Plan: | Buitengebied Holten, uitbreiding camping De Holterberg |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1742.BPB2022008-0301 |
Sinds jaar en dag ligt aan de Reebokkenweg in Holten Camping De Holterberg. De camping is een familiebedrijf en wordt al meerdere generaties gerund door de familie Veneklaas.
De recreatieve vraag naar verblijfsrecreatie in Nederland neemt toe, zo ook in deze omgeving. Om de vraag naar recreatief verblijf op te kunnen vangen is het gewenst om de camping uit te breiden. De bestaande camping heeft haar maximale capaciteit bereikt. De initiatiefnemer wil dan ook de camping uitbreiden om de vraag op te vangen en daarmee het familiebedrijf toekomstbestendiger te maken.
Het voornemen is om de camping uit te breiden met per saldo 55 overnachtingsplekken. Aan de westkant, aansluitend aan de bestaande camping, is bijna drie hectare grond ter beschikking voor deze uitbreiding. De familie heeft in relatie tot de uitbreiding tevens de wens om de camping te herinrichten. De herinrichting dient te zorgen voor een kwaliteitsimpuls van het landschap.
Op de bestaande camping is veel uitheemse beplanting aanwezig. Deze beplanting zorgt ervoor dat de camping niet aansluit bij de beplanting van het omringende landschap. Voorafgaand aan dit bestemmingsplan is een inrichtingsschets opgesteld met daarin maatregelen die moeten worden genomen ten behoeve van de herinrichting van de camping. Deze maatregelen en schets zijn vastgelegd in een zogenaamd bedrijfsnatuurplan, dat ook onderdeel uitmaakt van dit bestemmingsplan.
De uitbreiding van de camping gaat gepaard met het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Het voorliggende bestemmingsplan maakt zowel de bestaande camping als de uitbreiding juridisch-planologisch mogelijk, dat wil zeggen het regelt hetgeen wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Voor het bestaande terrein is de geldende regeling overgenomen, waarbij de bestaande situatie is vastgelegd.
Camping De Holterberg ligt in de gemeente Rijssen-Holten ten noordoosten van de dorpskern van Holten. De camping en de dorpskern worden gescheiden door een spoor en weilanden. De afstand tot de kern is een kleine twee kilometer. De camping ligt op de uitlopers van de Holterenk tegen het bosgebied van de Holterberg aan. Dit heuvelachtige gebied maakt onderdeel uit van Nationaal Park Sallandse Heuvelrug. Dit geheel bestaat uit droge, hoge gronden met hoofdzakelijk een bos- en heidevegetatie. Het is een recreatiegebied en beschikt tegelijkertijd over bijzondere natuurwaarden. Het vormt het leefgebied van de ree, diverse soorten vleermuizen, reptielen, amfibieën en vogels. Afbeelding 1.1 geeft de ligging van Camping De Holterberg weer, met aan westelijke zijde het plangebied.
![]() |
Afbeelding 1.1: De uitbreiding van de camping is bij benadering rood omlijnd, groen is huidige camping (bron: Google Maps) |
Camping De Holterberg is gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Buitengebied Rijssen-Holten", vastgesteld op 1 november 2012 door de gemeenteraad. Daarnaast gelden de bestemmingsplannen "Welstandsnota Rijssen-Holten" (vastgesteld op 31 mei 2012), "Reclamenota gemeente Rijssen-Holten" (vastgesteld op 5 februari 2015) en "Parapluplan parkeernormen" (vastgesteld op 18 oktober 2018). In dit geval is met name het bestemmingsplan "Buitengebied Rijssen-Holten" relevant.
De bestaande camping heeft in dit bestemmingsplan de hoofdbestemming 'Recreatie – Verblijfsrecreatie'. Een aantal specifieke functieaanduidingen geven aan dat er specifieke gebruik- en bouwregels gelden voor de camping. De omliggende houtwallen zijn bestemd met de hoofdbestemming 'Bos'. Door middel van een tweetal gebiedsaanduidingen worden bepaalde milieu- en historische waarden in het gebied beschermd.
Bestemming uitbreidingslocatie camping
De gronden waarop de uitbreiding van de camping gesitueerd is, heeft in het geldende bestemmingsplan de hoofdbestemming 'Agrarisch met waarden – Landschap'. Momenteel hebben de gronden een agrarische functie en gebruik. Om de enk in stand te houden als cultuurhistorische waarde, is er een dubbelbestemming 'Waarde – Reliëf' opgenomen. Tevens bevat het plangebied de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone – extensiveringsgebied. Om de uitbreiding van de camping te kunnen realiseren dient het bestemmingsplan Buitengebied Rijssen-Holten te worden herzien. Daarbij dienen regels voor de aanpassing van het gebruik en de realisatie van bebouwing opgenomen te worden.
Hoofdstuk 2 gaat in op het plan voor de uitbreiding van Camping De Holterberg. Eerst is gekeken naar de noodzaak van de uitbreiding. Vervolgens wordt de ruimtelijke visie van de camping beschreven, waarbij wordt ingegaan op de terreininrichting en de groenstructuren op de camping. In paragraaf 2.3 is de inpassing van de campinguitbreiding toegelicht. Hoofdstuk 3 beschrijft het beleidskader en in hoofdstuk 4 is de milieu- en omgevingstoets beschreven. In hoofdstuk 5 is de juridische opzet van het bestemmingsplan beschreven en tenslotte komt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.
De vraag naar verblijfsrecreatie neemt toe in Nederland, zo ook in regio Salland. Naast de bestaande camping is er steeds meer vraag naar outdoor verblijfsrecreatie met een nature experience-achtige ervaring. Recreëren nabij de natuur waarbij de basisvoorzieningen zoals groepsverblijf en fietsenstallingen goed zijn voorzien. Daarnaast is er vraag naar duurzame locaties.
Om een duurzame continuïteit van het bedrijf te waarborgen is een uitbreiding van de camping noodzakelijk. Door de uitbreiding kan er beter worden ingespeeld op de wens van de recreant met meer kwaliteit, ruimte en variatie op het recreatiebedrijf. De wens is om de uitbreiding op een natuurlijke wijze in te passen in de omgeving zodat de bestaande groene waarden worden versterkt met een investering in de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden.
De bestaande camping heeft op dit moment ongeveer 240 plaatsen. Hierbij kan een onderverdeling worden gemaakt van 120 vaste en 120 toeristische plaatsen. Aan de Reebokkenweg is de entree van de camping met verschillende voorzieningen, zoals de receptie, een zwembad en horecavoorzieningen.
De inzet is om de bestaande camping te extensiveren. Er zal een afname van het aantal verblijfsplaatsen plaatsvinden, naar maximaal 220 plaatsen. Hierdoor kan de bestaande camping vergroend worden en kunnen er meer parkeerplaatsen worden toegevoegd.
Op het terrein van de beoogde uitbreiding worden circa 75 extra campingplaatsen gerealiseerd. Er zal per saldo dus een toename plaatsvinden van 55 kampeerplaatsen.
Passend bij de omgeving en de vraag vanuit de recreant wordt de camping ruimer en groener opgezet. Hiervoor is vooral gekeken naar de terreininrichting en de groenstructuur van de camping. Bijlage 1 bevat de opzet van de camping. Hierin is de visie, de landschappelijke inrichting en de beheermaatregelen voor het gehele terrein uitgebreid beschreven.
Met de uitbreiding wil de initiatiefnemer een landschappelijk aantrekkelijk recreatiebedrijf realiseren. Het voornemen is om de camping aan de westkant uit te breiden met ongeveer 3 hectare. Deze gronden zijn nu in gebruik als agrarische grond en voor de uitbreiding het meest geschikt, omdat uitbreiding in een andere richting niet gewenst en mogelijk is. Ten noorden grenst het terrein aan het Natuurnetwerk Nederland en ten oosten en zuiden staan woningen. Daarom is een uitbreiding aan de westzijde passend. De camping krijgt een tweede entree aan de Forthaarsweg met de aan- en afrijroute via de Reebokkenweg.
Gezien de afstand tot de bestaande voorzieningengebouwen op het huidige terrein is het noodzakelijk om te voldoen aan een kwalitatief hoogwaardige terreinindeling. De uitbreidingslocatie krijgt een centraal gebouw met voorzieningen, opgebouwd uit materialen die aansluiten bij de omgeving. Het terrein van de uitbreiding wordt ingericht met een natuurvriendelijke inrichting, autoluw campingterrein en een centrale parkeergelegenheid nabij de entree. Het wordt een gemengd recreatieterrein met eco-chalets, duurzame bungalows en toeristische kampeervelden. In het centrale gebouw worden in ieder geval sanitaire voorzieningen geplaatst met een ontvangstruimte voor de gasten. Ook een tweede zwemvoorziening is gewenst om aan te sluiten bij de sportieve mindset van de toekomstige gasten.
Wanneer het plan gerealiseerd is zal de camping een landschappelijk aantrekkelijk geheel vormen met haar omgeving. De randen van de Holterberg zijn nu op sommige punten onduidelijk. De nieuwe inrichting draagt bij aan meer eenduidige en robuuste groene rand gezien vanaf de Enk richting de Holterberg met daarachter de camping. Daarnaast zal de randbeplanting de landschappelijke en ecologische waarde versterken. De visie hierop is dat het terrein, door een goede opbouw van kernen, mantel- en zoomvegetatie en de beplanting op de camping, zorg draagt voor privacy en beschutting. Het geeft niet alleen privacy voor de campinggasten, maar vormt ook leefruimte voor kleinere zoogdieren en vogels. De beplanting hoort thuis in de directe omgeving en past bij de ondergrond. Hierdoor wordt bijgedragen aan de koppeling van de camping met haar unieke ligging op de flank van de Holterberg. De balans tussen de uitbreiding van de camping en winst op het gebied van ruimtelijke kwaliteit is daarom positief en maakt de camping klaar voor de toekomst. In de bijlagen bij deze toelichting is een bedrijfsnatuurplan opgenomen die dieper ingaat op de aanplant van natuur (zie Bijlage 2). In afbeelding 2.1 is dit visueel weergegeven.
![]() Afbeelding 2.1: Groenstructuur van de camping (Bron: Eelerwoude) |
Het aanplanten van een sterke groenstructuur creëert winst voor natuur en landschap. Niet alleen de belevingswaarde op de camping wordt vergroot, maar ook ontstaat er meer ruimte voor flora en fauna waardoor de natuurwaarden worden verhoogd. De groenstructuur ten behoeve van de inpassing van de camping is opgesplitst in drie ordes. De eerste en tweede orde hebben de nadruk op natuur en landschap. Hiervoor kan een keuze worden gemaakt uit inheemse soorten, passend binnen de potentiële natuurlijke vegetatie. In de derde orde wordt gebruik gemaakt van een breder assortiment. Met de toekomstige ontwikkeling van groene vakantiebungalows en chalets wenst de initiatiefnemer aan te sluiten op het met dit plan te versterken groene en duurzame karakter van de camping. Op de volgende afbeelding is de groenstructuur aangegeven zoals deze geplant is. Per orde worden maatregelen genomen om een betere inpassing van de camping te bewerkstelligen. Samengevat is de landschappelijke inrichting als volgt opgebouwd.
Eerste orde: Versterken en behouden robuuste houtwal en singelstructuur en versterken landschap door aanleg nieuwe houtwallen en singels.
Tweede orde: Versterken landschap door aanleg bomenlaan bij nieuwe entree van uitbreiding campingterrein. Singels versterken, behouden en nieuw aanplanten binnen de bestaande en nieuwe robuuste houtwal rond de camping.
Derde orde: Verhogen ecologische waarde begrenzingen van bestaande en nieuwe campingplaatsen in de vorm van hagen.
![]() |
Afbeelding 2.2: Inrichtingsschets uitbreiding camping De Holterberg (Bron: Eelerwoude) |
Opgemerkt dient te worden dat op de inrichtingsschets 74 kampeerplekken zijn ingetekend. Met dit plan worden er 75 kampeerplekken toegestaan. Dit is ook altijd het uitgangspunt geweest. In de praktijk zal er dan ook sprake zijn van 75 kampeerplekken. Qua indeling zal deze beperkte wijziging geen grote ruimtelijke effecten met zich meebrengen.
Voor het gebied zijn meerdere beleidsdocumenten van toepassing. Op Rijksniveau betreft het de Nationale omgevingsvisie. Op provinciaal niveau betreft het de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel (Geconsolideerde versie 2021). Op gemeentelijk niveau is met name het Landschapsontwikkelingsplan het leidende document dat uitspraken doet over de ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast is er een gemeentelijke structuurvisie en een beleidsplan recreatie en toerisme.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Het betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen herontwikkeling.
In de SVIR (voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
Artikel 3.1.6 Bro Lid 2 en lid 3 legt de werking van de ladder uit.
Lid 2: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Lid 3: Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
De toelichting van artikel 3.1.6. geeft de achtergrond voor de toepassing ervan. Volgens de SVIR is vraaggericht programmeren en het realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Dit betekent ook dat overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand dienen te worden voorkomen. Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Beoordeeld dient te worden of een recreatiebedrijf valt onder één van de genoemde ‘stedelijke ontwikkelingen’, om vervolgens te beoordelen of de ontwikkeling voorziet in een regionale behoefte. Het begrip ‘andere stedelijke voorzieningen’, onderdeel van de definitie van ‘stedelijke ontwikkeling’, is niet gedefinieerd in het Bro. Op basis van de door het ministerie van Infrastructuur en Milieu uitgebrachte handreiking voor het toepassen van de ladder duurzame verstedelijking kan worden gesteld dat een recreatiebedrijf wél onder deze definitie valt. In de handreiking worden ‘leisurevoorzieningen’ als ‘andere stedelijke voorziening’ beschouwd. Een recreatiebedrijf is aan te merken als een leisurevoorziening.
Bij de beantwoording van de vraag of een stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro behelst, moet in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging en welk planologische beslag op de ruimte het nieuwe plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan. Het vigerende planologische kader voorziet ter plaatse van de uitbreiding in de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap". Het planologische beslag van de nieuwe beoogde situatie -(de uitbreiding van) een camping- op de ruimte, maakt dat het plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft.
Toetsing van het initiatief aan de ladder voor duurzame verstedelijking
Algemeen
In dit geval is er door Bureau voor Ruimte en Vrije Tijd een behoefteonderzoek uitgevoerd (mei 2021, aangevuld in mei 2022). Het in mei 2022 aangevulde rapport bevat een uitgebreidere verdieping zodat inzicht wordt gegevens op basis van welke gegevens de conclusies uit het rapport getrokken kunnen worden. Doel van dit onderzoek is om in beeld te brengen of er kwalitatieve en kwantitatieve behoefte is aan de beoogde uitbreiding. In het onderzoek is het volgende in beeld gebracht:
Het volledige rapport is als Bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen. Hierna wordt op de belangrijkste conclusies ingegaan, waarmee kwalitatief en kwantitatief in beeld wordt gebracht dat er een behoefte is aan de beoogde uitbreiding en het initiatief daarmee in overeenstemming is met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Onderzoeksgebied
Allereerst is het belangrijk dat de regio wordt bepaald waarbinnen onderzoek wordt gedaan naar het al aanwezige aanbod. Voor het afbakenen van de regio is gebruik gemaakt van data uit het Continue Vrije Tijds Onderzoek (CVTO). Dit onderzoek, van NBTC-NIPO Research, beschrijft het vrijetijdsgedrag van de Nederlander binnen Nederland, buitenshuis. Hier gaat het om informatie over activiteiten die worden ondernomen vanuit huis. Omdat er geen onderzoek beschikbaar is voor activiteiten vanuit een vakantieadres, is er vanuit gegaan dat de afstand om te beginnen met een activiteit, in dit geval mountainbiken en wielrennen, overeenkomt met de data uit het CVTO.
