direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied Holten, rood voor rood, Oude Deventerweg ong. en Maneschijnsweg 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1742.BPB2021006-0401

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Buitengebied Holten, rood voor rood, Oude Deventerweg ong. en Maneschijnsweg 2 met identificatienummer NL.IMRO.1742.BPB2021006-0401 van de gemeente Rijssen-Holten;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, uitgevoerd door (één van) de hoofdbewoner(s) van de woning, waarvan de voorwaarden zijn opgenomen in 6.5.3.

1.4 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen. Als op een perceel meer gebouwen aanwezig zijn wordt als hoofdgebouw aangemerkt het gebouw dat noodzakelijk is voor het realiseren van de toegelaten functie of activiteit waarvan de voorkant het dichtst bij openbaar toegankelijk gebied is gelegen.

1.5 agrarisch bedrijf

een onderneming die (nagenoeg) volledig is gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren. Mest wordt niet tot voortgebrachte agrarische producten gerekend.

1.6 archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis.

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bed & breakfast

het binnen de (bedrijfs)woning bieden van, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, een mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt. Hieronder wordt in ieder geval niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden, studie of arbeid of permanente kamerverhuur.

1.9 bedrijf

het bedrijfsmatig vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen of verhandelen van goederen, waarbij eventuele detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaats vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.10 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat gebruikt wordt voor de uitoefening van een bedrijf.

1.11 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw op een terrein, die behoort bij en functioneel gebonden is aan een bedrijf, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting gelet op de functie van het gebouw of gronden noodzakelijk is.

1.12 bedrijven

het bedrijfsmatig vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen of verhandelen van goederen, waarbij eventuele detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaats vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.13 beperkt kwetsbaar object
  • a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, en dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  • b. kantoor- en bedrijfsgebouwen, met een bruto vloeroppervlak van minder dan 1500 m2 per object;
  • c. hotels en restaurants, met een bruto vloeroppervlak van minder dan 1500 m2 per object;
  • d. winkels, waaronder complexen waarin minder dan vijf winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijke brutovloeroppervlak minder dan 1000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van minder dan 2000 m2 per winkel, voorzover in die complexen of die winkels geen supermarkt, hypermarkt of warenhuis gevestigd is;
  • e. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  • f. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden bestemd voor het verblijf van minder dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
  • g. objecten die met de onder a tot en met e genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en;
  • h. objecten met een hoge infrastructurele waarden zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.14 bestaande
  • 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan binnen het betreffende perceel aanwezig is, dan wel krachtens een bestemmingsplanherziening mogelijk is;
  • 2. bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  • 3. het onder 1 en 2 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische toestemming.
1.15 bestaande emissie
  • 1. emissie die hoort bij de activiteit die is toegestaan ten tijde van het vaststellen van dit omgevingsplan op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 2.7 lid 2 van de Wet Natuurbescherming, een omgevingsvergunning waarbij de toestemming op grond van artikel 2.2aa onderdeel a van het Besluit omgevingsrecht is aangehaakt, of een melding op grond van artikel 2.7 van de Regeling natuurbescherming of
  • 2. indien een vergunning of melding als bedoeld onder a ontbreekt: emissie die hoort bij het feitelijke en planologisch legale gebruik.
1.16 bevoegd gezag

het college van burgemeester en wethouders, tenzij in dit plan of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

1.17 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar wel of niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.18 bijbehorende bouwwerken

uitbreidingen van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar wel of niet tegen aangebouwde gebouwen, of andere bouwwerken, met een dak.

1.19 (boom)kwekerij)

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals planten, struiken en bomen, één en ander in de vorm van volle grondteelt dan wel pot- en containerteelt of daarmee gelijk te stellen teelt.

1.20 boerderijappartementen

een deel van een in werking zijnde agrarisch bedrijf, welke dient voor recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in zelfstandige eenheden. Het gaat om een vorm van verblijfsrecreatie die mede tot doel heeft de agrarische c.q. plattelandsomgeving te ervaren.

1.21 boerderijkamer

een deel van een in werking zijn agrarisch bedrijf, welke dient voor recreatief nachtverblijf, met dien verstande dat het ondergeschikt is aan het agrarische bedrijf. Het gaat om een vorm van verblijfsrecreatie die mede tot doel heeft de agrarische c.q. plattelandsomgeving te ervaren.

1.22 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of het vergroten van een bouwwerk.

1.23 bouwlaag

een verdieping van zodanige afmeting en vorm dat de daardoor ontstane ruimte zonder ingrijpende voorzieningen geschikt kan worden gemaakt voor de betreffende functie.

1.24 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die direct of indirect met de grond is verbonden, en direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 bouwwerken

constructies van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die direct of indirect met de grond zijn verbonden, en direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.26 crossterrein

terrein gebruikt voor een wedstrijd of training met motorfietsen of een daarmee gelijk te stellen voertuig. Op het terrein is een parcours uitgezet met natuurlijke hindernissen.

1.27 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik van de mens door de jaren heen.

1.28 dagrecreatie

ondergeschikt medegebruik van gronden voor niet-gemotoriseerde recreatieve of sportieve activiteiten, zoals wandelen, hardlopen, nordic-walken, fietsen, mountainbiken, racefietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie of een naar de aard daarmee gelijk te stellen (mede)gebruik. De activiteiten dienen plaats te vinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht te zijn op het verstrekken van nachtverblijf.

1.29 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.30 de digitale plankaart

de digitale plankaart van het bestemmingsplan Buitengebied Holten, rood voor rood, Oude Deventerweg ong. en Maneschijnsweg 2 met identificatie NL.IMRO.1742.BPB2021006-0401 van de gemeente Rijssen-Holten.

1.31 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die de goederen kopen voor eigen gebruik, niet zijnde afhaalzaken, maaltijdbezorgdiensten en erotisch getinte vermaaksfuncties.

1.32 drinkwatervoorziening

het geheel van activiteiten dat er op gericht is te voorzien in drinkwater.

1.33 dunning

het kappen van houtopstanden als onderhoudsmaatregel die erop gericht is de resterende houtopstanden een (betere) overlevingskans te bieden.

1.34 emissiepunt

de plek waar geur naar buiten gaat. Bij een overdekt dierenverblijf of bouwwerk is dit de plek waar de natuurlijke of mechanische ventilatie zich bevind. Bij een gedeeltelijk overdekt dierenverblijf of bouwwerk is dat de plek waar het overdekte deel eindigt. Bij een geheel onoverdekt dierenverblijf of bouwwerk is dit de gevel van het dierenverblijf of bouwwerk.

1.35 erf

bebouwd of onbebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij het omgevingsplan die inrichting niet verbiedt. Deze definitie is van invloed op de mogelijkheden om een bouwwerk zonder omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en/of handelen in strijd met de regels ruimtelijke ordening te kunnen bouwen (het zogenoemde vergunningsvrij bouwen).

1.36 erfinrichtingsplan

plan dat aangeeft op welke wijze de inpassing van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in het desbetreffende gebied plaatsvindt; tot deze inpassing behoren de situering van opstallen en de inrichting van het perceel, waaronder de erfbeplanting ten opzichte van het landschap; het gaat om bestaande en gewenste karakteristieken en kwaliteiten van het landschap.

1.37 functie

de regels voor gebruik of bouwwerken binnen een werkingsgebied.

1.38 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte. geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.39 gebouwen

alle bouwwerken, die voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.40 geluidsgevoelig object

een op basis van het omgevingsplan of met omgevingsvergunning toegelaten gebouw of een gedeelte van een gebouw met een:

  • a. woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan;
  • b. onderwijsfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan;
  • c. gezondheidsfunctie met bedgebied en nevengebruiksfuncties daarvan of;
  • d. bijeenkomstfunctie voor kinderopvang met bedgebied en nevengebruiksfuncties daarvan.
1.41 geurgevoelig object

een op basis van het omgevingsplan of met omgevingsvergunning toegelaten gebouw of een gedeelte van een gebouw met een:

  • a. woonfunctie en nevengebruiksfunctie daarvan;
  • b. onderwijsfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan;
  • c. gezondheidsfunctie met bedgebied en nevengebruiksfuncties daarvan of;
  • d. bijeenkomstfunctie voor kinderopvang met bedgebied en nevengebruiksfuncties daarvan.
1.42 gevoelig object

een bouwwerk dat bestemd is voor het meer dan incidenteel verblijven van mensen dat beschermd wordt tegen emissies van geluid, geur, ammoniak en/of fijnstof, niet zijnde de eigen bedrijfswoning of plattelandswoning.

1.43 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voorbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven. Ook melkrundveebedrijven zijn doorgaans grondgebonden agrarische bedrijven.

1.44 het plan

het bestemmingsplan Buitengebied Holten, rood voor rood, Oude Deventerweg ong. en Maneschijnsweg 2 met identificatie NL.IMRO.1742.BPB2021006-0401 van de gemeente Rijssen-Holten;

1.45 hoofdgebouw

gebouw, of bouwkundig en functioneel te onderscheiden gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor het verrichten van andere activiteiten dan bouwactiviteiten die op grond van het van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit op het perceel zijn toegestaan en, als meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die toegestane activiteiten het belangrijkst is.

1.46 huishouden

samenlevingsvorm van één gezin of met een gezin gelijk te stellen samenlevingsverband.

1.47 inwoning

een in eenzelfde woning huisvesten van één ander huishouden met eigen voorzieningen.

1.48 kampeermiddelen

een tent, vouwwagen, caravan, kampeerwagen, niet zijnde een niet-plaatsgebonden recreatieverblijf. Een bijzettentje wordt niet als zelfstandig kampeermiddel gezien.

1.49 kappen

het rooien, verplanten of verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van een houtopstand ten gevolge (kunnen) hebben.

1.50 karakteristiek

van lokale cultuurhistorische waarde die op grond van de typologie, architectuur, landschappelijke of stedenbouwkundige situering, gaafheid of zeldzaamheid bijdragen aan de identiteit van de omgeving.

1.51 kwekerij

bedrijf waar siergewassen, fruitbomen, struiken en vaste planten, onder meer bestemd voor tuinen en parken, één en ander in de vorm van vollegrondsteelt dan wel pot- of containerteelt worden voortgebracht of daarmee vergelijkbaar van aard.

1.52 landschappelijke inpassing

een plan waarmee inzichtelijk wordt gemaakt hoe een nieuwe ontwikkeling zich verhoudt tot de bestaande bebouwing en bestaande omgeving. In het plan moet in elk geval de erfinrichting en (erf)beplanting worden opgenomen en hoe deze zich verhouden tot de omgeving.

1.53 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende landschappelijke waarde, in verband met de voor het gebied kenmerkende waarneembare verschijningsvorm.

