direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied Holten, rood voor rood, Pasmansweg 8
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1742.BPB2014003-0401

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Buitengebied Holten, rood voor rood, Pasmansweg 8' met identificatienummer NL.IMRO.1742.BPB2014003-0401 van de gemeente Rijssen-Holten;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, uitgevoerd door (één van) de hoofdbewoner(s) van de woning, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet verkeersaantrekkend of milieuhinderlijk zijn, en geen betrekking hebbend op detailhandel of horeca-gerelateerde activiteiten, dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend, waarbij de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie en de woonomgeving ter plaatse;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 achtererfgebied

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.7 afhankelijke woonruimte:

een recreatiewoning, gastenverlijf of bijgebouw, welke een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, die voor mantelzorg geschikt is en waarbij sprake is van één huishouden op het perceel;

1.8 agrarisch bedrijf

een economische eenheid met een minimale omvang van meer dan 11 NGE dat is gericht op het voortbrengen van produkten door het telen van gewassen "kwekerijen en houtteelt, daaronder niet begrepen" en/of door middel van het houden van dieren, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, een vis- of wormenkwekerij;

1.9 archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bed & breakfast

binnen de woning het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan niet meer dan vier personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.12 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel verkoopactiviteit uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.13 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.14 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep dan wel een (dienstverlenend) bedrijf of een (dienstverlenende) instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.15 bestaande situatie

ten aanzien van bebouwing:legaal aanwezige bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning. Ten aanzien van gebruik:het legaal gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. Indien en voor zover meerdere bestemmingsvlakken middels een aanduiding met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bestemmingsvlak;

1.18 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.19 boerderijkamers

een (deel van) een agrarisch gebouw behorende bij een in werking zijnd agrarisch bedrijf met dien verstande dat het ondergeschikt is aan het agrarische bedrijf, niet groter dan 50 m2 per boerderijkamer en 300 m2 in totaal, waarbij wordt overnacht in zelfstandige eenheden, waarin keuken en/of sanitair zijn ondergebracht, al dan niet in combinatie met een dagverblijf. Het gaat om een vorm van verblijfsrecreatie die mede tot doel heeft de agrararische c.q. plattelandsomgeving te ervaren;

1.20 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of het vergroten van een bouwwerk;

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.22 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.23 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.25 bouwwerk

elke constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.26 chalet

een plaatsgebonden gebouw, bestaande uit een lichte constructie, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning, dat geen vaste verankering in de grond heeft en binnen 24 uur demontabel is;

1.27 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.28 dagrecreatie

extensief medegebruik van gronden zoals niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;

1.29 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.30 de verbeelding (plankaart)

de verbeelding (plankaart) van het bestemmingsplan Buitengebied Holten, rood voor rood, Pasmansweg 8, bestaande uit de kaarten met nr. NL.IMRO.1742.BPB2014003-0401;

1.31 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; onder detailhandel vallen geen afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten;

1.32 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en/of maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.33 dienstverlening

het verlenen van economische en/of maatschappelijke diensten aan derden;

1.34 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

1.35 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.36 extensieve (dag)recreatie

die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving zoals wandelen en fietsen en die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;

1.37 fruitteeltbedrijf

een bedrijf dat is gericht op het telen van fruit;

1.38 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.39 groepsaccommodatie

een (deel van) een gebouw welke blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf door groepen, waarbij wordt overnacht in slaapzalen en/of slaapkamers en waar een dagverblijf beschikbaar is waarin de gasten mede huishoudelijke werkzaamheden kunnen verrichten. Een kampeerboerderij valt onder het begrip groepsaccommodatie;

1.40 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.41 houtteelt

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;

1.42 kampeermiddel

een tent, tentwagen, een kampeerauto, niet zijnde een stacaravan of een chalet;

1.43 kampeerplaats

een in of op het terrein aangegeven, zichtbaar gemarkeerde plek, door middel van nummering, stroomvoorziening, erfafscheiding of anderszins, voor het plaatsen of geplaatst houden van een kampeermiddel. Een bijzettentje voor bijvoorbeeld de kinderen wordt hierbij niet als afzonderlijk kampeermiddel aangemerkt.

