Plan: | TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22i Kern Rijssen, herontwikkeling Grotestraat 26 Rijssen |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1742.TAMRC2024002-0301 |
Aan de Grotestraat 26 te Rijssen bevindt zich café Spekhorst in een monumentaal pand. Het pand is gelegen op de hoek van de Rozengaarde en de Grotestraat die een bijzonder, historisch relevante belangrijke entree vormt naar het centrum van Rijssen. Het bijna 150 jaar oude Café Spekhorst is verkocht en de nieuwe eigenaar is voornemens om 20 appartementen te realiseren in het gebouw. Belangrijk uitgangspunt voor de ontwikkeling is dat het historische hoofdgebouw (grotendeels) blijft behouden en waar mogelijk de historisch waardevolle kenmerken worden versterkt.
Op grond van het geldende omgevingsplan is de realisatie van appartementen niet mogelijk, aangezien het perceel is voorzien van de hoofdfuncties 'Bedrijf', 'Horeca' en 'Centrum - 2'. Het aantal woningen mag niet meer dan het bestaande aantal bedragen. Daarnaast zijn commerciële functies ter plaatse van de functie 'Horeca' niet toegestaan. Om het voorgenomen bouwplan mogelijk te maken dient het omgevingsplan gewijzigd te worden. Voorliggend TAM-IMRO omgevingsplan is opgesteld om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Bij TAM-IMRO wordt het omgevingsplan gewijzigd via de – onder de Wet ruimtelijke ordening gebruikte – IMRO-standaard en de voorziening ruimtelijkeplannen.nl.
Ligging
Het plangebied is gelegen op de hoek van de Grotestraat en Rozengaarde in het centrum van Rijssen. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Rijssen, sectie 1196, 1202, 2007, 2564 en 2565 en heeft een gezamenlijke oppervlakte van 1.125 m2. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied in het centrum van Rijssen weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Atlas van Overijssel).
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (met witte stippellijn omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het plangebied te zien is. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de wegen Grotestraat/Rozengaarde, aan de oostzijde door de Rozengaarde, aan de zuidzijde door de woning Rozengaarde 4 en aan de westzijde door de bebouwing Grotestraat 24.
Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: Reitsema & Partners architecten).
Het plangebied maakt onderdeel uit van het Omgevingsplan Rijssen-Holten, onderdeel 'Kern Rijssen 2010. Op grond van het omgevingsplan gelden voor het plangebied de hoofdfuncties 'Horeca', 'Centrum - 2' en 'Bedrijf'. In figuur 1.3 is een uitsnede van het planologisch kader weergegeven.
Figuur 1.3: Uitsnede omgevingsplan van rechtswege (bron: ruimtelijkeplannen.nl/Omgevingsloket 'Regels op de kaart').
Café Spekhorst is evenals alle andere horecabedrijven in Rijssen voorzien van de hoofdfunctie 'Horeca'. Een voor 'Horeca' aangewezen locatie is aangewezen voor de volgende functies: horeca, overeenkomstig categorie 1, 2 en 3 vermeld in de bij de regels behorende 'Categorie-indeling horecabedrijven' (bijlage 2 bij de regels), met dien verstande dat het bruto vloeroppervlak per horecavestiging niet meer mag bedragen dan 350 m2, voor een bestaande bedrijfswoning en het behoud van de uitwendige hoofdvorm van gebouwen ter plaatse van het werkingsgebied 'karakteristiek'.
Voor wat betreft de bouwregels geldt dat gebouwen uitsluitend binnen de bouwvlakken mogen worden gebouwd, met dien verstande dat vrijstaande (bedrijfs-)woningen niet zijn toegestaan. De bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 11 meter bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte. boven de horecafunctie op de begane grond is één woning (bovenwoning) aanwezig.
De locaties ter plaatse van de hoofdfunctie 'Bedrijf' zijn aangewezen voor bedrijven en instellingen zoals vermeld in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1 bij de regels), de bestaande bedrijfswoningen en tevens voor een destilleerderij ter plaatse van het werkingsgebied 'specifieke vorm van bedrijf - destilleerderij'. Gebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken gebouwd worden, waarbij geldt dat de goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoning maximaal 6,5 m respectievelijk 10,5 m mag bedragen. De bouwhoogte van overige gebouwen (bedrijfsgebouwen) mag maximaal 11 meter bedragen. Er is sprake van één bedrijfswoning.
Tot slot zijn de locaties ter plaatse van de hoofdfunctie 'Centrum - 2' aangewezen voor detailhandel, horeca, overeenkomstig categorie 1 van de in de bij de regels behorende 'Categorie-indeling horecabedrijven', ondergrondse parkeervoorzieningen en als verblijfsgebied met bijbehorende voorzieningen.
De gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 11 meter.
Het geldende omgevingsplan biedt geen mogelijkheden om het plan voor een appartementengebouw met commerciële functies op de begane grond mogelijk te maken. Een wijziging van het omgevingsplan is noodzakelijk. Voorliggend TAM-IMRO omgevingsplan maakt de voorgenomen ontwikkeling mogelijk. In dit omgevingsplan wordt aangetoond dat het plan voldoet aan de vereisten van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Het vaststellen van een omgevingsplan staat volledig in het teken van het bereiken van de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet.
Artikel 1.3 van de Omgevingswet geeft aan dat de wet, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu, is gericht op het in onderlinge samenhang:
Artikel 2.1, eerste lid, van de Omgevingswet schrijft voor dat bestuursorganen, dus ook het gemeentebestuur, de taken en bevoegdheden op grond van de wet uitoefenen met het oog op deze maatschappelijke doelen.
Een TAM-IMRO omgevingsplan is op het oog een omgevingsplan dat los staat van de rest van het omgevingsplan. Toch is het functioneel en juridisch een integraal onderdeel van het omgevingsplan.
Een TAM-IMRO Omgevingsplan maakt gebruik van de techniek voor planvorming zoals dat gebruikt werd onder de Wet ruimtelijke ordening. Deze techniek betreft de uitwisselingsstandaard IMRO (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de voorziening Ruimtelijkeplannen.nl.
De TAM-IMRO plannen maken deel uit van het nieuwe deel van het omgevingsplan. Het is immers een wijziging van het omgevingsplan van rechtswege, alleen wordt die opgesteld, bekendgemaakt en beschikbaar gesteld met de IMRO-techniek. TAM-IMRO plannen hebben weliswaar de technische vorm van de bestemmingsplannen die deel zijn van het tijdelijk deel, maar juridisch gezien vallen ze onder het nieuwe deel. Ze moeten dus ook voldoen aan de instructieregels uit het Bkl en van de provincie.
Het onderhavige TAM-IMRO omgevingsplan 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22i Kern Rijssen, herontwikkeling Grotestraat 26 Rijssen' bestaat naast deze motivering uit de volgende stukken.
De motivering van het omgevingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleids- en wettelijke kader van het rijk, provincie en de gemeente. In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten belicht. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting op de regels van het omgevingsplan gegeven. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op het kostenverhaal en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
De stad Rijssen is zoals de meeste Twentse steden ontstaan uit een 'marque'. De oude marken waren boerennederzettingen. De boeren vestigden zich bij voorkeur op de overgangen van beekdalen (bijvoorbeeld de Regge) en de hoger gelegen essen. De beekdalen vormden de weidegebieden voor het vee, terwijl de essen voor bouwgrond werden gebruikt.
Rijssen is in de 12e en 13e eeuw ontstaan als een agrarische regionale markt. Het oudste Rijssen bevindt zich langs de Haarstraat, onder bescherming van een kleine versterking op de plek van de huidige Rooms-Katholieke kerk. Nu nog is de oorspronkelijke middeleeuwse ronde te herkennen. Deze wordt begrensd door de Walstraat, de Huttenwal, de Watermolen en de Oranjestraat. Hier heeft in de 13e eeuw de omwalling gelegen waarbinnen zich het stadsleven afspeelde. Ten westen van de lijn Boomkamp-Elsenerstraat woonden de boeren en de steenbakkers. De Haarstraat, Bouwstraat en Walstraat bestonden voornamelijk uit boerderijen en in het oostelijk deel waren ambachtslieden en stedelingen gevestigd.
Een groot deel van de historische bebouwing is in de loop der jaren verdwenen. Echter, de kenmerkende ronde burchtvorm, doorsneden met historische uitvalswegen, is nog aanwezig. Verspreid door het centrum is nog bebouwing te vinden waar de historie van Rijssen in terug is te vinden. De Schildkerk is hiervan het meest prominente voorbeeld. Daarnaast zijn er nog typische Rijssense landarbeidershuizen te vinden in de Walstraat/Bouwstraat en aan de Oranjestraat. Ook staan er in het centrum incidenteel nog historische panden die het stedelijke verhaal van Rijssen vertellen.
Ruimtelijke structuur Rijssen
De huidige bebouwingsstructuur is terug te voeren op het historische stratenpatroon. Rijssen heeft een concentrische opbouw die gebaseerd is op de oude stadswallen. Deze ringvormige structuur is te herkennen aan de buitenrand van het centrum, die wordt gevormd door de Huttenwal, de Watermolen, Enterstraat, Oranjestraat en het Hogepad. Binnen deze ring is de bebouwing overwegend compact en hebben de straten smalle, stedelijke profielen.
Buiten de ring van het historische centrum wordt de bebouwingsdichtheid lager en de structuur wat losser. Oudere bebouwing is nog te vinden langs de historische landwegen, daartussen is de invulling jonger met rationele verkavelingen. Dit staat in contrast met de dichte, stedelijke structuren in het centrum, zodat beide gebieden hun eigen identiteit hebben.
De bebouwingshoogte in de kern van Rijssen bestaat veelal uit twee lagen met kap of drie bouwlagen, ondanks het feit dat vanaf de jaren '60 veel nieuwbouw is gepleegd. Incidenteel is de bebouwingshoogte echter hoger. De afmeting van de percelen lijkt daarbij nog altijd gebaseerd op de historische maatvoering van circa zes tot zeven meter in de breedte. Door de bescheiden omvang van veel gebouwen onderscheiden zich daardoor bijzondere bebouwing zoals het gemeentehuis en de verschillende kerken.
De ringvorming structuur van het historisch centrum wordt doorsneden door routes van historische wegen die als radialen bij elkaar komen op het Schild. De Schildkerk ismede hierdoor een belangrijk oriëntatiepunt in Rijssen. Aan de zuidzijde van het centrum is een binnenring herkenbaar, waar de Bouwstraat en de Rozengaarde deel van uitmaken. Aan de noordzijde ontbreekt deze ring echter, doordat aan deze zijde van oorsprong zich slechts de achterzijden van de bebouwing van de Haarstraat en de Grotestraat en enkele erven bevonden. Daardoor is in het noorden van het centrum destijds geen structuur van straten en pleinen ontstaan, wat momenteel nog steeds goed herkenbaar is.
Zoals reeds genoemd is de belangrijkste centrale ruimte van Rijssen het Schild. Dit plein ligt midden in de stad en alle belangrijke straten monden uit op dit plein. Ook functioneel gezien, met de aanwezigheid van de Schildkerk en het gemeentehuis, wordt de importantie van dit plein nogmaals onderstreept.
De hoofdontsluiting loopt als het ware in een lus om de kern heen en bestaat uit de straten Boomkamp, Watermolen, Enterstraat, Oranjestraat, Hogepad en de Huttewal. Aan de overzijde van het spoor is de Reggesingel (N350) gelegen, die Rijssen onder andere met Wierden, Holten en de A1 verbindt.
De parkeerplaatsen bevinden zich hoofdzakelijk aan de Boomkamp, De Giezen, nabij de Oranjestraat en het Hogepad.
In Rijssen kan nauwelijks van een groenstructuur gesproken worden. Enkel aan het noordelijk deel van de Hagen (Lindebomen), aan de Elsenerstraat (zijde stadhuis), aan het Hogepad en op de Veemarkt bevinden zich groene delen met enkele betekenis. Daarnaast kent De Giezen een groene inrichting, maar deze herbergt geen stedelijk karakter. De solitaire bomen op het Schild zijn vanwege hun strategische ligging in de zichtassen van het stratenpatroon van de kern van grote waarde.
Functionele structuur centrum Rijssen
Het winkelgebied in Rijssen concentreert zich in een beperkt aantal straten in het zuidelijk deel van het centrum, waarbij de Haarstraat, de Grotestraat en de Elsenerstraat de drie meest voorname zijn. De begane grond van de winkelpanden wordt voor het overgrote deel benut als winkel. De bovenverdieping wordt veelal bewoond of is in gebruik als kantoor of opslagruimte. Daarbij is het winkelgebied Haarstraat-Grotestraat in de jaren '70 ingericht. Dit is duidelijk zichtbaar in de inrichting en kan worden omschreven als 'gezellig' en 'intiem'.
In het centrum van de kern, waar ook veel detailhandel en horeca voorkomt vindt het wonen veelal op de verdieping plaats. Het overige deel van de kern van Rijssen heeft wonen als hoofdfunctie, gecombineerd met andere centrumgerelateerde functies als kantoren en dienstverlening. Verder buiten het centrum woont men frequenter op de begane grond.
De meeste horeca zit gevestigd in het centrum van de kern, in en rondom de belangrijkste winkelstraten. De verhouding tussen horeca en andere functies is hier circa 30/70. Daarbij vinden concentraties van horeca plaats op 't Schild en het gebied Grotestraat - Enterstraat - Wierdensestraat.
Het plangebied is gelegen op de hoek van de Grotestraat/Rozengaarde in het centrum van Rijssen. In het plangebied is het bijna 150 jaar oude Café Spekhorst aanwezig in een monumentaal pand. Het pand maakt onderdeel uit van het gebied dat de 'Kop Grotestraat' wordt genoemd en fungeert als overgang van 'buiten naar binnen' en dus ook naar de (historische) kwaliteit van het Rijssense centrum, waar met name de statige, herkenbare Rijssense bouwstijl met Spekhorst als hét historische anker van het gebied aanwezig is.
In de omgeving van het plangebied is het aanbod van functies divers: detailhandel met ook versspeciaalzaken, horecagelegenheden en diensten. Boven de horecagelegenheid van café Spekhorst is één bovenwoning aanwezig (appartement). Daarnaast is bij de desilleerderij ook één bedrijfswoning aanwezig.
Zoals aangegeven heeft Café Spekhorst een monumentenstatus. Het pand is aangewezen als gemeentelijk monument en ligt zeer markant op de hoek van de Grotestraat en Rozengaarde en is een fraai voorbeeld van een eind negentiendeeeuwse horecagelegenheid. In figuur 2.1 is een vooraanzicht van het plangebied weergegeven. In figuur 2.2 en 2.3 zijn aanzichten van het plangebied vanaf de Rozengaarde en Grotestraat weergegeven.
Figuur 2.1: Aanzicht Café Spekhorst (bron: Google Maps, juli 2022).
Figuur 2.2: Aanzicht plangebied vanaf Rozengaarde (bron: Google Maps, juli 2022).
Figuur 2.3: Aanzicht plangebied vanaf Grotestraat (bron: Google Maps, juli 2015).
De initiatiefnemer is voornemens om het plangebied te herontwikkelen naar een appartementengebouw welke voorziet in 20 appartementen. Bij het ontwerp is het behoud en opschonen van het monument het belangrijkste uitgangspunt. De nieuwbouw van het pand langs de Grotestraat en Rozengaarde wordt terugliggend gerealiseerd om daarmee de nadruk op het monument te leggen. De bestaande kap van het café zal worden opgehoogd om de woonkwaliteit op de tweede verdieping te verbeteren. Tevens versterkt dit de signaalfunctie van het monument. In het gebouw worden dakkappelen toegevoegd ten behoeve van de woonkwaliteit. De bebouwing sluit verder aan op de korrel en het ritme van de bestaande bebouwing. De monumentencommissie heeft het plan reeds akkoord bevonden. Bij de definitieve aanvraag omgevingsvergunning zal de Monumentencommissie een positief advies geven. In figuur 2.4 is een impressie van het bouwplan vanaf de kop van de Grotestraat weergegeven.
Figuur 2.4: Impressie kop Grotestraat (bron: reitsema & partners architecten).
De rooilijn van de bebouwing langs de Rozengaarde ligt terug ten opzichte van café Spekhorst. Er worden verschillende kapvormen en bouwmassa's toegevoegd (individueel van elkaar te onderscheiden panden), waarbij de parkeergarage wordt uitgevoerd als kwalitatieve woongevel. In figuur 2.5 is een impressie vanaf de Rozengaarde richting café Spekhorst weergegeven.
Figuur 2.5: Impressie vanaf Rozengaarde (bron: reitsema & partners architecten).
De rooilijn van de bebouwing langs de Grotestraat ligt eveneens terug ten opzichte van café Spekhorst. Het gebouw wordt, net als bij de Rozengaarde, opgeknipt in verschillende individueel van elkaar te onderscheiden panden waarbij wordt aangesloten op de korrel en het ritme van de bestaande bebouwing. Er worden traditionele en natuurlijke gevelmaterialen toegepast. In figuur 2.6 is een impressie vanaf de Grotestraat weergegeven.
Figuur 2.6: Impressie vanaf Grotestraat (bron: reitsema & partners architecten).