1.54 leidingzone

een zone waarin een ondergrondse transportleiding ten behoeve van de nutsvoorziening aanwezig is.

1.55 lichtmast

een vrijstaande constructie waaraan één of meerdere lampen zijn opgehangen.

1.56 locatie

plaats, plek of ligging.

1.57 lokale weg - onverhard

een weg, bestaande uit zand, die niet als rijksweg of provinciale weg is aangemerkt maar wel op de wegenlegger staat. Ook een half verharde weg, bestaande uit menggranulaat of grind, wordt aangemerkt als een onverharde weg.

1.58 lokale weg - verhard

een weg, bestaande uit klinkers/tegels (open) of asfalt (gesloten), die niet als een rijksweg of provinciale weg is aangemerkt maar wel op de wegenlegger staat.

1.59 maaiveld

de gemiddelde bestaande hoogte van het (aangrenzende) terrein.

1.60 mantelzorg

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, maar ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

1.61 melding

een schriftelijke voorafgaande mededeling aan burgemeester en wethouders om een activiteit, zoals aangewezen in dit plan, te mogen verrichten. Voor een melding gelden de in dit plan opgenomen indieningsvereisten.

1.62 mestsilo

een vat bedoeld voor het opslaan van vloeibare mest.

1.63 minicamping

een terrein geheel of gedeeltelijk ingericht, om gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van maximaal 25 stuks kampeermiddelen, met dien verstande dat een niet-plaatsgebonden recreatieverblijf niet is toegestaan.

1.64 natuurlijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde die samenhangt met de geologische, bodemkundige en biologische elementen.

1.65 normaal onderhoud, beheer of exploitatie

werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de instandhouding dan wel de realisering van de functie.

1.66 omgevingsplan

het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte als bedoeld in artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet bestaande uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1742.BPB2016007-0301 met bijbehorende regels en eventuele bijlagen.

1.67 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden, geen bouwwerk zijnde

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder b onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.68 paardrijbak

buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining.

1.69 perceel

een perceel is een onroerend goed (al dan niet met bebouwing) met dezelfde eigenaar en hetzelfde eigendomsrecht, dat is ingeschreven bij het Kadaster.

1.70 perceelgrens

de scheiding tussen percelen, die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan wel niet door één gebruiker worden benut.

1.71 permanente bewoning

er is sprake van permanente bewoning als een recreatiewoning, een stacaravan of ander kampeermiddel het hoofdverblijf voor de gebruiker is en/of voor bewoning anders dan in het kader van recreatief verblijf wordt gebruikt.

1.72 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding.

1.73 provinciale weg

een weg, bestaande uit asfalt of vergelijkbare materialen, die als provinciale weg is aangemerkt en op de wegenlegger staat.

1.74 recreatief verblijf

verblijf dat plaatsvindt in het kader van weekend- en/of verblijfsrecreatie en dat enkel gericht is op ontspanning of vrijetijdsbesteding, niet zijnde kortdurende recreatieve activiteiten.

1.75 recreatiewoning

een verblijfsobject bestemd voor het recreatieve verblijf van recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben en waar permanente bewoning en zelfstandige kortdurende recreatieve activiteiten zijn uitgesloten.

1.76 rijksweg

een weg, bestaande uit asfalt of vergelijkbare materialen, die als rijksweg is aangemerkt en op de wegenlegger staat.

1.77 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.78 streekeigen producten

producten die zijn voortgebracht in dezelfde streek waar ook de grondstoffen vandaan komen en in de streek worden aangeboden.

1.79 tuin

begrensd stuk grond, met gedeeltelijk verharding, bloemen, bomen en andere gewassen beplant.

1.80 veiligheidszone

veiligheidszones zijn door de Rijksoverheid aangewezen zones rondom transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit kunnen wegen, hoofdspoorwegen en binnenwateren zijn. Binnen deze zone kan een afwijkend planologisch regiem gelden.

1.81 voersilo

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedoeld voor het opslaan van voer.

1.82 volledige herbouw

het herbouwen van een bestaand bouwwerk waarbij een nieuw bouwwerk ontstaat.

1.83 vrije veldopstelling zonnepanelen

het op of in de grond zetten van een constructie met zonnepanelen.

1.84 vrijstaande lichtmasten

een vrijstaande mast of paal waar één of meerdere lichtarmaturen aan zijn bevestigd.

1.85 weg

voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande weg.

1.86 wegbeheerder

bevoegd gezag welke de wettelijke onderhoudsplicht van een weg heeft.

1.87 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 bepalen maten, maatvoering

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  • a. peil:
    • 1. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    • 2. voor gebouwen waarvan de toegang niet onmiddellijk aan de weg grenst en waar direct in de omgeving is gelegen: de gemiddelde hoogtemaat ten opzichte van NAP;
    • 3. de gemiddelde hoogte van het terrein, of;
    • 4. in andere gevallen: het door de gemeentelijk toezichthouder aangewezen peil.
  • b. dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
  • c. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  • d. de inhoud van een bouwwerk: onderkant afgewerkte vloer, de buitenzijde van de gevels (of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Bij balkons, luifels en overstekende daken die geen ondergeschikte bouwdelen zijn wordt een fictieve gevel neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  • e. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, liftschachten, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  • f. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Bij balkons, luifels en overstekende daken die geen ondergeschikte bouwdelen zijn wordt een fictieve gevel neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  • g. afstand tot de zijdelingse perceelgrens: tussen de zijdelingse grens van het perceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
  • h. afstand tussen gebouwen; gemeten tussen de buitenzijde van de dichtst bij elkaar gelegen gevels;
  • i. maaiveld: de gemiddelde bestaande hoogte van het (aangrenzend) terrein.
2.2 ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten en het bepalen van het oppervlak van bouwwerken worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilaster, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt.

Voor ondergeschikte bouwdelen groter dan 0,5 m, maar kleiner dan 0,75 m wordt een oppervlak van maximaal 4 m2 niet meegerekend tot het toegelaten oppervlak. Het eventuele resterende oppervlak wordt tot het oppervlak van het bouwwerk gerekend.

Bouwdelen groter dan 0,75 m zijn niet ondergeschikt en worden altijd tot het oppervlak van het bouwwerk gerekend.

2.3 maten
  • a. voor lengten in meters (m);
  • b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  • c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  • d. voor verhoudingen in procenten (%);
  • e. voor hoeken/hellingen in graden (º).
2.4 indieningsvereisten

Voor het indienen van een landschaps- en/of erfinrichtingsplan gelden de volgende eisen:

  • a. het plan moet een geschaalde plattegrond bevatten;
  • b. de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) dient als ondergrond voor het plan gebruikt te worden;
  • c. het plan moet noord-gericht zijn getekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch bedrijf Maneschijnsweg 2 en 2A

3.1 Bestemmingsomschrijving

Ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch bedrijf Maneschijnsweg 2 en 2A' zijn het volgende gebruik van gronden en bouwwerken toegestaan:

Agrarisch bedrijf

  • a. één grondgebonden agrarisch bedrijf met daarbij behorende:
    • 1. bedrijfsgebouwen voor dierplaatsen;
    • 2. overige agrarische bedrijfsgebouwen;
    • 3. kuilvoerplaten, sleufsilo's, mestvoorzieningen en opslag ten dienste van de agrarische bedrijfsfunctie;
    • 4. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • b. voorzieningen zoals:
    • 1. in- en uitritten, parkeerplaatsen, paden en wegen;
    • 2. groen, landschappelijke inpassing zoals tuinen of erfbeplanting;
    • 3. speelvoorzieningen;
    • 4. water
  • c. ondergeschikte detailhandel ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering of de handel in streekeigen producten;
  • d. de mogelijkheid tot het opwekken van duurzame energie;
    • 1. met gebruik van zonnepanelen in veldopstelling met de daarbij behorende voorzieningen of;
    • 2. met gebruik van windturbines op het dak van de bedrijfsbebouwing voor eigen gebruik met de daarbij behorende voorzieningen of;
    • 3. met gebruik van één windmolen voor eigen gebruik met de daarbij behorende voorzieningen;
  • e. met dien verstande dat de gronden niet mogen worden beschouwd als erf;
  • f. nevenactiviteiten na melding, zoals opgenomen in lid 10.2 Melding nevenactiviteit bij agrarisch bedrijf;
  • g. nevenactiviteiten na omgevingsvergunning, zoals opgenomen in lid 10.3 Nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven;
  • h. een paardenbak na omgevingsvergunning, zoals opgenomen in lid 10.4 Paardrijbak
  • i. een tweede bedrijfswoning na omgevingsvergunning, zoals opgenomen in lid 10.5 Tweede bedrijfswoning bij agrarische bedrijven.

Bedrijfswoning

  • j. één karakteristieke bedrijfswoning met inwoning;
  • k. het wonen in bestaande woningen met daarbij behorende:
    • 1. gebouwen;
    • 2. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
    • 3. werken, geen bouwwerk zijnde;
  • l. voorzieningen zoals;
    • 1. in- en uitritten, parkeerplaatsen, paden en wegen;
    • 2. groen, landschappelijke inpassing zoals tuinen of erfbeplanting;
    • 3. speelvoorzieningen;
    • 4. water;
  • m. bed & breakfast in de bedrijfswoning, mits;
    • 1. niet meer dan drie kamer worden verhuurd;
    • 2. de bed & breakfast ondergeschikt is aan de woonfunctie;
  • n. de mogelijkheid tot het opwekken van duurzame energie:
    • 1. met gebruik van zonnepanelen in veldopstelling met de daarbij behorende voorzieningen of;
    • 2. met gebruik van windturbines op het dak van de woning met de daarbij behorende voorzieningen;
  • o. een aan huis gebonden beroep na melding, zoals opgenomen in lid 10.6 Melding voor een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
  • p. mantelzorg na omgevingsvergunning, zoals opgenomen in lid 10.7 Mantelzorg
  • q. met dien verstande dat de gronden niet mogen worden beschouwd als erf.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemene bouw- milieu- en ruimtelijke ordeningsregels voor grondgebonden agrarische bedrijven
  • a. voor het bouwen van bouwwerken geldt een omgevingsvergunningsplicht. Als wordt voldaan aan onderstaande regels wordt de omgevingsvergunning voor het ruimtelijke deel verleend;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen mag maximaal de bestaande oppervlakte bedragen exclusief het in Bijlage 3 aangeduide oppervlak. Na sloop van de aangeduide bebouwing betreft het maximaal toegestane oppervlakte 1.409 m2;
  • c. situering en inpassing van bouwwerken op het (bestaande) erf vindt plaats aan de hand van de kenmerken en uitgangspunten van het bestaande erftype uit de bijlage Erfstructuren buitengebied Rijssen-Holten;
  • d. er is in het gehele plangebied geen sprake van erf in de zin van de mogelijkheden voor vergunningsvrij bouwen;
  • e. nieuwe of te verbouwen bouwwerken worden op voldoende afstand van de weg opgericht vanwege het wegbeheer en de verkeersveiligheid. Voldoende afstand ten opzichte van de as van de weg is in ieder geval;
    Type weg   Afstand  
    rijksweg   100 m  
    provinciale weg   50 m  
    lokale weg-verhard   20 m  
    lokale weg-onverhard   10 m  
  • f. een kortere afstand kan alleen wanneer dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is en de wegbeheerder vanuit wegbeheer en verkeersveiligheid geen bezwaar heeft;
  • g. nieuwe vrijstaande bouwwerken worden in ieder geval 5 m van andere bouwwerken opgericht, maar nooit verder dan 25 m;
  • h. nieuwe bouwwerken of te verbouwen bouwwerken voldoen aan de redelijke eisen van beeld- en erfkwaliteit, zoals opgenomen in de welstandsnota;
  • i. nieuwe bouwwerken op een onbebouwde of volledig gesaneerde locatie worden binnen een logische structuur ten opzichte van elkaar gesitueerd. De structuur wordt afgestemd met de kenmerken van het deelgebied op basis van het landschapsontwikkelingsplan en de redelijke eisen van beeld- en erfkwaliteit zoals opgenomen in de welstandsnota.