Hierdoor is het aannemelijk dat gasten van een verblijfsrecreatief bedrijf buiten deze straal niet of zeer beperkt vanaf hun vakantieadres komen mountainbiken en/of wielrennen op de Sallandse Heuvelrug. Uit het onderzoek blijkt dat voor de activiteiten wielrennen en mountainbiken de gemiddelde afgelegde afstand om het startpunt te bereiken, om de sport uit te oefenen 25,7 km is. Om een marge aan te houden is voor de concurrentieanalyse gekeken naar het leefstijlprofiel van de verblijfsrecreatie van de gemeenten die binnen een straal van 30 km om Camping De Holterberg liggen. Het afgebakende gebied is hierna weergegeven.
Afbeelding 3.1: Geografische afbakening straal 30 km rond Camping De Holterberg via een autotoegankelijke weg (Bron: Bureau voor Ruimte en Vrije Tijd)
Leefstijlvinder
De doelgroep is bepaald aan de hand van de leefstijlvinder. De leefstijlvinder is ontwikkeld door MarketResponse in opdracht van acht provincies. De leefstijlen geven inzicht in het gedrag, waarden en behoeften van recreanten en toeristen op basis van psychologische en sociologische kenmerken. De leefstijlsegmentatie onderscheidt zeven doelgroepen, ook wel leefstijlen genoemd, met allemaal een eigen vrijetijdsprofiel. Dit zijn de zeven leefstijlen: Avontuur-, Plezier-, Harmonie-, Verbindings-, Rust-, Inzicht en Stijlzoekers. De leefstijlvinder is het algemeen geaccepteerd product dat wordt gehanteerd in de recreatieve sector om in beeld te brengen naar welke doelgroep behoefte is en hoe daar door recreatieondernemers op kan worden ingespeeld.
Doelgroep
Opvallend is dat met de beoogde ontwikkeling een heel nieuwe doelgroep voor de camping wordt aangetrokken. Daar waar het huidige terrein vooral harmonie- en verbindingszoekers zal aantrekken, is de uitbreiding vooral aantrekkelijk voor de stijl- en avontuurzoekers. Belangrijk om te beseffen is dat deze twee groepen niet zonder meer goed samen gaan. De ondernemers beseffen zich dit en hierop wordt op de volgende manier ingespeeld:
Behoefte
Geconcludeerd wordt dat het aanbod in de provincie Overijssel voor de avontuur- en stijlzoeker zeer beperkt is, zeker in relatie tot de vraag. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat er marktruimte is voor initiatieven gericht op de avontuur- en stijlzoeker. Het verschil tussen de vraag van de doelgroepen avontuur- en stijlzoeker met het aanbod dat voor deze doelgroepen aantrekkelijk is, is dusdanig groot dat er na de beoogde uitbreiding van Camping De Holterberg nog extra behoefte zal bestaan aan aanbod dat zicht richt op deze leefstijlgroepen. Op basis van onze analyse, worden twee conclusies getrokken:
Er zijn een straal van 30 km geen vergelijkbare concepten als de toekomstplannen van de Holterberg. De bedrijven die wel duidelijke overeenkomsten tonen met de beoogde uitbreiding van Camping De Holterberg tonen ook duidelijke verschillen met het beoogde concept. Kortom: met de uitbreiding voegt Camping De Holterberg duidelijk iets nieuws toe aan het bestaande aanbod.
Gesteld wordt dat de groep avontuur- en stijlzoeker goed zijn voor 25% van de bezoekers in Overijssel, maar dat slechts 6% van de bedden in de provincie aantrekkelijk is voor deze doelgroepen. Dit houdt in dat er initiatieven gericht op de avontuur- en stijlzoeker inspringen op een vraag uit de markt. Camping De Holterberg biedt met het toekomstplan een onderscheidend aanbod, voor een doelgroep die op dit moment nog niet voldoende wordt bediend en waar wel (zeer ruim) vraag naar is. Zelfs inclusief de beoogde uitbreiding is er naar verwachting nog ruim voldoende marktruimte voor initiatieven die zich op de avontuur- en stijlzoeker richten.
Samenvattend wordt geconcludeerd wordt dat er sprake is van een behoefte aan de ontwikkeling. De uitbreiding is daarmee in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De structuurvisie Buisleidingen heeft betrekking op nieuwe leidingen maar ook doorwerking in ruimtelijke plannen. Buiten de nationale aangegeven leidingstroken mogen geen leidingen van nationaal belang gelegd worden, uitzonderlijke situaties daar gelaten. Uitzonderingen hebben betrekking op aansluitingen van buiten de strook en vervangingen van bestaande leidingen.
Bij wijziging van het vigerende bestemmingsplan en voor aanvragen om omgevingsvergunningen die afwijking betekenen van het Barro mogen geen activiteiten worden toegelaten die een belemmering vormen voor leidingstroken.
Conclusie
Het plangebied ligt niet in de directe nabijheid van de hoofdstructuur (> 300 meter) waarlangs ruimte moet worden vrijgehouden. De dichtstbijzijnde tracé ligt nabij Wierden. Het plan vormt dan ook geen belemmering voor huidige of toekomstige buisleidingen. In paragraaf 4.2.6 wordt hier nader op ingegaan.
In december 2015 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstroming, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het beleidsdoel is het realiseren of in stand houden van duurzame en klimaatbestendige watersystemen. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie en vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen. In paragraf 4.3.4 wordt nader op de waterhuishoudkundige aspecten ingegaan.
In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei 2017 zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden. Deze zijn doorlopend geactualiseerd, waarvan de laatste wijziging in 2021 heeft plaatsgevonden. Inhoudelijk zijn er ten aanzien van onderhavig bestemmingsplan geen wijzigingen opgetreden.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:
Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.
Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.
In onderstaande afbeelding is het Uitvoeringsmodel weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.2: Uitsnede Omgevingsverordening Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Ten aanzien van de generieke beleidskeuzes zijn de beleidskeuzes 'Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik', 'Ruimtelijke kwaliteit', 'Kwaliteitsimpuls Groene omgeving', 'Verblijfsrecreatie' en 'Drinkwatervoorziening' van toepassing. De betreffende artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel worden hierna beschreven en getoetst.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip 'groene omgeving' nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.
Toetsing
Voorliggend plan voorziet in de uitbreiding van een 'andere stedelijke ontwikkeling' (zie ook paragraaf 3.2.2). De situering van de uitbreiding, ten westen van de bestaande camping, is een logische locatie. Aan de noordzijde is namelijk gebied behorend tot het NNN gelegen. Aan de oost- en zuidzijde staan woningen, waardoor uitbreiding aan deze zijden niet mogelijk is. Op de bestaande camping is geen ruimte om te voorzien in extra verblijfsrecreatieve voorzieningen, aangezien dit terrein in de huidige situatie reeds volledig wordt benut. Intensivering van de gronden past niet bij het streven om een ruim opgezette, groene camping te exploiteren. Tevens sluit dit niet aan bij de wens van de consument, welke steeds meer is gericht op ruimte, groen en kwaliteit.
De uitbreiding van het campingterrein wordt groen ingericht met slechts op beperkte gedeelten verharding, enkel waar dit noodzakelijk is. Daarnaast wordt de bestaande camping geëxtensiveerd, waardoor er daar meer ruimte komt voor groen. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit (artikel 2.1.5 lid 1)
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving (artikel 2.1.6 lid 1)
Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Zoals uit het voorgaande blijkt is artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening in het voorliggende geval ook van toepassing. Artikel 2.1.5 stelt – samengevat – dat nieuwe ontwikkelingen in bestemmingsplannen mogelijk kunnen worden gemaakt indien deze de ruimtelijke kwaliteit versterken en wordt gemotiveerd dat de ontwikkeling past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief. De mogelijkheid bestaat om van het ontwikkelingsperspectief af te wijken indien er sprake is van een sociaaleconomisch en/of maatschappelijk belang en voldoende verzekerd is dat er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Toetsing
In voorliggend geval is sprake van een uitbreiding van een camping om te voorzien in de toenemende vraag naar verblijfsrecreatie. Tevens wordt door de uitbreiding aangesloten bij de behoefte van de recreant die gericht is op meer kwaliteit en ruimte. Voor het geheel is een toetsing aan de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving uitgevoerd. De toetsing is opgenomen in paragraaf 3.3.5 en Bijlage 2. Hieruit blijkt dat de ontwikkelingsruimte in overeenstemming is met de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit. Om de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing en aanvullende kwaliteitsprestaties te verzekeren is er in de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening.
Opgemerkt dient te worden dat het bedrijfsnatuurplan is uitgegaan van de inmiddels verouderde omgevingsvisie van Overijssel. Deze visie is geactualiseerd in 2017. Inhoudelijk zijn er echter geen wijzigingen opgetreden ten aanzien van het beleid. Daarom wordt de in het bedrijfsnatuurplan opgenomen toetsing als representatief beschouwd.
Artikel 2.12 Verblijfsrecreatie
2.12.3
Toetsing
In artikel 4.5.1 onder e en 5.5.1 onder d van de regels wordt permanente bewoning van een recreatief nachtverblijf en kampeermiddel aangemerkt als strijdig gebruik. In het geldende bestemmingsplan was dit al het geval en deze lijn wordt in voorliggend bestemmingsplan voortgezet.
Artikel 2.13 Drinkwatervoorziening
2.13.3 Grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden
Bestemmingsplannen voorzien in een aanduiding voor grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening.
2.13.5 Niet-risicovolle functies en grote risicovolle functies in intrekgebieden
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.13.3 Grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden kunnen in intrekgebieden ook nieuwe niet-risicovolle en grote risicovolle functies worden toegestaan, mits daarbij wordt voldaan aan het stand still-principe.
2.13.6 Grote of grootschalige -risicovolle functies
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.13.3 en onverlet het bepaalde in artikel 2.13.4 en artikel 2.13.5, kunnen nieuwe grote of grootschalige risicovolle functies in grondwaterbeschermingsgebieden en nieuwe grootschalige risicovolle functies in intrekgebieden alleen worden toegestaan als dit noodzakelijk is vanuit een zwaarwegend maatschappelijk belang, waarvoor redelijke alternatieven ontbreken en mits voldaan wordt aan het stap vooruit-principe.
De van belang zijnde begrippen in het kader van artikel 2.13.3, 2.13.5 en 2.13.6 zijn hierna opgenomen:
Toetsing
In dit geval betreft het initiatief een risicovolle functie. Gezien de ligging van de functie in een intrekgebied dient er sprake te zijn van een stand-still principe, wanneer de nieuwe functie wordt vergeleken met de oude functie. Of er al dan niet sprake is van een stand-still principe, wordt berekend op basis van de methodiek ''Gebiedsgerichte Grondwaterbescherming''. Hiervoor is een onderzoek uitgevoerd op basis van de tool 'Gebiedsgerichte grondwaterbescherming'. Het gehele rapport is opgenomen in Bijlage 4. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.
De uitbreiding voldoet aan het stap-vooruit principe. Vergelijking van de belasting van de nieuwe activiteit de wettelijk toegestane situatie toont betere (lagere) totaalscores voor diffuse belasting, calamiteiten en handhaving. Hoewel er momenteel in de praktijk wellicht geen intensieve akkerbouw op hoog niveau wordgepleegd op de percelen, kan dit in het verleden wel het geval zijn geweest en kunnen de percelen daarvoode toekomst wel ingezet worden. Op een tweetal punten bij diffuse belasting en op brand en brandbestrijdbij calamiteiten scoort de camping minder goed dan akkerbouw. Initiatiefnemer compenseert deze uitkomst door maatregelen te nemen.
Volgens de ontwikkelingsperspectieven ligt de camping in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In onderstaande afbeelding is dit weergegeven. Het plangebied is indicatief met de rode omlijning aangegeven.
![]() |
Afbeelding 3.3: Ontwikkelingsperspectief mixlandschap (Bron: Provincie Overijsel) |
'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'
Het ontwikkelingsperspectief 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt. Het verbinden van de ontwikkelingsmogelijkheden van economische en maatschappelijke functies met het behoud en de versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen draagt bij aan het behoud van de specifieke kwaliteiten van het kleinschalige mixlandschap in Overijssel.
Toetsing
Zoals hiervoor beschreven staat, beoogt de provincie Overijssel recreatieve ontwikkelingen in het mixlandschap. Provinciale ambitie is dat deze ontwikkeling voortbouwt aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen om zo onder ander recreatie nadrukkelijker te verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen. De uitbreiding van Camping De Holterberg gaat hand in hand met ontwikkeling en herstel van landschapselementen en cultuurhistorische elementen zoals het versterken van de es door het maken van een omzoomd veld. Bijlage 2 bevat het bedrijfsnatuurplan met inrichtingsschets waarin de ontwikkelingsrichting voor de uitbreiding is vastgelegd. De inrichtingsschets is tevens opgenomen in paragraaf 2.3. Dit plan is onderdeel van het bestemmingsplan, zodat dat zo optimaal mogelijk wordt ingepast in het landschap en zo goed mogelijk kan bijdragen aan de landschappelijke en ecologische waarden op de camping. Het is daarnaast een uitvoeringsgericht plan dat de ondernemer concrete handvaten biedt voor de invulling en het beheer van de uitbreiding en voor het versterken van de natuur- en landschapswaarden op het bedrijf in het algemeen. Het bedrijf is gelegen buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Bij de uitbreiding is wel rekening gehouden met de bestaande NNN.
De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit realiseren door naast bescherming vooral in te zetten op nieuwe ontwikkelingen en het verbinden van bestaande kwaliteiten (kenmerken). Deze ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype zijn bepalend voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. De gebiedskenmerken en kwaliteitsambities zijn te vinden in de 'Catalogus Gebiedskenmerken' en vormt een sturingsinstrument voor ruimtelijke kwaliteit. De gebiedskenmerken zijn onder te verdelen in vier lagen:
Het plangebied ligt niet in stedelijk gebied, zodat deze laag buiten beschouwing is gelaten.
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag bestaat uit abiotische patronen. Deze patronen zijn ontstaan door processen – zoals ijs- wind- en waterstromen, erosie en sedimentatie. Ook hebben biotische processen (zoals vestiging van plant- en diersoorten) hun inwerking op de ondergrond van bodem en geologische effecten. De processen van de natuurlijke laag hebben ervoor gezorgd dat in Overijssel enkele zeer gevarieerde natuurlijke landschappen zijn ontstaan. Deze natuurlijke landschappen hebben hun doorwerking gehad op het menselijk occupatieproces.