Op de begane grond van het gebouw wordt voorzien in een commerciële ruimte (detailhandel, dienstverlening en/of horeca), een entree en een parkeergarage. De commerciële ruimte bevindt zich aan de voorzijde van het gebouw op de kruising van de Grotestraat met de Rozengaarde en langs de Grotestraat. De brutovloeroppervlakte van de commerciële ruimte bedraagt gezamenlijk 302 m2.
Achter de commerciële ruimte worden 12 bergingen gerealiseerd. In de entree van het gebouw wordt zowel een lift als trappenhuis gerealiseerd. Daarnaast worden er 18 parkeerplaatsen gerealiseerd in de parkeergarage op de begane grond. De parkeergarage is via de Rozengaarde bereikbaar. In figuur 2.7 is een situatietekening van de begane grond weergegeven.
Figuur 2.7: Situatietekening begane grond (bron: reitsema & partners architecten).
Op de eerste verdieping worden 10 appartementen gerealiseerd. Er worden vijf appartementen gerealiseerd met een bruto vloeroppervlakte van circa 60 m2. Daarnaast worden drie appartementen gerealiseerd met een oppervlakte van circa 70 tot 80 m2. Tot slot worden op de eerste verdieping twee ruimere appartementen gerealiseerd met een brutovloeroppervlakte van respectievelijk 130 m2 en 120 m2.
Op de tweede verdieping worden 11 appartementen gerealiseerd bestaande uit vijf appartementen met een brutovloeroppervlakte van circa 50 m2, één appartementen met een oppervlakte van circa 70 m2 en drie appartementen met een oppervlakte van 110 m2 of meer (120 m2). In figuur 2.8 is een situatietekening van de verdieping (komt voor beide verdiepingen nagenoeg overeen) opgenomen.
Figuur 2.7: Situatietekening eerste en tweede verdieping (bron: reitsema & partners architecten).
Tot slot wordt op de derde verdieping een penthouse gerealiseerd met een oppervlakte van 150 m2 met ruim dakterras (95 m2). De maximale bouwhoogte aan de zijde van de Grotestraat bedraagt 13,7 meter. De bouwhoogte van het monument (café Spekhorst) bedraagt circa 11 meter.
De Omgevingswet werkt door in vier algemene maatregelen van bestuur (AMvB's):
In deze AMvB's staan regels voor het praktisch uitvoeren van de wet. Het Rijk geeft in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) instructieregels voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (afdeling 5.1 Bkl). Bovenlokale belangen werken daarmee door in de vaststelling en wijziging van een omgevingsplan.
Ten aanzien van de instructieregels wordt onderscheid gemaakt tussen drie soorten instructieregels: 'betrekken bij', 'rekening houden met' en 'in acht nemen'. De eerste twee geven gemeenten ruimte voor eigen overwegingen. De laatste - ‘in acht nemen’ - is dwingend. Voor de volgende onderwerpen gelden rijksinstructieregels:
Daarnaast bevat afdeling 5.2 van het Bkl instructieregels voor de uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving. Daarbij gaat het onder meer om het voorkomen van belemmeringen van gebruik en beheer van spoorwegen en rijkswegen. In heel bijzondere gevallen kunnen B&W de Minister vragen om een ontheffing van bepaalde instructieregels te verlenen. Dit volgt uit afdeling 5.3 van het Bkl.
Doorwerking plan
Het voorliggende omgevingsplan houdt rekening met de instructieregels uit hoofdstuk 5 van het Bkl. In deze motivering wordt onder andere ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan ten aanzien van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, ten aanzien van (externe) veiligheid, waterbelangen en de bescherming van gezondheid en het milieu.
De volgende instructieregels zijn voor onderhavig plan van toepassing:
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie
Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens vraagt een groei van de woningvoorraad (vooral in en bij de stedelijke regio’s) in een fijne, leefbare omgeving. Tussen 2019 en 2035 moet de woningvoorraad met circa 1,1 miljoen woningen worden vergroot. De primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving, de woningvoorraad en de leefbaarheid ligt bij gemeenten en provincies. Het Rijk is systeemverantwoordelijk. Het is de rol van het Rijk om de kaders te stellen, te stimuleren, eventueel te sanctioneren, waar nodig middelen ter beschikking te stellen – bijvoorbeeld via de huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek of de regeling woningbouwimpuls voor gemeenten – en met gemeenten en provincies samen te werken om (bovenlokale, inclusief grensoverschrijdende) knelpunten op te lossen en realisatie van de nationale belangen te waarborgen.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de herontwikkeling van een horeca- en bedrijfsperceel waarbij een appartementengebouw wordt gerealiseerd die voorziet in 20 appartementen en een commerciële ruimte op de begane grond. Zoals is beschreven ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving en de woningvoorraad bij de gemeenten en provincies. In de navolgende paragrafen wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan het provinciale- en gemeentelijke beleid. Daarin wordt aangetoond dat het plan past binnen het provinciale- en gemeentelijke beleid ten aanzien van wonen. Concreet voorziet het plan zowel in (betaalbare) starterswoningen, levensloopbestendige woningen en appartementen die de doorstroming op de woningmarkt kunnen bevorderen.
Tevens voorziet het plan in het behoud en de versterking van een gemeentelijk monument. Daarmee draagt het eveneens een bijdrage aan het behoud en versterken van cultureel erfgoed. Daarmee past het plan binnen de prioriteiten van de NOVI en kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand. In artikel 5.129g Besluit kwaliteit leefomgeving staat dat de Ladder wordt toegepast bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een stedelijke ontwikkeling is de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelsvoorziening of een andere stedelijke voorziening die voldoende substantieel is.
Artikel 5.129g Bkl legt geen grens vast wat voldoende substantieel is. In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn wel lijnen uitgezet. Er is een overzichtsuitspraak over de Ladder (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724). De Afdeling geeft hierin geen harde ondergrenzen, maar stelt wel 'in beginsel' grenzen.
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of er een nieuw of groter beslag op de ruimte is. Het gaat dus om een stedelijke ontwikkeling die een nieuw of groter planologisch beslag legt op de ruimte. Of, als er alleen een wijziging van de gebruiksfunctie is, op een andere manier wezenlijke ruimtelijke effecten heeft. Voor de Ladder is van belang in hoeverre het plan:
Ook als de Ladder niet van toepassing is. Dan moet wel de evenwichtige toedeling van functies aan locaties worden gemotiveerd.
Bij het toelaten van diensten in het omgevingsplan wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking toegepast. De beoordeling van de behoefte mag alleen gericht zijn op het bereiken van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Dit staat in artikel 5.129g, lid 4 Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) om strijd met de Dienstenrichtlijn te voorkomen.
De omschrijving van dienst staat in artikel 1 van de Dienstenwet. Het begrip ‘dienst’ is breed. Het omvat elke economische activiteit, anders dan in loondienst, die gewoonlijk tegen vergoeding geschiedt. Detailhandel wordt bijvoorbeeld aangemerkt als een dienst.
De Dienstenrichtlijn stelt voorwaarden aan vestigingseisen voor dienstverleners. Beperkingen zijn in beginsel verboden. Maar dwingende redenen kunnen een beperking rechtvaardigen. Een dwingende reden van algemeen belang is bijvoorbeeld bescherming van het milieu en het stedelijk milieu. Artikel 5.129 lid 4 Bkl regelt daarom dat de beoordeling van de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling die betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de mogelijke of actuele economische gevolgen alleen tot doel heeft na te gaan of dit in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Het mag dus niet leiden tot belemmeringen in de concurrentie. Iedere voorwaarde die aan de toegang tot het uitvoeren van een dienstenactiviteit wordt gesteld, valt onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn. Dus ook regelingen over branchering en oppervlakte in een omgevingsplan. Maar ook als die beperkingen zijn opgenomen in bijvoorbeeld een omgevingsverordening of voorbereidingsbesluit.
Toets onderhavig plan
Het voorgenomen plan voorziet in de realisatie van 20 appartementen en een commerciële functie op de begane grond. Op basis van de overzichtsuitspraak met jurisprudentie met betrekking tot de ladder voor duurzame verstedelijking van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) is bepaald dat dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er sprake is van een woningbouwplan die voorziet in meer dan 11 woningen. Op basis hiervan geldt dat het bouwplan wordt aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 5.129g van het Bkl.
Als een omgevingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, wordt rekening gehouden met de behoefte aan die stedelijke ontwikkeling. Dit met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand. Hiervoor is niet relevant of het plangebied binnen of buiten het stedelijk gebied ligt. In beide gevallen moet rekening worden gehouden met de behoefte aan die stedelijke ontwikkeling.
Stedelijk gebied
De Ladder is beleidsneutraal vanuit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) omgezet naar de Omgevingswet. Het begrip stedelijk gebied is echter in het Bkl anders gedefinieerd dan in het Bro. Voor de beleidsneutrale omzetting schrijft artikel 5.129g Bkl voor dat de extra Ladder afweging moet plaatsvinden buiten het stedelijk gebied en stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van het stedelijk gebied.
De grens van het stedelijk gebied wordt bepaald door de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het omgevingsplan en de aard van de omgeving.
Het plangebied is gelegen in het centrum van Rijssen en is voorzien van de hoofdfuncties 'Horeca', 'Centrum - 2' en 'Bedrijf'. Daarmee is het plangebied reeds bestemd voor horeca, voor bedrijvigheid en detailhandel waardoor geconcludeerd kan worden dat het plan deel uitmaakt van een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing en er sprake is van een bestaand stedelijk gebied. Wanneer de behoefte aan de ontwikkeling wordt aangetoond wordt er voldaan aan de Ladder en hoeft er niet naar de beschikbaarheid en geschiktheid van andere locaties gekeken te worden.
Daarbij wordt opgemerkt dat de behoeftetoets enkel wordt uitgevoerd voor het toevoegen van de appartementen. Op grond van de functie 'Centrum - 2' zijn commerciële functies zoals detailhandel en horeca reeds toegestaan. Eveneens wordt opgemerkt dat er reeds twee woningen in het plangebied aanwezig zijn (bovenwoning boven horeca en bedrijfswoning bij destilleerderij). Deze laddertoets voorziet derhalve enkel in de behoeftetoets voor de appartementen.
Ruimtelijk verzorgingsgebied
Wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet rekening worden gehouden met de behoefte aan die stedelijke ontwikkeling. De behoefte moet worden beoordeeld op het niveau van het verzoringsgebied van de ontwikkeling. Van geval tot geval zal moeten worden bezien welk schaalniveau past bij de behoefte, in de leniging waarvan de door het plan mogelijk gemaakte stedelijke ontwikkeling voorziet, gelet op de aard en omvang daarvan (uitspraken van 11 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:715 (Beek), van 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:798 (Asten) en van 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2921 (Geldermalsen)).
Het plan voorziet onder andere in de realisatie van 20 appartementen op een herontwikkelingslocatie binnen bestaand stedelijk gebied in Rijssen. De woningen zijn geschikt voor starters, senioren en doorstromers in de kern Rijssen. Het plan voorziet daarmee niet in een gemeente overstijgende ontwikkeling, waardoor geconcludeerd kan worden dat het ruimtelijk verzorgingsgebied zich beperkt tot de gemeente Rijssen-Holten, specifiek de kern Rijssen.
Behoefte
De behoefte aan een ontwikkeling wordt beoordeeld op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Zoals hiervoor aangegeven concentreert het ruimtelijk verzoringsgebied van deze ontwikkeling zich tot de kern Rijssen. Bij de Ladderonderbouwing wordt niet enkel kwantitatief getoetst maar ook kwalitatief. Dat betekent dat de bestaande behoefte wordt afgewogen tegen het bestaande aanbod (kwantitatief) en dat de behoefte aan levensloopbestendige seniorenwoningen en starterswoningen (kwalitatief) wordt aangetoond.
De Twentse gemeenten hebben in regionaal verband met de provincie Overijssel en woonpartners de Regionale Woonagenda Twente 2021-2025 opgesteld. De grootste opgaven die in de Regionale Woonagenda is opgenomen is het toevoegen van circa 20.000 tot 22.000 woningen in Twente. De te verwachten huishoudgroei tussen 2020 en 2030 behoeft een programmering van 15.000 woningen tot 2030. Dat is de lokale behoefte voor de regio Twente. Daarnaast heeft Twente een extra woningbouwambitie/- opgave op basis van onder andere de (gedeeltelijke) inloop van het huidige woningtekort (circa 3%), de krapte op de woningmarkt, de verstedelijkingsopgaven en de toenemende migratiestromen vanuit de Randstad en andere landsdelen. Deze extra woningbouwambitie/- opgave bedraagt voor Twente circa 5.000 tot 7.000 woningen tot 2030. In totaal komt de Twentse opgave dus neer op de toevoeging van 20.000 tot 22.000 woningen in de komende 10 jaar: lokale behoefte plus een extra ambitie voor het inlopen van het woningtekort en de opvang van de extra druk op de woningmarkt.
In de woonagenda wordt gewerkt met een drietal ruimtelijke strategieën. De kern Rijssen wordt in de Regionale Woonagenda aangemerkt als 'Wonen langs de radialen'. De unieke kwaliteit van de kernen die hier deel van uitmaken is dat je er relatief rustig en ruim kunt wonen, met goede basisvoorzieningen binnen handbereik. De behoefte aan dergelijke woonmilieus is groot. De provincie/regio ziet kansen om in deze kernen woningen en milieus toe te voegen, om daarmee ook de vitaliteit en economie van de kernen kracht bij te zetten.
Om binnensteden compacter te maken is transformatie van vastgoed nodig. In gebiedsontwikkelingen kunnen meerdere doelen tegelijk gehaald worden. In binnensteden liggen kansen voor provinciale opgaven op het gebied van onder andere wonen, klimaatadaptatie, vrije-tijdseconomie, stadslogistiek, cultuur en ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van transformatie, inbreiding en herstructurering geldt voor plannen die binnen vijf jaar gerealiseerd kunnen worden dat er maximaal ruimte worden geboden om de plannen op korte termijn te realiseren. Dit wil zeggen dat bij inbreidingsplannen met start realisatie binnen vijf jaar geen kwantitatieve kaders gelden. Op kwalitatief gebied dient wel getoetst te worden of het plan en programma aansluiten op de kwalitatieve behoefte, onderbouwd vanuit verschillende kwalitatieve indicatoren en lokaal/regionaal behoefteonderzoek.
Om de behoefte aan woningen/appartementen te kunnen bepalen is de Woonvisie 2021 - 2023 van belang, welke door de gemeenteraad is vastgesteld op 27 januari 2022. De terugblik op de woningbouw- en bevolkingsontwikkeling in de periode 2015 tot en met 2019 heeft voor de kern Rijssen er toe geleid dat het migratiesaldo van Rijssen negatief is. Op grond van migratieonderzoek is aangetoond dat vooral jongere, maar ook middelbare huishoudens zijn vertrokken als gevolg van het niet kunnen krijgen van een geschikte en/of betaalbare woning. De bestaande woningmarkt in Rijssen is te krap gebleken, mede doordat er de afgelopen jaren relatief minder woningen zijn toegevoegd. Het uitgangspunt voor de gemeente Rijssen-Holten is om in de periode 2019 tot en met 2028 circa 1.150 woningen te bouwen. Specifiek wordt voor de kern Rijssen uitgegaan van een woningbouwprogramma voor de periode 2019 tot en met 2028 van circa 890 woningen (exclusief 90 woningen ten behoeve van vervangende nieuwbouw). Voor de periode 2019 tot en met 2033 uitgaan van een woningbouwprogramma van circa 1.150 woningen (exclusief 120 woningen ten behoeve van vervangende nieuwbouw).
Daarbij wordt aangegeven dat in Rijssen op korte termijn de nadruk moet liggen op onder andere het ontwikkelingen van nieuwe inbreidingslocaties. Dit om te voorkomen dat het woningaanbod op grond van nieuwe omgevingsplannen in de gemeente veel te laag blijft. Snelle planontwikkeling is hierbij van belang.
Voor wat betreft de gewenste woningbouw (kwalitatief woningbouwprogramma) spelen de volgende factoren een belangrijke rol:
In onderstaande tabel is het kwalitatieve woningbouwprogramma voor de kern Rijssen weergegeven. De prijscategorieën zijn indicatief. Het is van groot belang om vooral voor starters en doorstromers de rijenwoningen, twee-onder-een-kapwoningen en appartementen/ kleinschalig grondgebonden woningen in de juiste prijscategorie te realiseren.
Het plan voorziet in 20 appartementen. Concreet voorziet het plan zowel in (betaalbare) starterswoningen, levensloopbestendige woningen en appartementen die de doorstroming op de woningmarkt kunnen bevorderen. Conform de 30/40/30 verdeling dient 30% van de woningen als sociale woning gerealiseerd te worden, 40% als betaalbaar (middelduur) en 30% duur-vrije sector. Het plan voorziet in een mix aan (betaalbare, sociale) starterswoningen, levensloopbestendige woningen en appartementen die de doorstroming op de woningmarkt kunnen bevorderen.