3.2.2 Specifieke bouw- en sloopregels voor bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken
  • a. Voor karakteristieke woningen met inwoning gelden de volgende regels voor de maatvoering:
    • 1. het maximum oppervlak is 200 m2;
    • 2. de bestaande hoofdvorm dient te worden gehandhaafd;
    • 3. de bestaande bouwhoogte dient te worden gehandhaafd;
    • 4. in afwijking van het genoemde onder 1 geldt dat afwijkingen in maten en afmetingen, zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp omgevingsplan gehandhaafd mogen worden;
    • 5. in afwijking van het genoemde onder 1 kan een voormalige boerderij inpandig vergroot worden boven het maximum oppervlak, middels de binnenplanse afwijking opgenomen in lid 10.8 Inpandig vergroten van een voormalige boerderij.
  • b. Voor bijbehorende bouwwerken gelden onderstaande bouwregels:
    • 1. het maximale oppervlak is 150 m2, waarvan maximaal 30 m2 aangebouwd;
    • 2. per perceel mogen maximaal 2 vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebouwd;
    • 3. de maximale bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is 6 m;
    • 4. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is tenminste 1 m lager dan de vergunde bouwhoogte van het hoofdgebouw;
    • 5. de maximale goothoogte is 3,5 m;
    • 6. de minimale dakhelling is 30°, een andere dakhelling is onder voorwaarden mogelijk middels een binnenplanse afwijking, opgenomen in lid 10.9 Afwijkende dakhelling bijbehorende bouwwerken.
    • 7. in afwijking van het bepaalde onder 1 tot en met 6 geldt dat afwijkingen in aantallen, maten en afmetingen, zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp omgevingsplan gehandhaafd mogen worden. Voor het oppervlak van bijbehorende bouwwerken geldt als de legaal aanwezige m2 meer bedragen dan 150 m2, vervangende nieuwbouw is toegestaan tot deze bestaande oppervlakte met een maximum van 300 m2, onder voorwaarde van landschappelijke inpassing.
  • c. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag karakteristieke bouwwerken of delen daarvan te slopen;
  • d. Aan een te verlenen omgevingsvergunning wordt in ieder geval als voorwaarde verbonden dat de karakteristieke hoofdvorm, dan wel een passend alternatief, wordt herbouwd en dat binnen zes maanden na het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zal worden gestart met de bouw.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde bij grondgebonden bedrijven
  • a. de maximale bouwhoogte van perceel- en erfafscheidingen voor het weiden van vee is 1,5 m;
  • b. overige perceel- en erfafscheidingen zijn alleen toegestaan als deze onderdeel uitmaken van de landschappelijke inpassing.
  • c. zonnepanelen in veldopstelling voldoen aan de volgende voorwaarden:
    • 1. zonnepanelen in veldopstelling aansluitend aan de bestaande bebouwing zijn alleen toegelaten als zonnepanelen op bebouwing of binnen open ruimten tussen de bestaande bebouwing niet mogelijk zijn, omdat de opbrengst van de panelen op die plekken beperkt is;
    • 2. de maximale bouwhoogte van de opstelling is 2,5 m;
    • 3. het maximale oppervlak aan zonnepanelen is 500 m2, en;
    • 4. zonnepanelen in veldopstelling worden landschappelijk ingepast aan de hand van de kenmerken van het deelgebied op basis van het landschapsontwikkelingsplan en de welstandsnota;
    • 5. als de opstelling binnen 200 m is gelegen van de hartlijn van een aardgastransportleiding wordt advies aan de leidingbeheerder gevraagd voor dat omgevingsvergunning verleend kan worden.
  • d. windturbines voldoen aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de maximale ashoogte is 15 m;
    • 2. de maximale afstand tussen een windturbine en de bestaande bebouwing is 25 m;
    • 3. windturbines worden op of aansluitend aan het bestaande erf gesitueerd;
    • 4. er mag niet meer energie opgewekt worden dan noodzakelijk is voor de eigen energieopwekking;
    • 5. bij een afstand tot een bovengrondse hoogspanningsverbinding van minder dan 2x de werpafstand bij nominaal toerental dient advies te worden ingewonnen bij de netbeheerder;
    • 6. de windturbine moet voorzien zijn van ijsdetectie;
    • 7. de windturbine moet voorzien zijn van een automatisch remsysteem;
    • 8. de minimale afstand tussen een windturbine en de zonering Veiligheidszone aardgastransportleiding is 17,5 m.
  • e. de maximale bouwhoogte van een voersilo is 15 m;
  • f. de maximale bouwhoogte van een mestsilo is 8 m;
  • g. de maximale bouwhoogte van luchtwassers is 2 m boven de nok van het dak;
  • h. de maximale bouwhoogte van windturbines die op het dak geplaatst worden, is 2 m boven de nok van het dak van de bedrijfsbebouwing
  • i. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan genoemd onder a en c tot en met h, is maximaal 3 m waarbij vrijstaande lichtmasten niet zijn toegestaan.

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde bij een bedrijfswoning
  • a. De maximale bouwhoogte van perceel- en erfafscheidingen voor het weiden van vee is 1,5 m;
  • b. Overige perceel- en erfafscheidingen zijn alleen toegestaan als deze onderdeel uitmaken van de landschappelijke inpassing;
  • c. zonnepanelen in veldopstelling voldoen aan de volgende voorwaarden:
    • 1. zonnepanelen in veldopstelling aansluitend aan bestaande bebouwing zijn alleen toegelaten als zonnepanelen op bebouwing of binnen de open ruimte tussen de bestaande bebouwing niet mogelijk zijn, omdat de opbrengst van de panelen op die plekken beperkt is;
    • 2. de maximale bouwhoogte van de opstelling is 2,5 m;
    • 3. de maximale oppervlakte aan zonnepanelen in veldopstelling is 50 m2;
    • 4. zonnepanelen in veldopstelling worden landschappelijk ingepast aan de hand van het geldende landschapstype en de welstandsnota;
    • 5. als de opstelling binnen 200 m is gelegen van de hartlijn van een aardgastransportleiding wordt advies aan de leidingbeheerder gevraagd voordat de omgevingsvergunning verleend kan worden;
  • d. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde anders dan genoemd onder a en c, is maximaal 3 m waarbij vrijstaande lichtmasten niet zijn toegestaan.

3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met dit plan wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en gebouwen voor:

  • a. het nieuw vestigen van een (intensief) agrarisch bedrijf;
  • b. het huisvesten van landbouwhuisdieren op een verdieping;
  • c. (boom)kwekerijen;
  • d. het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie, tenzij vergund met een omgevingsvergunning;
  • e. opslag van:
    • 1. afval anders dan ten gevolge van de toegelaten bedrijfsvoering;
    • 2. materialen of goederen in de openlucht anders dan ten behoeve van de toegelaten bedrijfsvoering;
    • 3. gevaarlijke stoffen anders dan ten behoeve van de toegelaten bedrijfsvoering;
    • 4. aan het gebruik onttrokken materialen en goederen, of;
    • 5. aan het gebruik onttrokken voer- en vaartuigen;
  • f. een crossterrein, het beproeven van motorvoertuigen, het beoefenen van de modelvliegsport of andere geluidsoverlast veroorzakende activiteiten;
  • g. dagrecreatie of het plaatsen van kampeermiddelen, tenzij dit gebruik expliciet is toegelaten in het locatiespecifieke artikel of plaatsvindt op de daarvoor bewegwijzerde routes of aangewezen locaties;
  • h. detailhandel, anders dan de ondergeschikte verkoop van steekeigen producten, met dien verstande dat supermarkten in het gehele plangebied niet zijn toegelaten;
  • i. een seksinrichting, (straat)prostitutie of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • j. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf, voor zover daarvoor door de burgemeester geen (gedoog)toestemming is verleend;
  • k. bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken, tenzij dit gebruik expliciet is toegelaten in de algemene regels of het locatiespecifieke artikel;
  • l. permanente bewoning van recreatiewoningen of objecten met een functie voor verblijfsrecreatie, tenzij er een persoonsgebonden overgangsrecht van toepassing is;
  • m. recreatief verblijf in vrijstaande bijbehorende bouwwerken, tenzij vergund met een omgevingsvergunning;
  • n. een paardrijbak, tenzij vergund met een omgevingsvergunning;
  • o. vrijstaande lichtmasten, tenzij deze ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp omgevingsplan reeds legaal aanwezig waren of gebouwd konden worden met een omgevingsvergunning;
  • p. andere functies of activiteiten die afwijken van de regels voor het toegelaten gebruik of regels voor bouw, milieu of ruimtelijke ordening zoals opgenomen in dit omgevingsplan.