Het plangebied bevindt zich op het gebiedstype stuwwallen. In de volgende afbeelding is dit weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.4: Uitsnede van de natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel) |
Stuwwallen zijn tijdens de ijstijd gevormd door opstuwende aardlagen. Stuwwallen zijn daarom erg kenmerkend voor het landschap en de grote hoogteverschillen zijn nog steeds goed zichtbaar. De stuwwallen hebben een belangrijke functie binnen het watersysteem. In de loop van de tijd hebben de verschillende stuwwallen in Overijssel zich verschillend ontwikkeld. Escomplexen kwamen in ontwikkeling en de hogerop gelegen gronden werden veelal gebruikt als extensieve heidevelden.
Ambitie en sturing
Provincie Overijssel heeft de ambitie om het eigen karakter van de afzonderlijke stuwwallen te behouden en te versterken. De norm die de provincie hieraan koppelt is het geven van een beschermde bestemmingsregeling op de stuwwallen, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf. De richting die de provincie hieraan geeft is dat ontwikkelingen bijdragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en van de overgang tussen stuwwal en omgeving. Tevens moeten de ontwikkelingen bijdragen aan de natuurlijke kwaliteiten van de kwelzone en het brongebied.
Toetsing
De uitbreiding van camping vormt geen belemmering ten opzichte van de instandhouding van de hoofdlijnen van het reliëf van de Sallandse Heuvelrug (stuwwal). Het hoogteverschil aan de rand van de Sallandse Heuvelrug is en blijft beleefbaar en blijft aanwezig binnen het gebied. Het eigen karakter van de stuwwal blijft behouden en wordt verder versterkt. Door het opnemen van beplanting wordt er een natuurlijke scheiding gemaakt met de es en de hoger gelegen camping. Door het verder beplanten van de zuidzijde van de camping wordt het beeld van de es versterkt.
Laag van het agrarische cultuurlandschap
De camping ligt in het essenlandschap. Het landschap bestaat uit een systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden. Van oudsher werden deze gronden gebruikt als heidevelden en kenmerkende bebouwing (flankbebouwing en erven) rond de flanken. Op de hoger gelegen zandkoppen en flanken van stuwwallen bestaan al eeuwenlang akkercomplexen die door bemesting een reliëfrijk karakter hebben gekregen met soms hoge stijlranden.
![]() |
Afbeelding 3.5: Uitsnede van de laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel) |
Ambitie en sturing
Voor het essenlandschap heeft provincie Overijssel de ambitie om de es te behouden als ruimtelijke eenheid met het versterken van de landschapsonderdelen: flanken, maten en flieren en de heidevelden. Voor ontwikkelingen biedt de flank van de es ruimte, mits de karakteristieke structuren (erven, beplantingen, routes en open ruimtes) worden behouden. De norm die de provincie Overijssel hanteert ten behoeve van essenlandschappen is het geven van een beschermde bestemmingsregeling die gericht is op de instandhouding van de essen door het open karakter, de huidige bodemkwaliteit en het huidige reliëf te waarborgen. Voor de instandhouding van het kleinschalige patroon van landschapselementen, zoals houtwallen bosjes, zandpaden, karakteristieke erven en beeldbepalende open ruimte daartussen, krijgen deze beschermde patronen een bestemmingsregeling. Ontwikkelingen dienen plaats te vinden in de flanken van de es en dragen bij aan aanwezige bebouwingsstructuren en versterking van het landschappelijk raamwerk. Het plangebied ligt deels op de es en deels op de flank van de es (zie onderstaande afbeelding 3.10). Het projectgebied is hier met bruine omlijning aangeduid.
![]() |
Afbeelding 3.6: Ligging van het plangebied ten opzichte van de Es (Bron: Provincie Overijssel) |
Toetsing
De camping bevindt zich grotendeels op de Holter Enk. Het oudste, meest oostelijke deel van de camping ligt op de flank van deze enk. Enken, ook wel essen genoemd, vormen een onderdeel van het stuwwallenlandschap.
De gaafheid van de open es uit 1900 is aangetast aan de noordrand van de es. Ook in de omgeving van de camping tasten veel ontwikkelingen de openheid vanuit de rand aan. Vanaf Holten ligt de camping verscholen achter een bosstrook die bij de aanleg van de Canadese begraafplaats geplant is. De bosstrook is één van de oudste inbreuken op het cultuurhistorische beeld van de openheid. De bosaanplant van de buurman ten westen van de camping heeft ook de oorspronkelijke esrand verlegd. Een nieuwe rand van groen is daardoor over de es geplant.
Zoals in het bedrijfsnatuurplan is aangegeven, wordt door het aanleggen van de nieuwe rand, voor de campinguitbreiding, een nieuwe begrenzing van de Holter Enk gerealiseerd. Voor deze rand is een breedte opgenomen van 5 meter in het bestemmingsplan. De inrichting van deze rand is verder beschreven in het bedrijfsnatuurplan (Bijlage 2). Op deze manier wordt bijgedragen aan het behouden en versterken van het eigen karakter van de enk.
De groenstructuur die op de camping aanwezig is versterkt de mozaïekachtige flank van de es, bestaande uit landschapselementen en erfelementen afgewisseld met kleine open ruimtes. Totaal herstel van een open Holter Enk is daardoor onmogelijk. Het landschap heeft zich ontwikkeld naar het gebruik en net zoals het gebruik de afgelopen decennia vaak is gewijzigd is dat ook nu het geval. Waar eerst in de agrarische sector geld werd verdiend, gebeurd dit hier nu met recreatie. Het is wenselijk de sfeer, landschapselementen en daarmee het herkenbare landschap te reconstrueren, rekening houdend met het nieuwe gebruik en hiermee een bijdrage te leveren aan herstel van een duidelijke rand van de es. De uitbreiding van de camping kan precies in het gat van groen tussen de aangeplante bossen op de enk de nieuwe rand vervolmaken.
De beplanting bestaat uit inheemse soorten die aansluiten op de beplantingskenmerken van het gebied. De uitbreiding van de camping sluit de beplantingsrand van de enk zoals deze in 1935 en later aanwezig was. De camping draagt bij aan de versterking van de enk door de toevoeging van de beplanting. Door de beplanting is de recreatieve voorziening niet vanuit de enk te zien. Daarnaast draagt de campingontwikkeling bij aan de beleving van het hoogteverschil en de openheid van de enk door de omzetting van het gebruik van het perceel, van agrarisch naar recreatie, wordt dit gebied meer beleefbaar.
Laag van de beleving
De laag van de beleving vormt de dimensie van het welbehagen, het plezier, de trots en de beleving. Deze laag is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. De laag van de beleving voegt eigen kenmerken toe zoals landgoederen, recreatieparken, en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.
De verblijfsrecreatiecomplexen, de attracties, de routes voor wandelen, fietsen en varen zijn een belangrijke economische factor geworden. Ze hebben een vergelijkbaar aandeel in de economie als de agrarisch sector. Dit alles verandert het aanzien, de gewenste gebruiksmogelijkheden en betekenis van het buitengebied.
De projectlocatie bevindt zich in het donkertegebied. In de volgende afbeelding is dit weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.7: Uitsnede van de laag van beleving (Bron: Provincie Overijssel) |
Donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel (natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden). Lichte gebieden, daarentegen, geven een indicatie van de economische dynamiek van de provincie (steden en dorpen, autosnelwegen, kassengebieden, attractieparken, grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing). Donkere gebieden hebben een hoge kwaliteit, het zijn gebieden waar het 's nachts nog echt donker is.
Ambitie en sturing
Donkerte is een kwaliteit waar naar gestreefd moet worden. De ambitie die de provincie Overijssel hier voor heeft is om de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkeling ze liever nog wat donkerder te maken. In praktische zin betekent dit dat verlichting langs wegen, op bedrijventerreinen en dergelijke minder snel gerealiseerd dient te worden. Andere maatregel kan zijn om lichtbronnen selectiever te richten. Provincie Overijssel geeft richting aan donkerte door alleen minimaal noodzakelijke toepassingen van kunstlicht toe te laten. Tevens wil de provincie veel aandacht voor het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen in het buitengebied.
Toetsing
Afgezien van selectieve verlichting bij de hoofdpaden en het sanitaire gebouw wordt weinig gebruik gemaakt van kunstlicht op het terrein. Strooilicht wordt zo veel mogelijk voorkomen om ook lichthinder voor de campinggasten te voorkomen. In het bestemmingsplan is dit juridisch geborgd door lichtmasten uit te sluiten. Enkel middels een afwijkingsbevoegdheid zijn lichtmasten, onder voorwaarden toegestaan.
De kwaliteit van het Overijsselse landschap en de sociaal-economische ontwikkeling van het landelijk gebied gaan hand in hand en vormen de basis voor allerlei ontwikkelingen. Nieuwe ontwikkelingen moeten mogelijk zijn onder voorwaarde dat ze bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Met de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving biedt de provincie Overijssel beleidsruimte aan gemeenten voor ontwikkelingen in de groene ruimte. In het buitengebied is ruimte voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe ontwikkelingen mits die gelijk opgaan met verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit.
Ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd.
De methodiek voor het bepalen van de balans tussen ontwikkelingsruimte en de gevraagde investering in de groene omgeving, is gericht op het volgende: hoe meer de ontwikkeling als gebiedsvreemd te beschouwen is en/of hoe groter de schaal en impact op de ruimtelijke kwaliteit is, des te zwaarder weegt dat aan de ontwikkelingskant van de balans en hoe hoger de aanvullende kwaliteitsprestaties dan dienen te zijn. Als het gaat om een gebiedsvreemde ontwikkeling van een grote schaal en met een grote impact op de omgeving, dan zal een forse investering in het landschap nodig zijn.
Om te beoordelen of medewerking kan worden verleend aan het verzoek, dient het volgende model gevolgd te worden:
![]() |
Afbeelding 3.8: Modelschema Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (Bron: Provincie Overijssel) |
Toetsing
Generiek beleid
Zoals blijkt uit de toetsing aan de generieke beleidskeuzes in subparagraaf 3.3.3.1, brengen deze generieke beleidskeuzes geen belemmering met zich mee. Kortheidshalve wordt verwezen naar deze subparagraaf.
Ontwikkelingsperspectieven
In subparagraaf 3.3.3.2 wordt getoetst aan het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling goed aansluit en passend is binnen het geldende ontwikkelingsperspectief, mits geïnvesteerd wordt in de ruimtelijke kwaliteit. Kortheidshalve wordt verwezen naar deze subparagraaf.
Gebiedseigen of gebiedsvreemde ontwikkeling
De ontwikkeling betreft de uitbreiding van een bestaand recreatief bedrijf op naastgelegen (voormalige) agrarische gronden. Recreatie maakt een onlosmakelijk deel uit van de zuidflank van de Holterberg. Dit blijkt ook uit de aanduiding 'mixlandschap' en de aanduiding verblijfsrecreatie die de camping op dit moment heeft. Omdat een camping een andere uitstraling heeft dan normaal agrarisch gebruik is de uitbreiding als gebiedsvreemd getypeerd.
Schaal van de ontwikkeling en de impact op de omgeving
De huidige camping beslaat circa 7 hectare. Een uitbreiding van circa 3 hectare is fors, de omvang van deze uitbreiding wordt echter mede ingegeven vanuit een kwaliteitsverbetering van de bestaande camping. De behoefte aan ruimere, groenere plaatsen zorgt er voor dat het aantal staplaatsen relatief gezien minder toeneemt. Het aantal toegestane plaatsen neemt toch wel flink toe. Tegelijkertijd met de landschappelijke inpassing van de uitbreiding wordt ook de landschappelijke inpassing van de huidige camping verbeterd. De toename van het oppervlak van de camping met 3 hectare heeft een grote impact op de omgeving. Naast een toename in oppervlak leidt een grotere camping met meer plaatsen tot een hogere verkeersintensiteit. Gezien het sterk recreatieve karakter van de directe omgeving en de huidige verkeerstromen is de verwachting dat de impact hiervan groot zal zijn. Uit het verkeerskundig onderzoek (Bijlage 8) is gebleken dat er geen sprake is van een onevenredige toename van de verkeersdruk op de omgeving. Wel is in het kader van de KGO-berekening er vanuit gegaan dat de impact groot is.
Commercieel belang versus maatschappelijk belang
De ontwikkeling dient grotendeels een eigen belang. Door uitbreiding en de voorgestane kwaliteitsverbetering krijgt de camping een nieuwe economische impuls. Daarnaast worden ook de volgende maatschappelijke belangen gediend: versterken verblijfsrecreatie, vergroten economische activiteiten in het buitengebied, verduurzamen inrichting bestaande camping. Met de omvorming van uitheemse naar inheemse beplanting geeft het invulling aan het beleefbaar maken van de ondergrond en wordt het verschil versterkt tussen hoog en droog en laag en nat (natuurlijke laag). Het vergroot de beleving van de natuur voor recreanten zoals beschreven in de Laag van de beleving van de Omgevingsvisie. De uitbreiding en kwaliteitsverbetering geven invulling aan diverse uitgangspunten van het landschapsontwikkelingsplan voor dit deelgebied en geven een impuls aan de belevingswaarde en het imago van zowel de camping als de Holterberg als gebied.
Conclusie
Aangezien de ontwikkeling gebiedsvreemd is, de impact op de omgeving groot is en het plan met name eigen belang dient, is de noodzakelijke extra investering in ruimtelijke kwaliteit bovenop de basisinspanning die voor ieder ruimtelijk plan geldt vereist. In de directe omgeving van de camping zijn de mogelijkheden voor het toevoegen van omgevingskwaliteit marginaal. Gekozen is dan ook om de kwaliteitsinvestering te zoeken bij de camping zelf. Het inrichtingsplan laat zien, dat het plan veel aandacht besteedt aan het realiseren van ruimtelijke kwaliteitswinst, bovenop de normale basis landschappelijke inpassing van de uitbreiding. De gehele camping krijgt een kwaliteitsslag en de uitbreiding heeft een duurzaam karakter. Zowel qua opzet vanwege de ruime plaatsen en aanwezigheid van veel groen als qua invulling vanwege de duurzame en energieneutrale bouwstijl. Concreet worden de volgende maatregelen genomen:
Met bovenstaande maatregelen wordt door Camping De Holterberg invulling gegeven aan de kwaliteitsimpuls groene omgeving.
Het doel van het provinciale beleid is het behouden en versterken van de eigen economische kracht, het bundelen van verstedelijking, het veiligstellen van de groene ruimte en het bereiken van goede ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid van het Overijsselse landschap. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de doelstellingen van het provinciaal beleid en draagt bij aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in het gebied.
Gemeente Rijssen-Holten heeft in februari 2012 een structuurvisie voor het gehele grondgebied van de gemeente vastgesteld. Beleidsdoelen uit deze structuurvisie worden gerealiseerd in bestemmingsplannen of in beheersplannen.