De appartementen 1, 2, 11, 12, 13 en 14 worden als sociale huur/koopwoningen verkocht (30%). De appartementen 3, 4, 5, 8 en 15 worden aangeboden in het middensegment (laag, huur/koop). De appartementen 9, 10 en 18 worden aangeboden in het middensegment (hoog, huur/koop), gezamenlijk 40%. De appartementen 7, 8, 9, 10, 17, 18, 19 en 20 (6 stuks, 30%) worden aangeboden voor de vrije sector, duur koop). Op basis van de landelijke woningbouwopgaven, de Woonvisie 2021-2023 en de Nota onderbouwing woningbehoefte 2019 t/m 20233 Rijssen-Holten van de gemeente kan geconconcludeerd worden dat er behoefte is aan de voorgenomen ontwikkeling en de ontwikkeling voorziet in een concrete behoefte.
Aangezien het plan binnen bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd en er zowel kwalitatief als kwantitatief behoefte is aan de ontwikkeling kan worden geconcludeerd dat het plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel en heeft een wettelijke basis in de Omgevingswet . In de omgevingsvisie bekijken we onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van onze leefomgeving. Ons beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaal-economische ontwikkeling van Overijssel. Ontwikkeling die nodig is om Overijssel toekomstbestendig te houden.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening richt zich - net zo breed als de Omgevingsvisie Overijssel - op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. Dit betekent dat regels worden gesteld op het gebied van de ruimtelijke ordening, infrastructuur, watersystemen, water, bodem, landschappen, natuur en cultureel erfgoed. Daarmee geeft de provincie invulling aan de opdracht van artikel 2.6 van de Omgevingswet om één omgevingsverordening vast te stellen met daarin alle provinciale regels voor de fysieke leefomgeving in Overijssel.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn normstellend en betreffen randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel).
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype verstaan, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel).
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. De generieke beleidskeuzes zijn bepalend voor de vraag of een initiatief mogelijk is. Hieronder wordt het plan getoetst aan de relevante artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel 2024.
Artikel 4.4 Principe van concentratie (lid 1)
Lid 1
In omgevingsplannen worden alleen de ontwikkeling van woningbouw, bedrijventerrein, stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen mogelijk gemaakt als die voorzien in een lokale behoefte of in de behoefte van bijzondere doelgroepen.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Zoals in paragraaf 3.2.2, onderstaande artikelen en hoofdstuk 3.4 wordt beschreven voorziet het plan in de ontwikkeling van woningbouw en stedelijke voorzieningen ten behoeve van de lokale behoefte.
Artikel 4.5 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Lid 1
Omgevingsplannen maken alleen extra ruimtebeslag voor stedelijke functies in de Groene Omgeving mogelijk aansluitend op bestaand bebouwd gebied en als aannemelijk gemaakt is dat:
Lid 2
Omgevingsplannen voorzien alleen in nieuwe ontwikkelingen in de Groene Omgeving die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen, als aannemelijk gemaakt is dat:
Doorwerking voor voorliggend plan:
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: dat deel van de fysieke leefomgeving waarvan de gronden niet vallen binnen bestaand bebouwd gebied.
Het begrip "bestaand bebouwd gebied" is in de Omgevingsverordening gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut worden voor stedelijke functies op grond van een geldend omgevingsplan en op grond van een (voor)ontwerp voor zover de provincie daarover een positief advies heeft uitgebracht in het kader van het vooroverleg.
Het plangebied is gelegen in het centrum van Rijssen en is in de bestaande situatie voorzien van de hoofdfuncties 'Horeca', 'Centrum – 2' en 'Bedrijf'. Daarmee worden de gronden reeds benut voor stedelijke functies (functies van steden en dorpen zoals wonen, bedrijvigheid, detailhandel, horeca, maatschappelijke, educatieve, culturele en religieuze voorzieningen met bijbehorende infrastructuur, stedelijk water en stedelijk groen). Het plan betreft de herontwikkeling van het perceel naar woningbouw met op de begane grond enkele commerciële functies. Er is sprake van een herontwikkelingsproject binnen bestaand bebouwd gebied waarmee voldaan wordt aan het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik'. Het plan is in overeenstemming met artikel 4.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 4.8 Ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit
In omgevingsplannen worden alleen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die de ruimtelijke kwaliteit versterken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Het plan voorziet in de herontwikkeling van een zichtlocatie in het (kern)winkelgebied van Rijssen. Het plan houdt rekening met de bestaande (waardevolle) karakteristieken van het gemeentelijk monument. Daarnaast is het ontwerp van de ontwikkeling erop gericht om de kwaliteiten van het monument nog nadrukkelijker te versterken, waardoor het plan een bijdrage levert aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Er worden immers verbindingen gelegd tussen de bestaande gebiedskwaliteiten (gemeentelijk monument) en de nieuwe ontwikkeling, waarbij de bestaande kwaliteiten van het pand van Spekhorst worden behouden en versterkt en kwaliteit wordt toegevoegd aan het centrumgebied.
Artikel 4.12 Cultureel erfgoed
Lid 1
In omgevingsplannen wordt rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden die in het gebied aanwezig zijn, waaronder in ieder geval worden verstaan:
Lid 2
Het omgevingsplan bevat een onderbouwing van de wijze waarop rekening is gehouden met aanwezige cultuurhistorische waarden.
Doorwerking voor voorliggend plan:
In het ontwerp is het behoud en opschonen van het monument het belangrijkste uitgangspunt. De nieuwbouw van het pand langs de Grotestraat en Rozengaarde wordt terugliggend gerealiseerd om daarmee de nadruk op het monument te leggen. De bestaande kap van het café zal worden opgehoogd om de woonkwaliteit op de tweede verdieping te verbeteren. Tevens versterkt dit de signaalfunctie van het monument. De monumentencommissie van de gemeente Rijssen-Holten is akkoord met de voorgenomen ontwikkeling.
Artikel 4.14 Woonafspraken
Lid 1
Omgevingsplannen staan alleen toe dat nieuwe woningen worden gerealiseerd als de bouw van deze woningen past binnen de geldende woonafspraken, zoals deze zijn gemaakt door de regio en vastgelegd in bestuurlijke afspraken tussen provincie en gemeenten.
Lid 2
Nieuwe woningen zijn nog te realiseren woningen waarvoor nog geen omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit is afgegeven.
Doorwerking voor voorliggend plan:
De gemeente Rijssen-Holten heeft op 27 januari 2022 de Woonvisie 2021-2023 inclusief de nota 'Onderbouwing woningbouwprogramma 2019 t/m 2033' vastgesteld. In de woonvisie van de gemeente Rijssen-Holten zijn onder andere de regionale woonafspraken die de gemeenten in Twente samen met de provincie Overijssel op 25 maart 2021 hebben ondertekend verwerkt. Het plan voorziet in een appartementengebouw welke voorziet in 20 appartementen met commerciële ruimten op de begane grond. Concreet voorziet het plan zowel in (betaalbare) starterswoningen, levensloopbestendige woningen en appartementen die de doorstroming op de woningmarkt kunnen bevorderen. De realisatie van het appartementengebouw past binnen het in de Woonvisie 2021-2023 opgenomen woningbouwprogramma en daarmee ook binnen de geldende woonafspraken zoals deze tussen gemeenten en de provincie zijn gemaakt op basis van regionale afstemming . Het plan voldoet aan artikel 4.14 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 4.18 Detailhandel kernwinkelgebieden
Lid 1
Omgevingsplannen voorzien alleen in nieuwe detailhandelsvestigingen binnen of direct aansluitend aan bestaande kernwinkelgebieden.
Lid 2
Grootschalige detailhandelsvestigingen met regionale effecten zijn alleen toegestaan binnen of direct aansluitend aan het bestaande kernwinkelgebied van stedelijke centra, en als:
Doorwerking voor voorliggend plan:
Binnensteden vormen het hart van Overijsselse steden en regionale centra. De kwaliteit van de binnensteden bepaalt de identiteit en het imago van de steden, maar ook de mate waarin Overijssel als geheel als aantrekkelijke en dynamische economische en culturele regio wordt gezien. De bundeling van detailhandelsvoorzieningen in binnensteden en wijkwinkelcentra draagt bij aan het creëren van aantrekkelijke winkelomgevingen en is belangrijk voor de aantrekkingskracht van binnensteden als woon/werklocaties en recreatieve functies. Dit element komt ook terug in de ontwikkelingsperspectief steden als motor en de gebiedskenmerken historische centra, binnensteden en landstadjes. Concentratie van publieksgerichte functies (horeca, detailhandel, culturele instellingen, maatschappelijke dienstverlening, enz.) in binnensteden en dorpscentra draagt eraan bij dat die het kloppende hart van de lokale en regionale gemeenschap blijven vormen.
Gelet op het provinciale beleid voor voorzieningen in stedelijke netwerken, streekcentra en de overige steden en dorpen, wordt in de Omgevingsverordening het principe vastgelegd dat detailhandel geconcentreerd dient te worden in of bij bestaande kernwinkelgebieden. Onder kernwinkelgebieden verstaat de provincie die delen van binnensteden en dorpscentra waar de detailhandelsvestigingen geconcentreerd zijn.
Op de begane grond wordt voorzien in 160 m2 aan commerciële ruimten. Het plangebied is gelegen in het kernwinkelgebied van Rijssen. Daarmee voldoet het plan aan artikel 4.18 van de Omgevingsverordening Overijssel. Daarbij wordt eveneens opgemerkt dat de gronden die op grond van het geldende omgevingsplan voor een deel reeds voorzien zijn van de hoofdfunctie 'Centrum - 2' en daarmee al zijn aangewezen voor detailhandel. Voor een deel van de gronden is derhalve geen sprake van nieuwe detailhandelsvestigingen op grond van de Omgevingsverordening Overijssel. Daaronder wordt immers verstaan: detailhandelsvestigingen waarin het geldende omgevingsplan nog niet voorziet. Voor dienstverlening geldt dat dit eveneens bijdraagt aan het aantrekkelijk houden van het winkelgebied. Dienstverlening genereert ook een passantenstroom die het bezoek aan de dienstverlener kunnen combineren met een winkelbezoek. Het plan is derhalve in overeenstemming met artikel 4.18 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel).
Op grond van de ontwikkelingsperspectievenkaart geldt voor het plangebied het ontwikkelperspectief 'woon en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
Het plan voorziet in de herontwikkeling van bestaande bebouwing waarbij een appartementengebouw wordt gerealiseerd inclusief commerciële ruimten op de begane grond. Het plan voorziet in een concrete behoefte aan nieuwe woningen, zie paragraaf 3.4.3. Door te voorzien in een mix van functies (wonen, commerciële ruimten en horeca) blijft het gebied aantrekkelijk. Om een bijdrage te leveren aan de duurzame energieopwekking wordt het dakvlak benut om zonnepanelen te realiseren. Bij de definitieve uitwerking van het bouwplan worden eveneens de (technische) mogelijkheden uitgewerkt om energieneutraal te zijn. Op grond van de BENG-eisen moet de bebouwing immers bijna energieneutraal worden uitgevoerd. Het plan past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Het plangebied is gelegen binnen stedelijk gebied. In het gebied zijn de kenmerken van de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' niet meer aanwezig. Daarom kan toetsing van het plan aan deze gebiedskenmerken achterwege blijven. Binnen de 'Laag van de beleving' heeft het plangebied geen bijzondere eigenschappen. Deze kan daarom buiten beschouwing worden gelaten.
Stedelijke laag
Het plangebied kent op grond van de stedelijke laag het kenmerk 'historische centra binnensteden'. In figuur 3.3 is een fragment van de stedelijke laag weergegeven.
Figuur 3.3: stedelijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel).
De historische centra, binnensteden en landstadjes vormen de functionele en emotionele kernen van de steden en dorpen. Ruimtelijk kenmerkend zijn de compacte bebouwingsstructuur, veelal binnen (voormalige) omwalling en veel individuele karakterverschillen op korte afstand. Veel historische centra, binnensteden en landstadjes herbergen bijzondere condities zoals een waterfront of stationsgebied en staan symbool voor de identitiet en eigenheid van de steden en stadjes. Funcioneel worden deze gebieden gekenmerkt door een mix van functies waarvan de concentratie van voorzieningen op gebied van detail handel, horeca, cultuur, onderwijs, gezondheidszorg et cetera een belangrijk deel vormt.
Als ontwikkelingen plaats vinden in historische centra, binnensteden en land stadjes, dan dragen deze bij aan behoud en versterking de mix van functies, het historisch gegroeide patroon van wegen en openbare ruimten en de leefbaarheid. Grote bouwopgaven, zoals bij herstructurering, inbreiding of intensivering van woon-, werk-, en voorzieningen milieus worden ingepast met respect voor de historie, het individuele karakter van de bebouwing en de leefbaarheid, in relatie tot de problematiek van verkeer en parkeren.
De initiatiefnemer is voornemens om het plangebied te herontwikkelen naar een appartementengebouw welke voorziet in 20 appartementen met commercië functies op de begane grond. Bij het ontwerp is het behoud en opschonen van het monument het belangrijkste uitgangspunt. De nieuwbouw van het pand langs de Grotestraat en Rozengaarde wordt terugliggend gerealiseerd om daarmee de nadruk op het monument te leggen. De bestaande kap van het café zal worden opgehoogd om de woonkwaliteit op de tweede verdieping te verbeteren. Tevens versterkt dit de signaalfunctie van het monument. In het gebouw worden dakkappelen toegevoegd ten behoeve van de woonkwaliteit. De bebouwing sluit verder aan op de korrel en het ritme van de bestaande bebouwing. De rooilijn van de bebouwing langs de Grotestraat en Rozengaarde ligt terug ten opzichte van café Spekhorst. Er worden verschillende kapvormen en bouwmassa's toegevoegd (individueel van elkaar te onderscheiden panden). Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met het kenmerk 'historische centra binnensteden'.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende omgevingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Op 2 juni 2016 stelde de gemeenteraad de Structuurvisie Centrum Rijssen 2025 vast. De visie zet in op: behoud en versterking hoofdwinkelstructuur; behoud en verbetering woon-leefmilieu, versterking ruimtelijke kwaliteit; versterking stedelijke identiteit en de versterking van de historische kwaliteiten.
De SCR2025 schept duidelijkheid voor burgers, ondernemers, instellingen en andere overheden over de door het gemeentebestuur gewenste ontwikkelingsrichting van het centrum van Rijssen en de prioriteiten die het bestuur hierbij stelt. De SCR2025 brengt beleid en ontwikkelingen in kaart en met elkaar in verband; het biedt een totaalperspectief voor het centrum van Rijssen.
De visie SCR2025 gaat in op mogelijke functies voor het centrum. De functionele aspecten hebben betrekking op het gebruik van gebouwen en gronden met thema's, zoals wonen, werken en horeca. Ten tweede wordt ingegaan op de ruimtelijke aspecten van het centrum. Bij de ruimtelijke aspecten gaat het meer om de vraag hoe de omgeving er uit ziet. Onder andere komen aard en schaal van de bebouwing, bebouwd of onbebouwd, stedenbouwkundige structuren en bouwhoogten aan de orde.
Het plangebied is voor het thema 'wonen' langs de Grotestraat voorzien van de aanduiding 'Wonen op de verdieping'. Binnen het gebied Wonen op de verdieping gaat het om woningen/appartementen op de verdieping. Het wonen op de verdieping is voornamelijk mogelijk in het kernwinkelgebied en gebieden met een gewenste commerciële functie op de begane grond.
Het is een goede manier van intensief ruimtegebruik en de woningen voldoen aan bepaalde criteria waar mensen met de wens tot wonen in het centrum om vragen. Het gaat dan met name om de nabijheid van allerlei voorzieningen. Ook past het wonen op de verdieping bij de doelstelling om het centrum levendiger, leefbaarder en sociaal veiliger te maken. Wanneer er meer mensen in het centrum wonen, zorgt dat – met name in de avonduren – voor meer sociale controle en zorgt het tevens voor een centrum dat ook buiten de winkeltijden meer sfeer uitstraalt.
Binnen dit gebied is het niet mogelijk om de aantallen grondgebonden woningen uit te breiden. Dit verstoort de primaire winkel- en overige commerciële structuur van dit gebied.
Langs het gebied Rozengaarde is het voorzien van de aanduiding 'Wonen algemeen'. Binnen het gebied Wonen algemeen is de bouw van alle categorieën woningen mogelijk. Een groot deel van het centrum is hiervoor aangewezen.
Het kan gaan om grondgebonden, stadswoningen of appartementen. Kwantitatief gezien moeten de aantallen te bouwen woningen passen binnen het geldend woningbouwbeleid. Ook gaat het woningbouwbeleid in op kwalitatieve aspecten.
Belangrijk binnen dit gebied is de ruimtelijke afweging. Een appartementengebouw of grondgebonden woning moet passen binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving. Hierbij speelt een stedenbouwkundige beoordeling op basis van de nota inbeidingsbeleid 2014 een belangrijke rol.
Figuur 3.4: Fragment themakaart 'Wonen' Structuurvisie Centrum Rijssen 2025 (bron: gemeente Rijssen-Holten).
Voor het aspect 'winkelen' geldt dat het plangebied is gelegen in het kernwinkelgebied, waarbij het deel langs de Rozengaarde net buiten het kernwinkelgebied gesitueerd is. Binnen het kernwinkelgebied wordt een hoge concentratie aan winkels nagestreeft. Het gebied beslaat het gebied kop Grotestraat tot en met Haarstraat (van plein Hogewal tot kop Grotestraat). Het funshopkarakter staat voorop. Binnen dit gebied wordt ingezet op nagenoeg gesloten winkelfronten.
