Plan: | Kern Rijssen, plan Tusveld |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1742.BPRC2012001-0401 |
De Flora- en faunawet is per 1 april 2002 van kracht. In die wet is de zorgplicht, artikel 2, opgenomen. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.
De zorg houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Naast de zorgplicht voor álle dieren en planten zijn in de Wijziging Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet van 25 januari 2005 (Staatscourant, 2 februari 2005), drie tabellen opgenomen met een overzicht van beschermde inheemse dieren en planten. Ter voorkoming van verontrusting, verstoring, doden, vernieling van vaste rust- of verblijfplaatsen e.d. van beschermde soorten dient voorafgaand aan plan- en visievorming, uitvoering, verstrekken van vergunningen en aanleg- of reconstructiewerken een inventarisatie plaats te vinden van de beschermde flora- en faunasoorten, met daaraan gekoppeld een beschrijving van de effecten en eventuele mitigerende (maatregelen om het fysische effect van barrières te verminderen) en compenserende maatregelen om de eventuele negatieve effecten te beperken of te voorkomen. Op basis van de aangetroffen soorten dient er een afweging plaats vinden voor de instandhouding van de biodiversiteit en hun ecotoop.
Bij het verlenen van een vergunning op grond van het bestemmingsplan, dienen de verbodsbepalingen artikel 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet in acht te worden genomen. Dat houdt in dat, voorafgaand aan de verlening van een vergunning, onderzoek dient te worden uitgevoerd naar het voorkomen van dier- en plantsoorten die op grond van de Flora- en faunawet bescherming genieten. Met name binnen de stedelijke omgeving dient aandacht te worden geschonken aan de aanwezigheid van en de invloed op vleermuizen. Tevens dient te worden onderzocht in hoeverre de verstoring, vernieling of verontrusting van de beschermde soorten plaatsvindt. Indien inbreuk wordt gepleegd op de verbodsbepalingen die op grond van de bepalingen van de Flora- en faunawet zijn vastgesteld, kan een vrijstelling gelden of een verzoek tot ontheffing worden aangevraagd.
Toetsing
Aangezien als onderdeel van de ontwikkeling de ter plaatse aanwezige opstallen gesloopt zullen worden, is door Tuitert Natuuronderzoek (d.d. 30 januari 2012) een verkennend natuuronderzoek uitgevoerd.
Onderstaand de resultaten uit het natuuronderzoek.
Natuurbeschermingswet
De ingreep leidt niet tot (significant) negatieve effecten op gebieden die zijn beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet. Nader onderzoek in de vorm van een verslechteringstoets of een passende beoordeling is derhalve niet noodzakelijk en het aanvragen van een Natuurbeschermingswetvergunning niet aan de orde. De Natuurbeschermingswet staat niet aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg.
Ecologische Hoofdstructuur
De ingreep leidt niet tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische verbindingszone. Het doorlopen van een "Nee, tenzij-toets" is derhalve niet noodzakelijk.
Beschermde soorten
De te slopen gebouwen vormen mogelijk een vaste rust- en verblijfplaats voor beschermde soorten vleermuizen en huismussen. In hoeverre de te slopen gebouwen in het plangebied daadwerkelijk door vleermuizen en/of huismussen als vaste rust- en verblijfplaats worden gebruikt dient nader onderzocht te worden aan de hand van aanvullend veldonderzoek.
In het plangebied is verder sporadisch begroeiing aanwezig waarin algemeen voorkomende soorten zangvogels zouden kunnen broeden. Het verwijderen van begroeiing dient derhalve buiten het broedseizoen van vogels uitgevoerd te worden.
Verder zijn enkele algemeen voorkomende soorten te verwachten zoals huisspitsmuis en egel. Dit zijn algemeen beschermde soorten (tabel 1 Ffwet) waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet geldt.
Andere beschermde soorten zijn niet in het plangebied aangetroffen en hier ook niet te verwachten vanwege het ontbreken van specifiek geschikt habitat voor deze soorten.
Conclusie
Op basis van het uitgevoerde natuuronderzoek kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling over het algemeen geen significante belemmeringen oplevert ten aanzien van te beschermen flora en fauna. Wel worden de te slopen gebouwen mogelijk door vleermuizen en huismussen gebruikt als vast rust- en verblijfsplaats. Hiernaar dient nader onderzoek uitgevoerd te worden. Dit nader onderzoek zal worden uitgevoerd in het kader van de aan te vragen sloopvergunning (omgevingsvergunning voor het onderdeel sloop), waarbij bij de vergunningverlening, afhankelijk van de uitkomsten van het nader onderzoek, aanvullende eisen en maatregelen geëist kunnen worden.