Het doel van de structuurvisie is het behouden en versterken van de eigen economische kracht van de gemeente Rijssen-Holten, het bundelen van verstedelijking en veiligstellen van de groene ruimte en het bereiken van een goede ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit vormen de rode draad in deze structuurvisie. Kerngedachte is dat duurzaamheid concreet wordt in een gebied door verschillende kwaliteiten te verenigen, op een zodanige manier dat ze elkaar versterken. De kwaliteiten waar het om gaat zijn in ieder geval ruimtelijke kwaliteit, milieukwaliteit, sociale kwaliteit en economische kwaliteit.
In de structuurvisie spelen met name de aspecten ruimtelijke kwaliteit en economische kwaliteit een belangrijke rol. De structuurvisie is vooral ruimtelijk van aard. Hieraan geven de projectenprogramma's invulling.
Gemeente Rijssen-Holten heeft ambities om op basis van ruimtelijke kwaliteit de duurzaamheid op een hoger peil te brengen. De gemeente heeft de laatste decennia haar basis programmatisch op orde gekregen. Woongebieden, werkgebieden, zorgvoorzieningen en recreatief-toeristische voorzieningen worden goed benut. De structuurvisie is opgebouwd uit verschillende thema's: strategische visie, wonen, werken, verkeer, landelijk gebied groen en water, centra, recreatie toerisme en cultuur en externe veiligheid.
Eén van de thema's die beschreven staat in de structuurvisie is recreatie, toerisme en cultuur. Uitgangspunten voor de visie in dit thema zijn:
Toetsing
De uitbreiding van de camping draagt bij aan doelen gesteld binnen de structuurvisie. Door de uitbreiding krijgt de camping een nieuwe economische impuls en wordt de economische kracht van de gemeente vergroot. Hierbij worden ook de maatschappelijke belangen, het versterken van verblijfsrecreatie, vergroten van economische activiteiten in het buitengebied en verduurzamen van de inrichting van de bestaande camping gediend. Daarnaast draagt de uitbreiding samen met de landschappelijke inpassing bij aan de ruimtelijke kwaliteit (zie hiervoor het inrichtingsplan in Bijlage 1 en Bijlage 2 Bedrijfsnatuurplan)
Hoofddoel van het bedrijfsnatuurplan is het inpassen van de uitbreiding van de camping en het ontwikkelen van ideeën en oplossingen die de kwaliteit van natuur en landschap op de camping doen vergroten. Binnen het thema 'recreatie, toerisme en cultuur' wordt bijgedragen aan de verschillende uitgangspunten en toename van werkgelegenheid wordt bewerkstelligd door de uitbreiding van de camping. Daarnaast wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd door plattelandsontwikkeling en algehele kwalitatieve verbetering van bestaande private recreatievoorzieningen.
Samen met de 14 gemeenten binnen de Regio Twente is een beleidsnota opgesteld over verblijfsrecreatie in het landelijk gebied. Deze nota is als aanbeveling door de Bestuurscommissie Recreatie en Toerisme van de Regio Twente aangeboden aan de Twentse gemeenten. Camping De Holterberg is een regulier kampeerterrein, waar volgens de nota het volgende beleid op wordt gevoerd:
Om de kwaliteit van verblijfsrecreatieve bedrijven te kunnen waarborgen wordt aanbevolen een bedrijfsnatuurplan verplicht te stellen voor uitbreidingen door bestaande ondernemers of bij nieuwvestiging van kampeerterreinen. Hiermee wordt vereist dat het bedrijf landschappelijk ingepast wordt en voldoet aan bepaalde milieueisen zodat de natuurlijke waarden behouden blijven en zo mogelijk vergroot worden. Ook kan gestimuleerd worden dat bedrijven meedingen naar de milieubarometers die jaarlijks uitgereikt worden. Momenteel ontwikkelen ondernemers nieuwe vormen van themacampings, zoals landgoedcampings en landschapscampings. Deze ontwikkeling leidt tot productdifferentiatie en kwaliteitsproducten. Dit is een aanwinst voor het toeristische product in Twente. Alle vormen vallen onder de beschrijving van reguliere kampeerterreinen.
Toetsing
Voor de uitbreiding van Camping De Holterberg is reeds een bedrijfsnatuurplan opgesteld (Bijlage 2 Bedrijfsnatuurplan). Het bedrijfsnatuurplan is een uitvoeringsgericht plan dat de ondernemer concrete handvaten biedt voor het versterken van de natuur- en landschapswaarden op het bedrijf. Een bedrijf dat onderdeel uitmaakt van een aantrekkelijk landschap zal ook door recreanten meer worden gewaardeerd.
Algemeen
Op 15 december 2011 heeft de gemeenteraad de Kadernota landelijk gebied vastgesteld. Hierin worden de ruimtelijke beleidskaders beschreven die fungeren als toetsings- en afwegingskader voor ontwikkelingen in het landelijk gebied die niet in het bestemmingsplan geregeld zijn. Op 10 maart 2022 is nieuw beleid vastgesteld: het beleidsstuk ‘Ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied’. Hiermee is de aanvulling op de kadernota (2015) komen te vervallen. In paragraaf 3.4.4 wordt op dit beleid ingegaan. Hierna wordt ingegaan op de kadernota.
De Kadernota landelijk gebied beschrijft welke ruimtelijke beleidskaders van toepassing zijn op een ruimtelijke ontwikkeling. De Kadernota landelijk gebied beschrijft welke ruimtelijke beleidskaders van toepassing zijn op een ruimtelijke ontwikkeling. Voor dit project zijn de beleidsuitgangspunten ten aanzien van het thema ‘recreatie’ van toepassing.
Ambitie ten aanzien van het thema 'recreatie'
Rijssen-Holten is in 2030 een bijzonder aantrekkelijke toeristisch-recreatieve gemeente. Met de Holterberg heeft de gemeente een toeristische trekker van formaat. Landschap en natuur hebben een directe en onlosmakelijke relatie met recreatie en toerisme. Recreatie is een belangrijke economische drager in het landelijk gebied geworden, waarvan de omvang nog steeds kan groeien. Recreatie is verweven met de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten. Recreatieve trekpleisters en kwetsbare natuur bestaan naast elkaar. Recreatieterreinen vormen een logisch onderdeel van het landelijk gebied en hebben zicht op een goede toekomst.
Het recreatieve netwerk is compleet en functioneert naar behoren. Ondernemers werken samen en samen met de gemeente. Het landelijk gebied is een goed uitgedragen toeristisch-recreatief product geworden.
Recreatie wordt een steeds belangrijker economische drager voor het landelijk gebied. De gemeente wil de recreatiesector daarom de kansen bieden om verder te groeien. Daarbij ziet de gemeente vooral mogelijkheden voor kwaliteitsverbetering van bestaande terreinen en de ontwikkeling van recreatie als nevenfunctie bij agrarische bedrijven. De gemeente zal zich inspannen voor het behouden en verder ontwikkelen van de recreatieve infrastructuur.
Een belangrijk onderdeel van het toeristisch-recreatieve product is het afwisselende en grotendeels kleinschalige karakter van het landschap, met de daarbij behorende landschapselementen en karakteristieke (boeren)erven. Bij nieuwe recreatieve ontwikkelingen is het afstemmen daarvan op de kenmerken van het gebied (natuurwaarden, landschappelijke en cultuurhistorische waarden) van groot belang. De recreatie kan op deze manier gebruik maken van de landschappelijke kwaliteiten, maar daar ook een belangrijke bijdrage aan leveren.
Bij de keuze voor nieuwe recreatieve ontwikkelingen kiest de gemeente voor plekken die perspectief hebben op een duurzame ontwikkeling op de lange termijn. Recreatieve druk is immers niet op alle plekken mogelijk of gewenst. Waar bijvoorbeeld de natuur kwetsbaar is en gevoelig voor een grote recreatieve druk, zal de gemeente verdere recreatieve ontwikkelingen niet stimuleren. De gemeente ziet kansen voor een bundeling van recreatieve voorzieningen en infrastructuur waar meerdere partijen en initiatiefnemers een gezamenlijk recreatief totaalproduct neerzetten. De gemeente streeft dan ook naar de duurzame aanleg, versterking en uitbreiding van het aanbod en investeringen die bijdragen aan het versterken van het totaalpakket, daarbij aansluitend aan de aard en de schaal van de gemeente Rijssen-Holten.
Verblijfsrecreatie
De ‘moderne recreant’ vraagt kwaliteit. Rust en ruimte zijn daarbij belangrijke begrippen. Wat betreft bestaande recreatiebedrijven zal de gemeente initiatieven op het gebied van kwaliteitsverbetering ondersteunen en stimuleren. De gemeente richt zich daarbij vooral op een kwalitatief goede opzet en inbedding van het terrein in de omgeving. Uitbreiding van recreatiebedrijven is alleen aan de orde als dat vergezeld gaat van een goede inpassing in de landschappelijke karakteristiek en natuurlijke omgeving. Bovendien geeft de gemeente als voorwaarde dat er sprake moet zijn van een duurzame voortzetting van het recreatiebedrijf ter plaatse. Vooral op en rond Look en de Borkeld hecht de gemeente aan het behouden en versterken van de landschappelijke inpassing van de bestaande terreinen.
Kwaliteitsverbetering kan ook worden bereikt door middel van het aangaan van samenwerkingsverbanden voor bundeling, ontwikkeling en marketing van de toeristische markt. Daarbij kan worden gedacht aan het ontwikkelen van brochures, plattegronden met routemogelijkheden, arrangementen en het in de markt zetten van streekeigen producten. Deze aspecten hebben niet echt een ruimtelijke component, maar worden door de gemeente ondersteund. De focus ligt op het benutten en verbeteren van de mogelijkheden binnen de bestaande bedrijven en bestemmingen. Nieuwvestiging van verblijfsrecreatie is niet mogelijk. Uitbreiding danwel intensivering van bestaande terreinen is alleen mogelijk indien deze past binnen de landschappelijke kaders en een duurzame voortzetting van het recreatieverblijf wordt gegaradeerd.
Zoals gezegd, ligt de toeristisch-recreatieve aantrekkelijkheid van de gemeente hoofdzakelijk in de landschappelijke en natuurlijke waarden. Dit betekent dat ontwikkelingen in de toeristisch-recreatieve sector dienen aan te sluiten bij het karakter van het gebied. In kleinschalige landschappen geeft de gemeente dan ook de voorkeur aan kleinschalige vormen van recreatie, zoals boerderijkamers of een beperkte vorm van kamperen bij de boer.
Toetsing
Het voornemen past bij de ambitie van de gemeente om de recreatieve infrastructuur te verbeteren en te ontwikkelen. Aan de uitbreiding is een concrete behoefte. In het behoefteonderzoek, dat als Bijlage 3 bij deze toelichting is opgenomen, is dit uitgebreid beschreven.
Inpassing van de ontwikkeling in het landschap is daarnaast een belangrijke voorwaarde. In dit geval is voor het geheel een bedrijfsnatuurplan opgesteld (Bijlage 2). Hieruit blijkt op welke wijze het recreatiebedrijf landschappelijk ingepast wordt, met behoud van de landschappelijke kenmerken. De uitbreiding van Camping De Holterberg gaat hand in hand met ontwikkeling en herstel van landschapselementen en cultuurhistorische elementen zoals het versterken van de es door het maken van een omzoomd veld. De uitbreiding van camping vormt geen belemmering ten opzichte van de instandhouding van de hoofdlijnen van het reliëf van de Sallandse Heuvelrug (stuwwal). Het hoogteverschil aan de rand van de Sallandse Heuvelrug is en blijft beleefbaar en blijft aanwezig binnen het gebied. Het eigen karakter van de stuwwal blijft behouden en wordt verder versterkt. Door het opnemen van beplanting wordt er een natuurlijke scheiding gemaakt met de es en de hoger gelegen camping. Door het verder beplanten van de zuidzijde van de camping wordt het beeld van de es versterkt.
Algemeen
De gemeenteraad heeft op 4 juni 2015 een aanvulling op de Kadernota, ‘Ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied’ vastgesteld. In het beleidsstuk ‘Ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied’ is onder andere de toepassing van de KGO uiteengezet.
In het beleidsstuk ‘Ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied’ is onder andere de Rood-voor-Rood regeling en KGO uiteengezet. Op 10 maart 2022 is dit nieuw beleid vastgesteld wat betreft de herziening op het beleidsstuk ‘Ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied’. Hiermee is de aanvulling op de kadernota komen te vervallen.
Hierna zijn de voor dit project van toepassing zijnde beleidsuitgangspunten ten aanzien KGO beschreven en wordt hieraan getoetst.
In voorliggend geval is de ‘Richtlijn investering kwaliteitsimpuls groene omgeving’ van belang. De volgende tekst heeft hierop betrekking.
KGO
De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is een kwaliteitsinstrument voor het landelijk gebied, dat de gemeente veel ruimte voor maatwerk biedt. Bij een grootschalige uitbreiding of nieuwvestiging (al dan niet op een bestaand erf) in het buitengebied is de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van toepassing, zoals opgenomen in de omgevingsvisie van de provincie Overijssel. Kort gezegd houdt KGO in dat deze ontwikkelingen mogelijk zijn, mits die gelijk opgaan met verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties moeten in evenwicht zijn.
De gemeente heeft behoefte om de investering in de ruimtelijke kwaliteit meetbaar te maken, hiervoor is een rekenmethode opgesteld. Deze dient als richtlijn voor dergelijke initiatieven in het buitengebied en hiermee kan bepaald worden wat de investering in de ruimtelijke kwaliteit moet zijn om het gevraagde evenwicht te krijgen, waardoor de gewenste ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.
Rekenmethode
De Omgevingsvisie van de provincie stelt, dat bij een nieuwe ontwikkeling altijd zorggedragen moet worden voor een adequate landschappelijke inpassing (de basisinspanning). Te denken valt aan (het uitvoeren van) een landschapsplan/erfbeplantingsplan. Een dergelijke inspanning moet een initiatiefnemer altijd leveren. Echter om een evenwicht tussen een grootschalige ontwikkeling in het buitengebied dan wel een functiewijziging en de (verbetering of herstel van de) kwaliteit van de omgeving te krijgen, is meer nodig; een aanvullende kwaliteitsbijdrage. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is dan van toepassing. Deze aanvullende kwaliteitsbijdrage wordt bepaald aan de hand van de meerwaarde. Het bedrag van de meerwaarde kan naar boven of beneden worden bijgesteld door een aantal wegingsfactoren.
Eenvoudig gezegd komt het er op neer dat er als gevolg van het initiatief een meerwaarde van de betrokken gronden van het initiatief ontstaat. Dit moet (gedeeltelijk) worden geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent zowel een investering voor landschappelijke inpassing van de ontwikkeling als een investering in de (kwaliteit van de) omgeving. Om tot een bedrag te komen van de totaalinvestering voor de initiatiefnemer, is er een rekenmethode opgesteld. Uitgangspunt voor deze rekenmethode zijn de oude waarde en de nieuwe waarde van bestemming. Het bedrag dat gebruikt wordt voor de berekening, is de uitkomst van de opbrengsten minus de kosten, oftewel: Meerwaarde = totaal opbrengsten – totaal kosten. Hierbij geldt dat aan de hoogte van de advies-, onderzoeks-, leges en bestemmingsplankosten een maximum is gesteld van € 25.000,-.