Daarnaast geldt langs de Grotestraat nog de aanduiding 'verblijven horeca dag' en 'verblijven horeca avond en nacht'. Daghoreca zijn vormen van horeca die zich qua openingstijden verhouden met de winkelopeningstijden. Voorbeelden van daghoreca zijn een lunchroom, een combinatie detailhandel/horeca zoals een Zuivelhoeve, een koffiecorner of een ijszaak.
De avond- en nachthoreca beslaat de gebieden Schild, Plein Hogewal en de kop Grotestraat. De horeca in het gebied kop Grotestraat is conserverend van aard. Op de hoek Grotestraat staat het conserveren van het huidige horeca-aanbod centraal.
Toets
Het plan voorziet in de herontwikkeling van bestaande bebouwing waarbij een appartementengebouw wordt gerealiseerd inclusief commerciële ruimten op de begane grond (detailhandel en horeca). De woningen worden op de verdieping gerealiseerd, waarbij specifiek (betaalbare) woningen voor starters en senioren worden gerealiseerd. Daarnaast worden grotere appartementen gerealiseerd die de doorstroming bevorderen.
De commerciële ruimte op de begane grond voorziet in de mogelijkheden om nieuwe winkels te vestigen binnen het kernwinkelgebied. De horeca in het bestaande monumentale pand van Café Spekhorst op de begane grond draagt bij aan het behoud van de huidige horecamogelijkheden. Door te voorzien in een mix van functies (wonen, commerciële ruimten en horeca) blijft het gebied aantrekkelijk en behoudt het haar verblijfsfunctie
Bij het ontwerp is het behoud en opschonen van het monument het belangrijkste uitgangspunt. De nieuwbouw van het pand langs de Grotestraat en Rozengaarde wordt terugliggend gerealiseerd om daarmee de nadruk op het monument te leggen. De bestaande kap van het café zal worden opgehoogd om de woonkwaliteit op de tweede verdieping te verbeteren. Tevens versterkt dit de signaalfunctie van het monument. In het gebouw worden dakkappelen toegevoegd ten behoeve van de woonkwaliteit. De bebouwing sluit verder aan op de korrel en het ritme van de bestaande bebouwing. De rooilijn van de bebouwing langs de Grotestraat en Rozengaarde ligt terug ten opzichte van café Spekhorst. Er worden verschillende kapvormen en bouwmassa's toegevoegd (individueel van elkaar te onderscheiden panden). Het plan is derhalve in overeenstemming met de Structuurvisie Centrum Rijssen 2025.
Op 10 maart 2022 heeft de gemeenteraad van de gemeente Rijssen-Holten het gezamenlijk toekomstbeeld Enterstraat-Kop Grotestraat vastgesteld. Het doel van de gebiedsvisie is om met een duidelijk en aantrekkelijk toekomstperspectief vastgoedeigenaren te overtuigen om wenselijke investeringen te doen. De gemeente heeft vanuit verschillende beleidsthema’s ambities voor dit gebied van Rijssen (centrumvisie, wonen, welstand, groen, etc.). Concreet betekent dit dat deze visie naast investeringen in vastgoed ook een afname van winkelruimte en het stimuleren van de diversiteit van woonmilieus beoogt. Dat alles met aandacht voor en behoudt van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. De wensen en ideeën van de eigenaren zijn gewogen binnen die ambities. De resulterende visie is daarmee een balans tussen haalbaarheid en wenselijkheid. Hiermee biedt de gemeente het kader waar de vastgoedeigenaren nadrukkelijk om vragen.
Een groot deel van de Rijssense ring (“buiten”) bestaat uit brede, drukke straten, met daar aan grote bouwblokken, zoals er eind vorige eeuw zo veel zijn gebouwd (o.a. winkelcentrum Hogewal). Zo gauw je in het “binnen”-gebied komt, wordt dit totaal anders. Hier gaat de straatdoorsnede van circa 23 meter over naar meer autoluwe straten met een doorsnede van 14 (Kop Grotestraat), 9 à 10 (Enterstraat), of 5 meter (Rozengaarde) en naar de nog smallere kerkepaadjes.
Ook de bebouwing is in het “binnen”-gebied kleinschaliger. Zowel de Enterstraat als de Kop Grotestraat hebben een menselijke maat: hier voelt een voetganger of bewoner op de begane grond zich prettiger dan in bijvoorbeeld de Watermolen of de Oranjestraat. Verblijfsplek Kop van de Grotestraat is ook veel kleiner dan de andere twee verblijfsplekken van het centrum.
De functionele invulling en daarmee het toekomstperspectief voor het onderzoeksgebied zijn aan het veranderen. Dat roept vragen op als: Wat voor gebied kan het zijn, wie zijn de toekomstige gebruikers en bezoekers? En voor deze visie vooral: welke functies zijn in de toekomst wenselijk op de begane grond? Op basis van de gesprekken, eerdere beleidskeuzes en analyses het onderstaande gewenste functiebeeld opgesteld (in gebruik zijnde, bestaande rechten worden gerespecteerd) voor het plangebied van dit omgevingsplan:
Kop Grotestraat - gemengd publiek gebied
De hoekpanden hebben een publieke invulling en uitstraling, bijvoorbeeld horeca, winkel, dienst, maatschappelijke functie, etc. Alle andere panden aan de Grotestraat hebben een flexibele invulling waar naast publieke ook private functies zoals kantoren zijn toegestaan. Bij herontwikkeling inclusief commerciële ruimtes wordt geadviseerd geen grote (winkel)units, maar een flexibele indeling met maten van circa 100-200 m² winkelvloeroppervlak te ontwikkelen. Wonen op de begane grond heeft aan de Grotestraat (nog) niet de voorkeur. Dat zou praktisch ook een nieuwe afbakening van het kernwinkelgebied betekenen, die in een visie op het centrum als geheel dient te worden bepaald:
In onderstaande figuur 3.4 is een uitsnede van de visie voor de Kop Grotestraat opgenomen.
Figuur 3.4: Uitsnede gezamenlijk toekomstbeeld Kop Grotestraat en Enterstraat Rijssen.
Daarnaast wordt het plangebied aangemerkt als "veranda van het centrum". De veranda verleidt om even langs te komen in het Rijssense centrum. De statige, herkenbare Rijssense bouwstijl met Spekhorst als hét historische beeld-anker past daarbij. In het ontwikkelkader wordt opgenomen dat het behoud van het zicht op en de bepalende uitstraling van het monumentaal pand Spekhorst uitgangspunt is bij de ontwikkeling.
Toets
Het voorgenomen plan voorziet in de herontwikkeling van de locatie van Café Spekhorst. Bij het ontwerp is het behoud en opschonen van het monument het belangrijkste uitgangspunt. De nieuwbouw van het pand langs de Grotestraat en Rozengaarde wordt terugliggend gerealiseerd om daarmee de nadruk op het monument te leggen. De bestaande kap van het café zal worden opgehoogd om de woonkwaliteit op de tweede verdieping te verbeteren. Tevens versterkt dit de signaalfunctie van het monument. In het gebouw worden dakkappelen toegevoegd ten behoeve van de woonkwaliteit. De bebouwing sluit verder aan op de korrel en het ritme van de bestaande bebouwing. De rooilijn van de bebouwing langs de Grotestraat en Rozengaarde ligt terug ten opzichte van café Spekhorst. Er worden verschillende kapvormen en bouwmassa's toegevoegd (individueel van elkaar te onderscheiden panden).
Langs de Grotestraat worden commerciële ruimtes op de begane grond gerealiseerd. Langs de Grotestraat wordt op de begane grond een parkeergarage gerealiseerd. Daarmee past de ontwikkeling functioneel gezien in de toekomstvisie aangezien: publieke invulling langs de Grotestraat en langs de Rozengaarde geen publieke functies.
Voor wat betreft de bouwhoogte, bouwmassa en architectuur wordt opgemerkt dat het bouwplan aansluit bij de eisen zoals ze zijn opgenomen in het ontwikkelkader Kop Grotestraat. Resumerend wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met het gezamenlijk toekomstbeeld Kop Grotestraat en Enterstraat Rijssen.
Op 27 januari 2022 is de Woonvisie 2021 - 2023 door de gemeenteraad van Rijssen-Holten vastgesteld. De Woonvisie vormt de basis voor het maken van prestatieafspraken tussen gemeenten en woningcorporaties. De opgestelde nota "onderbouwing woningbouwprogramma 2019 t/m 2033", waarin de kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwprogrammering is onderbouwd, is in de Woonvisie 2021 - 2023 samengevat en als bijlage toegevoegd. In deze Woonvisie zijn ook de verbindingen gelegd met de regionale Woonvisie Twente 2015-2025 en de woonafspraken Twente 2016-2020 met de provincie (deze zijn in januari 2016 ondertekend, begin 2017 geactualiseerd en na de midterm review door de provincie in september 2019 opnieuw vastgesteld). De Woonvisie is hierop aangepast en actuele ontwikkelingen zijn erin verwerkt, zoals het woononderzoek van november 2019, uitgevoerd samen met de woningbouwcorporaties en de naar aanleiding hiervan opgestelde nota “Onderbouwing woningbouwprogramma 2019 t/m 2033”. Ook is de nota “Verkenning inbreidingslocaties” geactualiseerd en verwerkt in het woningbouwprogramma en heeft een participatietraject bij het opstellen van deze Woonvisie plaatsgevonden.
De terugblik op de woningbouw- en bevolkingsontwikkeling in de periode 2015 tot en met 2019 heeft voor de kern Rijssen er toe geleid dat het migratiesaldo van Rijssen negatief is. Op grond van migratieonderzoek is aangetoond dat vooral jongere, maar ook middelbare huishoudens zijn vertrokken als gevolg van het niet kunnen krijgen van een geschikte en/of betaalbare woning. De bestaande woningmarkt in Rijssen is te krap gebleken, mede doordat er de afgelopen jaren relatief minder woningen zijn toegevoegd. Het uitgangspunt voor de gemeente Rijssen-Holten is om in de periode 2019 tot en met 2028 circa 1.150 woningen te bouwen. Specifiek wordt voor de kern Rijssen uitgegaan van een woningbouwprogramma voor de periode 2019 tot en met 2028 van circa 890 woningen (exclusief 90 woningen ten behoeve van vervangende nieuwbouw). Voor de periode 2019 tot en met 2033 uitgaan van een woningbouwprogramma van circa 1.150 woningen (exclusief 120 woningen ten behoeve van vervangende nieuwbouw).
Daarbij wordt aangegeven dat in Rijssen op korte termijn de nadruk moet liggen op onder andere het ontwikkelingen van nieuwe inbreidingslocaties. Dit om te voorkomen dat het woningaanbod op grond van nieuwe bestemmingsplannen c.q. omgevingsplannen in de gemeente veel te laag blijft. Snelle planontwikkeling is hierbij van belang.
Voor wat betreft de gewenste woningbouw (kwalitatief woningbouwprogramma) spelen de volgende factoren een belangrijke rol:
In de volgende tabel is het kwalitatieve woningbouwprogramma voor de kern Rijssen weergegeven. De prijscategorieën zijn indicatief. Het is van groot belang om vooral voor starters en doorstromers de rijenwoningen, twee-onder-een-kapwoningen en appartementen/ kleinschalig grondgebonden woningen in de juiste prijscategorie te realiseren.
Toets
Het plan voorziet in 20 appartementen. Ten opzichte van de bestaande situatie neemt het aantal woningen toe met 18. Het bruto vloeroppervlakte van de appartementen varieert van circa 60 m2, tussen de 70 en 80 m2 en ruime, dure appartementen met een brutovloeroppervlakte van circa 120 m2.
Conform de 30/40/30 verdeling dient 30% van de woningen als sociale woning gerealiseerd te worden, 40% als betaalbaar (middelduur) en 30% duur-vrije sector. Het plan voorziet in een mix aan (betaalbare, sociale) starterswoningen, levensloopbestendige woningen en appartementen die de doorstroming op de woningmarkt kunnen bevorderen.
De appartementen 1, 2, 11, 12, 13 en 14 worden als sociale huur/koopwoningen verkocht (30%). De appartementen 3, 4, 5, 8 en 15 worden aangeboden in het middensegment (laag, huur/koop). De appartementen 9, 10 en 18 worden aangeboden in het middensegment (hoog, huur/koop), gezamenlijk 40%. De appartementen 7, 8, 9, 10, 17, 18, 19 en 20 (6 stuks, 30%) worden aangeboden voor de vrije sector, duur koop). Op basis van de landelijke woningbouwopgaven, de Woonvisie 2021-2023 en de Nota onderbouwing woningbehoefte 2019 t/m 20233 Rijssen-Holten van de gemeente kan geconconcludeerd worden dat er behoefte is aan de voorgenomen ontwikkeling en de ontwikkeling voorziet in een concrete behoefte.
Tot slot wordt opgemerkt dat het plangebied hoek Grotestraat/Rozengaarde als inbreidingslocatie staat aangemerkt in de Nota verkenning inbreidingslocaties. Het plan bevindt zich in het voorstadium van het planproces waarbij als doelgroep voor het plan starters en senioren zijn aangemerkt. Dit TAM-omgevingsplan biedt de planologische basis voor de herontwikkeling op de inbreidingslocatie.
In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke manier bij de voorgenomen activiteiten rekening is gehouden met diverse aspecten uit de fysieke leefomgeving om te komen tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Voor een aantal aspecten zijn nadere onderzoeken uitgevoerd. De resultaten van deze onderzoeken zijn opgenomen in dit hoofdstuk. De rapportages zijn als bijlage aan deze ruimtelijke motivering toegevoegd.
Met de Omgevingswet verandert de grondslag van de milieueffectrapportage (mer). Afdeling 16.4 van de Omgevingswet bevat de regelgeving over milieueffectrapportage. De uitwerking ervan staat in hoofdstuk 11 van het Omgevingsbesluit.
De regels voor de milieueffectrapportage (mer) staan in afdeling 16.4 van de Omgevingswet. De uitwerking ervan staat in hoofdstuk 11 van het Omgevingsbesluit. Het gaat hier om de implementatie van 2 richtlijnen:
De regels schrijven voor bepaalde plannen, programma's en projecten een zogenoemde milieubeoordeling voor. Deze mer-procedure gaat vooraf aan het nemen van een besluit over het vaststellen van het plan of het toestaan van een project.
In een aantal situaties is het mogelijk om een plan-mer-beoordeling te doen in plaats van een milieueffectrapportage. Voor een plan-mer-plicht gelden de volgende eisen:
De inhoud van een plan bepaalt mede de eventuele mer-plicht. In een aantal gevallen is het echter mogelijk om eerst een plan-mer- beoordeling te doen. Uit een plan-mer-beoordeling blijkt of het plan of programma aanzienlijke milieueffecten heeft. Als dat niet het geval is, kan een plan-milieueffectrapportage achterwege blijven. Een plan-mer-beoordeling kan in de volgende twee situaties aan de orde zijn:
In een plan-mer-beoordeling (artikel 16.36, lid 3 en 4 Omgevingswet) toetst het bevoegd gezag of er bij het plan of programma aanzienlijke milieueffecten kunnen optreden. Er zijn twee mogelijke resultaten:
Toets
Het voorliggend plan voorziet in de herontwikkeling van het perceel en de realisatie van een appartementengebouw welke voorziet in 20 appartementen en commerciële ruimten op de begane grond. Een dergelijk project wordt niet expliciet benoemd in kolom 1 van bijlage V van het Omgevingsbesluit. De meest logische aansluiting kan echter wel worden gevonden onder nummer J11, een 'Stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra en de aanleg van parkeerterreinen'.
Aangezien er sprake is van een kleine wijziging van een plan en het plan betrekking heeft op een klein gebied op lokaal niveau kan volstaan worden met een plan-mer-beoordeling. Het bevoegd gezag moet daarbij beoordelen of de uitvoering van het plan aanzienlijke effecten op het milieu kan hebben. Daarbij moet het bevoegd gezag gebruik maken van de criteria uit bijlage II van de smb-richtlijn. In bijlage II van de smb-richtlijn staan de twee hoofdcriteria waarmee rekening moet worden gehouden bij het beoordelen van de mogelijke aanzienlijke milieueffecten:
Om de kenmerken en effecten van het plan te beoordelen is een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld. Deze aanmeldnotitie is als Bijlage 1 bij de motivering van dit omgevingsplan opgenomen. Gelet op de uitkomsten van deze aanmeldnotitie, waaruit blijkt dat er als gevolg van het plan geen belangrijke milieugevolgen optreden, is het niet noodzakelijk om een milieueffectrapport op te stellen.
De Omgevingswet zorgt voor een samenhangende benadering van de fysieke leefomgeving. Het maatschappelijk doel hierbij is 'ruimte voor ontwikkeling en waarborgen voor kwaliteit'. Om dit doel te bewerkstelligen is het ruimtelijk- en milieuspoor verder geïntegreerd.
In de bijlage bij artikel 1.1. van de Ow wordt het begrip Milieubelastende activiteit (Mba) als volgt gedefinieerd: 'activiteit die nadelige gevolgen voor het milieu kan veroorzaken, niet zijnde een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringstechnisch werk of een wateronttrekkingsactiviteit'.
