervlak wordt gecompenseerd en dat het wenselijk is als geen gebruik gemaakt wordt van uitlogende (bouw)materialen.
Als gevolg van onderhavig plan neemt het verhard oppervlak toe met circa 2.630 m2. Hiervoor dienen compenserende maatregelen genomen te worden. Compenserende maatregelen zijn bijvoorbeeld de aanleg van een zaksloot, vijver, wadi's, bodempassage etc. . Hiervoor zijn compenserende maatregelen nodig. Het waterschap hanteert hierbij de 55 mm vuistregel. Concreet betekent dit dat 55mm x de toename verhard oppervlak, dit uitgedrukt in kubieke meters, ingericht dient te worden voor waterberging. Voor dit plan betekent dit dat circa 145 kubieke meter water geborgen moet worden. Dit water kan worden geborgen in bijvoorbeeld een zaksloot, wadi's, bodempassage, (vis)vijver, infiltratiekratten etc.
In de belevingstuin wordt een waterberging van 150 tot 300 m3 gerealiseerd (zie hiervoor figuur 4.4, ter plaatse van de letter M en het inrichtingsplan dat als Bijlage 3 bij deze toelichting is opgenomen.
Figuur 4.4. Landschapsplan (bron: Hannink Landschapsvormgeving).
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Quickscan natuurwaarden
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is door Natuurbank Overijssel een flora- en faunaonderzoek (Natuurbank Overijssel, 18 oktober 2019, projectnummer 2185, versie 1.0), bijlage 7. Het volledige onderzoek is als bij deze toelichting opgenomen. De resultaten van het onderzoek zijn als volgt:
Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:
Het plangebied ligt buiten beschermd natuurgebied, maar vanwege de ligging nabij Natura2000-gebied, dient nader onderzoek uitgevoerd te worden naar de invloed van de sloop- en bouwactiviteiten en de gebruiksfase op de instandhoudingsdoelstelling van Natura2000-gebieden. Onderzocht dient te worden of de depositie van NOx en NH3 op verzuringsgevoelige Habitattypen toeneemt als gevolg van de voorgenomen activiteiten. Dit dient onderzocht te worden m.b.v. Aerius-Calculator; voor zowel de ontwikkel- als de gebruiksfase. De wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten op gebiedsbescherming kunnen pas in beoordeeld worden na uitvoering van deze berekening.
Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:
Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende vogel-, amfibieën-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied als foerageergebied, mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en/of voortplantingsplaats, bezetten sommige amfibieën er een (winter)rust- of voortplantingsplaats en nestelen er vogels in de bebouwing en beplanting. Vleermuizen bezetten geen rust- of verblijfplaats in het plangebied.
In het plangebied nestelen alleen vogelsoorten waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. De klimop mag alleen gerooid worden buiten de voortplantingsperiode van vogels of uit een broedvogelscan moet blijken dat er geen bezette vogelnesten in de klimop aanwezig zijn.
Voor de beschermde grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden en verwonden' en het 'beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties'. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling. In het kader van de zorgplicht, dient voorkomen te worden dat dieren onnodig verwond of gedood worden. Het dempen van de vijver dient daarom afgestemd te worden op de ecologie van amfibieën. De meest geschikte periode om de vijver de dempen is half augustus-september. Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten, wordt geen essentieel foerageergebied van beschermde dieren aangetast.
Samenvattende conclusie:
Het plangebied vormt een woonerf omgeven door een parkachtige tuin met een vijver en bestaat voor een klein deel uit bebouwing van een woon-zorg-accommodatie. De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied tot een geschikt functioneel leefgebied voor verschillende algemene- en weinig kritische grondgebonden beschermde diersoorten, maar tot een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten.
Mits bezette vogelnesten beschermd worden en de vijver in de meest geschikte periode van het jaar gedempt wordt, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de ligging nabij Natura2000-gebied, dient er nader onderzoek uitgevoerd te worden naar het effect van de voorgenomen activiteiten op verzuringsgevoelige habitattypen.
Afhankelijk van de uitkomsten van het nader onderzoek naar de effecten van de voorgenomen activiteiten op Natura2000-gebied, kan bepaald worden of de voorgenomen activiteiten uitvoerbaar zijn. De voorgenomen activiteiten kunnen uitgevoerd worden zonder wettelijke consequenties op het gebied van soortbescherming. Indien de vijver niet gedempt kan worden in de voor amfibieën meest geschikte periode van het jaar, dient een ontheffing aangevraagd te worden voor het 'doden en verwonden' van amfibieën.
Stikstofberekening
Door Natuurbank Overijssel is met behulp van de Aerius-calculator een stikstofberekening uitgevoerd (Natuurbank Overijssel, 30 april 2020, projectnummer 2135A, versie 1.0). De berekening is als Bijlage 8 bij deze toelichting opgenomen.
De conclusie van deze berekening luidt als volgt:
Op basis van de gehanteerde uitgangspunten, leidt zowel de ontwikkelfase als de gebruiksfase niet tot een meetbare verhoging van depositie NOx of NH3 in Natura2000-gebied.