3.3.2 Milieuregels bij een grondgebonden agrarisch bedrijf

Een omgevingsvergunning kan alleen worden verleend als wordt voldaan aan de volgende normen:

  Milieunormering  
Donkerte   Er geen sprake is van onevenredige aantasting van de aanwezige donkerte conform de ambitie op basis van het gemeentelijke lichtdonkerbeleid.  
Geur voorgrondbelasting   a. De minimale afstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object is nooit minder dan 25 meter.
b. De minimale afstand tussen het dichtstbijgelegen emissiepunt van een dierenverblijf en een geurgevoelig object bedraagt:
1. 100 m voor een object binnen de bebouwde kom;
2. 50 m voor een object buiten de bebouwde kom of
3. een kortere afstand dan onder 1 of 2 genoemd, indien de afstand tussen de veehouderij en het geurgevoelig object dat binnen de onder b bedoelde afstand is gelegen, niet afneemt en het aantal dieren van één of meer diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld niet toeneemt.  
Geluid   a. Bouwwerken worden zo gesitueerd dat de geluidsbelasting (LAr,Lt) ten gevolge van vaste installaties en vaste toestellen op de gevel van het dichtstbij gelegen geluidsgevoelige object niet hoger is dan:
6.00-19.00 uur 19.00-23.00 uur 23.00-06.00 uur
45 dB(A) 40 dB(A) 35 dB(A)
b. De waarde wordt berekend op 100 m van de inrichtingsgrens. Als binnen die grens geluidgevoelige objecten zijn gelegen, wordt de belasting beoordeeld op de dichtstbijgelegen gevel van het geluidgevoelige object.  
Fijn stof (PM 10)   a. De jaargemiddelde concentratie, inclusief de bijdrage van de nieuwe ontwikkeling, bedraagt maximaal 20 µg/m3 en
b. De nieuwe ontwikkeling niet meer dan 1,2 µg/m3 bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie.  
Stikstof   De emissie, inclusief de nieuwe ontwikkeling, bedraagt niet meer dan de bestaande emissie.  

3.3.3 Milieuregels bij een bedrijfswoning

Een omgevingsvergunning kan alleen worden verleend als wordt voldaan aan de volgende normen:

  Milieunormering  
Donkerte   Er geen sprake is van onevenredige aantasting van de aanwezige donkerte conform de ambitie op basis van het gemeentelijke lichtdonkerbeleid.  
Geur van een grondgebonden agrarisch bedrijf   a. De minimale afstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object is nooit minder dan 25 meter.
b. De minimale afstand tussen een geurgevoelig object en een emissiepunt van een dierverblijf, niet zijnde een dierverblijf van het eigen (agrarisch) bedrijf, bedraagt:
1. 100m voor een object binnen de bebouwde kom;
2. 50m voor een object buiten de bebouwde kom, of;
3. Een kortere bestaande afstand dan onder 1 of 2 genoemd indien de afstand tussen de veehouderij en het
geurgevoelig object dat binnen de onder b bedoelde afstand is gelegen, niet afneemt en het aantal dieren van
één of meer diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld niet toeneemt.  
Geur van een intensief agrarisch bedrijf   a. De minimale afstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object is nooit minder dan 25 meter.
b. Een bestaand geurgevoelig object, anders dan geurgevoelig object bedoeld onder c, wordt niet uitgebreid, dan wel een nieuw gevoelig object wordt niet opgericht, binnen een contour van een veehouderij met een hogere geurbelasting dan:
1. 14 ou/m3 voor een object buiten de bebouwde kom;
2. 3 ou/m3 voor een object binnen de bebouwde kom.
c. De minimale afstand tussen een emissiepunt van een dierenverblijf en een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij, of dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij of dat op of na 19 maart 2000 is gebouwd:
1°. Op een kavel dat op dat tijdstip in gebruik was als veehouderij;
2°. in samenhang met het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van de veehouderij, en
3°. in samenhang met de sloop van bedrijfsgebouwen die onderdeel hebben uitgemaakt van een veehouderij;
bedraagt:
1. 100 m voor een object binnen de bebouwde kom;
2. 50 m voor een object buiten de bebouwde kom.  
Geluid niet-agrarische bedrijven   a. Geluidgevoelige objecten worden zo gesitueerd dat de geluidsbelasting (LAr,Lt) ten gevolge van vaste installaties en vaste toestellen van het dichtstbijgelegen bedrijf niet hoger is dan:
7.00-19.00 uur 19.00-23.00 uur 23.00-7.00 uur
50 dB(A) 45 dB(A) 40 dB(A)
b. De waarde wordt beoordeeld op 50 meter van de inrichtingsgrens. Als binnen die grens de (nieuwe) gevel van het geluidgevoelige object is gelegen, wordt de belasting op dat punt beoordeeld.  
Geur agrarische bedrijven   a. Geluidgevoelige objecten worden zo gesitueerd dat de geluidsbelasting (LAr,Lt) ten gevolge van vaste installaties en vaste toestellen van het dichtstbijgelegen bedrijf niet hoger is dan:
6.00-19.00 uur 19.00-23.00 uur 23.00-6.00 uur
45 dB(A) 40 dB(A) 35 dB(A)
b. De waarde wordt beoordeeld op 100 meter van de inrichtingsgrens. Als binnen die grens de (nieuwe) gevel van het geluidgevoelige object is gelegen, wordt de belasting op dat punt beoordeeld.  
Fijn stof (PM 10)   Woningen worden niet gebouwd en niet uitgebreid binnen een gebied waar de concentratie meer dan 20 µg/m3 jaargemiddelde grenswaarde is.  
Stikstof   Niet van toepassing  

3.3.4 Voorwaardelijke verplichting - landschappelijke inpassing

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend

Artikel 4 Agrarisch - Landschap-gemengde functies

4.1 Bestemmingsomschrijving

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:

  • a. bestaande agrarische bedrijven en de uitoefening van het agrarische bedrijf;
  • b. bestaande niet-agrarische bedrijven;
  • c. tuin, erf, erfontsluiting en parkeervoorzieningen;
  • d. het aanleggen van kabels en leidingen ten behoeve van nutsvoorzieningen, met uitzondering van:
    • 1. aardgastransportleidingen met een diameter van meer dan 4" en/of een druk van meer dan 40 bar;
    • 2. transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2-, en K3-categorie met een diameter van meer dan 4";
    • 3. hoogspanningsleidingen;
    • 4. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 m of meer en een lengte van 10 km of meer;
  • e. hobbymatig agrarisch grondgebruik, waaronder mede begrepen het hobbymatig houden van dieren, anders dan ten behoeve van een agrarisch bedrijf en ondergeschikt aan de onderliggende bestemming;
  • f. het weiden van vee;
  • g. landschappelijke inpassing.
4.2 Bouwregels

Uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn toegestaan met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van perceel- en erfafscheidingen voor het weiden van vee mag maximaal 1,5 m zijn;
  • b. overige perceels- en erfafscheidingen zijn alleen toegestaan als deze onderdeel uitmaken van de landschappelijke inpassing, opgenomen in Bijlage 1 en Bijlage 2;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde anders dan voor perceel- en erfafscheidingen, mag maximaal 3 m zijn.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met dit plan wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en gebouwen voor:

  • a. het vestigen van een (intensief) agrarisch bedrijf;
  • b. huisvesten van landbouwhuisdieren op een verdieping;
  • c. (boom)kwekerijen;
  • d. het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie, tenzij vergund met een omgevingsvergunning;
  • e. opslag van:
    • 1. afval anders dan ten gevolge van de toegelaten bedrijfsvoering;
    • 2. materialen of goederen in de openlucht anders dan ten behoeve van de toegelaten bedrijfsvoering;
    • 3. gevaarlijke stoffen anders dan ten behoeve van de toegelaten bedrijfsvoering;
    • 4. aan het gebruik onttrokken materialen en goederen, of;
    • 5. aan het gebruik onttrokken voer- en vaartuigen.
  • f. een crossterrein, het beproeven van motorvoertuigen, het beoefenen van de modelvliegsport of andere geluidsoverlast veroorzakende activiteiten;
  • g. dagrecreatie of het plaatsen van kampeermiddelen, tenzij dit expliciet is toegelaten in het locatiespecifieke artikel of plaatsvindt op de daarvoor bewegwijzerde routes of aangewezen locaties;
  • h. detailhandel;
  • i. een seksinrichting, (straat)prostitutie of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • j. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf, voor zover daarvoor door de burgemeester geen (gedoog)toestemming is verleend;
  • k. bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning, tenzij dit gebruik expliciet is toegelaten;
  • l. bewoning van (agrarische) bedrijfswoningen anders dan ten dienste van de bedrijfsvoering;
  • m. een paardrijbak, tenzij vergund met een omgevingsvergunning;
  • n. andere functies of activiteiten die afwijken van de regels voor het toegelaten gebruik of regels voor bouw, milieu of ruimtelijke ordening zoals opgenomen in dit omgevingsplan.

 

Artikel 5 Natuur - Natuurlandschap

5.1 Bestemmingsomschrijving

Binnen de bestemming 'Natuur - Natuurlandschap' is het volgende gebruik en/of zijn de volgende functies toegestaan:

  • a. bos en/of dichte beplantingsstroken;
  • b. het behoud, herstel en de ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • c. bestaande functies;
  • d. het aanleggen of laten aanleggen van kabels en leidingen ten behoeve van nutsvoorzieningen, met uitzondering van:
    • 1. aardgastransportleidingen met een diameter van meer dan 4" en/of een druk van meer dan 40 bar;
    • 2. transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2-, en K3-categorie met een diameter van meer dan 4";
    • 3. hoogspanningsleidingen;
    • 4. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 m of meer en een lengte van 10 km of meer;
  • e. transformatorstations ten dienste van nutsvoorzieningen;
  • f. bestaande tuin, erf, erfontsluitings en parkeervoorzieningen;
  • g. voorzieningen ten behoeve van extensieve recreatie, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden;
  • h. oppervlaktewater, zoals meren, plassen, waterbergingen en watergangen;
  • i. oeverstroken, zoals natuurvriendelijke oeverzones, met daarbij bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en voorzieningen, zoals bruggen, dammen, duikers, stuwen en beschoeiingen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Het bouwen van gebouwen is binnen deze bestemming niet toegestaan.

5.2.2 Bouwregels voor bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende standaard bouwregels:

  • a. de maximale bouwhoogte van trimtoestellen is 3 m;
  • b. de maximale bouwhoogte van wildobservatieposten is 8 m;
  • c. de maximale bouwhoogte van perceel- en erfafscheidingen voor het weiden van vee is 1,5 m;
  • d. overige perceel- en erfafscheidingen zijn alleen toegestaan als onderdeel uitmaken van de landschappelijke inpassing;
  • e. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde is 3 m;
  • f. vrijstaande lichtmasten zijn niet toegestaan.