Dit heeft betrekking op alle activiteiten die mogelijk een negatief effect op het milieu kunnen hebben. Om te bepalen of er sprake is van een Mba moet een check worden gedaan of er instructieregels uit het Bkl, Bal of Bbl van toepassing zijn op het project. Hieronder vallen ook niet-bedrijfsmatige activiteiten, niet-plaatsgebonden activiteiten en tijdelijke activiteiten, dit kunnen ook beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis zijn. De instructieregels in het Bkl zijn bijvoorbeeld niet van toepassing op het wonen zelf, maar wel op beroepen en bedrijven aan huis.
Naast de instructieregels hebben gemeenten zelf de beleidsvrijheid om in het omgevingsplan aanvullende milieuregels en/of voorwaarden te stellen voor Mba's. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld het houden van huisdieren of het gebruik van kachels en openhaarden.
Met het oog op een veilige en gezonde leefomgeving is het uitgangspunt: het aanhouden van voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige gebouwen en locaties. De VNG heeft gewerkt aan een hulpmiddel die kan worden toegepast voor het plannen en toetsen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen: 'Milieuzonering nieuwe stijl'.
De VNG-uitgave 'Milieuzonering nieuwe stijl' gaat uit van zones die die bij een grotere afstand tot gevoelige functies en locaties (bijvoorbeeld wonen) uitgaat van een oplopende gebruiksruimte voor geluid en geur per bedrijf. Daarbij staat het reguleren van gebruiksruimte voor geluid en geur centraal in de nieuwe systematiek voor milieuzonering. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij het Besluit kwaliteit leefomgeving waar 'gebruiksruimte' een belangrijk begrip is (zie paragraaf 3.3 "Sturen op de verdeling van gebruiksruimte onder de Omgevingswet" van de Nota van toelichting bij het Bkl. De gebruiksruimte van milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) is de milieuruimte die een milieubelastende activiteit op grond van het omgevingsplan mag benutten voor het uitoefenen van de bedrijfsvoering.
Toets
Het plangebied is gelegen in het centrum (kernwinkelgebied) van Rijssen waar verschillende functies aanwezig zijn zoals horeca, detailhandel, wonen en maatschappelijke functies. Derhalve geldt dat het plangebied is gelegen in het omgevingstype 'gemengd gebied'. In een gemengd gebied met wonen kunnen naast wonen verschillende andere functies worden toegelaten. Dat kunnen functies als detailhandel, kantoren en horeca zijn, maar ook (mede) bedrijfsfuncties zijn (bedrijf: ‘een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen’). In gemengd gebied met wonen kunnen alleen bedrijven zich vestigen, die naar aard en invloed op de omgeving geschikt zijn voor ligging in een gebied met functiemenging inclusief wonen. Bij een goede bouwkundige constructie is het mogelijk de bedrijfsactiviteiten uit te voeren in hetzelfde gebouw als de woningen, bijvoorbeeld in de plint. Contactgeluid, geurdoorslag en trillingenworden hierbij in voldoende mate voorkomen.
In de VNG-uitgave Activiteiten en Milieuzonering Omgevingswet is de lijst van bedrijfsactiviteiten van de VNG uitgave Bedrijven en milieuzonering 2009 getransponeerd en biedt goede aanknopingspunten voor een indicatie van de inpasbaarheid van activiteiten in de omgeving. Daarbij wordt uitgegaan van richtafstanden voor geluid en geur. Milieu-aspecten zoals externe veiligheid, trillingen en stofhinder zijn in specifieke gevallen relevant of zelfs maatgevend. Deze aspecten lenen zich, anders dan geluid en geur, niet goed om de inpasbaarheid van activiteiten indicatief te bepalen. In algemene zin geldt dat wanneer een activiteit een andere vorm van milieubelasting dan geluid- en geurhinder met zich mee brengt, aan de hand van de specifieke regelgeving moet worden bepaald of de activiteit op de gewenste locatie inpasbaar is.
Het plangebied is gelegen in het kernwinkelgebied van Rijssen waar de functies wonen, detailhandel, kantoren en horeca aanwezig zijn. Zoals in paragraaf 4.7 blijkt zijn er geen milieubelastende activiteiten in de nabijheid van het plangebied aanwezig waarvoor in het kader van omgevingsveiligheid (externe veiligheid) aandachtsgebieden gelden. Derhalve kan de inpasbaarheid van het plan aan de hand van de richtafstanden bepaald worden.
In de directe omgeving van het plangebied is ten aanzien van horeca uitsluitend horeca tot en met categorie 1 toegestaan. Dit betreft lichte vormen van horeca die wat betreft ruimtelijke uitstraling aansluiten bij winkelvoorzieningen en daarmee qua openingstijden nagenoeg sporen en waar naast kleinere etenswaren alsmede alcoholvrije dranken wordt verstrekt, zoals een lunchroom, koffiehuis, ijssalon, broodjeszaak, croissanterie patisserie of een crêperie.
Ter plaatse van de huidige locatie van café Spekhorst zal op de begane grond lichte horeca mogelijk zijn. Op grond van de 'Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging' van de VNG geldt dat deze functies worden aangemerkt als categorie A waarvoor geldt dat deze bedrijfsactiviteiten direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (voorheen Bouwbesluit) toereikend zijn.
Voor de bestaande winkels (detailhandel) in de omgeving van het plangebied geldt dat deze eveneens worden aangemerkt als milieucategorie A waarvoor geldt dat deze direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan. Derhalve geldt dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden.
Tot slot wordt opgemerkt dat de functie 'Bedrijf' met specifiek werkingsgebied 'destilleerderij' als gevolg van het plan wordt verwijderd. Daarmee wordt een positieve bijdrage geleverd aan het woon- en leefklimaat in de omgeving.
Al met al kan geconcludeerd worden dat er in de nabijheid van het plan geen milieubelastende activiteiten zijn die het plan onmogelijk maken. Anderzijds leidt het plan vanuit hinder of gevaar niet tot nadelige effecten voor het woon- en leefklimaat van omwonenden. De commerciële functies op de begane grond zijn naar aard en invloed geschikt in een omgeving met functiemenging en de woonfunctie betreft geen milieubelastende activiteit op de omgeving.
In paragraaf 5.1.4.6.1 Bkl zijn de instructieregels opgenomen die geurbelastende activiteiten en/of geurgevoelige gebouwen in elkaars nabijheid mogelijk maken. Het gaat hierbij om drie geurbronnen waarvoor regels zijn gesteld, namelijk:
In artikel 5.92 Bkl staat vastgelegd dat in een omgevingsplan rekening gehouden wordt met geur door activiteiten op geurgevoelige gebouwen en dat het omgevingsplan erin voorziet dat dit aanvaardbaar is. Hierbij moet rekening worden gehouden met de lokale specifieke omstandigheden en de (cumulatieve) gevolgen van activiteiten. De specifieke plaatselijke situatie kan mede bepalend zijn voor wat aanvaardbaar is en per geval verschillen. Afhankelijk van de gemeente kan lokaal beleid van toepassing zijn voor het aspect geur. Dit wordt dan vastgelegd in een Geurgebiedsvisie en Geurverordening.
Naast het toetsen van de geurbelasting door activiteiten op geurgevoelige functies, moet bij het toelaten van een nieuwe geurgevoelige functies ook worden getoetst of bedrijven in de omgeving worden beperkt in hun bedrijfsvoering. Wanneer hier sprake van is moet getoetst worden aan de geldende normen waar het bedrijf aan moet voldoen. Een nieuwe geurgevoelige functie is alleen aanvaardbaar als dit er niet toe leidt dat het bedrijf daardoor niet meer kan voldoen aan de voor het bedrijf geldende normen. Dit betekent dat er sprake is van een beperking in de bedrijfsmogelijkheden.
Toets
In de omgeving van het plangebied zijn geen zuiveringtechnische werken, agrarische bedrijven of dierenverblijven waar landbouwhuisdieren worden gehouden aanwezig.
Wel maakt het plan nieuwe geurgevoelige gebouwen mogelijk. Een geurgevoelig gebouw is in ieder geval een gebouw of een gedeelte van een gebouw met een woonfunctie. Op grond van artikel 5.92 Bkl moet rekening worden gehouden met geur afkomstig van activiteiten op de geurgevoelige gebouwen.
De gemeente Rijssen-Holten beschikt niet over een nieuw omgevingsplan. Derhalve staan de regels voor bescherming tegen geluid door activiteiten in het tijdelijk deel van het omgevingsplan. De regels over geur voor horecabedrijven die vroeger onder het Activiteitenbesluit vielen zijn grotendeels in de bruidsschat opgenomen. De bruidsschat is onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. In de bruidsschat zijn de volgende regels voor geurmaatregelen voor horeca opgenomen:
In het plangebied worden op de begane grond lichte horeca-activiteiten mogelijk gemaakt. Dit TAM-omgevingsplan voorziet niet in aanpassingen van de bruidsschat, waardoor de geurmaatregelen uit de bruidsschat - waarin regels over geur van milieubelastende activiteiten zijn opgenomen - van toepassing blijven op de horeca-activiteiten. Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor dit plan.
Wanneer ontwikkelingen plaatsvinden m.b.t. de fysieke leefomgeving is het van belang om te weten of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie en/of activiteit. De bodemkwaliteit mag geen gezondheidsrisico opleveren voor gebruikers van de bodem. In deze paragraaf wordt omschreven hoe bij voorliggend project rekening zal worden gehouden met het aspect bodem.
Voor het toelaten van een bouwactiviteit op een bodemgevoelige locatie moet worden getoetst aan paragraaf 5.1.4.5.1 van het Bkl. Deze paragraaf bevat regels voor het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem. De instructieregels zijn mede gesteld met het oog op het beschermen van de gezondheid en van het milieu, in het bijzonder van de bodemkwaliteit. Een bodemgevoelige locatie is in ieder geval een locatie waarop een bodemgevoelig gebouw is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Tot een bodemgevoelige locatie hoort ook een aaneengesloten terrein direct grenzend aan een bodemgevoelig gebouw.
Uit artikel 5.89g van het Bkl volgt dat deze paragraaf van toepassing is op o.a. een bodemgevoelig gebouw en definieert het als een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat de bodem raakt en waar personen meer dan twee uur per dag aaneengesloten aanwezig zullen zijn. Deze paragraaf is niet van toepassing op bijbehorende bouwwerken tot 50 m².
Waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie worden opgenomen in het definitieve omgevingsplan (art. 5.89i Bkl). Deze waarden kunnen per gebied of per gebruiksfunctie verschillen.
Bij een overschrijding van een vastgestelde waarde (zie art. 5.89i Bkl) is het bouwen van een bodemgevoelig gebouw alleen toegelaten als de in het omgevingsplan voorgeschreven sanerende of andere beschermende maatregelen worden getroffen (art. 5.89K Bkl, art. IIIa onder 2 Aanvullingsbesluit Bodem).
Toets
Dit plan voorziet in de herontwikkeling van de locatie Grotestraat 26 te Rijssen. Het plan maakt de (gedeeltelijke) sloop en nieuwbouw van een appartementengebouw met commerciële functies op de begane grond mogelijk. Daarmee maakt het plan een nieuw bodemgevoelig gebouw mogelijk. Een bodemgevoelig gebouw betreft een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat de bodem raakt en waar personen meer dan 2 uur per dag aaneengesloten aanwezig zijn. Via een omgevingsplan moet het bevoegd gezag voorkomen dat gebouwd wordt op een verontreinigde bodem met onaanvaardbare risico's voor de gezondheid.
Om de kwaliteit van de bodem te onderzoeken heeft Kruse Milieu een bodemonderzoek uitgevoerd (projectcode 23052410, d.d. 18 oktober 2023). Het verkennend (asbest)bodemonderzoek conform NEN 5740 en NEN 5707 is als Bijlage 2 opgenomen. Hieronder worden de conclusies weergegeven. Voor een volledige weergave van de onderzoeksresultaten wordt verwezen naar de bijlage.
Conclusies
In de bovengrond (BG I, BG II en BG III) en in het grondwater (PB 1) zijn licht tot matige verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 uit Bijlage 2. De matig verhoogde gehalten aan lood en zink in het bovenmonster BG I zijn aanleiding voor het analyseren van de separate deelmonsters.
Uit de analyseresultaten van de deelmonsters blijkt dat de bovengrond ter plaatse van boring 4 van 0.07 - 0.5 m-mv sterk verontreinigd is met zink. Een nader onderzoek is noodzakelijk om ernst en de omvang van de zinkverontreiniging te bepalen. In de huidige situatie zijn geen blootstellingsrisico’s omdat de verontreiniging is afgedekt met beton.
Omdat vanwege de bebouwing inpandige boringen niet wenselijk zijn, is geadviseerd om voorafgaand aan de sloop een nader onderzoek uit te voeren. In de huidige situatie zijn geen blootstellingsrisico’s omdat de verontreiniging is afgedekt met beton. Er dient voorkomen te worden dat er vermenging ontstaat met de schone grond. De sterk verontreinigde grond mag niet worden verminderd of verplaatst zonder toestemming van het bevoegd gezag. Voorafgaande aan de sanering dient een BUS-melding of saneringsplan opgesteld te worden en goedgekeurd te worden door het bevoegd gezag. Een sanering mag alleen door hiervoor erkende bedrijven worden uitgevoerd.
In het mengmonster van de fijne fractie MM FF - 01 is geen asbest aangetoond.
Slotconclusie
Uit milieukundig oogpunt is er, na sanering, geen bezwaar tegen de geplande nieuwbouw van winkels en appartementen met een parkeergarage, aangezien de overig vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt, na sanering, geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.
In de regels van dit omgevingsplan zijn regels gesteld over het uitvoeren van een nader bodemonderzoek om de ernst en omvang van de verontreiniging te onderzoeken en de noodzakelijke saneringswerkzaamheden uit te voeren. In de regels is dit verwerkt door een sanering van de bodem volgens de regels van het Bal voor te schrijven als voorwaarde voor het bouwen. Deze regels staan in paragraaf 3.2.23 en 4.121 van het Bal. In paragraaf 4.121 staat een standaard aanpak voor een sanering van de bodem. In artikel 11.1 overige zone - bodemsanering is bepaalt dat:
Het uitvoeren van de activiteiten en functies zoals toegelaten ter plaatse van het gebied overige zone - bodemsanering uitsluitend is toegestaan indien invulling is gegeven aan:
Tot slot adviseert de omgevingsdienst Twente dat wanneer er gegraven wordt ter plaatse van de sterke verontreiniging, de omvang van de verontreiniging met behulp van een nader bodemonderzoek conform de NTA 5755 bepaald moeten worden in het kader van een melding 'Graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit'.
Het thema 'bodem' vormt na uitvoering van het nader onderzoek en de daaruit voortvloeiende sanering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Veel activiteiten in de fysieke leefomgeving hebben te maken met geluid; ze veroorzaken geluid(hinder) of worden eraan blootgesteld. Daarom worden er regels gesteld aan geluid. Deze regels gaan over het beheersen van geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen enerzijds en de bescherming van geluidgevoelige gebouwen en locaties anderzijds. In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect geluid.
Geluid door activiteiten
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) onder paragraaf 5.1.4.2.1 zijn regels voor het aspect geluid opgenomen die gelden voor milieubelastende activiteiten die geluid voortbrengen. Deze instructieregels zijn van toepassing op het moment dat een BOPA op een locatie een geluidbelastende activiteit of een geluidgevoelig gebouw planologisch mogelijk maakt. Daarmee gelden de instructieregels zowel bij het toestaan van de activiteit, als bij het toestaan van geluidgevoelige gebouwen in de nabijheid van de activiteit.
Met uitzondering van het geluid van woonactiviteiten, zijn de instructieregels van deze paragraaf van toepassing op het geluid van alle denkbare activiteiten. Het gaat hierbij niet alleen om geluid van bedrijven en/of instellingen, maar bijvoorbeeld ook geluid afkomstig van locaties waar openbare voorzieningen zijn voorzien, zoals groen of speeltuinen. De instructieregels zijn ook van toepassing op geluid afkomstig van een locatie waar woningen met een bedrijf aan huis zijn toegelaten. Dat betekent dat het geluid dat afkomstig is van het wonen niet wordt beoordeeld, maar het geluid van de bedrijfsmatige activiteiten wel.
De instructieregels zijn niet van toepassing op tijdelijk gebouwen (minder dan 10 jaar) en op geluid afkomstig van doorgaand verkeer op wegen en spoorwegen
Geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen
Paragraaf 5.1.4.2a van het BKL gaat over het toelaten van een nieuw geluidgevoelig gebouw bij wegen, spoorwegen en industrieterreinen alsook het geluid veroorzaakt door wegen, spoorwegen en industrieterreinen op geluidgevoelige gebouwen gelegen binnen een geluidaandachtsgebied.