Voor het uitvoeren van bouwactiviteiten in het plangebied is geen vergunning van de Wet natuurbescherming vereist, voor zover dit betrekking heeft op het aspect NOx en NH3.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Het plangebied is gelegen binnen het 'Stuwwal- en grondmorenelandschap Twente Oost'. De archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Dinkelland merkt het plangebied vrijwel volledig aan als 'dekzandhoogten en -ruggen'. De archeologische verwachting is hier hoog voor archeologische resten uit alle perioden. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij plangebieden groter dan 2500 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2500m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.
Een zeer klein deel aan de noordzijde van het plangebied wordt aangemerkt als 'dekzandwelvingen en -vlakten'. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk in plangebieden groter dan 5000 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5000m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.
Figuur 4.4: Uitsnede archeologische verwachtings- en advieskaart gemeente Dinkelland. Plangebied rood
omkaderd.
Toets
De oppervlakte van het nieuw te realiseren woonzorgcomplex bedraagt circa 1.350 m2. Daarmee blijft het oppervlak waarbij bodemingrepen plaatsvinden ruim onder de 2.500 m2. Derhalve is het uitvoeren van archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie blijkt dat de Rossumerstraat een historische weg betreft die zeker in 1648 aanwezig was. De ontwikkeling die met onderhavig plan mogelijk wordt gemaakt is niet van invloed op deze weg. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Verkeer
De Amanshoeve wordt ontsloten via de Voortsweg. Dit betreft een gebiedsonsluitingsweg waar een maximale snelheid van 60 km/uur is toegestaan. Om de extra verkeersgeneratie voor de Amanshoeve als gevolg van de realisatie van het nieuwe woonzorgcomplex te berekenen wordt de systematiek van de CROW-publicatie 381 gehanteerd. Gelet op de activiteiten kan de Amanshoeve als verpleeg- en verzorgingstehuis worden aangemerkt. Hiervoor is geen verkeersgeneratiecijfer beschikbaar.
Om een impressie te geven van de te verwachten verkeersgeneratie zal worden aangesloten bij de verkeersgeneratie van een serviceflat. Deze kennen een gemiddelde verkeersgeneratie van 2,6 per woning. Het nieuwe zorggebouw voorziet in 14 woonzorgeenheden. De verwachten extra verkeersgeneratie als gevolg van onderhavig plan bedraagt derhalve, naar boven afgerond, 37. Deze extra verkeersbewegingen kunnen eenvoudig via de Voortsweg afgewikkeld worden. Opgemerkt dient te worden dat een groot deel van de medewerkers van De Amanshoeve per fiets naar hun werk gaan.
Parkeren
Uitgaande van de functie 'verpleeg- en verzorgingshuis' is voor het buitengebied geen norm opgenomen in de beleidsnotititie 'Bouwen en parkeren 2018'. Verwezen wordt naar CROW-publicatie 317. In deze publicatie zijn voor het buitengebied geen parkeercijfers opgenomen. Daarom wordt uitgegaan van de parkeercijfers binnen de bebouwde kom voor een dergelijke functie. Per wooneenheid geldt een gemiddelde parkeerbehoefte van 0,6. Dit betekent dat er 8,4, naar boven afgerond 9 parkeerplaatsen benodigd zijn.
Aan de noordzijde van het plangebied, op eigen terrein, aangeduid met de letters D en F in Bijlage 3, worden twee parkeerterreinen ingericht. Er wordt derhalve ruimschoots voorzien in de benodigde extra hoeveelheid parkeerplaatsen.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Maatschappelijk
De bestemming ‘Maatschappelijk’ heeft betrekking in onderhavig plan betrekking op zorginstelling de Amanshoeve.
Waarde - ecologie
De voor ‘Waarde – Ecologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de gronden ten behoeve van de instandhouding en realisatie van het Natuurnetwerk Nederland.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
Conform het door de provincie Overijssel gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie. De provincie heeft in haar reactie aangegeven dat het bestemmingsplan past binnen het provinciaal ruimtelijk beleid.
Waterschap Vechtstromen
Op 10 juli 2019 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. Uit overleg met het waterschap komt naar voren dat gezien de toename aan verhard oppervlak, van circa 2.630 m2, compenserende maatregelen genomen dienen te worden. Het waterschap hanteert hierbij de 55 mm vuistregel. Concreet betekent dit dat 55 mm x de toename verhard oppervlak, dit uitgedrukt in kubieke meters, ingericht dient te worden voor waterberging. Voor dit plan betekent dit dat circa 145 kubieke meter water geborgen moet worden.
In de belevingstuin wordt een waterberging van 150 tot 300 m3 gerealiseerd (zie hiervoor figuur 4.4, ter plaatse van de letter M en het inrichtingsplan opgenomen in Bijlage 3).
Omgevingsdialoog
Zoals beschreven in paragraaf 2.3 hebben er in het kader van de voorgenomen ontwikkeling en de bestemmingsplanprocedure meerdere bijeenkomsten met de omgeving plaatsgevonden. Het plan wordt omarmd door de buurtschapsraad van Agelo en direct omwonenden. In een van de bijeenkomsten zijn zorgen geuit over het gebruik van de Amanshoeve mocht de familie Aman om welke reden dan ook geen eigenaar meer zijn.
Om uit te sluiten dat de Amanshoeve voor andere doeleinden gebruikt gaat worden dan ten behoeve van zorgverlening voor ouderen met een hoge zorgvraag is in de Specifieke gebruiksregels (paragraaf 3.3.1 Strijdig gebruik van de regels) bepaald dat:
'Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 6 december 2019 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.