De meerwaarde alleen geeft geen afdoende beeld van de benodigde compensatie. De omgevingsvisie noemt een aantal (wegings)factoren die van invloed zijn op de hoogte van de aanvullende kwaliteitsprestaties. Door toepassing van deze wegingsfactoren kan het bedrag van de meerwaardeberekening naar boven of beneden worden bijgesteld. Dit is afhankelijk van:
De optelsom van bovenstaande percentages geeft het percentage van de meerwaarde die geïnvesteerd moet worden in ruimtelijke kwaliteit. Dit bedrag wordt in overleg met de initiatiefnemer geïnvesteerd in aanpassingen van het erf (basisinspanning) en in de kwaliteit van de omgeving. Samen met de gemeente (en eventueel samen met een ervenconsulent) wordt bekeken hoe de landschappelijke inpassing (basisinspanning) plaats moet vinden. Naast de gemeentelijke visies en beleidsnota’s kunnen de gebiedskenmerken en de daarbij omschreven ambities in de Omgevingsvisie dienen als inspiratiebron. Voor een initiatief waarop de KGO van toepassing is betaald de initiatiefnemer dus de landschappelijke inpassing (basisinspanning) plus eventuele investeringen in de kwaliteit van de omgeving door middel van de kwaliteitsbijdrage.
De aanvullende kwaliteitsbijdrage dient te worden geïnvesteerd in de omgeving. Gedacht kan worden aan ruimtelijke kwaliteit. Maar ook sociale kwaliteit (leefbaarheid) en architectuur zijn kwaliteiten waarin geïnvesteerd kan worden. Uitzondering hierop is de investering bij ontwikkelingen binnen de Zone Ondernemen met natuur en water. Deze moeten zijn gericht op natuur, water en landschap. Bij architectuur moet worden opgemerkt dat het een extra plus is op hetgeen (wettelijk) al verplicht is. Niet alleen de gebiedskenmerken en de daarbij omschreven ambities in de Omgevingsvisie kunnen dienen als inspiratiebron voor investering in de omgeving. Ook de eigen gemeentelijke visies (o.a. LOP) geven mogelijkheden.
Toetsing
Dit plan voorziet in een uitbreiding van een bestaande functie in het buitengebied, daarmee is de richtlijn Kwaliteit Groene Omgeving (KGO) voor deze locatie van toepassing.
Voor de ontwikkeling is een KGO-berekening opgesteld. Hierin hebben partijen afspraken gemaakt over de bijdrage. De bijdrage zal in een overeenkomst worden vastgelegd. In het bedrijfsnatuurplan, opgenomen als Bijlage 2, is uitgebreid getoetst aan de KGO. Hiermee wordt gesteld dat het initiatief in overeenstemming is met de aanvulling 'Kadernota Ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied'.
Het landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor de Gemeente Rijssen-Holten is vastgesteld door de gemeenteraad op 26 mei 2008. Het doel van het LOP is een duidelijke visie op het veranderende landschap te ontwikkelen. Ook wil het de landschappelijke kwaliteiten beter te veranderen in het gemeentelijk beleid en waar mogelijk de landschappelijke kwaliteiten versterken. Het LOP bestaat uit drie delen: Gebiedsbeschrijving, landschapsvisie en projectenbundel.
De gebiedsbeschrijving gaat in op de abiotische, biotische en antropogene aspecten van de gemeente Rijssen-Holten en omgeving. De Landschapsvisie geeft de ontwikkelingsmogelijkheden weer aan de hand van twee modellen. De projectenbundel betreft het uitvoeringsplan waar concrete projecten aan zijn gekoppeld.
Hoofdstuk 9 van het landschapsontwikkelingsplan gaat in op recreatie. In dit hoofdstuk wordt landelijke bekendheid van de Holterberg onderschreven. De samenkomst van agrarisch cultuurlandschap, bos en natuur op de flank van de Holterberg maakt dat hier veel verblijfsrecreatie aanwezig is.
De recreatieve positie en ambitie van de gemeente Rijssen-Holten is beschreven in de recreatienota. In deze recreatienota wordt de natuurlijke omgeving en de rust en ruimte als belangrijke kwaliteit gekenmerkt. De recreatieve kwaliteiten worden echter nog niet volledig benut. Dit heeft onder andere te maken met de kwaliteit en variatie aan voorzieningen. De naamsbekendheid van weleer heeft een nieuwe impuls nodig. De gemeente uit de wens om de kwaliteit van bestaande recreatieve voorzieningen te verhogen.
Toetsing
De te realiseren camping is gelegen bij de Reebokkenweg en wordt onder de projectenbundel gerekend tot het deelgebied 6, Holter- en Lokerenk en Look. Hierbij moet wel de kanttekening worden geplaatst dat de camping in een bijzondere uithoek van het deelgebied Look/ Borkeld ligt, en als zodanig niet geheel in de omschrijving en beschrijving van het LOP past.
Dit deelgebied is in het LOP gekenmerkt als verwevingsgebied; verschillende functies lopen hier door elkaar. Er moet ruimte zijn voor recreatie, wonen, landbouw, water, natuur en cultuurhistorie. De mate waarin nieuwe ontwikkelingen de identiteit van het gebied versterken, is mede bepalend voor het al dan niet toestaan van nieuwe initiatieven. Deze ontwikkelingen kunnen goed samen gaan en zijn in te passen in de kleinschalige landschappelijke situatie van 1950. Dat betekent herstel van houtwallen en lanen. De kaart van 1950 zal hier als basis dienen. Hoofdsoort voor de houtwallen en lanen is de zomereik, maar ook beuken zijn een goede keuze ter afwisseling. De concrete opgaven vanuit het LOP voor dit deelgebied, die van toepassing zijn op Camping De Holterberg zijn:
De uitbreiding van de camping en landschappelijke inpassing daarvan past hiermee binnen de landschappelijke en natuurwaarden zoals gesteld in het LOP.
Het inzamelen en verwerken van afval- en hemelwater is een taak van de gemeente. Het waterschap zorgt vervolgens voor de zuivering van het afvalwater. In 2008 heeft de gemeente een regierol gekregen in de aanpak van structurele grondwateroverlast in het stedelijk gebied. De gemeente Rijssen-Holten wil dat de gemeente een prettige leefomgeving is en blijft, nu en in de toekomst. Hiervoor zijn, op het vlak van gemeentelijk waterbeheer, de volgende maatschappelijke doelen van belang:
Het bereiken van deze doelen vraagt om een heldere visie op de wijze waarop de gemeente haar zorgplichten invult, en om keuzes. De visie en doelstellingen worden doorgevoerd in concrete maatregelen en onderzoeken gedurende de planperiode van dit GRP. De te leveren inspanning ligt hiermee vast.
In de GRP wordt aangegeven dat de grondeigenaar verantwoordelijk is voor het op eigen perceel treffen van maatregelen voor de inzameling van stedelijk afvalwater en afwatering van hemel- en grondwater. Daarnaast wordt aangegeven dat in de buitengebieden drukriolering is aangelegd. Deze systemen zijn niet bedoeld voor de inzameling van regenwater (RWA), de eigenaar is zelf verantwoordelijk voor de verwerking van het regenwater dat valt op het eigen terrein. De capaciteit van het systeem is uitgelegd op de afvoer van het huishoudelijke afvalwater vanuit het buitengebied. Aansluiting van de afvoer van verhard oppervlak op de drukriolering is dan ook niet toegestaan. In paragraaf 4.3.4 wordt hier nader op in gegaan.
Voor het gehele grondgebied van de gemeente Rijssen-Holten is een archeologische inventarisatie uitgevoerd en vervolgens een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. Op de verwachtingskaart staan naast de reeds bekende archeologische waarden ook de te verwachte archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn.
De archeologische beleidsadvieskaart laat in een oogopslag zien waar de kans het hoogst is om archeologische resten in de bodem te kunnen aantreffen. Verder kan worden bepaald in welke gebieden archeologisch onderzoek plaats moet vinden voor de aanvraag van vergunningen die kunnen leiden tot verstoring van de bodem.
Toetsing
Op de archeologische beleidsadvieskaart heeft het plangebied een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.3.1 onder cultuurhistorie en archeologie.
De gemeente Rijssen-Holten wil een veilige leefomgeving bieden voor haar burgers. In het kader hiervan heeft de gemeente externe veiligheidsbeleidsbeleid geformuleerd. Het externe veiligheidsbeleid dateert uit 2006.
Doel van het externe veiligheidsbeleid is duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's er in de gemeente Rijssen-Holten zijn en hoe met deze risico's dient te worden omgegaan. De gemeente streeft naar een beheersbare veiligheidssituatie, waarbij:
De gemeente heeft de bestaande risicovolle situaties in beeld gebracht om toekomstige ongewenste risicovolle situaties te voorkomen. De ligging van risicovolle inrichtingen en risico's van transportassen zijn in het Risico Register Gevaarlijke Stoffen (RRGS) opgenomen. Verder is door de gemeente een signaleringskaart opgesteld, waarop de ligging van de risicobronnen is weergegeven. Uit de signaleringskaart blijkt dat de externe veiligheidsrisico's zich in hoofdzaak bevinden op en in de nabijheid van de industriegebieden en de transportroutes van gevaarlijke stoffen (spoor, hoofdwegen en buisleidingen).
Inmiddels wordt niet meer uitgegaan van de signaleringskaart, maar van de nationale risicokaart.In paragraaf 4.2.6 Externe veiligheid is een uitsnede van de risicokaart opgenomen.
Voor wat betreft groepsrisico, effectbenadering en risicovol transport hanteert de gemeente de volgende uitgangspunten:
Bij het beoordelen van risicosituaties worden aanvullend op de beoordeling van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ook de mogelijke effecten en beheersbaarheid van een calamiteit betrokken.
De gemeente zal het gewenste veiligheidsniveau realiseren door middel van de volgende activiteiten:
Voor het realiseren van het gewenste veiligheidsniveau moet een aantal maatregelen worden getroffen voor gesignaleerde knelpunten, hiertoe is een uitvoeringsprogramma opgesteld. Uit de beoordeling van risico's blijkt dat bij een aantal inrichtingen bronmaatregelen moeten worden getroffen om het risico te reduceren tot het wettelijk verplichte niveau. Om risico's te beheersen zal er preventief aandacht zijn voor externe veiligheid bij alle nieuwe omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen. Als zich bij de beoordeling van de risico's onaanvaardbare situaties voordoen, zullen saneringsacties nodig zijn.
Concreet betekent dit dat de gemeente bij het vaststellen van bestemmingsplannen, het verlenen van omgevingsvergunningen en bij het houden van toezicht specifiek aandacht geeft aan:
Toetsing
Er wordt nader ingegaan op de toetsing aan externe veiligheid in paragraaf 4.2.6 van deze toelichting.
In het rapport "Naar een lange termijn klimaatbeleid" (2010) is de huidige CO2-emissie binnen de gemeente Rijssen-Holten in kaart gebracht (nulmeting) en zijn scenario's opgesteld om de CO2-emissie binnen de gemeente in de periode tot 2020 te reduceren. Op basis van deze verkenning is een uitvoeringsprogramma opgesteld voor de periode 2010 tot 2014.
In eerste instantie is de huidige CO2-emissie in beeld gebracht. Bepaald is dat de totale CO2-emissie 245 kiloton (kton) bedraagt, wat neerkomt op gemiddeld 6,8 ton per inwoner. Dit is relatief hoog ten opzichte van het landelijk gemiddelde (circa 5 ton per inwoner). De belangrijkste oorzaak hiervoor is dat in Rijssen-Holten veel productiebedrijven zijn gevestigd. Verder is berekend dat de CO2-uitstoot zonder de inzet van klimaatbeleid leidt tot een CO2-uitstoot van 250 kton in 2020.
Door effectief klimaatbeleid kan aan de ontwikkeling van de CO2-uitstoot van de gemeente een andere wending worden gegeven. Dat kan op twee manieren: door minder energie te gebruiken en door duurzame energie op te wekken. Minder energie gebruiken wordt bijvoorbeeld bereikt door huizen goed te isoleren en zuinige apparatuur en verlichting aan te schaffen. Duurzame energiebronnen zoals windturbines en zonnepanelen kunnen de CO2-uitstoot nog verder omlaag brengen.
In het rapport zijn drie scenario's van een verschillend ambitieniveau doorgerekend. Voor Rijssen-Holten is de meest realistische keus scenario 1: continuering ingezet beleid (doel: reductie van CO2-uitstoot met 14% ten opzichte van 1990). De komende jaren zijn diverse projecten gepland die kansen bieden voor het inbedden van maatregelen om het energiegebruik te reduceren.
Toetsing
De uitbreiding van de camping betreft de aanleg van 76 extra kampeerplaatsen. De camping zal zelfvoorzienend worden voor wat betreft de energieopwekking. Bungalows worden uitgerust met zonnepanelen en de planregels maakt het mogelijk om zonnepanelen te realiseren. De kampeerplaatsen dragen in deze zin niet bij aan de productie van CO2.
Camping De Holterberg kan bijdragen aan kwaliteitsverbetering van de recreatie in de gemeente door zelf ook een nieuwe impuls te ondergaan. Door uit te breiden, de landschappelijke inpassing te versterken en door een duurzamer imago. Daarnaast draagt de uitbreiding van Camping De Holterberg bij aan de genoemde concrete opgaven vanuit het LOP. De openheid van de Holterenk wordt door de uitbreiding enigszins aangetast, maar de herkenbaarheid van de Holterenk wordt door het plan maximaal versterkt. De randen van de Holterenk worden voorzien van een nieuwe begrenzing waardoor de enk meer tot zijn recht komt en er dus wordt bijgedragen aan versterking van het kleinschalige landschap. Tenslotte wordt opgemerkt dat de uitbreiding ook bijdraagt aan de recreatieve relatie tussen Holten en de Holterberg.
Om conflictsituaties te voorkomen moet in het bestemmingsplan aandacht worden besteed aan de diverse milieu- en omgevingsaspecten. Weliswaar is voor het merendeel van deze aspecten specifiek beleid en regelgeving opgesteld, toch is er sprake van een aanvullende werking ten opzichte van de ruimtelijke ordening. Zo kan het bestemmingsplan via de bestemmingsplankeuzen aanwijzingen geven richting het milieubeleid. Andersom kan het milieubeleid richting geven aan de functietoedeling in het bestemmingsplan.
Hoewel het plan niet voorziet in recreatiewoningen, zijn die planologisch-juridisch wel mogelijk. In de toetsing aan de diverse milieu- en omgevingsaspecten wordt hier rekening mee gehouden.
In dit hoofdstuk zal achtereenvolgens ingegaan worden op de volgende milieuaspecten voor de uitbreiding van het kampeerterrein: Bedrijven en milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit, Externe veiligheid, Vormvrije m.e.r.-beoordeling en de volgende omgevingsaspecten: Cultuurhistorie en archeologie, Flora en fauna en verkeer.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.
Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied, waar geen sprake is van een matige of sterke functiemenging. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. In onderstaande tabel zijn de richtafstanden weergegeven behorende bij de verschillende omgevingstypes.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 40 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of het plan leidt tot hinder of belemmeringen van de bedrijven in de omgeving.