Onder geluidgevoelige gebouwen wordt verstaan:
Een geluidaandachtsgebied is een locatie langs een weg, spoorweg of rond een industrieterrein waarbinnen het geluid hoger kan zijn dan de standaardwaarde zoals opgenomen in de tabel in art. 5.78t van het Bkl. Een nieuw geluidgevoelig gebouw kan zonder meer worden toegelaten als het geluid niet hoger is dan de standaardwaarden zoals opgenomen in onderstaande tabel:
Er zal bij de voorbereiding van een omgevingsplan onderzoek moeten worden gedaan naar de geluidbelasting op de gevels van geluidgevoelige objecten, wanneer deze zich binnen het geluidaandachtsgebied van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen bevinden.
Toets
Wegverkeerslawaai
Om de geluidbelastingen ten gevolge van het wegverkeerslawaai op de Rozengaarde, Grotestraat, Enterstraat, Watermolen en Wierdensestraat te onderzoeken is door Munsterhuis Geluidsadvies een akoestisch onderzoek uitgevoerd (kenmerk B02.23.214-RM, d.d. 31 mei 2024). Het akoestisch onderzoek is als Bijlage 3 bij de motivering van dit omgevingsplan opgenomen.
Hieronder worden de conclusies weergegeven.
Spoorweglawaai
Het projectgebied bevindt zicht niet binnen een geluidaandachtsgebied van nabijgelegen spoorwegen, nadere toetsing aan geluid afkomstig van spoorwegverkeer is niet noodzakelijk.
Industrielawaai (milieubelastende activiteiten)
In de nabijheid van het plangebied vinden bedrijfsactiviteiten plaats die mogelijk voor geluidsoverlast kunnen zorgen binnen het projectgebied. In de omgeving van het plangebied zijn enkele milieubelastende functies aanwezig, zie paragraaf 4.2. Het plangebied is gelegen in het centrumgebied waardoor het kan worden aangemerkt als 'gemengd gebied'. In een gemengd gebied met wonen kunnen naast wonen verschillende andere functies worden toegelaten. Dat kunnen functies als detailhandel, kantoren en horeca zijn, maar ook bedrijfsfuncties (bedrijf: ‘een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen’). Deze bedrijven zijn naar aard en invloed op de omgeving geschikt voor ligging in de nabijheid van woningen.
Ter bescherming van de gezondheid zijn onder paragraaf 5.1.4.1 van het Bkl instructieregels opgenomen voor de luchtkwaliteit. Volgens deze regels gelden zogeheten omgevingswaarden voor onder andere de in de buitenlucht voorkomende stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10).De overheid toetst en monitort de luchtkwaliteit vooral in zogeheten aandachtsgebieden, dit zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide of fijnstof.
In een aandachtsgebied moet de overheid de omgevingswaarden in acht nemen. Dit geldt voor de besluiten, als deze zorgen voor een verhoging van de concentraties binnen een aandachtsgebied. Als de gemeente activiteiten toelaat, die leiden tot gebruik van wegen, vaarwegen of spoorwegen (verkeersaantrekkende werking) of waarvoor luchtregels staan in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) moet worden voldaan aan de omgevingswaarden. Dit volgt uit artikel 5.51 van het Bkl. Hierbij gaat het om activiteiten binnen het aandachtsgebied. Maar het kan ook gaan om activiteiten in de buurt van een aandachtsgebied, als deze activiteiten zorgen voor een verhoging van de concentraties binnen het nabijgelegen aandachtsgebied. Het gaat in zulke gevallen om activiteiten die relatief veel luchtvervuiling veroorzaken en over een grotere afstand effect hebben (bijvoorbeeld verkeer of bedrijfsemissies). Een activiteit is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
De vergunningverlener toetst aan de omgevingswaarden, tenzij de activiteit niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de stikstofdioxide- (NO2) of fijnstof- (PM10) concentraties. De specifieke beoordelingsregels voor luchtkwaliteit staan in artikel 8.17 van het Besluit kwaliteit leefomgeving Voor vergunningplichtige milieubelastende activiteiten heeft het rijk beoordelingsregels over emissies naar de lucht en de beoordeling van de luchtkwaliteit opgenomen in het Bkl. De specifieke beoordelingsregels voor lucht staan in artikel 8.17, 8.21 en 8.24 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Deze gaan over:
Uit artikel 5.53 en 5.54 Bkl volgt dat een project niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 ug/m³. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties. In artikel 5.54 staan standaardgevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een plan binnen de genoemde categorie, maar niet binnen de gestelde grenzen valt, is het alsnog mogelijk om via detailberekeningen aannemelijk te maken dat de 3%-grens niet wordt overschreden. Een andere manier om aannemelijk te maken dat een project de 3%-grens niet overschrijdt is een kwalitatieve berekening. Met de NIBM-tool kan bekeken worden of een project in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Soms zijn detailberekeningen nodig als aanvulling op de NIBM-tool.
Toets
Met dit plan worden appartementen en commerciële voorzieningen (op de begane grond) mogelijk gemaakt. Een ontwikkeling met deze omvang is aan te merken als een project welke "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario (en de toename van het aantal verkeersbewegingen op 500 verkeersbewegingen wordt gezet) blijkt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt. Er is geen nader onderzoek nodig.
Figuur 4.1: NIBM-tool (bron: IPLO).
Omgevingsveiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. De hoofdlijnen van het (wettelijk) kader voor de omgevingsveiligheid zijn opgenomen in instructieregels in afdeling 5.1.2 Bkl. In bijlage VII van het Bkl zijn activiteiten aangewezen als risicobronnen. Deze risicobronnen zijn van belang voor de regels over het plaatsgebonden risico en de aandachtsgebieden. Het betreft de volgende activiteiten:
De paragrafen 5.1.2.2 tot en met 5.1.2.6 Bkl gaan over het toelaten van beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties in verband met het externe veiligheidsrisico van een activiteit die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
Plaatsgebonden risico
Grenswaarden en standaardwaarden voor het Plaatsgebonden Risico (PR) ten aanzien van (zeer) (beperkt) kwetsbare gebouwen en (beperkt) kwetsbare locaties zijn opgenomen in artikel 5.6 tot en met artikel 5.11a Bkl. Grenswaarden voor kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties (art. 5.7 lid 1 Bkl) worden in een Omgevingsplan in acht genomen. Met standaardwaarden voor beperkt kwetsbare gebouwen en locaties wordt in een omgevingsplan rekening gehouden (art. 5.11 Bkl). Voor het plaatsgebonden risico gelden, afhankelijk van de activiteit, vastgestelde afstanden of te berekenen afstanden (bijlage VII Bkl).
Groepsrisico
Bij groepsrisico is sprake van 'aandachtsgebieden'. Risicovolle activiteiten hebben van rechtswege aandachtsgebieden (art. 5.12 Bkl). Het opnemen van aandachtsgebieden in een omgevingsplan is niet verplicht.
Aandachtsgebieden zijn gebieden rond activiteiten met gevaarlijke stoffen die zichtbaar maken waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende beschermd zijn tegen de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen (RIVM a, z.d.). Aandachtsgebieden zijn er voor brand, explosie en gifwolk. Afhankelijk van het type activiteit met gevaarlijke stoffen, zijn er voor het aandachtsgebied in de regelgeving vaste afstanden vastgesteld of zijn deze afstanden rekenkundig te bepalen (bijlage VII Bkl). Aandachtsgebieden worden zichtbaar gemaakt in het Register externe veiligheidsrisico's (REV).
Binnen een aandachtsgebied kan sprake zijn van een voorschriftengebied. Een gemeente kan in het Omgevingsplan afzien van aanwijzing van een brand- of explosievoorschriftengebied of een kleiner brand- of explosievoorschriftengebied aanwijzen (art. 5.14 Bkl). Als het initiatief ligt in een voorschriftengebied, dan gelden voor nieuwbouw aanvullende bouweisen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (art. 4.90 tot en met 4.96 Bbl. Voor zeer kwetsbare gebouwen, zoals scholen, kinderdagopvang, en verzorgingstehuizen, geldt altijd een voorschriftengebied, en gelden dus aanvullende bouweisen bij nieuwbouw (art. 5.14 Bkl).
Los van een eventueel voorschriftengebied kan een gemeente aanvullende eisen stellen, bijvoorbeeld aan vluchtroutes en de bereikbaarheid van het gebied door hulpdiensten. Dergelijke eisen kunnen worden opgenomen in de omgevingsvergunning.
Naast bovengenoemde regels over veelvoorkomende situaties zijn voor een aantal specifieke situaties nog de volgende delen van het Bkl van belang:
Veilige omgeving
Aan hand van de kaarten met betrekking tot het thema 'Veilige omgeving' zoals opgenomen in de Atlas Leefomgeving is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op deze kaarten staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde.
Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart (bron: Atlas leefomgeving).
Toets
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied zich niet bevindt binnen een aandachtsgebied op grond van omgevingsveiligheid. Op een afstand van 406 meter ligt de spoorlijn Almelo - Deventer waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Naast de spoorlijn bevindt zich een buisleiding van de gasunie waarvoor een invloedsgebied geldt van 70 meter en een belemmeringengebied van 5 meter aan weerszijden van de buisleiding. Het plangebied ligt daarmee niet in een aandachtsgebied voor omgevingsveiligheid. Er hoeft derhalve geen onderzoek plaats te vinden naar (veiligheids)maatregelen in het kader van voorkomen, beperken en bestrijden van een brand, een ramp of een crisis.
Het plangebied voorziet in de herontwikkeling van een bestaand perceel. Het plangebied is via de bestaande infrastructuur bereikbaar voor hulp- en nooddiensten. Omgevingsveiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Nederland is een waterrijk land. Bouwen in die gebieden kan niet zomaar. Bij de vaststelling van het omgevingsplan moet de gemeente voor het waterbelang de opvattingen van de waterbeheerder betrekken. Dit volgt uit instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.3 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.
In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.
Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.
Watervisie 2050
Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
De Watervisie is doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zijn het beleid en de maatregelen opgenomen.
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.
Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.
Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:
Visie en Programma Water en Riolering
Het rapport Visie en het Programma Water en Riolering 2023 t/m 2027 (PWR) volgt het GRP op en landt als instrument van de Omgevingswet nadat deze in werking is getreden. Het PWR geeft inzicht in de omvang, het functioneren en de kwaliteitstoestand van de voorzieningen waarmee de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor de inzameling, transport en verwerking van afvalwater, hemelwater en grondwater. In het PWR wordt ook rekening gehouden met de effecten van klimaatverandering en de bestrijding van wateroverlast en droogte. Door de klimaatadaptatie mee te nemen bij de invulling van de watertaken blijft de leefomgeving ook in de toekomst op niveau.
Weging van het waterbelang in voorliggend plan
Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de watertoets vervangen door de term 'weging van het waterbelang'. Het begrip houdt in dat de gemeente bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening moet houden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. De gemeente is verplicht om de waterbelangen mee te nemen in het omgevingsplan. Dit is een instructieregel van het Rijk die volgt uit artikel 5.37 Besluit kwaliteit leefomgeving.
Bij de vaststelling van het omgevingsplan moet de opvattingen van de waterbeheerder betrokken worden bij het omgevingsplan. Dit geldt in het algemeen voor alle waterbelangen. Voorbeelden zijn:
Het plan voorziet in de sloop van de bestaande bebouwing en de nieuwbouw van een appartementengebouw welke voorziet in 20 appartementen met commerciële voorzieningen en een parkeergarage op de begane grond. Vanwege de ligging van het plangebied in het centrum van de kern Rijssen zijn de aspecten grondwater en oppervlaktewater niet relevant. In de nabijheid van het plangebied is immers geen oppervlaktewater aanwezig, daarnaast is er in de huidige situatie reeds sprake van bebouwing.
Ten aanzien van hemelwater zet de gemeente in op klimaatbestendige en waterrobuuste maatregelen. Bewuste, doelmatige keuzes over de omgang met hemelwater zijn noodzakelijk. Indien hemelwater niet lokaal in de bodem of op een oppervlaktewaterlichaam te brengen is, is transport en verwerking mogelijk. Bij gemengde rioolstelsels wordt het op daken en wegen vallend hemelwater vermengd met afvalwater van huishoudens en bedrijven en getransporteerd naar de RWZI’s.
Vanwege de ligging van het plangebied in het centrumgebied van Rijssen, waar sprake is van forse verstedelijking en verharding, is de infiltratie op eigen terrein nauwelijks mogelijk. Hemelwater wordt via het dak en verhard oppervlak opgevangen en via het bestaande rioolsysteem afgevoerd. Daarbij wordt de bebouwing zo ingericht dat water goed kan worden afgevoerd en hinderlijke plassen op straat zoveel als mogelijk beperkt wordt.
Om de effecten van wateroverlast en de klimaatgevolgen op het plangebied te onderzoeken is gebruik gemaakt van de online klimaatmonitor (twn.klimaatmonitor.net) en de klimaateffectatlas (klimaateffectatlas.nl). In de toekomst komen korte, hevige buien naar verwachting steeds vaker voor. Bij een bui van 70 mm per uur (eens in de 100 jaar) bedraagt de waterdiepte op de kruising Grotestraat/Rozengaarde circa 1 cm. In de Rozengaarde bedraagt de waterdiepte maximaal 15 cm. Deze waarden leiden niet tot wateroverlast. Verder wordt opgemerkt dat de wegen begaanbaar bij zijn.
Voor wat betreft afvalwater geldt dat de aspecten ‘inzameling’ en ‘transport’ betrekking hebben op de wettelijke verplichting om huishoudelijk afvalwater in te zamelen en te transporteren om te voorkomen dat dit in het leefmilieu terechtkomt, om zodoende een bijdrage te leveren aan een betere kwaliteit van het oppervlaktewater, grondwater en de bodem. Daarnaast wordt bij dit item aandacht besteed aan (foutieve) aansluitingen die de inzameling (en zuivering) van afvalwater belemmeren. Om het afvalwater te kunnen inzamelen en transporteren moeten de buizen, putten, gemalen etc. voldoende capaciteit hebben, (onder vrijverval) binnen gestelde tijd afstromen en bedrijfszeker, dus in goede staat zijn. Het plan sluit voor afvalwater aan op het bestaande rioolsysteem.
Het aspect 'water in het plangebied' vormt geen belemmering voor de uitvoering.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura 2000-gebieden
Het gebiedsbeschermingsdeel van de Omgevingswet heeft als doel het beschermen van Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebieden) in Nederland. Projecten die significante gevolgen voor deze gebieden kunnen hebben, zijn in beginsel – zonder vergunning – niet toegestaan. Ook het vaststellen van plannen is niet toegestaan, indien het betreffende plan significante gevolgen kan hebben voor Natura 2000-gebieden. Naast directe effecten (bijv. ruimtebeslag), dient ook gekeken te worden naar indirecte effecten als gevolg van externe werking (bijv. door geluid, licht en stikstofdepositie). De eerste stap in de toetsing is vaak een voortoets. Als significante gevolgen in de voortoets niet op voorhand met zekerheid kunnen worden uitgesloten, dan is een passende beoordeling noodzakelijk. In dat geval is voor een project een Omgevingsvergunning noodzakelijk.
Het Besluit activiteiten leefomgeving regelt in hoofdstuk 11 de bescherming van Natura 2000-gebieden. Dit zijn speciale beschermingszones op grond van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De minister wijst deze gebieden aan. Voor de Natura 2000-gebieden stelt de minister instandhoudingsdoelstellingen op voor:
De provincies stellen voor de Natura 2000-gebieden een beheerplan op. In het beheerplan staan maatregelen die ervoor moeten zorgen dat de instandhoudingsdoelstellingen worden bereikt.
Nederland past een vergunningenstelsel toe. Hierdoor is in ons land een zorgvuldige afweging gewaarborgd rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Vergunningen worden verleend door provincies of door het ministerie van LNV. Natura 2000-gebieden mogen geen significante schade ondervinden. Dit houdt in dat bepaalde plannen en projecten, op zichzelf óf in combinatie met andere plannen en projecten, de natuurwaarden waarvoor de gebieden zijn aangewezen niet significant negatief mogen beïnvloeden. Elke ontwikkeling in of nabij een Natura 2000-gebied dient te worden onderworpen aan een 'voortoets'. Uit de voortoets moet blijken of kan worden uitgesloten dat de gewenste werkzaamheden/ontwikkelingen een (significant) negatief effect hebben (op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten). Voor alle Natura 2000-gebieden dient een beheerplan te zijn opgesteld waaruit duidelijk wordt welke activiteiten wel en niet zonder vergunning mogelijk zijn in en nabij die gebieden.
Natuurnetwerk Nederland
In het Besluit kwaliteit leefomgeving is het ruimtelijk beleid op rijks-, provinciaal, en gemeentelijk niveau vastgesteld, waarin onder andere de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is verankerd (voorheen Ecologische Hoofdstructuur). De EHS werd officieel geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan en is daarna opgenomen in de Nota Ruimte, welke inmiddels vervangen is door de Nationale omgevingsvisie (NOVI). Kaderstellende regels ten aanzien van o.a. NNN/EHS zijn opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Bij geplande ingrepen die binnen het NNN/EHS vallen moet het belang van de natuurbescherming worden afgewogen tegen andere belangen, indien de voorgenomen ingreep negatief uitwerkt op de aanwezige natuurwaarden. De kern van de afweging vormt het 'nee, tenzij'-principe. Dit wil zeggen dat schadelijke ingrepen niet zijn toegestaan, tenzij er andere belangen zijn die de ingreep rechtvaardigen. In dat geval zijn compenserende maatregelen voorgeschreven.