5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met dit plan wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en gebouwen voor:

  • a. het vestigen van een (intensief) agrarisch bedrijf;
  • b. huisvesten van landbouwhuisdieren op een verdieping;
  • c. (boom)kwekerijen;
  • d. het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie, tenzij vergund met een omgevingsvergunning;
  • e. opslag van:
    • 1. afval anders dan ten gevolge van de toegelaten bedrijfsvoering;
    • 2. materialen of goederen in de openlucht anders dan ten behoeve van de toegelaten bedrijfsvoering;
    • 3. gevaarlijke stoffen anders dan ten behoeve van de toegelaten bedrijfsvoering;
    • 4. aan het gebruik onttrokken materialen en goederen, of;
    • 5. aan het gebruik onttrokken voer- en vaartuigen.
  • f. een crossterrein, het beproeven van motorvoertuigen, het beoefenen van de modelvliegsport of andere geluidsoverlast veroorzakende activiteiten;
  • g. dagrecreatie of het plaatsen van kampeermiddelen, tenzij dit expliciet is toegelaten in het locatiespecifieke artikel of plaatsvindt op de daarvoor bewegwijzerde routes of aangewezen locaties;
  • h. detailhandel;
  • i. een seksinrichting, (straat)prostitutie of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • j. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf, voor zover daarvoor door de burgemeester geen (gedoog)toestemming is verleend;
  • k. bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning, tenzij dit gebruik expliciet is toegelaten;
  • l. bewoning van (agrarische) bedrijfswoningen anders dan ten dienste van de bedrijfsvoering;
  • m. een paardrijbak, tenzij vergund met een omgevingsvergunning;
  • n. andere functies of activiteiten die afwijken van de regels voor het toegelaten gebruik of regels voor bouw, milieu of ruimtelijke ordening zoals opgenomen in dit omgevingsplan.

5.4 Omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstanden
5.4.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning hakhout, een houtopstand of 1 of meer bomen te kappen of te laten kappen. De omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstanden geldt voor 12 maanden vanaf de datum van inwerkingtreding van de vergunning tenzij in de vergunning anders is bepaald.

5.4.2 Toetsingsgronden omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstanden kan worden geweigerd op grond van:

  • a. de natuurwaarde van de houtopstand;
  • b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
  • c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
  • d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
  • e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
  • f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

5.4.3 Uitzondering omgevingsvergunningsplicht

In afwijking van de Omgevingsvergunningsplicht is geen omgevingsvergunning vereist voor het kappen van:

  • a. wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen;
  • b. vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;
  • c. fijnsparren, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;
  • d. kweekgoed;
  • e. houtopstanden die bij wijze van dunning wordt gekapt;
  • f. houtopstanden waarvoor het kappen onder bevoegd gezag van de Provincie Overijssel geldt;
  • g. houtopstanden die moet worden gekapt krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving op last van het college.
5.4.4 (Zelfstandige) herplantplicht

Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften. Deze herplantplicht kan zelfstandig worden opgelegd.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van diverse werken
5.5.1 Omgevingsvergunningsplicht

Bij een nieuwe ontwikkeling is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheid vereist voor:

  • a. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een minimale oppervlakte van 100 m2;
  • b. het egaliseren, diepploegen, diepwoelen op een diepte van meer dan 0,5 m onder maaiveld;
  • c. het ophogen van gronden met meer dan 0,2 m ten opzichte van het oorspronkelijke maaiveld;
  • d. het aanleggen of veranderen van waterlopen, sloten en greppels en het vergraven, verruimen en dempen van waterlopen en kolken en het draineren van gronden;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
  • f. het beplanten van gronden met diepwortelende bomen en struiken.
5.5.2 Toetsingsgronden omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning kan worden verleend, mits er geen aantasting plaatsvindt van:

  • a. de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de externe veiligheid.

5.5.3 Uitzonderingen omgevingsvergunningsplicht

In afwijking van het bepaalde in 5.5.1 is geen vergunning vereist voor werken of werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • c. waarvoor een omgevingsvergunning in verband met archeologie vereist is;
  • d. het aanleggen en verharden van wegen en/of paden ter directe ontsluiting van agrarische (bouw)percelen;
  • e. het aanleggen van koe- of kavelpaden;
  • f. die worden uitgevoerd in het kader van het door het bevoegd gezag vastgesteld.

 

Artikel 6 Wonen - RvR

6.1 Bestemmingsomschrijving

Op deze locatie is het volgende gebruik en zijn de volgende functies toegestaan:

  • a. het wonen in de bestaande woning met daarbij behorende:
    • 1. gebouwen;
    • 2. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
    • 3. werken, geen bouwwerk zijnde;
  • b. voorzieningen zoals:
    • 1. in- en uitritten, parkeerplaatsen, paden en wegen;
    • 2. groen, landschappelijke inpassing zoals tuinen en/of erfbeplanting;
    • 3. speelvoorzieningen;
    • 4. water;
  • c. bed & breakfast in de woning, mits:
    • 1. niet meer dan drie kamers worden verhuurd;
    • 2. de bed & breakfast ondergeschikt is aan de woonfunctie;
  • d. de mogelijkheid tot het opwekken van duurzame energie:
    • 1. met gebruik van zonnepanelen in veldopstelling met de daarbij behorende voorzieningen of;
    • 2. met gebruik van windturbines op het dak van de woning met de daarbij behorende voorzieningen;
  • e. hobbymatig agrarisch grondgebruik, waaronder mede begrepen het hobbymatig houden van dieren, anders dan ten behoeve van een agrarisch bedrijf en ondergeschikt aan de onderliggende bestemming;
  • f. met dien verstande dat de gronden niet mogen worden beschouwd als erf.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Afstand tot de weg

Bij iedere nieuwe ontwikkeling moet rekening gehouden worden met de afstand tot een weg, met dien verstande dat er voor verblijfsobjecten ook afstandsnormen gelden in het kader van geluid.

  • a. Wanneer gebouwen worden gebouwd op gronden aangrenzend aan wegen welke vallen onder de basisfunctie infrastructuur, moeten de volgende afstanden tot de as van de weg in acht worden genomen:
    Type weg   Afstand  
    provinciale weg   50 m  
    lokale weg - verhard   20 m  
    lokale weg - onverhard   10 m  
  • b. Een kortere afstand kan alleen wanneer dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is en de wegbeheerder vanuit wegbeheer en verkeersveiligheid geen bezwaar heeft.
6.2.2 Woning

Bij een nieuwe ontwikkeling ten behoeve van de bouw of verbouw van een woning, gelden de onderstaande bouwregels:

  • a. de maximale oppervlakte is 200 m²;
  • b. de maximale bouwhoogte is 10 m;
  • c. de maximale goothoogte is 3,5 m;
  • d. de minimale dakhelling is 30º;
  • e. bij volledige nieuwbouw vindt toetsing aan de ruimtelijke, stedenbouwkundige en landschappelijke structuur plaats;
  • f. een nieuwe ontwikkeling moet voldoen aan het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • g. een nieuwe ontwikkeling moet voldoen aan de redelijke eisen van welstand, zoals opgenomen in de gemeentelijke welstandsnota en de beeldkwaliteitscriteria zoals opgenomen in Bijlage 4 Beeldkwaliteit van de regels.
6.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Bij een nieuwe ontwikkeling ten behoeve van het bouwen of verbouwen van een bijbehorend bouwwerk gelden onderstaande bouwregels:

  • a. de maximale oppervlakte is 150 m², waarvan er maximaal 30 m² aangebouwd mag worden aan de woning;
  • b. het aantal vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan twee;
  • c. de maximale bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is 6 m;
  • d. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is tenminste 1 m lager dan de vergunde bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • e. de maximale goothoogte van een aangebouwd of vrijstaand bijbehorend bouwwerk is 3,5 m;
  • f. de minimale dakhelling is 30°;
  • g. een nieuwe ontwikkeling moet voldoen aan het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • h. een nieuwe ontwikkeling moet voldoen aan de redelijke eisen van welstand, zoals opgenomen in de gemeentelijke welstandsnota.
6.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Bij een nieuwe ontwikkeling ten behoeve van het bouwen of verbouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden onderstaande bouwregels:

  • a. de bouwhoogte van perceel- en erfafscheidingen voor het weiden van vee mag maximaal 1,5 m zijn;
  • b. overige perceels- en erfafscheidingen zijn alleen toegestaan als deze onderdeel uitmaken van de landschappelijke inpassing;
  • c. grondgebonden zonnepanelen moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de maximale bouwhoogte is 2,5 m;
    • 2. de maximale oppervlakte is 50 m²;
    • 3. een nieuwe ontwikkeling moet voldoen aan het beginsel van bebouwingsconcentratie;
    • 4. landschappelijke inpassing is vereist;
  • d. de bouwhoogte van windturbines op het dak mag niet hoger zijn dan 2 m boven de nokhoogte van de woning;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde is maximaal 3 m;
  • f. vrijstaande lichtmasten zijn niet toegestaan.

6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijken van de dakhelling van bijbehorende bouwwerken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.3 onder f ten behoeve van een andere dakhelling van bijbehorende bouwwerken bij de woning onder voorwaarden dat:

  • a. het bijbehorende bouwwerk gerealiseerd wordt in het achtererfgebied;
  • b. het bijbehorende bouwwerk kwalitatief passend is bij de uitstraling en opzet van het erf en de woning;
  • c. het bijbehorende bouwwerk moet voldoen aan redelijke eisen van welstand, zoals opgenomen in de gemeentelijke welstandsnota.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met dit plan wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en gebouwen voor:

  • a. het gebruik van onbebouwde grond als stort- en/of opslagplaats voor aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud of tijdelijke bouwwerkzaamheden;
  • b. het buiten stallen, opslaan of plaatsen van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de functie gerichte gebruik;
  • c. de opslag van gevaarlijke stoffen, anders dan ten behoeve van de bedrijfsvoering;
  • d. een crossterrein, het beproeven van motorvoertuigen, het beoefenen van de modelvliegsport of andere geluidsoverlast veroorzakende activiteiten;
  • e. het gebruik van onbebouwde grond voor dagrecreatie of het plaatsen van kampeermiddelen, tenzij dit plaatsvindt op de daarvoor bewegwijzerde routes of aangewezen locaties;
  • f. detailhandel;
  • g. een seksinrichting, (straat)prostitutie of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • h. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf, voor zover daarvoor door de burgemeester geen (gedoog)toestemming is verleend;
  • i. bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning;
  • j. het splitsen van woningen, het toevoegen van woningen of het samenvoegen van woningen;
  • k. recreatief verblijf in vrijstaande bijbehorende bouwwerken, tenzij vergund met een omgevingsvergunning;
  • l. bewoning van een woning door meer dan één huishouden, tenzij dit op basis van een melding/omgevingsvergunning is toegestaan;
  • m. een paardrijbak;
  • n. vrijstaande lichtmasten;
  • o. andere functies of activiteiten die afwijken van de regels voor het toegelaten gebruik of regels voor bouw, milieu of ruimtelijke ordening zoals opgenomen in dit omgevingsplan.
6.4.2 Voorwaardelijke verplichting - landschappelijke inpassing