1.44 kas

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, groenten, bloemen of planten;

1.45 kelder

een gedeelte van een gebouw, dat aan de bovenzijde wordt afgedekt door de begane grondvloer van datzelfde gebouw;

1.46 kleinschalig kampeerterrein

een terrein of plaats geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van maximaal 25 stuks kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf, met dien verstande dat stacaravans niet zijn toegestaan;

1.47 kwekerij

het voortbrengen van houtige en niet-houtige siergewassen, fruitbomen, struiken en vaste planten, onder meer bestemd voor tuinen en parken, één en ander in de vorm van vollegrondsteelt dan wel pot- of containerteelt;

1.48 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.49 maaiveld

het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

1.50 mantelzorg

het bieden van zorg in een woning aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.51 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.52 natuurlijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.53 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.54 omgevingsvergunning voor de activiteit aanleggen

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder b onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingrecht;

1.55 overkapping

een bouwwerk geen gebouw zijnde voorzien van een gesloten dak;

1.56 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.57 paardrijbak

buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;

1.58 peil
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. het peil zoals door of namens burgemeester en wethouders is bepaald;
1.59 perceelgrens

de scheiding tussen percelen, die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan wel niet door één gebruiker worden benut;

1.60 plattelandsappartementen

een (deel van) een (voormalig) agrarisch gebouw of een cultuurhistorisch pand, welke blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in zelfstandige eenheden groter dan 50 m² per plattelandsappartement, waarin keuken en/of sanitair zijn ondergebracht, al dan niet in combinatie met dagverblijf. Het gaat hier om een vorm van verblijfsrecreatie die mede tot doel heeft de agrararische c.q. plattelandsomgeving te ervaren;

1.61 plattelandskamers

een (deel van een) voormalig agrarisch gebouw of cultuurhistorisch pand, niet groter dan 50m² per plattelandskamer en 300 m² in totaal, waarbij wordt overnacht in kamers, al dan niet in combinatie met dagverblijf, beschikbaar is en waar keuken en sanitair in een gemeenschappelijke ruimte worden ondergebracht;

1.62 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.63 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.64 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.65 sierteelt

de teelt van bloemkwekerijgewassen, zoals snijbloemen, vaste planten en pot- en perkplanten, met behulp van kassen al dan niet gecombineerd met aan de teeltactiviteiten ondergeschikte handel, niet zijnde detailhandel, in op het betrokken bouwperceel geproduceerde gewassen.

1.66 stacaravan

een kampeermiddel, voorzien van een as-/wielstelsel, bestaande uit één bouwlaag met een breedte van niet meer dan 4,50 meter, dat dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben. De stacaravan is niet plaatsgebonden en per direct (zonder dat daarvoor ingrijpende maatregelen genomen hoeven te worden) van zijn standplaats verrijdbaar;

1.67 teeltondersteunende kassen

kassen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:

  • a. verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating;
  • b. verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen of
  • c. het voorkomen van schade door vorst;
1.68 teeltondersteunende voorzieningen

voorzieningen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:

  • a. verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
  • b. verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen of
  • c. het bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringing onkruidbestrijding, effectief omgaan met water);
  • d. het voorkomen van schade door vorst;
  • e. die op dezelde locatie gebruikte kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, met een maximum van zes maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik. Hieronder worden verstaan folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen, hagelnetten;

met dien verstande dat dit niet geldt voor vollegrondsteelt zoals bij wijnbouw, aspergeteelt en/of maïsteelt;

1.69 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.70 veldschuur

een vrijstaand eenvoudig gebouw zonder verdieping die gebruikt wordt als schuilplaats voor vee, opslag van agrarische hulpmaterialen zoals machines of opslag van gewassen zoals stro, hooi en zaagsel.

1.71 voorgevel

de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.72 weg

voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande weg, bestaande uit één hoofdrijbaan of hoofdrijbanen, daaronder niet begrepen de in-/uitvoegstroken, voorsorteervakken, weefvakken, fietspaden en parallelwegen;

1.73 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.74 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken
2.1.1 De bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.2 De breedte van een gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.

2.1.3 De dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.1.4 De goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.1.5 De inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.1.6 De oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk met dien verstande dat wanneer sprake is van een dakoverstek dit meetelt (verticale projectie) indien het overstek groter is dan 70 cm danwel het gezamenlijk oppervlak van de overstekken groter is dan 4 m².