Concrete beleidsregels ten aanzien van de NNN in Overijssel zijn opgenomen in de vigerende provinciale ruimtelijke verordening van de provincie Overijssel.
Soortenbescherming
In de Omgevingswet (Bal; Besluit activiteit leefomgeving) is de soortenbescherming in Nederland geregeld. In de wet zijn lijsten opgenomen met beschermde soorten. In de Omgevingswet worden drie verschillende beschermingsregimes gehanteerd waaraan verschillende verbodsbepalingen zijn gekoppeld:
Tevens geldt een specifieke zorgplicht op grond van de Omgevingswet. Een flora- en fauna-activiteit kan nadelig zijn voor bijvoorbeeld natuurbescherming. Iemand die dat weet of kan weten, moet zich altijd houden aan de specifieke zorgplicht bij het verrichten van de activiteit (artikel 11.27, Bal). De specifieke zorgplicht geldt bij alle dier- en plantensoorten, dus bij (inter)nationaal beschermde soorten én bij andere soorten. Of dier- en plantensoorten nu wettelijk beschermd zijn of niet, iedereen moet voldoende rekening houden met in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. De wet erkent daarmee de intrinsieke waarde van in het wild levende soorten.
Toetsing
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 1 kilometer afstand van het plangebied. De bescherming van het Natuurnetwerk Nederland kent geen externe werking. Omdat het plangebied buiten het Natuurnetwerk Nederland ligt, hoeft voorgenomen initiatief niet getoetst te worden aan provinciaal beleid t.a.v. Natuurnetwerk Nederland. In figuur 4.3 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland weergegeven.
Figuur 4.3: Ligging plangebied t.o.v. NNN (bron: Atlas van Overijssel).
Natura 2000-gebied
Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op minimaal 2,83 kilometer afstand (Borkeld). In figuur 4.4 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied weergegeven.
Figuur 4.4: Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebied (bron: calculator.aerius.nl).
Het plangebied is niet zichtbaar vanuit Natura 2000-gebied. Negatieve effecten, zoals geluid, licht en optische verstoring zijn daarom niet aan de orde. Ook zijn in het Natura 2000-gebied geen negatieve effecten, zoals trillingen waarneembaar. Negatieve effecten op Natura 2000-gebied kunnen uitgesloten worden.
Stikstofdepositie op Natura 2000-gebied
Het voorgenomen plan voorziet in de sloop van bestaande bebouwing en de nieuwbouw van een appartementencomplex met commerciële voorzieningen en een parkeergarage op de begane grond. Als een bouwproject afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, is daarvoor, naast een omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit bouwen (artikel 5.1 lid 1 sub a Omgevingswet) en een omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit zelf, een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit nodig.
Degene die bouw- en sloopwerkzaamheden verricht, moet altijd adequate maatregelen treffen (zoals werktuigen minder stationair laten draaien) om de stikstofemissie te beperken (artikel 7.19a, Bbl). Dat geldt alleen voor een van de volgende gevallen:
In het kader van dit plan is een AERIUS-berekening uitgevoerd om de stikstofdepositie op Natura 2000-gebied te berekenen. Het stikstofonderzoek is als Bijlage 4 bij dit plan opgenomen. De berekeningen zijn uitgevoerd met het programma AERIUS Calculator 2023.1. In de aanlegfase is gerekend voor het rekenjaar 2024, aangezien de geplande werkzaamheden naar verwachting in dit jaar zullen plaatsvinden. Voor de gebruiksfase is gerekend voor het rekenjaar 2025, ervan uitgaande dat de appartementen pas in 2025 bewoonbaar zijn. De bijdrage aan de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden is in alle gevallen berekend.
Aanlegfase
De totale NOx-emissie in de aanlegfase bedraagt 67,7 kg/j. De totale NH3-emissie bedraagt 2,0 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.
Gebruiksfase
De totale NOx-emissie in de gebruiksfase bedraagt 16,1 kg/j. De totale NH3-emissie bedraagt 0,3 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.
Door uitvoering van de voorliggende AERIUS-berekening is aangetoond dat zowel in de aanleg- als gebruiksfase geen stikstof en/of ammoniak vrijkomt die nadelig is voor Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied. Er is immers geen sprake van een hogere rekenresultaat dan 0,00 mol/ha/j. Derhalve kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling niet tot een verslechtering leidt van de milieukwaliteit van de Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied. Het aspect 'stikstof' vormt geen belemmering voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.
Soortenbescherming
Om de aanwezigheid van beschermde flora en fauna te onderzoeken is door Natuurbank Overijssel een quickscan natuurwaarden uitgevoerd (projectnummer 5585, d.d. 19 oktober 2023). Op 28 augustus 2023 is het plangebied tijdens de daglichtperiode bezocht op de aanwezigheid en potentiële aanwezigheid van beschermde flora- en faunawaarden. De quickscan natuurwaarden is als Bijlage 5 opgenomen.
Aangezien op 1 januari 2024 de Wet natuurbescherming in werking is getreden, vormt de Omgevingswet het toetsingskader voor voor beschermde soorten en gebieden. Derhalve is door Natuurbank Overijssel een oplegnotitie geschreven waaraan de reeds uitgevoerde quickscan natuurwaarden is getoetst aan de wet- en regelgeving onder de Omgevingswet. De oplegnotitie is als Bijlage 6 opgenomen. Hieronder wordt het resultaat weergegeven.
De voorgenomen activiteiten worden gezien als 'ruimtelijke ontwikkeling'. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepaling 'het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingsplaats', als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist of er dient gewerkt te worden volgens een goedgekeurde en toepasbare gedragscode om ze te mogen verstoren en om opzettelijk de vaste rust- en voortplantingsplaats te mogen beschadigen en te vernielen. Voor het doden van beschermde diersoorten geldt geen vrijstelling van de verbodsbepalingen. Afhankelijk van de status van de beschermde soorten, kan soms ook gewerkt worden conform een goedgekeurde, en op de situatie toepasbare, gedragscode. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- en/of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten mogelijk een vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied.
Van de meeste in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. De nestplaats van huismussen en de nestplaats van gierzwaluwen is jaarrond beschermd en mag alleen met een verleende ontheffing aangetast worden. Om te bepalen of en hoeveel huismussen en/of gierzwaluwen in het plangebied nestelen, dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden (periode maart-juli). De uitvoering van dit onderzoek is in de planregels geborgd en gekoppeld aan de sloopwerkzaamheden. Verder wordt opgemerkt dat op grond van de Omgevingswet rijksregels gelden voor een flora- en fauna-activiteit. De sloophandelingen kunnen worden aangemerkt als flora- en fauna-activiteit als de sloopwerkzaamheden mogelijke gevolgen heeft voor de van nature in het wild levende dieren of planten. Als uit het nader onderzoek blijkt dat de sloopactiviteiten gevolgen hebben voor huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen is een omgevingsvergunning voor deze activiteit noodzakelijk.
Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden zonder voorbereiding, kan niet uitgesloten worden dat een beschermd grondgebonden zoogdier gedood wordt. Ook worden mogelijk vaste rust- en/of voortplantingsplaatsen van een beschermd grondgebonden zoogdier beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren, die een vaste rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling 'beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaats'. Er geldt geen vrijstelling voor het opzettelijk doden van beschermde grondgebonden zoogdieren. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden dient het werkterrein natuurvrij gemaakt te worden, zodat deze dieren op eigen beweging vertrekken of dienen ze weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien er zorgvuldig gehandeld wordt, worden er geen beschermde dieren gedood en leidt uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de functie van het onderzoeksgebied als foerageergebied voor beschermde dieren niet af.
Verder wordt opgemerkt dat op grond van de Omgevingswet rijksregels gelden voor een flora- en fauna-activiteit. De sloophandelingen kunnen worden aangemerkt als flora- en fauna-activiteit als de sloopwerkzaamheden mogelijke gevolgen heeft voor de van nature in het wild levende dieren of planten. Als uit het nader onderzoek blijkt dat de sloopactiviteiten gevolgen hebben voor huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen is een omgevingsvergunning voor deze activiteit noodzakelijk. Het onderzoek wordt in 2024 uitgevoerd en is naar verwachting in september 2024 afgerond.
De essentie van het Europees beleid is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden. De essentie van deze wetgeving is behoud van archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem en de bescherming van het cultureel erfgoed en landschap.
Cultureel erfgoed
Bij het beschermen van cultureel erfgoed in het omgevingsplan moet rekening worden gehouden met bepaalde uitgangspunten. Het Rijk geeft hiervoor instructieregels (artikel 5.130 lid 2 Bkl). Deze gaan over:
Archeologische resten
Het gemeentelijk beleid voor archeologie en cultuurhistorie staat veelal opgenomen in de archeologische beleidskaart en cultuurhistorische waardenkaart. Dit document schrijft per gebied voor welke onderzoekverplichtingen ter plaatse gelden. Wanneer een project binnen een archeologisch waardevol gebied ligt wordt hieraan getoetst.
Toets
Archeologie
Het plangebied ligt volgens de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de gemeente Rijssen-Holten in een AMK-terrein van archeologische waarde, te weten de historische stadskern van Rijssen, zie figuur 4.5. Het gemeentelijke archeologiebeleid voor deze zones is om archeologische resten in situ te behouden. Indien dit niet mogelijk is, is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen met een omvang groter dan 50 m2. Als gevolg van de overschrijding van deze vrijstellingsgrens is door Hamaland Advies een bureauonderzoek, bouwdossieronderzoek en een verkennend booronderzoek conform de BRL 4002 en 4003 uitgevoerd (kenmerk RB/SHR/HAMA/234453, d.d. 9 september 2023). De resultaten worden hieronder weergegeven. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 7.
Figuur 4.5: Uitsnede archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart gemeente Rijssen-Holten (bron: gemeente Rijssen-Holten 2010).
Bureauonderzoek
Het plangebied ligt aan de noordelijke voet van een stuwwal in een zone met gordeldekzandwelvingen dan wel een gordeldekzandrug. De relatief hoge en droge delen van het landschap, waaronder gordeldekzandwelvingen en -ruggen, zijn van oudsher aantrekkelijke vestigingslocaties en zijn in principe bewoonbaar vanaf het Laat-Paleolithicum. Het plangebied heeft daarom een hoge archeologische verwachting voor alle perioden. De top van het dekzand wordt op basis van eerder archeologisch onderzoek in de omgeving van het plangebied verwacht op dieptes tussen 0,8 en 2,0 mmv.
Het plangebied ligt in de historische stadskern van Rijssen. Door langdurige bewoning op dezelfde locatie heeft zich waarschijnlijk boven het dekzand een oude bewoningslaag gevormd waarin resten van bewoning uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd aangetroffen kunnen worden. De geraadpleegde historische kaarten tonen aan dat in het plangebied al vanaf begin 19e eeuw bebouwing staat ter hoogte van de huidige panden. Resten gerelateerd aan deze historische erflocaties en van eventuele (middeleeuwse) voorgangers kunnen mogelijk nog onder de funderingen van de huidige bebouwing aanwezig zijn.
Op basis van de bestudeerde bouwdossiers van Grotestraat 26 (Café Spekhorst) is de bodem ter plaatse van kelder verstoord tot ca. 2,9 m-mv. Ter plaatse van funderingen in het niet onderkelderde deel is de bodem verstoord tot ca. 1,2 m-mv. Van de overige bebouwing in het plangebied zijn geen bouwtekeningen ter beschikking gesteld, waardoor de verstoringsdiepte van de funderingen in de rest van het plangebied onbekend is. Ter plaatse van de kelder van Grotestraat 26 reikt de bodemverstoring naar verwachting tot in de top van de C-horizont (dekzand) en worden geen intacte archeologische resten meer verwacht. In de rest van het plangebied is het onzeker of de bodemverstoringen reiken tot in de top van de C-horizont.
Booronderzoek
De bodemopbouw in het plangebied bestaat ter plaats van boring 1 uit een dik verrommeld pakket van grijsbruin, bruingrijs en grijs sterk gevlekt fijn zand met modern baksteenpuin en betonpuin en roestbrokjes. De verrommelde lagen gaan op een diepte van 200 cm-mv scherp over in het lichtgrijze fijne dekzandpakket met roestvlekken.
De bodemopbouw ter plaats van boring 4 bestaat tot 40 cm-mv uit een donkerbruingrijze iets humeuze zandlaag met brokken oranje zachtgebakken baksteen. Van 40 tot 60 cm-mv is een grijsbruin iets humeus zandpakket met brokken oranje zachtgebakken baksteen. In deze laag is tevens een fragmentje van een oor van een steengoed kruik voor bronwater uit de 19e eeuw aangetroffen. De zandlaag gaat op een diepte van 60 cm over in een 25 cm dik pakket oranje baksteenpuin en is op 85 cm-mv gestuit op een vaste fundering eveneens van zachte oranje baksteen.
Selectieadvies
Buiten de aanwezige bebouwing is ter plaatse van boring 4 een oude fundering aangetroffen op 85 cmmv. Het bouwdossieronderzoek in combinatie met het booronderzoek heeft uitgewezen dat er ter plaatse van de bestaande nog te slopen bebouwing, met uitzondering van de kelder van het Café, nog oude bewoningsniveaus aanwezig kunnen zijn tussen 1,2 m-mv en 2,0 m-mv.
Geadviseerd wordt om de sloop van de funderingen van de bestaande bebouwing onder archeologische begeleiding te verwijderen en de bouwput voor het nieuwe appartementencomplex aansluitend op te graven. Dat geldt eveneens voor de bosschage op de binnenplaats langs de Rozengaarde waar resten van oude bebouwing aangetroffen zijn op een diepte van 85 cm-mv.
Voorafgaand aan een gravend onderzoek is een Programma van Eisen noodzakelijk dat getoetst zal worden door het bevoegd gezag. Het programma van eisen is als Bijlage 8 bij dit plan opgenomen.
Selectiebesluit
Het conceptrapport en het selectieadvies zijn op 28-11-2023 getoetst door de Regioarcheoloog. Behoudens enkele opmerkingen die in deze definitieve versie verwerkt zijn, is de Regioarcheoloog akkoord met het selectieadvies.
Erfgoed
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Rijssen-Holten kan worden afgeleid dat het huidige café Spekhorst aangemerkt is als gemeentelijk monument. Bij het ontwerp is het behoud en versterken van het monument het belangrijkste uitgangspunt. De nieuwbouw van het pand langs de Grotestraat en Rozengaarde wordt terugliggend gerealiseerd om daarmee de nadruk op het monument te leggen. De bestaande kap van het café zal worden opgehoogd om de woonkwaliteit op de tweede verdieping te verbeteren. Tevens versterkt dit de signaalfunctie van het monument. Derhalve wordt geconcludeerd dat het plan niet leidt tot negatieve aantasting van een gemeentelijk monument.
In paragraaf 5.1.4.4 van het Bkl staan de instructieregels over het omgevingsaspect Trillingen opgenomen. De regels zien op activiteiten, anders dan wonen, die trillingen veroorzaken in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw. Uit artikel 5.79 Bkl volgt dat deze paragraaf van toepassing is op trillingen door alle denkbare activiteiten. Een uitzondering op deze hoofdregel betreft de (tijdelijke) activiteiten die niet bepalend zijn voor de functie van een locatie.
De belangrijkste instructieregel is het vereiste van aanvaardbaarheid, zoals opgenomen in artikel 5.83 van het Bkl. Het eerste lid van dat artikel verplicht gemeenten om in het omgevingsplan rekening te houden met trillingen door activiteiten in trillinggevoelige ruimten van trillinggevoelige gebouwen. Dit is een concretisering van het beginsel van 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties' waar het omgevingsplan invulling aan geeft. Rekening houden met trillingen door activiteiten werkt twee kanten op: bij het mogelijk maken van activiteiten nabij bestaande trillinggevoelige gebouwen, maar omgekeerd ook bij toelaten van trillinggevoelige gebouwen in de nabijheid van bestaande trillingen veroorzakende activiteiten.
Het tweede lid van artikel 5.83 Bkl bepaalt dat een omgevingsplan erin voorziet dat trillingen door een activiteit in trillinggevoelige ruimten van trillinggevoelige gebouwen aanvaardbaar zijn. Het gaat hierbij, anders dan in het eerste lid, om trillingen door een individuele activiteit. Het Bkl geeft standaardwaarden aan waarmee in ieder geval wordt voldaan aan artikel 5.83, tweede lid. In afwijking van de standaardwaarden kan de gemeente aan de 'aanvaardbaarheid' ook voldoen door het gebruik van andere waarden. Ander dan het voormalige Activiteitenbesluit bevat het Bkl ook standaardwaarden voor herhaald voorkomende trillingen. Onder trillingsgevoelige gebouwen worden gebouwen of gedeelten daarvan verstaan met een:
Toets
In de omgeving van het plangebied zijn geen trillingveroorzaken functies en activiteiten aanwezig. Het aspect 'trillingen' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Van een nieuwe functie moet worden aangetoond wat het effect is op de bereikbaarheid en verkeersafwikkeling. Daarbij moet ook in beeld worden gebracht of er sprake is van (extra) parkeerbehoefte. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt moet getoetst worden aan het gemeentelijk beleid. Het gemeentelijk beleid omtrent mobiliteit en parkeren is opgenomen in beleidsstukken noemen. De verkeersgeneratie wordt bepaald aan de hand van de meest recente CROW-uitgave 'Toekomstig parkeren' (uitgave 381).