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend

6.4.3 Milieuregels
  • a. Een nieuwe ontwikkeling voldoet verder aan de volgende normen:
      Milieunormering  
    Donkerte   Er geen sprake is van onevenredige aantasting van de aanwezige donkerte conform de ambitie op basis van het gemeentelijke lichtdonkerbeleid.  
    Geur   a. De minimale afstand tussen een geurgevoelig object en een emissiepunt van een grondgebonden agrarisch bedrijf is 50 m;
    b. Voor geurgevoelige objecten geldt dat deze niet gelegen mogen zijn binnen een contour van een intensief agrarisch bedrijf met een hogere geurbelasting dan 14 ou/m3.  
    Geluid   De minimale afstand tussen enig gebouw van een (agrarisch) bedrijf en de dichtstbijgelegen gevel van een geluidsgevoelig object bedraagt 50 m.  
    Fijnstof (PM 10)   De achtergrondbelasting, inclusief de bijdrage van de nieuwe ontwikkeling, op gevoelige objecten van maximaal 20 µg/m3 jaargemiddelde grenswaarde per jaar, wordt niet overschreden en.  
    Stikstof   De totale emissie bedraagt niet meer dan de bestaande emissie.  
  • b. Er kan afgeweken worden van de milieuregels mits er aangetoond kan worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
6.5.1 Afwijken ten behoeve van een paardrijbak

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.4.1 onder m voor het realiseren van een paardrijbak bij een woning, onder voorwaarde dat:

  • a. een paardrijbak uitsluitend is toegestaan in het achtererfgebied;
  • b. er maximaal 1 paardrijbak per woning is toegestaan;
  • c. de paardrijbak aansluitend aan het bestaande erf gerealiseerd dient te worden, volgens het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • d. de oppervlakte van een paardrijbak bedraagt maximaal 1.300 m²;
  • e. de afstand tot de perceelgrens bedraagt minimaal 5 m;
  • f. de omheiningen hebben een maximale hoogte van 1,8 m;
  • g. lichtmasten zijn niet toegestaan.
6.5.2 Afwijken ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.4.1 onder i, j, en l voor het realiseren van een mantelzorgruimte bij een woning, onder voorwaarde dat:

  • a. Bij het bevoegd gezag een situatieschets op schaal van de gewenste mantelzorgruimte en een foto van de bestaande situatie is ingediend, tenzij het bevoegd gezag realisatie van de mantelzorgruimte heeft verboden.
  • b. Het bevoegd gezag verbiedt de mantelzorgruimte indien:
    • 1. deze door meer dan twee personen gebruikt gaat worden;
    • 2. de situering van de mantelzorgsituatie niet voldoet aan het beginsel van bebouwingsconcentratie;
    • 3. de afstand van de bijbehorende woning tot de mantelzorgsituatie meer dan 25 meter bedraagt;
    • 4. de oppervlakte van de mantelzorgruimte groter is dan 75 m²;
    • 5. de mantelzorgruimte over meer dan één bouwlaag verdeeld is;
    • 6. er geen zorgindicatie kan worden overlegd waaruit blijkt dat de mantelzorg tijdelijk is en zal worden beëindigd als de mantelzorg niet meer benodigd is.
6.5.3 Afwijken ten behoeve van een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.1 en 6.4.1 en een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit bij een woning toestaan, onder voorwaarde dat:

  • a. Bij het bevoegd gezag een situatieschets op schaal is ingediend, tenzij het bevoegd gezag realisatie van het beroep aan huis heeft verboden.
  • b. Het bevoegd gezag verbiedt de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit indien:
    • 1. de beroeps- of bedrijfsfunctie niet ondergeschikt is aan de woonfunctie;
    • 2. meer dan 35% van het vloeroppervlak van de woning en de bijbehorende bouwwerken wordt gebruikt voor een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit tot een maximale oppervlakte van:
      • 75 m², dan wel;
      • indien de bestaande oppervlakte groter is, de oppervlakte zoals die bestond op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan;
    • 3. degene die de beroeps- of bedrijfsactiviteiten uitvoert, niet de bewoner van de woning is;
    • 4. de ruimtelijke uitstraling niet in overeenstemming is met de woonfunctie en woonomgeving;
    • 5. er detailhandel en horeca-gerelateerde activiteiten plaatsvinden;
    • 6. de uitoefening van een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit uitsluitend plaatsvindt in een bijbehorend bouwwerk.
6.5.4 Afwijken ten behoeve van inwoning

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.4.1 onder l voor het toestaan van een inwoningssituatie bij een woning, onder voorwaarde dat:

  • a. Bij het bevoegd gezag een situatieschets op schaal van de gewenste inwoonsituatie is ingediend, tenzij het bevoegd gezag realisatie van de inwoonsituatie heeft verboden.
  • b. Het bevoegd gezag verbiedt de inwoonsituatie indien:
    • 1. de twee huishoudens niet onder één dak worden gehuisvest;
    • 2. het uiterlijk van de woning niet één woning, één bouwmassa is;
    • 3. er geen sprake is van één centrale toegang tot de woning, van waaruit beide woonvertrekken direct toegankelijk/bereikbaar zijn;
    • 4. er geen sprake is van een woning scheidende wand;
    • 5. er vergunningplichtige, bouwkundige aanpassingen in- dan wel uitpandig aan het gebouw plaatsvinden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren auto's en fietsen, laden en lossen
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden, zoals toegestaan op grond van dit bestemmingsplan, waarbij sprake is van een parkeerbehoefte, wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, overeenkomstig de geldende parkeernormen. Voor de geldende parkeernormen zie; Parkeernormen Rijssen-Holten, dan wel de op dat moment geldende Nota parkeernormen;
  • b. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden, zoals toegestaan op grond van dit bestemmingsplan, waarbij sprake is van een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in ruimte voor het laden en lossen van goederen, overeenkomstig de Parkeernormen Rijssen-Holten, dan wel de op dat moment geldende Nota parkeernormen.
8.2 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning en overeenkomstig de Parkeernormen Rijssen-Holten, dan wel de op dat moment geldende Nota parkeernormen, afwijken van het bepaalde in artikel 8.1 onder a en b inzake de eis dat in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen en ruimte voor laden en lossen moet worden voorzien, mits in dat geval sprake is van een integrale afweging en daarmee een ander, zwaarder wegend belang wordt gediend en dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de kwaliteit van de openbare ruimte.

8.3 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken met een parkeerbehoefte dan wel een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen zonder dat hierin in voldoende mate is voorzien overeenkomstig de geldende parkeernormen. Voor de geldende parkeernormen zie; Parkeernormen Rijssen-Holten, dan wel de op dat moment geldende Nota parkeernormen.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 Overige zone - Archeologische verwachtingswaarde
9.1.1 Functieomschrijving

In het plangebied zijn gebieden aangewezen waar voor archeologie een verwachtingswaarde geldt. Om de mogelijke archeologische waarden in deze gebieden te beschermen gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden.

9.1.2 Toegestaan gebruik en/of functies

Ter plaatse van de zonering archeologische verwachtingswaarde zijn de gronden behalve voor de daar al toegelaten functies, mede aangewezen voor:

  • a. het behoud, de bescherming en/of het herstel van de archeologische waarden.

9.1.3 Omgevingsvergunning in verband met archeologie
  • a. Er geldt een omgevingsvergunningsplicht voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden binnen een aangewezen gebied met archeologische waarden.
  • b. Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden;
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij de vergunning vast te stellen kwalificaties;
  • c. Er is geen omgevingsvergunning nodig voor:
    • 1. bouwwerken of projecten met een oppervlakte van niet meer dan 2.500 m2 waarbij de bodem niet op een grotere diepte dan 0,5 m wordt verstoord;
    • 2. activiteiten waarvoor geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen vereist is;
    • 3. bouwwerken of projecten waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend en waarbij een rapport dat niet ouder dan 5 jaar is, wordt overlegd waarin de archeologische waarde van de gronden in voldoende mate is vastgesteld of;
    • 4. bouwwerken of projecten waarbij vervangende nieuwbouw op bestaande fundering plaatsvindt.

9.2 Waterintrekgebied
9.2.1 Functieomschrijving

In het plangebied zijn gebieden aangewezen ter bescherming van de drinkwatervoorziening. Dit gebied is opgedeeld in drie contouren. Het waterintrekgebied is de buitenste contour van deze bescherming. Deze contour geeft de grens aan waar het grondwater minimaal een periode van 100 jaar nodig heeft om de waterwinputten te bereiken.

9.2.2 Toegestaan gebruik of functies

ter plaatse van de zonering waterintrekgebied zijn de gronden behalve voor de daar al toegelaten functies, mede aangewezen voor:

  • a. functies die harmoniëren met de functie drinkwatervoorziening.

9.2.3 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met de zonering waterintrekgebied wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en gebouwen voor:

  • a. (glas)tuinbouw;
  • b. andere activiteiten die een negatief effect hebben op de grondwaterkwaliteit.

9.2.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Bij een nieuwe ontwikkeling binnen de zonering waterintrekgebied is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheid vereist. Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, zodat de kwaliteit en de kwantiteit van het grondwater minimaal gelijk blijft;
    • 2. alvorens te beslissen over een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de grondwater- en leidingbeheerder, alsmede het waterschap en de Provincie Overijssel.
  • b. In afwijking van sub a is geen omgevingsvergunning vereist voor:
    • 1. werkzaamheden die het normale onderhoud of de normale exploitatie betreffen;
    • 2. werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende omgevingsvergunning.
9.3 Zonering aanwijzing gebied buiten bebouwde kom Wet natuurbescherming
9.3.1 Aanwijzing werkingsgebied

Binnen het omgevingsplan is er een gebied buiten de bebouwde kom Wet natuurbescherming aangewezen.

9.3.2 Omgevingsvergunningsplicht

Binnen dit gebied geldt voor het kappen of laten kappen van hakhout, een houtopstand of één of meer bomen een vergunningsplicht.

9.3.3 Geldigheidsduur omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning voor het kappen geldt 12 maanden vanaf de datum van inwerkingtreding van de vergunning tenzij in de vergunning anders is bepaald.

9.3.4 Toetsingsgronden omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning voor het kappen van een houtopstand kan worden verleend als er geen aantasting is van:

  • a. de natuurwaarde van de houtopstand;
  • b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
  • c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
  • d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
  • e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand of;
  • f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
9.3.5 Uitzonderingen omgevingsvergunningsplicht

In afwijking van de omgevingsvergunningsplicht is geen vergunning vereist voor het kappen van:

  • a. wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen;
  • b. vruchten en windschermen om boomgaarden;
  • c. fijnsparren, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;
  • d. kweekgoed;
  • e. houtopstanden die bij wijze van dunning wordt gekapt;
  • f. houtopstanden waarvoor het kappen onder bevoegd gezag van de Provincie Overijssel valt of;
  • g. houtopstanden die moeten worden gekapt krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving op last van het college van burgemeester en wethouders.
9.3.6 (Zelfstandige) herplantplicht

Burgemeester en wethouders kunnen een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften. Deze herplantplicht kan zelfstandig worden opgelegd.