In dit geval wordt er qua inrichtingen enkel getoetst vanaf de uitbreiding van de camping tot aan milieugevoelige functies. In dit geval zijn er woningen gelegen aan de westzijde van de uitbreiding. De afstand van de camping tot de woningen wordt kleiner.
Aan de oost- en zuidzijde van de bestaande camping liggen ook woningen op een korte afstand van de camping. Dit is echter een bestaande afstand die niet veranderd, aangezien de uitbreiding niet aan deze zijde gelegen is. Bovendien is er ter plaatse van deze woningen sprake van een verbetering van het woon- en leefklimaat, aangezien het bestaande terrein wordt geëxtensiveerd, dat wil zeggen dat het aantal standplaatsen op dit gedeelte afneemt.
Wel brengt de uitbreiding ten aanzien van omliggende wegen een verkeersaantrekkende werking met zich mee. Hier wordt in het vervolg van deze paragraaf nader op ingegaan.
Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' wordt de camping aangemerkt als 'Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)'. Dergelijke inrichtingen vallen onder milieucategorie 3.1, waarbij de grootste richtafstand van 50 meter geldt voor het aspect geluid. Voor de aspecten geur en gevaar geldt een richtafstand van 30 meter en voor het aspect stof 0 meter.
Ten westen van de uitbreiding is een woning gesitueerd. De afstand tussen de bestemming 'Wonen' en de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 2' bedraagt meer dan 50 meter (namelijk 53 meter), zodat aan de richtafstand is voldaan. Op het terrein wordt ook een zwembad gerealiseerd. Voor een zwembad geldt volgens de VNG-uitgave 'bedrijven en milieuzonering' een grootste richtafstand van 200 meter voor geluid in het geval een openluchtzwembad betreft. Deze afstand wordt niet gehaald. Wel wordt gesteld dat het zwembad een kleinschalig zwembad is, ondergeschikt aan de recreatieve hoofdfunctie. De functie valt dan ook niet helemaal te vergelijken met een regulier buitenzwembad. Om de geluidbelastig als gevolg van de uitbreiding in beeld te brengen, is door Kragten een akoestisch onderzoek uitgevoerd, waarin de uitbreiding (inclusief het zwembad) in beeld zijn gebracht. De volledige rapportage is als Bijlage 5 opgenomen. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.
Akoestisch onderzoek
Algemeen
Het doel van voorliggend akoestisch onderzoek is inzicht geven in de geluidemissie van de camping naar de directe omgeving. Hiertoe is de geluiduitstraling berekend op basis van de representatieve bedrijfssituatie aangevuld met technische gegeven en (akoestische) ervaringscijfers, opgedaan bij vergelijkbare inrichtingen. Ten behoeve van de ruimtelijke procedure dient te worden aangetoond dat een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen voldoende gegarandeerd is. Hiertoe is aansluiting gezocht bij de publicatie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) “Bedrijven en milieuzonering” uit 2009.
De camping “De Holterberg” is een type A inrichting waarvoor een meldingsplicht geldt overeenkomstig het Activiteitenbesluit milieubeheer. Vanuit het Activiteitenbesluit milieubeheer geldt conform artikel 1.11 geen directe plicht om een akoestisch onderzoek te overleggen. Desondanks is onderzoek uitgevoerd naar het effect van de uitbreiding van de camping waarbij de geluidbelastingen zijn beoordeeld aan de regels uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Goede ruimtelijke ordening
Het hoogste berekende langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ten gevolge van alle activiteiten binnen de uitbreiding van de camping bedraagt 41 dB(A) in de dag-, 40 dB(A) in de avond- en 13 dB(A) in de nachtperiode (45 dB(A) etmaalwaarde) ter plaatse van de woning aan de Enkweg 17. Hiermee wordt de richtwaarde van 45 dB(A) (etmaalwaarde) uit stap 2 van de VNG-publicatie gerespecteerd. Daarmee is aangetoond dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor het aspect geluid. Ten gevolge van de gehele inrichting bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ten hoogste 41 dB(A) in de dag-, 40 dB(A) in de avond- en 18 dB(A) (45 dB(A) etmaalwaarde). Ter plaatse van de woning Enkweg 17 voldoet ook het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ten gevolge van de gehele inrichting aan de richtwaarden uit stap 2 van de VNG-publicatie.
Het hoogst berekende maximale geluidniveau ten gevolge van alle activiteiten binnen de uitbreiding van de camping bedraagt 51 dB(A) in de dag-, 53 dB(A) in de avond- en 44 dB(A) in de nachtperiode ter plaatse van de woning aan de Enkweg 17. De hoogste niveaus worden in de dag- en avondperiode veroorzaakt door een schreeuwende persoon op het buitenterrein en in de nachtperiode door personenauto’s. Hiermee wordt de richtwaarde van 65 dB(A) in de dag-, 60 dB(A) in de avond- en 55 dB(A) in de nachtperiode gerespecteerd. De maximale geluidniveaus ten gevolge van de gehele camping veroorzaken geen hogere niveaus dan hier aangegeven. Daarmee is aangetoond dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor het aspect geluid.
Verkeersaantrekkende werking
De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer van en naar de inrichting (indirecte hinder) bedraagt ten hoogste 28 dB(A) in de dag-, 26 dB(A) in de avond- en 14 dB(A) in de nachtperiode. Dit komt neer op een etmaalwaarde van 31 dB(A). De richtwaarde van 50 dB(A) uit stap 2 van de VNG-publicatie wordt hiermee gerespecteerd.
Activiteitenbesluit milieubeheer
Het hoogste berekende langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ten gevolge van de te toetsen activiteiten in de toekomstige situatie (uitbreiding en huidige situatie) bedraagt 38 dB(A) in de dag-, 35 dB(A) in de avond- en 30 in de nachtperiode (40 dB(A) etmaalwaarde). Hiermee wordt de standaard normstelling van 50 dB(A) (etmaalwaarde) uit het Activiteitenbesluit milieubeheer ruimschoots gerespecteerd. Conform het Activiteitenbesluit milieubeheer is hierbij het stemgeluid niet beschouwd. Binnen de inrichting treden geen piekgeluiden op die conform het Activiteitenbesluit milieubeheer beschouwd dienen te worden.
Verkeersaantrekkende werking camping
Zoals uit voorgaande paragraaf is gebleken, komt de camping op een afstand van 53 meter van de dichtstbijzijnde woning te liggen. Aan de richtafstanden wordt dan ook voldaan. Voor het zwembad is, zoals reeds behandeld, een akoestisch onderzoek uitgevoerd.
De uitbreiding van de camping heeft echter ook een zekere verkeersaantrekkende werking. Deze verkeersaantrekkende werking brengt een zekere geluidbelasting met zich mee voor de omliggende woningen, die gelegen zijn langs de aanrijroutes naar de camping. In dit kader is door Roelofs een akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 6.
Onderzocht is wat de geluidseffecten op de woonomgeving zijn vanwege het extra wegverkeer, als gevolg van de uitbreiding van Camping De Holterberg. Hiertoe is de heersende geluidbelasting van het wegverkeer in beeld gebracht en vergelekene met de toekomstige geluidsbelasting na uitbreiding van de camping. De uitkomsten zijn getoetst aan de normen van de Wet geluidhinder. Deze Wet hanteert een voorkeurswaarde van 48 dB en een criterium van 1,5 dB om te bepalen of een geluidsverandering significant is of niet.
Uit het onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting op de nabijgelegen woningen langs de aan- en afvoerwegen in de huidige situatie varieert tussen de 29 dB en 51 dB in LDEN zonder aftrek. De geluidsbelasting verschilt per woning en is onder andere afhankelijk van de ligging/afstand ten opzichte van de weg en de verkeersintensiteit op het nabijgelegen wegvak. Bij de meeste woningen is de geluidsbelasting lager dan de voorkeurswaarde van 48 dB.
Uit het onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting na uitbreiding van de camping maar beperkt stijgt. De meest maatgevende toetspunten zijn de woningen waar in de bestaande situatie al een geluidsbelasting heerst van meer dan 48 dB. Het gaat daarbij om de Forthaarsweg 1 en de Reebokkenweg 3.
Op de Forthaarsweg 1 stijgt de geluidsbelasting met 0,15 dB en blijft onder de drempelwaarde van 1,5 dB van de Wet geluidhinder. Op de overige woningen langs de Forthaarsweg stijgt de geluidsbelasting wat meer maar vanwege de grotere afstand tot de weg blijft de geluidsbelasting ruim onder de voorkeurswaarde van 48 dB. In dit geval wordt 48 dB als uitgangspunt genomen voor de 1,50 dB-toets wanneer blijkt dat de heersende waarde lager is dan 48 dB.
Op de Reebokkenweg 3 stijgt de geluidsbelasting met 0,36 dB en blijft onder de drempelwaarde van 1,5 dB. Op de overige woningen langs de Reebokkenweg stijgt de geluidsbelasting wat meer maar vanwege de grotere afstand tot de weg blijft de geluidsbelasting ruim onder de Voorkeurswaarde van 48 dB.
Uit het uitgevoerde akoestisch onderzoek voor de uitbreiding van Camping De Holterberg blijkt dat:
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In de nabijheid van het plangebied liggen geen milieubelastende activiteiten. De dichtstbijzijnde milieubelastende activiteit betreft een agrarisch bedrijf. Voor agrarische bedrijven geldt veelal een grootste richtafstand voor het aspect geur.
Ten aanzien van geur is tevens de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van belang. Deze wet dient als toetsingskader voor de geurhinder. De Wgv bevat grenswaarden en afstanden voor geurbelasting. In dit geval is geen sprake van de toevoeging van een woning, maar op basis van jurisprudentie kan in dit kader een recreatieverblijf van invloed zijn op een agrarische functie in de omgeving.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is aan de hand van genoemde regeling onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De meest nabij gelegen agrarische bestemming ligt op meer dan 500 meter afstand van het plangebied en in voorkomend geval zullen tussengelegen woningen maatgevend zijn. De uitbreiding belemmert de agrarische bedrijfsvoering in de omgeving niet.
Vanuit het oogpunt van milieuzonering is er geen zodanige hinder naar bestaande functies in de omgeving, dat sprake is van een onacceptabele invloed op een goed woon- en leefklimaat. Er zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van een bestemmingsplan, indien het een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Het plan maakt recreatiewoningen mogelijk. In de zin van de Wgh zijn dit geen geluidgevoelige bestemmingen, maar in het kader van een goede ruimtelijke ordening verdienen zij wel enige bescherming.
Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van kampeerplaatsen en de bouw van bijbehorende voorzieningen. Er worden geen geluidsgevoelige gebouwen gebouwd, er is dan ook geen sprake van geluidsgevoelige objecten. In voorliggend geval is dan ook een aanvaardbaar leefklimaat te verwachten. Voor de beoordeling of de nieuwe functie passend is in de omgeving wordt verwezen naar paragraaf 4.2.1 (milieuzonering).
Het plan ligt in de geluidzone van het spoortraject Deventer-Enschede. Langs een aantal spoorwegen zijn op grond van de Regeling geluidplafondkaart milieubeheer, zones aangewezen waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden verricht. De basis voor het bepalen van de breedte van de zone is vastgelegd in artikel 1.4a lid 1 van het Besluit geluidhinder (Bgh). Afhankelijk van de geluidsbelasting ter plaatse van de referentiepunten is daar de breedte van de zone opgenomen. De zone voor deze locatie bedraagt 600 meter. Deze zone overlapt het plangebied net. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wenselijk een akoestisch onderzoek uit te voeren.
In artikel 1.4a lid 2 Bgh is vastgelegd dat bij de aansluiting van zone met een verschillende breedte de brede zone doorloopt over een afstand gelijk aan een derde van de breedte van de zone. Voor nieuwe woningen binnen de zone van een spoorweg bedraagt de ten hoogste toelaatbare waarde (voorkeurswaarde) 55 dB. Indien de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde moeten er maatregelen worden getroffen om hieraan alsnog te kunnen voldoen. Blijkt dat niet mogelijk of op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden. Voor nieuwe woningen mag een hogere waarde van maximaal 68 dB worden vastgesteld. Voor recreatiewoningen kunnen geen hogere waarden worden vastgesteld tenzij permanente bewoning wordt toegestaan (niet het geval). Wel geldt voor recreatiewoningen een zekere bescherming aangezien mensen er voor langere tijd kunnen verblijven en wordt deze ontwikkeling getoetst in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij wordt zoveel als redelijk is aangesloten bij het bestaande wettelijk kader voor woningen.
Voor het spoorverkeer is uitgegaan van de brongegevens van het geluidregister. Deze zijn geëxporteerd en in een rekenmodel ingelezen. Voor intensiteiten en overige relevante brongegevens wordt verwezen naar het geluidregister spoor (http://www.geluidspoor.nl/geluidregisterspoor.html). Voor het perceel is uitgegaan van een absorptiefactor 0,5, voor de baanvakken van een absorptiefactor 1,0 (tenzij het een kunstwerk betreft want dan is het 0) en voor de overige bodemgebieden is uitgegaan van een standaardabsorptiefactor 1,0. De berekening van de geluidsbelasting heeft plaatsgevonden op 4 meter ten opzichte van het lokale maaiveld. Middels een grid zijn in eerste instantie contouren berekend om te onderzoeken of gezien de afstand tot de spoorweg überhaupt sprake zal zijn van een overschrijding van de voorkeurswaarde.
![]() |
Afbeelding 4.1: uitsnede geluidskaart (Bron: Gemeente Rijssen-Holten) |
Op bovenstaande afbeelding zijn de contouren van het spoortraject weergegeven. De gevelbelastingen zijn inclusief de 1,5 dB werkruimte die van toepassing is voor het traject. Uit rekenmodel blijkt dat vanwege het spoorverkeer geen overschrijding plaatsvindt van de 55 dB voorkeurswaarde voor railverkeerslawaai.
Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een gezoneerd bedrijventerrein. Daarom wordt niet nader op het aspect industrielawaai ingegaan. In paragraaf 4.2.1 is reeds nader ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Verlichting kan voor de omgeving (mens en dier) hinder veroorzaken. In de Wet milieubeheer (Wm) wordt onder de gevolgen voor het milieu ook verstaan, de gevolgen voor het fysieke milieu gezien vanuit het belang van de bescherming van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden. De Wm heeft dus ook de bescherming van de duisternis en het donkere landschap tot doel.
In het Activiteitenbesluit wordt lichthinder en de bescherming van het donkere landschap grotendeels gereguleerd op grond van de zorgplicht. Specifieke voorschriften zijn er alleen voor tuinbouwkassen en sportterreinen. Onder de zorgplicht valt eveneens het beschermen van de duisternis en het donkere landschap in door het bevoegd gezag aangewezen gebieden. Hoewel er voor een ruimtelijk plan geen meet- of onderzoeksverplichting geldt, is in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel een beoordeling op basis van de zorgplicht uitgevoerd.