2.1.7 Afstanden:

loodrecht.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  • a. voor lengten in meters (m);
  • b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  • c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  • d. voor verhoudingen in procenten (%);
  • e. voor hoeken/hellingen in graden (º).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen - Erf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Erf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. agrarische cultuurgronden;
  • d. paden;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. waterpartijen;
  • h. boomgaarden;
  • i. houtwallen/houtsingels;
  • j. parkeren;

met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en verhardingen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet zijnde perceel- en erfafscheidingen, geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de volgende hoogte:
bouwwerk   hoogte  
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, met dien verstande dat overkappingen en paardrijbakken niet zijn toegestaan   3 m  
erfafscheidingen   2 m  

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in woonhuizen;
  • b. landschappelijke inpassing;
  • c. bed & breakfast in de woning;

met daarbij behorende:

  • d. gebouwen;
  • e. voorzieningen;
  • f. tuinen en erven;

met dien verstande dat

  • g. paardrijbakken niet zijn toegestaan.

4.2 Bouwregels

Op de tot 'Wonen' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

4.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen geldt dat deze uitsluitend mogen worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in artikel  8 (Bebouwingsgrenzen).

4.2.2 Hoofdgebouwen in casu woonhuizen

Voor hoofdgebouwen in casu woonhuizen gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag het aantal woningen niet meer bedragen dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
  • b. een woning mag uitsluitend vrijstaand worden gebouwd;
  • c. de inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan 750 m3, exclusief de inhoud van kelders, voor zover deze zijn gelegen onder een gebouw en deze van buiten niet toegankelijk zijn, met dien verstande dat indien op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een grotere inhoud aanwezig was, deze grotere inhoud als maximum geldt;
  • d. voor de goot-, bouwhoogte en de dakhelling gelden de volgende maten:
      hoogte / helling  
    maximale goothoogte   3,5 m  
    maximale bouwhoogte   10 m  
    minimale dakhelling   15°  
  • e. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met d geldt dat afwijkingen in maten en afmetingen, zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan en in voorkomend geval van herbouw, gehandhaafd mogen worden.

4.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken per woning mag niet meer bedragen dan 100 m2, waarvan niet meer dan 75 m2 aangebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte bijbehorende bouwwerken (m2)' de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken per woning niet meer bedraagt dan de aangegeven oppervlakte;
  • c. de bouwhoogte van een bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder c geldt dat:
    • 1. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer dan 8 m mag bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet minder dan 15% lager dient te zijn dan de woning, met een minimum van 1 m;
    • 2. de bouwhoogte van een bijbehorende bouwwerk ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte bijbehorende bouwwerken (m2)' niet meer mag bedragen dan 7 m;
  • e. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
  • f. de dakhelling mag niet minder dan 30° bedragen;
  • g. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met f geldt dat afwijkingen in maten en afmetingen, zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan en in voorkomend geval van herbouw, gehandhaafd mogen worden.

4.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet zijnde perceel- en erfafscheidingen, geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de volgende hoogte:
bouwwerk   hoogte  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   3 m  
omheining van paardrijbakken   1,8 m  

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 4.1 ten behoeve van de realisering van een paardrijbak, met dien verstande dat:
    • 1. uitsluitend is één paardrijbak per woning toegestaan;
    • 2. paardrijbakken zijn uitsluitend toegestaan in het achtererfgebied;
    • 3. de oppervlakte van een paardrijbak bedraagt niet meer dan 1.300 m2;
    • 4. de afstand tot de perceelgrens niet minder dan 5 m bedraagt;
    • 5. de omheining van paardrijbakken niet meer bedraagt dan 1,8 m;
    • 6. lichtmasten niet zijn toegestaan.
  • b. 4.2.2 onder c ten behoeve van het uitsluitend binnen de aaneengesloten bebouwing van een voormalige boerderij, te weten de woning met aangrenzende deel of soortgelijke inpandige ruimte, vergroten van de inhoud van de woning tot de totale inhoud van die aaneengesloten bebouwing, met dien verstande dat:
    • 1. de uitwendige hoofdvorm van de woning gehandhaafd blijft;
    • 2. de totale inhoud ervan niet wordt vergroot, dan wel met niet meer dan 10% van de inhoud wordt vergroot of verkleind;
    • 3. geen ander afwijkingen van het bestemmingsplan ontstaan;
    • 4. bij vergroting, het bouwwerk niet hoger wordt dan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
    • 5. de woning niet zodanig van karakter verandert, dat het niet of minder in de omgeving past;
    • 6. vooraf vaststaat dat daardoor het aantal woningen niet toeneemt;
  • c. 4.2.2 onder c ten behoeve van de vergroting van de woning tot niet meer dan 1.000 m3, met dien verstande dat de gebouwen landschappelijk worden ingepast, wat blijkt uit een in te dienen beplantingsplan/inrichtingsplan;
  • d. 4.2.2 onder c en toestaan dat de goothoogte wordt verhoogd tot 6 m;
  • e. 4.2.3 onder e en toestaan dat de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer mag bedragen dan 6 m;
  • f. 4.2.3 onder f ten behoeve van een afwijkende dakhelling;
  • g. 4.2.4 onder a en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde niet meer mag bedragen dan 6 m.