9.4 Zonering Geurgehinderden - buitengebied

Om ruimte te bieden aan agrarische activiteiten die geur veroorzaken en ter bescherming van geurgevoelige gebouwen tegen activiteiten die geurhinder veroorzaken worden in het omgevingsplan gebieden aangewezen met een maximale achtergrondbelasting.

9.5 Zonering grondgebonden zonnepanelen 'ja, mits'

Het opwekken van energie met grootschalige opstellingen van zonnepanelen worden steeds meer toegepast. De gemeente wil gebruik van duurzame energie stimuleren en ziet zonnepanelen als een goede invulling van dit streven. In het Beleid grondgebonden zonnepanelen Rijssen-Holten zijn voorwaarden opgenomen waarmee bij de ontwikkeling van initiatieven rekening moet worden gehouden. De zoneringen in het omgevingsplan geven aan of een locatie kansrijk(er) is voor de realisatie van grootschalige grondgebonden zonnepanelen. Realisatie van concrete plannen loopt via een eigen (uitgebreide) procedure of planherziening en is op basis van het omgevingsplan niet mogelijk.

9.6 Zonering grondgebonden zonnepanelen 'nee, zone (beperkt) kwetsbare objecten'

Het opwekken van energie met grootschalige opstellingen van zonnepanelen wordt steeds meer toegepast. De gemeente wil gebruik van duurzame energie stimuleren en ziet zonnepanelen als een goede invulling van dit streven. In het Beleid grondgebonden zonnepanelen Rijssen-Holten zijn voorwaarden opgenomen waarmee bij de ontwikkeling van initiatieven rekening moet worden gehouden. De zoneringen in het omgevingsplan geven aan of een locatie kansrijk(er) is voor de realisatie van grootschalige grondgebonden zonnepanelen. Realisatie van concrete plannen loopt via een eigen (uitgebreide) procedure of planherziening en is op basis van het omgevingsplan niet mogelijk.

9.7 Explosieaandachtsgebied infrastructuur

Op plekken waar de Rijksweg A1 en de spoorlijn Almelo-Deventer aanwezig zijn geldt op basis van de risicokaart een explosieaandachtsgebied. Dit gebied bedraagt 200 m aan weerzijden van de weg/het spoor en is weergegeven op de digitale plankaart.

Binnen dit aandachtsgebied is het mogelijk om met een omgevingsvergunning bouwwerken te realiseren, mits:

  • a. er geen toename plaatsvindt van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten zoals bedoeld in het Besluitmilieubeheer, algemene regels voor inrichtingen (activiteitenbesluit), tenzij ze behoren tot de Bevi-inrichting zelf;
  • b. hiervoor vooraf advies bij de Veiligheidsregio Twente is ingewonnen.
9.8 Geluidszone - spoor

Voor gronden gelegen binnen de zone van 500 m aan weerszijden van de spoorlijn Deventer-Wierden mogen toegelaten geluidgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de hoogst toelaatbare geluidsbelasting, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgesteld besluit hogere grenswaarde.

9.9 Veiligheidszone spoor
9.9.1 Functieomschrijving

In het buitengebied bevindt zich de spoorlijn Almelo-Deventer. Rondom de spoorlijn zijn veiligheidszones van 200 m aan weerszijden van het spoor ingesteld ter bescherming van een goed woon-, en verblijfklimaat.

9.9.2 Bouwregels

Binnen de veiligheidszone spoor mag geen toename plaatsvinden van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, tenzij ze behoren tot de inrichting die tot het spoor behoort.

9.10 Verblijfsrecreatie flank Holterberg
9.10.1 Functieomschrijving

Om de recreatiedruk op de Holterberg te verminderen worden er in het gebied rondom de Holterberg, de zogenaamde flanken, extra mogelijkheden gecreëerd voor verblijfsrecreatie. In deze zone is het naast de al bestaande mogelijkheden voor (voormalig) agrarische bebouwing, nu ook mogelijk om onder voorwaarden bij woningen een bijzondere vorm van verblijfsrecreatie te realiseren binnen de bestaande bouwmogelijkheden.

9.10.2 Toegestaan gebruik of functies

Op deze locatie is het volgende gebruik en zijn de volgende functies toegestaan:

9.11 Overige zone - Landschap Holterbroek, Fliermaten en Lokerbroek (deelgebied 3)

Dit landschap bestond oorspronkelijk uit vochtige, lager gelegen hooilanden met zwarte els langs de perceelgrenzen en behoort tot het matenlandschap. Een groot deel van die singels is inmiddels verloren gegaan, waardoor de landerijen bestaan uit open weidegronden.

Het is een vlak gebied met een onregelmatig rechthoekig verkavelingspatroon tussen wegen en watergangen. Door de geringe aanwezige beplantingen heeft het een grote mate van openheid.

Opgaven voor het landschap:

  • 1. ontwikkeling voor landbouw;
  • 2. een casco van beplantingen realiseren om 'rode' ontwikkelingen op te vangen door het bestaande grid van wegen en watergangen te beplanten met rijen essen of populieren; tussen die beplantingen blijft het gebied open;
  • 3. versterken openheid middengebied;
  • 4. grote openheid waarderen door een ruimtelijk kader te bieden voor weidevogels (Fliermaten);
  • 5. zichtbaar maken van de landweer langs de Scholmansdijk (greppels en aarden wallen met hagen van gevlochten takken om de vijand buiten te houden).
9.12 Overige zone - Landschap Westflank Holterberg (deelgebied 2)

Dit landschap is gevormd door kleinschalige akker- en graslanden, met beplante steilranden, houtwallen, gegroepeerde boerderijen en behoort tot het kampenlandschap.

Dit landschap, waarin de hoogteligging afneemt van oost naar werst, wordt gevormd door een onregelmatig wegenpatroon, verspreide boerderijen, glooiende landerijen en beplantingselementen. Het gebied is gevarieerd en kleinschalig.

Opgaven voor het landschap:

  • 1. behoud en versterken kleinschalig landschap met als inspiratiebron het landschap van 1900 door houtwallen met zomereik als hoofdsoort;
  • 2. behoud en versterken zichtrelatie met de Holterberg;
  • 3. cultuurhistorisch beeld van boerderijen en erven behouden en versterken;
  • 4. behoud van onverharde wegen ten behoeve van natuur en recreatie;
  • 5. versterken landgoed en bos in de omgeving.

 

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Bijzondere vorm van verblijfsrecreatie

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning een bijzondere vorm van verblijfsrecreatie mogelijk maken op de flanken van de Holterberg onder voorwaarden dat:

  • a. de verblijfsrecreatie wordt gerealiseerd binnen de bestaande bouwmogelijkheden;
  • b. het oppervlak van de verblijfsrecreatie is maximaal 50 m2;
  • c. situering en inpassing van bouwwerken op het (bestaande) erf vindt plaats aan de hand van de kenmerken en uitgangspunten van het bestaande erftype uit de bijlage Erfstructuren buitengebied Rijssen-Holten;
  • d. de bebouwing een bijzondere verschijningsvorm moet hebben, dus bij voorkeur onder architectuur gebouwd worden;
  • e. verhuur van de verblijfsrecreatieve ruimten is het gehele jaar mogelijk;
  • f. permanente bewoning is niet toegestaan;
  • g. de nieuwe verblijfsrecreatieve functie mag omliggende bedrijvigheid niet (aanvullend) belemmeren;
  • h. parkeren plaatsvindt op eigen terrein, conform de gemeentelijke parkeernormen;
  • i. er een landschappelijke inpassing plaatsvindt en;
  • j. er geen sprake is van aantasting van cultuurhistorische, landschappelijke of monumentale waarden en daar waar mogelijk herstel van deze waarden plaatsvindt.

10.2 Melding nevenactiviteit bij agrarisch bedrijf
  • a. Het is toegestaan om een nevenactiviteit bij een (agrarisch) bedrijf te realiseren indien daar van tevoren melding is gedaan bij het college onder indiening van een situatieschets op schaal van de gewenste nevenactiviteit, tenzij het college realisatie van de nevenactiviteit heeft verboden.
  • b. Het college verbiedt de nevenactiviteit indien;
    • 1. er geen sprake is van een ondergeschikte bedrijfsfunctie;
    • 2. er vergunningplichtige, bouwkundige aanpassingen in- dan wel uitpandig aan het gebouw plaatsvinden;
    • 3. er meer dan 100 m2 van de totale bestaande bedrijfsbebouwing gebruikt wordt voor verkoop-aan-huis van lokale agrarische producten;
    • 4. er meer dan 500 m2 van de totale bestaande bedrijfsbebouwing gebruikt wordt voor inpandige opslag en stalling voor derden;
    • 5. er meer dan 200 m2 van de totale bestaande bedrijfsbebouwing gebruikt wordt voor ambachtelijk bewerken van agrarische producten;
    • 6. er meer dan 100 m2 van de totale bestaande bedrijfsbebouwing gebruikt wordt voor kano-, boot- of fietsenverhuur en huifkartochten;
    • 7. er meer dan 100 m2 van de totale bestaande bedrijfsbebouwing gebruikt wordt voor een ontvangstruimte ten behoeve van rondleidingen op het bedrijf;
    • 8. een minicamping meer dan 25 staplaatsen heeft.
    • 9. er sprake is van opslag van gevaarlijke stoffen;
    • 10. de (agrarische) bedrijfsfunctie niet meer primair is;
    • 11. er sprake is van detailhandel met uitzondering van ambachtelijke en lokale agrarische producten;
    • 12. er sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
    • 13. er zelfstandig vergunningplichtige activiteiten in het kader van milieu plaatsvinden;
    • 14. er sprake is van geluidhinder zoals bedoeld in het geldende geluidbeleid van de gemeente;
    • 15. de nevenactiviteit niet wordt uitgevoerd door één van de hoofdbewoners van het agrarische bedrijf;
    • 16. parkeren niet op eigen terrein plaatsvindt, conform de gemeentelijke parkeernormen;
    • 17. er sprake is van reclame-uitingen
  • c. De nevenactiviteit kan worden gerealiseerd als het college niet binnen 4 weken na ontvangst van de melding realisatie heeft verboden.