Het plangebied ligt in een door de provincie aangewezen donkertegebied. Hierbij zijn geen eisen gesteld ten aanzien van de bescherming van de duisternis of het donkertelandschap. Op basis van de zorgplicht is het gewenst maatregelen of voorzieningen te treffen ter bescherming van de duisternis en het donkere landschap. Afgezien van selectieve verlichting met een neerwaartse uitstraling bij de hoofdpaden en het sanitaire gebouw, wordt weinig gebruik gemaakt van kunstlicht op het terrein. Strooilicht wordt zo veel mogelijk voorkomen om ook lichthinder voor de campinggasten te voorkomen. De groene omzoming van het terrein beperkt de lichthinder naar het omliggende gebied tot een minimum.
Het plan voorziet in diverse maatregelen om lichthinder naar de omgeving tot een minimum te beperken. Zo zijn lichtmasten uitsluitend via een omgevingsvergunning mogelijk.
Nieuwe functies moeten bij voorkeur op schone grond worden gerealiseerd. In de Wet bodembescherming (Wbb) is bepaald dat wanneer de bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij gebruikt kan worden door die functie. Een bodemonderzoek moet aantonen of de bodemkwaliteit geen belemmering is voor het beoogd gebruik.
In het plangebied is in april 2022 door Kruse Milieu een verkennend bodemonderzoek NEN5740 uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 7 opgenomen. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.
In december 2013 heeft Kruse Milieu BV reeds een verkennend bodemonderzoek op de huidige onderzoekslocatie uitgevoerd. De plannen zijn destijds niet gerealiseerd en sindsdien is de situatie ter plekke ongewijzigd. Ten behoeve van het actualiserend onderzoek zijn de bovenen ondergrond opnieuw onderzocht.
Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een vooronderzoek plaatsgevonden op basis van norm NEN5725 “Aanleiding A: Opstellen hypothese over de bodemkwaliteit ten behoeve van uit te voeren bodemonderzoek”. Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat de onderzoekslocatie als onverdacht kan worden beschouwd. Uit het verkennend bodemonderzoek van december 2013 blijkt dat er geen grondwater aanwezig tot 5.0 m-mv. Er zal geen grondwateronderzoek plaatsvinden.
In totaal zijn er 28 boringen verricht, waarvan er 8 zijn doorgezet in de diepere ondergrond. Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit matig fijn tot matig grof, zwak siltig, zwak grindig zand. Plaatselijk bevinden zich keien in de ondergrond. In ondergrond zijn roesthoudende lagen aangetroffen Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen op het maaiveld en in de bodem waargenomen.
Resultaten analyses
Op basis van de resultaten van de analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging en bouwplannen, aangezien er geen verontreinigingen zijn aangetoond. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.
In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.
Het plan heeft zoals geconstateerd bij het onderdeel verkeer ten opzichte van de huidige situatie circa 30 (zie ook paragraaf 4.3.3) extra verkeersbewegingen tot gevolg. Via een NIBM-tool berekening is onderzocht of de ontwikkeling wel of niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In deze berekening zijn de vervoersbewegingen zoals gehanteerd bij het onderzoek naar de stikstofdepositie overgenomen. Het aandeel vrachtverkeer is op 10% gezet. Het vrachtverkeer zal bestaan uit de aan- en afvoer van materialen (voedingswaren, linnen etc.). Er is gekozen voor het jaar 2022 als jaar van planrealisatie, omdat naar verwachting in dat jaar de uitbreiding in zijn geheel gereed zal zijn. De verkeerscijfers zijn afkomstig uit het verkeersonderzoek (Bijlage 8). Er is in dit geval uitgegaan van een worst-case scenario, dus een verkeersgeneratie van 100 verkeersbewegingen op een drukke zomerdag.
![]() |
Afbeelding 4.2: NIBM-Tool (Bron: Infomil) |
Uit de berekening blijkt dat voorliggend plan 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Vervolgonderzoek naar effecten op de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Sinds 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen zijn vastgelegd. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.
Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Structuurschema buisleidingen (SBUI) van toepassing. Het doel van het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het externe veiligheidsplan van de gemeente Rijssen-Holten is het veiligheidsbeleid van de gemeente in beeld gebracht. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een transparant toetsingskader te hebben voor het omgaan met huidige maar ook eventuele toekomstige externe veiligheidssituaties. Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.3: Uitsnede van de risicokaart (bron: risicokaart.nl) |
Uit de bovenstaande afbeelding van de Risicokaart blijkt dat het plangebied niet binnen de veiligheidsafstanden van risicobronnen ligt, in de nabije omgeving komen geen risico's op veiligheid voor. Wel bevindt zich op ongeveer 875 meter in westelijke richting een regionale gastransportleiding. Deze buisleiding levert geen gevaar op voor de beoogde ontwikkeling.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
In het plangebied wordt de uitbreiding van circa 3 hectare recreatieterrein mogelijk gemaakt. Het initiatief ligt niet in gevoelig gebied zoals bedoeld in het Besluit mer. De uitbreiding van een camping valt onder de categorie D10, 'de aanleg, wijzigen of uitbreiden van: a) skihellingen, -liften, kabelspoorwegen en bijbehorende voorzieningen, b) jachthavens, c) vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones en stedelijke voorzieningen, d) permanente kampeer- en caravanterreinen en e) themaparken'.
Gevallen dienen betrekking te hebben op:
De activiteit blijft onder de drempelwaarde van het besluit, welke uitgaat van een oppervlakte van 25 hectare (categorie D10). De locatie ligt niet in een gevoelig gebied. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is van toepassing. Op basis van de criteria uit de Europese richtlijn kan de volgende tabel worden opgesteld.
Criteria Europese richtlijn | Beschrijving mogelijke effecten | m.e.r. procedure noodzakelijk? |
Kenmerken van de projecten | ||
De omvang van het project | Het project betreft de ontwikkeling van ongeveer 3 ha ten behoeve van verblijfsrecreatie. Na realisatie is beslaat het totale recreatieterrein ongeveer 10 ha. Onderdeel daarvan is de landschappelijke inpassing. Het intensief gebruikt deel blijft ruimschoots onder de drempelwaarde van het Besluit m.e.r. | nee |
Cumulatie met andere projecten | In de omgeving van het plangebied en langs de ontsluitende wegenstructuur zijn geen grootschalige ontwikkelingen die kunnen leiden tot een stapeling van milieueffecten. | nee |
Gebruik van natuurlijke hulpmiddelen | Voor de bouw en het gebruik van gebouwen worden natuurlijke hulpbronnen als hout en steen gebruikt. Grondstoffen die niet bijzonder schaars zijn, waarbij het uitgangspunt is op duurzame wijze verkregen. Er is geen sprake van een onevenredig gebruik van natuurlijke hulpbronnen. | nee |
Productie van afvalstoffen | Bij de bouw en het gebruik van het plangebied komen geen schadelijke afvalstoffen vrij. | nee |
Verontreiniging en hinder | Het gebruik van het plangebied leidt niet tot onevenredige hinder voor omliggende functies, zoals blijkt uit de toets op diverse milieu- en omgevingsaspecten in hoofdstuk 4. | nee |
Risico van ongevallen | De realisatie van het plangebied neemt geen externe veiligheidsrisico's met zich mee. Omdat de omliggende wegenstructuur voldoende restcapaciteit heeft, is er geen onevenredige toename van verkeersongevallen te verwachten. | nee |
Plaats van de objecten | ||
Het bestaande grondgebruik | Het plangebied is momenteel in gebruik als akker. Met het omzetten van het grondgebruik gaan geen belangrijke waarden verloren. | nee |
Relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied | Door intensief landbouwkundig gebruik, heeft de grond geen hoge ecologische waarde. Op basis van de natuurtoets uit paragraaf 4.3.2 is geconcludeerd dat er geen negatieve effecten zijn op omliggende gebieden met grotere natuurwaarden. | nee |
Het opnamevermogen van het natuurlijke milieu | Natuurwaarden op en rond het plangebied worden niet negatief beïnvloed. Door het omzetten naar recreatiegebied met sterke landschappelijke inpassing worden de natuurwaarden in het gebied zelfs vergroot. | nee |
Kenmerken van het potentiële effect | ||
Het bereik van het effect | In het plangebied zijn geen activiteiten voorzien met een groot effectbereik. Het gaat om activiteiten met een hinderuitstraling van maximaal vijftig meter. Verkeerseffecten zijn relatief beperkt en kunnen goed worden verwerkt door de ontsluitende wegenstructuur. |
nee |
Het grensoverschrijdende karakter van het effect | Van grensoverschrijdende milieueffecten is geen sprake. | nee |
De waarschijnlijkheid van het effect | Er is sprake van beperkte (hinder)uitstraling. Grootschalige effecten zijn niet aan de orde. | nee |
De duur, de frequentie en de onomkeerbaarheid van effecten | De effecten treden op, op het moment dat de locatie als recreatiegebied in gebruik wordt genomen en duren zo lang de locatie als zodanig in gebruik is. Verkeerseffecten en (beperkte) hinder als gevolg van productiewerkzaamheden treden elke werkdag op. In het zomerseizoen wordt het gebied drukker bezocht. De effecten zijn omkeerbaar en kunnen ook worden ingeperkt als dat nodig is. | nee |
Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling met in achtneming van bijlage III Europese richtlijn m.e.r. is gebleken dat geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu optreden, zodanig dat een m.e.r.-plicht met bijbehorende procedure ontstaat. Dit blijkt ook uit de toets op diverse milieu- en omgevingsaspecten in dit hoofdstuk.
Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als: "Sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling". Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwkundige monumenten. De landschappelijke waarden zijn in hoofdstuk 2 aan bod gekomen, bouwkundige monumenten zijn niet aanwezig.
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. In de Wamz is geregeld dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Voor het gemeentelijk grondgebied is een archeologische inventarisatie uitgevoerd. Op basis van deze archeologische inventarisatie is een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. Op deze kaart staan naast de bekende archeologische waarden, ook de te verwachte archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn. In afbeelding 4.4 is de archeologische beleids- en advieskaart van de gemeente Rijssen-Holten weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.4: lage archeologische verwachtingswaarde, plangebied rood omcirkeld (bron: archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart, gemeente Rijssen-Holten) |
Op grond van de archeologische verwachtingskaart ligt het plangebied in een 'lage archeologische verwachtingswaarde'. De kans op het aantreffen van archeologische resten is relatief klein. Vanwege de lage trefkans wordt geen archeologisch onderzoek geëist.
Door het agrarisch gebruik is de oorspronkelijke bodem niet meer intact en zijn naar alle waarschijnlijkheid geen archeologische resten meer aanwezig. De realisatie van het recreatieterrein met bijbehorende gebouwen hebben daarbij geen grote impact op de bodem, zodat mogelijk aanwezige archeologische resten intact blijven.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is tevens geen sprake van andere bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.
Eventuele archeologische (behoudenswaardige) resten zijn vermoedelijk niet (meer) in het plangebied aanwezig. Uitvoering van het plan leidt niet tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden. De meldingsplicht bij Onze minister, namens deze de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, van een zaak die in het plangebied wordt aangetroffen en waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het een archeologische vondst betreft, op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet, blijft van kracht.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wnb vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. De provincie is in de meeste gevallen bevoegd gezag voor ontheffingen en vergunningaanvragen. Voor wat betreft de Europees beschermde soorten is de bescherming niet of nauwelijks gewijzigd (Habitat- en Vogelrichtlijn en Verdrag van Bern en Bonn). Daarmee blijft ook de bescherming van Natura 2000 gebieden vrijwel ongewijzigd.
Ook de soortbescherming sluit aan bij de Europese regelgeving, met een aanvullend nationaal deel. De Tabellen 1, 2 en 3 uit de Flora- en Faunawet zijn verdwenen. Alle in het wild voorkomende vogels zijn beschermd (art. 3.1 Wnb, conform Vogelrichtlijn). Verder alle soorten uit de Habitatrichtlijn (strikt beschermde soorten, art. 3.5 Wnb). Tot slot is er nog een lijst met 'Andere soorten'. Deze nationaal beschermde soorten (art. 3.10 Wnb, 1e lid) zijn aangewezen in de Bijlage Wnb. Onderdeel A betreft een verbod op het opzettelijk doden of vangen van de genoemde in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers. Onderdeel B verbiedt het opzettelijk plukken, verzamelen, afsnijden, ontwortelen of vernielen van de genoemde vaatplanten in hun natuurlijke verspreidingsgebied. Er zijn verschillen tussen eerder beschermde soorten in de Flora- en Faunawet en de beschermde soorten onder de Wet natuurbescherming.
Artikel 2.1 Wnb vormt de invulling van de gebiedsbescherming van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en heeft als doel het beschermen en instandhouding van bijzondere gebieden in Nederland. De Wnb kent verschillende soorten beschermde gebieden. De belangrijkste zijn de Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) en de beschermde natuurmonumenten.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt in het buitengebied ten noorden van Holten en aan de rand van het Natuurnetwerk Nederland.
Natura 2000
Natura 2000 omvat een samenhangend Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Alle Europese lidstaten dragen hieraan bij. Natura 2000 is gericht op het behoud van natuurgebieden en de ontwikkeling daarvan. De Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn vormen hiervoor de onderliggende basis. Alle Natura 2000-gebieden liggen binnen het Natuurnetwerk Nederland.
De figuur hieronder (Synbios, januari 2017) geeft de in de lichtgele kleur de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natura 2000 gebied Sallandse Heuvelrug (1.440 m).
![]() |
De afstand tot Natura 2000 gebied Borkeld is 3.800 m. Gezien deze afstanden zijn negatieve effecten van het plan op kwalificerende soorten of habitats uitgesloten. |
In dit geval is door BJZ.nu in april 2022 met behulp van de Aerius-calculator een stikstofonderzoek uitgevoerd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 9 van deze toelichting.
Uit de AERIUS-berekening met betrekking tot de gebruiksfase blijkt dat in de gebruiksfase van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.
In dit geval is er een Natuurtoets uitgevoerd. Deze is opgenomen in Bijlage 10. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.
Beschermde vaatplanten komen in het plangebied niet voor omdat het terrein niet als geschikt habitat wordt beschouwd. Gelet op het huidige beheer en de terreinkenmerken worden beschermde vaatplanten niet verwacht.
Jaarrond beschermde vogelsoorten zijn niet waargenomen in het gebied en het is onwaarschijnlijk dat deze soorten van het plangebied gebruiken maken. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten en het verstoren van vogels dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is september - februari. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridisch beschouwd wel plaatsvinden tijdens het broedseizoen van vogels, mits geen bezette vogelnesten beschadigd/vernield worden. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.
Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied, omdat er geen geschikte bomen of bebouwing in het plangebied aanwezig zijn. Mogelijk wordt het plangebied door vleermuizen gebruikt foerageergebied, maar door het huidige beheer wordt het niet als essentieel foerageergebied beschouwt.
Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren, amfibieën en reptielen geldt dat ze niet (opzettelijk) gedood mogen worden. Er worden geen beschermde grondgebonden zoogdieren in het plangebied verwacht, het naleven van de zorgplicht wordt hierbij als voldoende geacht. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Tot slot wordt benadrukt dat te allen tijde rekening dient te worden gehouden met de zorgplicht zoals opgenomen in de Wet natuurbescherming. De zorgplicht houdt in dat eenieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.