Verkeer
Het plangebied wordt via de Grotestraat ontsloten op Watermolen/Wierdensestraat die het plangebied verder met de overige wegen in Rijssen verbindt. De toegang tot de Rozengaarde vindt plaats via de Enterstraat/Emmastraat, de Oranjestraat/Kerkstraat of de Oranjestraat/Elsenerstraat. De Watermolen, de Wierdensestraat, de Oranjestraat en Enterstraat betreffen de gebiedsontsluitingswegen in het centrum van Rijssen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 50 km per uur. Deze wegen maken onderdeel uit van de primaire autoroute door het centrum (centrumring) waar aandacht is voor de doorstroming van het verkeer.
Het plan voorziet in de realisatie van een appartementengebouw waarbij op de begane grond commerciële voorzieningen gerealiseerd worden en het bestaande café Spekhorst behouden blijft. De commerciële voorzieningen (detailhandel) op de begane grond heeft een oppervlakte van 160 m2 en het café heeft een oppervlakte van 142 m2 (BVO).
Om de verkeersgeneratie als gevolg van het plan te kunnen bepalen wordt aangesloten bij de CROW-kengetallen die zijn opgenomen in de CROW-uitgave 381 'Toekomstbestendig parkeren' (december 2018). De kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. de kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden geizen als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie. Daarbij wordt om de verkeersgeneratie te berekenen uitgegaan van de gemiddelde verkeersgeneratie. Daarbij wordt voor het berekenen van de verkeersgeneratie uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
Om de toename van de verkeersgeneratie als gevolg van het plan te berekenen dient opgemerkt te worden dat de verkeersgeneratie van de commerciële ruimten op de begane grond buiten beschouwing worden gelaten. Deze functies zijn immers op grond van het geldende omgevingsplan reeds toegestaan. De toename van het aantal verkeersbewegingen wordt derhalve bepaald door de nieuw te bouwen appartementen. Daarbij wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
De totale verkeersgeneratie van de appartementen bedraagt afgerond 102 verkeersbewegingen per dag. Gelet op het karakter van de Watermolen en de Enterstraat wordt gesteld dat de capaciteit van deze wegen van voldoende omvang is om de toename van het aantal verkeersbewegingen veilig kunnen worden afgewikkeld.
Parkeren
De gemeente Rijssen-Holten heeft de Nota Parkeernormen 2018 vastgesteld als toetsingskader voor de aan te leggen parkeergelegenheid bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Van vroeger uit staat de bebouwing in het centrum dichter op elkaar, zowel in Rijssen als in Holten. Stedenbouwkundig gezien past dit goed. Het maakt echter wel dat de te realiseren parkeergelegenheid bij nieuwe ontwikkelingen erg lastig in te passen is. Er wordt voor gekozen om de norm voor de hoofdfunctie Wonen lager te stellen dan passend op grond van de functie alleen, en wel op 1,0 voor alle subfuncties. In het centrum is het autobezit per huishouden relatief laag (1,0 tot 1,2 per huishouden, bron: kengetallen CBS 2015). Normaliter wordt dit cijfer ten behoeve van de parkeernorm opgehoogd met 0,3 in verband met bezoekers. Dit is in het centrum echter niet nodig omdat er veel parkeergelegenheid aanwezig is in verband met de vele winkels, die ’s avonds veelal niet gebruikt wordt. Uit het parkeerdrukonderzoek 2018 blijkt dat er voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is. Daarnaast kan het verlagen van de parkeernorm een stimulerende werking hebben op het delen van auto’s, wat het verminderen van de CO2 uitstoot bevordert.
In de kernwinkelcentrumgebieden van Rijssen en Holten geldt een parkeernorm van 1,0 parkeerplaats per woning. Dit is gericht op bewoners, waarbij ervan uit is gegaan dat het bezoekersparkeren reeds voldoende wordt gefaciliteerd met de reeds aanwezige parkeergelegenheid rondom de winkelgebieden. De totale parkeerbehoefte van de appartementen bedraagt derhalve 20 parkeerplaatsen.
Voor de commerciële ruimten gelden de volgende parkeernormen:
De totale parkeerbehoefte van de commerciële ruimte bedraagt daarmee (4,87 + 11,04 = 15,91) afgerond 16 parkeerplaatsen.
De totale parkeerbehoefte van het herontwikkelingsplan bedraagt 36 parkeerplaatsen. Op eigen terrein wordt op de begane grond een parkeergarage gerealiseerd waar plaats is voor 18 parkeerplaatsen.
Voor de commerciële functies geldt dat deze reeds zijn toegestaan op grond van het geldende omgevingsplan. Het parkeren ten behoeve van die functies vindt in de huidige situatie reeds plaats in de openbare ruimte. Volgens jurisprudentie geldt dat Volgens jurisprudentie geldt dat bestaande parkeerhinder (in dit geval: het parkeren wat reeds in de openbare ruimte plaatsvindt) buiten beschouwing kan worden gelaten.
Het plan voorziet in vervangende nieuwbouw en een functiewijziging. Bij vervangende nieuwbouw of functiewijziging geldt dat alleen rekening gehouden moet worden met eventuele toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het ruimtelijk initiatief. In deze situatie geldt in principe dat een eventueel bestaand tekort aan parkeercapaciteit niet gecompenseerd hoeft te worden. Nu het huidige planologische regime reeds voorziet in de detailhandelsfunctie en horeca (commerciële ruimten) geldt dat enkel de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het te realiseren bouwplan (specifiek de 20 appartementen) beoordeeld hoeft te worden. Daarbij moet worden opgemerkt dat in de huidige situatie reeds één (bedrijfswoning) aanwezig is bij de destilleerderij en één bovenwoning bij de horecagelegenheid, waardoor het aantal appartementen met 18 toeneemt. De parkeerbehoefte neemt toe met 18 parkeerplaatsen. De parkeergarage voorziet in 18 parkeerplaatsen, waarmee het plan voorziet in parkeergelegenheid voor de toename van de parkeerbehoefte.
Verder is initiatiefnemer voornemens om langs de Rozengaarde twee parkeerplaatsen aan te leggen, zodat alle appartementen in de nabijheid van het appartementengebouw kunnen parkeren. Volgens de CROW-richtlijnen geldt voor langsparkeerplaatsen een breedte van 2,00 meter en een lengte van 6 meter. De Rozengaarde heeft ter plaatse van de nieuwbouw een wegbreedte van circa 7 meter. Als langs de Rozengaarde twee parkeerplaatsen aangelegd worden ontstaat het volgende beeld:
Figuur 4.6: Beoogde locatie langsparkeerplaatsen (bron: Reitsema + partners, bewerking Ad Fontem).
In figuur 4.6 is middels de blauwe pijl aangetoond dat de Rozengaarde tussen de langsparkeerplaatsen nog een wegbreedte heeft van 5 meter. De parkeerplaatsen zijn minimaal 2,00 tot 2,35 meter breed en 12,00 meter lang. Daarmee voorziet het plan in 20 parkeerplaatsen.
Voor de overige parkeerplaatsen ten behoeve van de detailhandel- en horecafuncties kan gebruik gemaakt worden van de parkeerplaatsen in de openbare ruimte. In de omgeving van het plangebied zijn op korte loopafstand openbare parkeerplaatsen aanwezig. Het betreft de parkeerplaatsen langs De Hagen (werkelijke loopafstand 80 meter via de voetgangersdoorgang Rozengaarde 3 t/m 49) en De Giezen (werkelijke loopafstand 100 meter via voetgangersdoorgang tussen Grotestraat 27 en 31). Deze parkeerplaatsen bieden ruimte om te voorzien in de behoefte aan parkeerplaatsen ten behoeve van het totaalplan. Daarmee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte.
De Omgevingswet bevordert integrale besluitvorming en samenhang door alle relevante aspecten - waaronder gezondheid - in een zo vroeg mogelijk stadium te betrekken. In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect gezondheid. Het gaat om:
Toets
Met dit project wordt de realisatie van appartementen en commerciële functies mogelijk gemaakt. Zoals uit voorgaande paragrafen blijkt voldoet het plan aan de geldende (milieu)normen en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Door de realisatie van betaalbare (levensloopbestendige) woningen kunnen zowel starters als senioren in aanmerking komen voor een nieuwe woning. Eveneens moet doorstroming op de woningmarkt bevordert worden. De realisatie van nieuwe woningen kan een bijdrage leveren aan de gezondheid. Immers, goed en veilig wonen is belangrijk voor een gezond leven. De nieuwe woningen voldoen aan de meest recente technische eisen (o.a. gelet op luchtkwaliteit, duurzaamheid etc.). Daarmee wordt goede en geschikte huisvesting gerealiseerd wat een positief effect heeft op de gezondheid.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de relevante milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van dit TAM-IMRO Omgevingsplan, bestaande uit een plankaart (verbeelding) en regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit TAM-IMRO omgevingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde functies zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
Met het TAM-IMRO omgevingsplan ‘TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22i Kern Rijssen, herontwikkeling Grotestraat 26 Rijssen’ wordt de sloop en realisatie van een nieuw appartementengebouw met commerciële functies en een parkeergarage op de begane grond mogelijk gemaakt. Deze wijziging op het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Rijssen-Holten is technisch opgesteld conform het InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO), maar is inhoudelijk uitgewerkt op basis van de vereisten volgens de Omgevingswet.
Op 1 januari 2024 is het omgevingsplan van rechtswege ontstaan. Dit omgevingsplan bestaat uit alle ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen en wijzigingsplannen, en uit de Bruidsschat die de gemeente van het Rijk heeft ontvangen. In deze Bruidsschat zitten onder meer regels voor milieubelastende activiteiten en bouwactiviteiten. Gemeenten krijgen tot 1 januari 2032 de tijd om het omgevingsplan van rechtswege en andere regels over de fysieke leefomgeving om te zetten naar een nieuw omgevingsplan. Op grond van artikel 2.4 en 22.6 van de Omgevingswet kan de gemeenteraad het omgevingsplan van rechtswege (laten) wijzigen.
Toepassing TAM-IMRO
De Omgevingswet integreert wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Het DSO ondersteunt bij de uitvoering van de wet bestaat uit lokale systemen van overheden en de landelijke voorziening (DSO-LV), zoals Regels op de kaart en het Omgevingsloket. Er zijn tijdelijke alternatieve maatregelen (TAMs) ontwikkeld voor organisaties die nog geen gebruik kunnen maken van lokale of landelijke onderdelen van het DSO. Een van deze TAMs is TAM-IMRO. Bij TAM-IMRO wordt het omgevingsplan gewijzigd via de – onder de Wet ruimtelijke ordening gebruikte – IMRO-standaard en de voorziening ruimtelijkeplannen.nl.
Het gebruik van TAM-IMRO is toegestaan tot en met 31 december 2024. Als het ontwerp van een TAM-IMRO omgevingsplan uiterlijk 31 december 2024 ter inzage is gelegd, mag het ook na 1 januari 2025 worden afgemaakt met TAM-IMRO.
Werkingsgebied
De regels in dit TAM-IMRO omgevingsplan zijn van toepassing op de locatie Grotestraat 26 Rijssen, waarvan de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1742.TAMRC2024002-0301 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl. In hoofdstuk 1 van deze ruimtelijke motivering is een overzichtskaart van het werkingsgebied c.q. plangebied opgenomen.
In de preambule is opgenomen dat het TAM-IMRO omgevingsplan gelezen moet worden als hoofdstuk in het gemeentelijk omgevingsplan en de artikelen als paragrafen van dat hoofdstuk. Dit om onduidelijkheden met het omgevingsplan van rechtswege te voorkomen.
Hoofdstuk 1 bevat bepalingen die gelden voor het gehele plangebied en bestaat uit:
In Hoofdstuk 2 is opgenomen welke functies binnen het plangebied zijn toegestaan. Per toegestane functie is aangegeven waar en hoe bouwen ten behoeve van de functie is toegestaan. Ook zijn regels gesteld met het oog op de bescherming (behoud in situ) en veiligstelling (behoud ex situ) van de op of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene bepalingen. Deze bepalingen gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Kenmerk van de Nederlandse regelgeving op het gebied van de fysieke leefomgeving is dat er sprake is van een ‘ja, mits’-principe. Het omgevingsplan geeft voor veel functies aan onder welke voorwaarden ze voorstelbaar/inpasbaar zijn binnen het werkingsgebied of specifieke deelgebieden binnen het werkingsgebied. Het omgevingsplan vormt het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan welke functies op welke locaties binnen het werkingsgebied voorstelbaar worden geacht (en onder welke voorwaarden).
Binnen de Centrum - 2 aangewezen locaties zijn functies toegestaan die bijdragen aan een gezellig en levendig kernwinkelgebied, die passend zijn in een winkelstraat wat betreft aard en omvang en invloed op de omgevingskwaliteit. Het betret in ieder geval de volgende functies:
een en ander met bijbehorende bebouwing, (on)bebouwde terreinen, parkeervoorzieningen en overige voorzieningen ten behoeve van de bestemming.
In de als 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen locaties zijn functies toegestaan zoals:
Bij ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving zal de overheid vaak kosten maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van openbare voorzieningen. De Omgevingswet verplicht overheden om de kosten voor werken, werkzaamheden en maatregelen naar evenredigheid te verhalen op de initiatiefnemers die profijt hebben van de aan te leggen openbare voorzieningen.
De wettelijke regeling voor kostenverhaal is niet van toepassing voor gronden die de gemeente in eigendom heeft of in erfpacht uitgeeft, omdat kostenverhaal dan wordt verrekend via de gronduitgifte of de erfpachtcanon. Voor de overige gronden (vol eigendom) bevat afdeling 13.6 van de Omgevingswet de regeling voor kostenverhaal. De wet geeft de uitgangspunten en vereisten op basis waarvan de kostenverhaalsbijdrage wordt bepaald.
Bij het opnemen van nieuwe bouw- of gebruiksmogelijkheden in het omgevingsplan wordt gelijktijdig bepaald of een kostenverhaalsgebied moet worden aangewezen. Van belang is of er sprake is van een bouw- of gebruiksactiviteit waarvoor kostenverhaal verplicht is (artikel 13.11 Ow). In artikel 8.13 Omgevingsbesluit (Ob) zijn deze activiteiten limitatief aangewezen. Bijvoorbeeld de bouw van een woning of transformatie van gebouwen naar een andere functie, zoals een kantoor- of een winkelfunctie.
In sommige gevallen zijn de te verhalen kosten gering. Deze gevallen zijn opgesomd in artikel 8.14 Ob. Het bestuursorgaan kan besluiten in die gevallen geen kosten te verhalen (artikel 13.11 Ow). Als de activiteit niet onder deze uitzondering valt is kostenverhaal verplicht.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de sloop en vervangen nieuwbouw waarbij 20 appartementen worden gerealiseerd en commerciële functies en een parkeergarage op de begane grond. Daarmee is het plan kostenverhaalsplichtig. Als kostenverhaal verplicht is wordt bij voorkeur een privaatrechtelijke anterieure overeenkomst afgesloten met een initiatiefnemer (artikel. 13.13 Ow). Deze moet zijn afgesloten voordat het omgevingsplan wordt vastgesteld. Voor aanvang van een activiteit wordt vervolgens de verschuldigde kostenverhaalsbijdrage betaald op basis van de afgesloten anterieure overeenkomst.
Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten, waarmee voldaan is aan de verplichting tot het verhalen van kosten.
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet is het wettelijke vooroverleg (op basis van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening) vervallen. Echter is er wel een algemeen artikel opgenomen waarin staat dat bestuursorganen onderling moeten afstemmen (artikel 2.2 Ow). In dat kader wordt het vooroverleg door de verschillende bestuursorganen alsnog gehanteerd.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in april 2023 een uitzonderingslijst opgesteld van ruimtelijke initiatieven waarvoor geen vooroverleg (voorkantsamenwerking) noodzakelijk is. Voor woningbouw geldt een vrijstelling voor de kern Rijssen als er sprake is van een bouwplan van maximaal 11 woningen. Het plan voorziet in 20 appartementen waardoor het plan in het kader van de voorkantsamenwerking wordt voorgelegd aan de provincie Overijssel.
Waterschap Vechtstromen
Waterschap Vechtstromen wordt geïnformeerd over het plan.
Op grond van artikel 10.2, lid 2 van Omgevingsbesluit geldt een participatieverplichting bij het vaststellen van een wijziging van het omgevingsplan. In het vaststellingsbesluit moet staan hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken en wat met de resultaten gedaan is.
Op 31 oktober 2023 heeft een informatieavond plaatsgevonden waarin omwonenden zijn geïnformeerd over het plan. Tijdens de informatieavond zijn de meest recente plantekeningen gepresenteerd en is duidelijkheid verschaft over het proces.
Binnen 6 weken vanaf het moment van terinzagelegging van het ontwerp-omgevingsplan kan iedereen zienswijzen inbrengen. Dit kan schriftelijk of mondeling.
Het ontwerp-omgevingsplan heeft met ingang van ......... voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit omgevingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn ......... zienswijzen binnengekomen.