10.3 Nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning een nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf toestaan. Hierbij moet gedacht worden aan: een minicamping, boerderijkamers of boerderijappartementen. De nevenactiviteit is ondergeschikt aan het agrarische bedrijf en moet beëindigd worden als het agrarische bedrijf stopt. De volgende voorwaarden zijn van toepassing:

  • a. de activiteiten plaatsvinden in de bestaande bebouwing;
  • b. het perceel is niet gelegen in de basisfunctielaag Natuurlandschap en de deelgebieden Landschap Holterbroek, Fliermaten en Lokerbroek (deelgebied 3) en Landschap de Schipbeek (deelgebied 4);
  • c. er geen sprake is van opslag van gevaarlijke stoffen;
  • d. de agrarische bedrijfsfunctie primair is en blijft;
  • e. er geen sprake is van detailhandel met uitzondering van ambachtelijke en agrarische producten;
  • f. er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • g. er geen sprake is van geluidhinder zoals bedoeld in het geldende geluidbeleid van de gemeente;
  • h. de nevenactiviteit wordt uitgevoerd door 1 van de hoofdbewoners van het agrarische bedrijf;
  • i. parkeren plaatsvindt op eigen terrein, conform de gemeentelijke parkeernormen;
  • j. voor minicampings geldt een maximum van 25 staplaatsen;
  • k. voor boerderijkamers geldt dat deze niet groter dan 50 m2 per boerderijkamer en 300 m2 in totaal mogen zijn;
  • l. voor boerderijappartementen geldt dat deze een minimale oppervlakte hebben van 50 m2 en in totaal niet meer dan 300 m2 mogen bedragen;
  • m. landschappelijke inpassing plaatsvindt met streekeigen beplanting;
  • n. de nieuwe nevenfunctie in overeenstemming is met het gebruik van de omliggende gronden.

10.4 Paardrijbak

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het algemene strijdige gebruik voor het realiseren van een paardrijbak bij een (bedrijfs)woning, onder voorwaarde dat:

  • a. een paardrijbak uitsluitend is toegestaan in het achtererfgebied;
  • b. er maximaal 1 paardrijbak per (bedrijfs)woning is toegestaan;
  • c. de paardrijbak aansluitend aan het bestaande erf gerealiseerd dient te worden;
  • d. de oppervlakte van een paardrijbak bedraagt maximaal 1.300 m2;
  • e. de afstand tot de perceelgrens bedraagt minimaal 5 m;
  • f. de omheiningen hebben een maximale hoogte van 1,8 m;
  • g. lichtmasten zijn niet toegestaan.

10.5 Tweede bedrijfswoning bij agrarische bedrijven

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het toegestaan gebruik voor het toevoegen van een tweede bedrijfswoning, onder voorwaarden dat:

  • a. het realiseren van een inwoonsituatie in de bestaande eerste bedrijfswoning niet mogelijk is;
  • b. niet eerder een tweede agrarische bedrijfswoning voor het bedrijf aanwezig is geweest;
  • c. een tweede bedrijfswoning noodzakelijk moet zijn in verband met:
    • 1. constant toezicht en verzorging van vee of;
    • 2. constant toezicht en onderhoud van apparatuur ter preventie van calamiteiten of;
    • 3. onregelmatige werktijden, constante bereikbaarheid en organisatorische effectiviteit;
  • d. de omvang van het bedrijf zodanig is dat sprake is van een volwaardig tweepersoonsbedrijf, waarvan sprake is als het volledige werkgelegenheid en (binnen afzienbare tijd) een aanvaardbaar inkomen biedt aan ten minste 2 fulltime arbeidskrachten;
  • e. aannemelijk moet worden gemaakt dat het bedrijf de komende 10 jaar als volwaardig tweepersoonsbedrijf blijft bestaan, waarbij wordt gekeken naar de bedrijfsopzet, het uitgezette pad voor bedrijfsovername, de gebouwen en stalcapaciteit, productierechten en leeftijd, opleiding en ervaring van beide arbeidskrachten; wat dient te blijken uit een ondernemersplan dat is opgesteld door een ter zake kundig adviseur;
  • f. de tweede bedrijfswoning een duidelijke ruimtelijke relatie moet hebben met het agrarische bedrijf volgens het , waarvan geen sprake is bij een afstand van meer dan 25 m tussen de tweede bedrijfswoning en een bedrijfsgebouw;
  • g. voor de tweede bedrijfswoning zijn dezelfde bouwregels van toepassing als voor de reeds bestaande bedrijfswoning.

10.6 Melding voor een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
  • a. Het is toegestaan een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit te realiseren binnen een woning of in bijbehorende bouwwerken indien daar van tevoren melding is gedaan bij het college onder indiening van een situatieschets op schaal of het college realisatie van het beroep aan huis heeft verboden.
  • b. Het college verbiedt het aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit indien:
    • 1. de beroeps- of bedrijfsfunctie niet ondergeschikt is aan de woonfunctie;
    • 2. meer dan 35% van het vloeroppervlak van de woning en de bijbehorende bouwwerken wordt gebruikt voor een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit tot een maximale oppervlakte van;
      • 75 m2, dan wel;
      • indien het bestaande oppervlakte groter is, de oppervlakte zoals die bestond op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp omgevingsplan.
    • 3. degene die de beroeps- of bedrijfsactiviteiten uitvoert, niet de bewoner van de woning is;
    • 4. de ruimtelijke uitstraling niet in overeenstemming is met de woonfunctie en de omgeving;
    • 5. er detailhandel en horeca-gerelateerde activiteiten plaatsvinden;
    • 6. de uitoefening van een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit uitsluitend plaatsvindt in een bijbehorend bouwwerk.
  • c. Het aan huis gebonden beroep kan worden gerealiseerd als het college niet binnen 4 weken na ontvangst van de melding realisatie heeft verboden.

10.7 Mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning mantelzorg mogelijk maken onder voorwaarden dat:

  • a. het bouwwerk door niet meer dan twee personen gebruikt gaat worden;
  • b. situering van een mantelzorgsituatie in een nieuw te bouwen bouwwerk plaatsvindt op basis van de kenmerken en uitgangspunten van het bestaande erftype uit de bijlage Erfstructuren buitengebied Rijssen-Holten;
  • c. de afstand van de bijbehorende (bedrijfs)woning tot de mantelzorgsituatie niet meer dan 25 m bedraagt;
  • d. de totale oppervlakte aan mantelzorgruimten niet groter is dan 75 m2;
  • e. de mantelzorgsituatie enkellaags is;
  • f. er een door een zorgprofessional opgestelde zorgindicatie kan worden overlegd waaruit blijkt dat de mantelzorg noodzakelijk is en;
  • g. de mantelzorgsituatie wordt beëindigd als er geen mantelzorg meer wordt verleend.

10.8 Inpandig vergroten van een voormalige boerderij

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels, als er sprake is van het inpandig vergroten van een voormalige boerderij, onder voorwaarden dat:

  • a. de uitwendige hoofdvorm van de woning gehandhaafd blijft;
  • b. de totale inhoud ervan niet wordt vergroot, dan wel met niet meer dan 10% van de inhoud wordt vergoot of verkleind;
  • c. geen andere afwijkingen van het omgevingsplan ontstaan;
  • d. bij vergroting, het bouwwerk niet hoger wordt dan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
  • e. de woning niet zodanig van karakter verandert, dat het niet of minder in de omgeving past;
  • f. vooraf vaststaat dat daardoor het aantal woningen niet toeneemt.

10.9 Afwijkende dakhelling bijbehorende bouwwerken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de dakhelling van bijbehorende bouwwerken zoals bepaald in de bouwregels bij (bedrijfs)woningen onder voorwaarden dat:

  • a. het bijbehorende bouwwerk gerealiseerd wordt in het achtererfgebied;
  • b. het bijbehorende bouwwerk kwalitatief passend is bij de uitstraling en opzet van het erf en de woning;
  • c. het bijbehorende bouwwerk moet voldoen aan de redelijke eisen van welstand, zoals opgenomen in de gemeentelijke welstandsnota.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstanden
11.1.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning hakhout, een houtopstand of 1 of meer bomen te kappen of te laten kappen. De omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstanden geldt voor 12 maanden vanaf de datum van inwerkingtreding van de vergunning tenzij in de vergunning anders is bepaald.

11.1.2 Toetsingsgronden voor omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstanden kan worden geweigerd op grond van:

  • a. de natuurwaarde van de houtopstand;
  • b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
  • c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
  • d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
  • e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
  • f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
11.1.3 Uitzondering omgevingsvergunningplicht

In afwijking van hetgeen bepaald in 11.1.1 is geen omgevingsvergunning vereist voor het kappen van:

  • a. wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen;
  • b. vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;
  • c. kweekgoed;
  • d. houtopstand die bij wijze van dunning wordt gekapt;
  • e. houtopstand waarvoor het kappen onder bevoegd gezag van de Provincie valt;
  • f. houtopstand die moet worden gekapt krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving op last van het bevoegd gezag;
  • g. houtopstanden die gekapt worden in het kader van een door het bevoegd gezag vastgesteld ruimtelijk kwaliteitsplan.
11.1.4 (Zelfstandige) herplantplicht

Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften. Deze herplantplicht kan zelfstandig worden opgelegd.

11.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van diverse werken
11.2.1 Functieomschrijving

In het plangebied zijn gebieden aangewezen waarbinnen regels gelden voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden.

11.2.2 Omgevingsvergunningsplicht

Er geldt een omgevingsvergunningsplicht voor de volgende werken of werkzaamheden:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden, of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het egaliseren, diepploegen, diepwoelen op een diepte van meer dan 0,5 m onder maaiveld;
  • c. het ophogen van gronden met meer dan 0,2 m ten opzichte van het oorspronkelijke maaiveld;
  • d. het aanleggen of veranderen van waterlopen, storen en greppels en het vergraven, verruimen en dempen van waterlopen en kolken en het draineren van gronden;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur of;
  • f. het beplanten van gronden met diepwortelende bomen en struiken.

11.2.3 Toetsingsgronden omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning kan worden verleend, mits er geen aantasting plaatsvindt van:

  • a. landschappelijk en natuurlijke waarden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden of;
  • e. de externe veiligheid.

11.2.4 Uitzonderingen omgevingsvergunningsplicht

In afwijking van de omgevingsvergunningsplicht is geen vergunning vereist voor werken of werkzaamheden:

  • a. voor oppervlakteverhardingen met een totale oppervlakte van 100 m2 binnen de basisfunctielagen 'Infrastructuur' en 'Agrarisch-Landschap-gemengde functies';
  • b. die het normale onderhoud betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • d. waarvoor een Omgevingsvergunning in verband met archeologie vereist is;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen of paden ter directe ontsluiting van agrarische (bouw)percelen of;
  • f. het aanleggen van koe- en of kavelpaden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht bouwwerken

12.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
12.2 Uitzondering

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 13 Overgangsrecht gebruik

13.1 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan gebruik.

13.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in 13.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat bestemmingsplan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

13.3 Verbod

Indien het gebruik, bedoeld in 13.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

13.4 Uitzondering

13.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan Buitengebied Rijssen-Holten 2012, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Holten, rood voor rood, Oude Deventerweg ong. en Maneschijnsweg 2