Het aspect ecologie is geen belemmering voor uitvoering van dit plan. Een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming of een ontheffing voor soorten is niet nodig. Te allen tijde geldt de zorgplicht. Dat houdt onder andere in dat de werkzaamheden zoveel mogelijk buiten het broedseizoen zullen plaatsvinden.
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. De gemeente Rijssen-Holten heeft een parkeernota (Nota Parkeernormen 2018 Rijssen-Holten) waarin normen en voorwaarden aan parkeervoorzieningen zijn opgenomen. In voorliggend geval is door Roelofs een verkeersonderzoek uitgevoerd, waarin uitgebreid is ingegaan op de aspecten 'verkeer' en 'parkeren'. Hierna wordt nader ingaan op de beide aspecten. De belangrijkste resultaten uit het onderzoek worden behandeld. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 8.
Het gehanteerde intensiteit op het maatgevende wegvak (Reebokkenweg tussen entree camping en Valkenweg) is geverifieerd met een actuele wegvaktelling uit april 2022. De gemeten hoeveelheid verkeer lag in 2022 per etmaal ruim 50 voertuigbewegingen hoger dan tijdens de meting in december 2019. Echter, was de bezetting op de camping in april 2022 ook beduidend hoger dan in december 2018. Volgens opgave van de camping lag de bezetting tijdens de telling in december 2018 op circa 5%. Tijdens de meetweek in april 2022 was de bezetting ongeveer 60%. De (theoretische) verkeersgeneratie van de camping die is toegevoegd aan de intensiteit voor december 2018, is voor een groot deel al verdisconteert in de telresultaten van april 2022. Hiermee kan geconcludeerd worden dat de eerder gehanteerde intensiteiten voorzien in een worst-case scenario en daarmee representatief zijn
De parkeerbehoefte van de uitbreiding leidt tot een extra behoefte van 111 parkeerplaatsen. Doordat 15 van de 111 benodigde parkeerplaatsen bij de zwerfhutten gesitueerd worden, volstaat het parkeerterrein aan de Forthaarsweg (100 parkeerplaatsen) om de restparkeerbehoefte van 96 parkeerplaatsen te faciliteren. Het extensiveren van de bestaande camping heeft hierbij ook een positief effect op het aanbod van parkeerruimte, waarmee de planontwikkeling voldoende parkeermogelijkheden kent.
In de regels van dit bestemmingsplan, onder 10.2, zijn regels opgenomen die voorzien in het aanleggen van voldoende parkeervoorzieningen, conform de Nota Parkernormen 2018 van de gemeente Rijssen-Holten.
Op basis van voorgaand verkeersonderzoek is de conclusie dat de uitbreiding van Camping De Holterberg en het extensiveren van de bestaande camping per saldo leidt tot circa 30 extra ritten op een gemiddelde weekdag in het jaar. Tijdens het hoogseizoen ligt het aantal extra ritten op circa 100 verkeersbewegingen van/naar de camping.
De (uitgebreide) camping kent voldoende ontsluitingsmogelijkheden, waarbij het verkeer hoofdzakelijk gebruik zal gaan maken van de Reebokkenweg en in mindere mate de Forthaarsweg. De betreffende wegen hebben voldoende restcapaciteit om het extra te verwachten verkeer op een acceptabele wijze af te wikkelen. Ook op kruispuntniveau zijn er geen afwikkelingsproblemen te verwachten.
Uitbreiding van de camping leidt niet tot substantiële extra veiligheidsrisico’s. Tijdens de drukste momenten rijdt het verkeer in hoofdzaak in dezelfde richting. Ook voor langzaam (recreatief) verkeer ontstaan geen substantiële veiligheidsrisico’s door de voorgenomen uitbreiding.
Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.
Relevant beleid
De locatie valt binnen het grondgebied van het Waterschap Vechtstromen. Het Waterschap heeft voor haar grondgebied het Waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld en kent een aantal kernthema's. De meest relevante voor deze ontwikkeling is 'Varen en ervaren'. Hierin geeft het waterschap aan dat het watersysteem recreatieondernemers letterlijk en figuurlijk de ruimte biedt om te ondernemen.
Er is binnen het Waterbeheerplan ook aandacht voor de grondwaterstand. Het waterschap wil dat deze minstens hetzelfde blijft. Een ander speerpunt van het waterschap is het realiseren van een circulaire economie, in het kader van duurzaamheid. Het waterschap vindt dat overheden hierin een voorbeeldfunctie hebben en kiest ervoor de eigen bedrijfsvoering zo duurzaam mogelijk in te richten.
Tevens zijn de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik van toepassing. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
De 'Watervisie Rijssen-Holten' (2009) geeft voor het grondgebied van Rijssen-Holten sturing aan het (ruimtelijke) waterbeleid van zowel de gemeente als het waterschap Vechtstromen. Voor het gehele gemeentelijk grondgebied is, op hoofdlijnen, een visie opgesteld. De visie is meer uitgewerkt voor de stedelijke kern Rijssen en zijn omgeving en de kern Holten en zijn omgeving. De Watervisie is richtinggevend voor meer operationele planvormen, zoals de ruimtelijke plannen (structuurvisies, bestemmingsplannen) en het (verbreed) gemeentelijk rioleringsplan (GRP).
Het plangebied is aangesloten op een vrij verval riolering. Dit systeem is niet bedoeld voor de inzameling van regenwater (RWA), de eigenaar is zelf verantwoordelijk voor de verwerking van het regenwater dat valt op het eigen terrein. De capaciteit van het systeem is uitgelegd op de afvoer van het huishoudelijke afvalwater vanuit het buitengebied. Aansluiting van de afvoer van verhard oppervlak op de drukriolering is dan ook niet toegestaan. Evenmin mag spoelwater van ontijzeringsinstallaties niet op het riool worden geloosd. Lozing via een zuiverende voorziening, op oppervlaktewater of de bodem van dit water is in overleg met de waterkwaliteitsbeheerder wel toegestaan.
Toetsing
Het plan heeft geen impact op de bodem en de grondwaterstand, er wordt geen grondwater onttrokken of er vindt geen bemaling plaats. Hierdoor worden de kwaliteit en de duurzaamheid van de bestaande en nieuwe landschapselementen in het landschap ook versterkt. Daarnaast is de wens van de campingeigenaren om de uitbreiding zo energieneutraal mogelijk te realiseren. Bij de mogelijkheden hoort het hergebruik en zuivering van afvalwater, waarmee de aanslag op de watervoorraad zo klein mogelijk is. Op dit moment is de camping niet aangesloten op het watersysteem en gebruikt grondwater.
Watertoets
De watertoets is het aangewezen instrument om expliciet aan te geven welke wateraspecten in het geding zijn bij een ruimtelijk plan, wat de gevolgen van het betreffende bestemmingsplan zijn voor het watersysteem en welke maatregelen worden genomen om deze gevolgen het hoofd te bieden. Hierbij gaat het niet alleen om waterveiligheid, maar ook om grondwaterbescherming en wateroverlast. In ieder geval verdienen de volgende aspecten in het algemeen aandacht, zowel bij de keuze als bij de inrichting van de locatie:
Via http://www.dewatertoets.nl/ is voor dit plan een watertoets uitgevoerd. Hieruit komt naar voren dat de korte procedure van toepassing is. De toename van verhard oppervlak bedraagt niet meer dan 1.500 m2, waarbij is opgemerkt dat waar verharding noodzakelijk is half-open bestrating de voorkeur heeft. Binnen het plangebied is geen sprake van grondwateroverlast. Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie in de bodem het uitgangspunt.
Het plan bevat een rioleringscomponent, want met de uitvoering van het bestemmingsplan neemt de belasting van het bestaande rioleringsstelssel toe. Dit levert geen problemen op ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie.
Conclusie
Het plan heeft een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. Door aansluiting op het bestaande rioleringstelsel worden risico's op grondwatervervuiling niet verhoogd. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies, het aspect water belemmert de uitvoering van het plan niet.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en een bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd;
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de bestemmingen die voorkomen in het plangebied. De regels zijn onderverdeeld in (indien van toepassing):
In paragraaf 5.3 is de bestemming toegelicht en is aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor die bestemming is gekozen.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. De volgende algemene regels zijn opgenomen:
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.
In 2012 is het bestemmingsplan Buitengebied Rijssen - Holten vastgesteld. Vanuit het oogpunt van methodiek, rechtsgelijkheid en dienstverlening sluit dit bestemmingsplan aan op de systematiek van dat bestemmingsplan. De bestemmingen en zoneregels (dubbelbestemmingen) zijn overgenomen en waar nodig aangepast op de specifieke situatie. Om de camping als geheel te regelen is voor het bestaande campinggedeelte de bestaande regeling integraal overgenomen.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
Artikel 3 Bos
De bestemming “Bos” is aangebracht langs alle randen/grenzen van de camping. Deze bestemming is met name bedoeld voor bos en/of dichte beplantingsstroken en het behoud, herstel en ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden. De bosbestemming zorgt tevens voor de gewenste afscherming van de camping en de omliggende functies. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en overige bouwwerken toegestaan.
Artikel 4 Recreatie – Verblijfsrecreatie 1
Ter plaatse van de bestaande camping is de bestemming “Recreatie – Verblijfsrecreatie 1” opgenomen. Deze bestemming is bedoeld voor recreatief verblijf in recreatiewoningen, chalets, stacaravans en andere kampeermiddelen van het bestaande kampeerterrein met centrumvoorzieningen. Voor de centrumvoorzieningen is bij de entree een functieaanduiding centrum opgenomen, wat betekent dat centrumvoorzieningen (voorzieningengebouw) enkel ter plaatse van deze aanduiding mogelijk is.
In de bestemmingsregels is verder vastgelegd dat de camping op deze plaats niet verder kan worden uitgebreid. Daarom is het maximaal aantal kampeerplaatsen is bepaald op 220, teneinde de extensivering van het aantal kampeerplaatsen op de bestaande camping te waarborgen. Tot slot wordt op het westelijke gedeelte van het bestaande kampeerterrein recreatiewoningen en stacaravans uitgesloten. Beide functieaanduidingen zijn overgenomen.
Artikel 5 Recreatie – Verblijfsrecreatie 2
Ter plaatse van de uitbreiding is de bestemming “Recreatie – Verblijfsrecreatie 2” opgenomen. Deze bestemming is bedoeld voor recreatief verblijf in recreatiewoningen, chalets, stacaravans en andere kampeermiddelen. De aantallen kampeerplaatsen zijn vastgelegd in de regels. Deze komen overeen met de aantallen zoals in het inrichtingsplan opgenomen. Binnen de bestemming is een centrumaanduiding opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding 'centrum' mogen de centrale voorzieningen (o.a. sanitaire voorzieningen), waaronder tevens een zwembad worden gerealiseerd. Het voorzieningengebouw krijgt een maximale oppervlakte van 300 m2.
In de bouwregels zijn bepalingen opgenomen voor gebouwen ten behoeve van voorzieningen, trekkershutten, recreatiewoningen, het buitenzwembad. Overige bouwwerken en bouwwerken geen gebouw zijnde. Per gebouw/bouwwerk zijn de gewenste aantallen vastgelegd, overeenkomstig het inrichtingsplan. Voor het zwembad is opgenomen dat deze enkel ter plaatse van deze aanduiding worden gerealiseerd, teneinde vanuit milieutechnische oogpunt een aanvaardbare afstand tot omliggende gevoelige functies te waarborgen. Voor wat betreft bouwwerken, geen gebouwen zijnde is specifiek bepaald dat sport- en spelvoorzieningen mogen worden gerealiseerd tot een maximale hoogte van 6 meter. Tevens zijn lichtmasten uitgesloten. In een afwijkingsregel zijn lichtmasten, onder voorwaarden mogelijk.
In de specifieke gebruiksregels is het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca specifiek uitgesloten. Horeca is enkel toegestaan op de bestaande camping. Tevens is in dit artikel een voorwaardelijke verplichting ten behoeve van de landschappelijke inpassing opgenomen.
Artikel 6 Waarde – Archeologische verwachtingswaarde middelhoog
Ter plaatse van een klein deel is de dubbelbestemming “Waarde – Archeologische verwachtingswaarde middelhoog” conform het geldende plan overgenomen. Gronden met deze bestemming zijn tevens bedoeld voor de bescherming van de daar verwachte archeologische waarden. Een omgevingsvergunningenstelsel beschermt de verwachtingswaarde.
Artikel 7 Waarde - Reliëf
Conform de huidige bestemming is de bestemming "Waarde - Reliëf " opgenomen. Gronden met deze bestemming zijn tevens bestemd voor de bescherming van de daar voorkomende cultuurhistorische waarden, zoals deze tot uitdrukking komen in het relief en het begroeiingspatroon.
Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (bouwactiviteiten en gebruik van gronden en gebouwen) getoetst.
Middels het stelsel van vergunningsverlening worden de regels toegepast. Als blijkt dat zonder of in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.
Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.
De gemeente Rijssen-Holten hanteert een strikt handhavingsbeleid. In dit beleid worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijk traject zal gelijktijdig worden ingezet.
Het plan betreft een volledig particulier initiatief. De initiatiefnemer is eigenaar van de verschillende kadastrale percelen. De financiering van het plan is door de initiatiefnemer verzekerd en in een bedrijfsnatuurplan vastgelegd. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid aangetoond.
Voor dit plan zijn voor de gemeente Rijssen-Holten, behoudens de procedurekosten die via de legesheffing worden geïnd, geen kosten verbonden zodat gesteld kan worden dat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd.
Bovenstaande betekent dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld, omdat de kosten ex artikel 6.12 lid 2a Wet ruimtelijke ordening 'anderszins verzekerd zijn'.
Voor het bestemmingsplan is afgezien van het geven van inspraakmogelijkheden. Gelet op de aard van het plan is er weinig ruimte tot aanpassing van het plan naar aanleiding van eventuele inspraakreacties. De meerwaarde van een voorontwerp ontbreekt daardoor, een ontwerp en de mogelijkheid tot het indienen van een zienswijze is in dit geval dan ook voldoende. Tevens heeft al afstemming plaatsgevonden met de provincie en het waterschap op projectspecifieke thema's. Het nog te voeren vooroverleg kan plaatsvinden zonder dat hiervoor een volledige voorontwerpfase doorlopen moet worden. Initiatiefnemer heeft de omwonenden geïnformeerd over het plan en hiervan verslag gedaan aan de gemeente. Dit verslag is als Bijlage 11 bij deze toelichting opgenomen. Hiermee is invulling gegeven aan een zorgvuldige voorbereiding van het plan, een voorontwerp is niet noodzakelijk.
Provincie Overijssel
Het ontwerpbestemmingsplan zal in het kaderr van vooroverleg aan de provincie Overijssel voorgelegd worden.
Waterschap Vechtstromen
Het waterschap heeft op basis van de watertoets een positief advies gegeven, het plan treft geen waterschapsbelang. Het resultaat van de uitgevoerde watertoets is opgenomen in paragraaf 4.3.4.
Het bestemmingsplan zal voor een periode van zes weken als ontwerp ter inzage worden gelegd. In deze peridoe krijgt een ieder de kans een zienswijze in te dienen.