4.4.1 Afwegingskader

Een in 4.4 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid;

en geen sprake is van significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van gebieden die in het kader van de Natuurbeschermingswet als beschermd gebied worden aangemerkt.

4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend het gebruik, laten gebruiken of in gebruik geven van de gronden en bouwwerken voor:

  • a. opslag-, stort- of bergplaats, stalling en achterlating van voer- en vaartuigen en andere al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
  • b. het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie;
  • c. detailhandel;
  • d. seksinrichting of prostitutiebedrijf;
  • e. kampeerterrein en/of dagrecreatie;
  • f. boerderijkamers;
  • g. plattelandskamers;
  • h. meer dan één, al dan niet afhankelijk, huishouden.

4.5.2 Toegestaan gebruik

Tot een gebruik, in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval niet gerekend:

  • a. het gebruik van ruimten binnen de woning of in de bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. niet meer dan 35% van het vloeroppervlakte van de woning en de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt voor een aan huisverbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit tot een maximale oppervlakte van 75 m2;
    • 2. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, tevens de bewoner van de woning is;
    • 3. de ruimtelijke uitstraling in overeenstemming is met de woonfunctie en de woonomgeving;
    • 4. detailhandel en horeca-gerelateerde activiteiten niet zijn toegestaan;
    • 5. de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit mag niet uitsluitend plaatsvinden in een bijbehorend bouwwerk;
  • b. bed & breakfast is toegestaan in de woning, met dien verstande dat:
    • 1. niet meer dan 4 kamers mogen worden verhuurd;
    • 2. bed & breakfast ondergeschikt is aan de woonfunctie.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. 4.1 juncto artikel 1.74 (begripsomschrijving woning) en 4.5.1 onder h voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat:
    • 1. er sprake is van onder één dak;
    • 2. het uiterlijk één woning, één bouwmassa dient te zijn;
    • 3. er sprake is van één centrale toegang tot de woning, van waaruit beide woonvertrekken direct toegankelijk/bereikbaar zijn;
    • 4. er geen sprake is van een woningscheidende wand.
  • b. 4.5.1 onder h ten behoeve van het gebruik voor afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:
    • 1. de afstand van de afhankelijke woonruimte tot de woning niet meer dan 25 m mag bedragen;
    • 2. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte niet meer bedraagt dan 75 m²;
    • 3. aantoonbaar aannemelijk is dat sprake is van een tijdelijke situatie (zorgindicatie) die zal worden beëindigd en wordt teruggebracht naar het oorspronkelijke gebruik nadat de mantelzorg is vervallen.

4.6.1 Afwegingskader

Een in 4.6 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid;

en geen sprake is van significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van gebieden die in het kader van de Natuurbeschermingswet als beschermd gebied worden aangemerkt.

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en:

  • a. aan de bestemming 'Wonen ' de aanduiding 'bedrijf' toekennen, met dien verstande dat:
    • 1. de activiteiten plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing;
    • 2. er geen sprake mag zijn van buitenopslag;
    • 3. er geen belemmeringen ontstaan voor functies in de omgeving;
    • 4. er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking, wat onder andere tot uitdrukking komt in het feit dat de bestaande infrastructuur moet zijn berekend op de nieuwe activiteit;
    • 5. aan te leggen parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast;
    • 6. detailhandel alleen mag plaatsvinden indien dit kleinschalig is, duidelijk ondergeschikt aan de hoofdactiviteit en een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit;
    • 7. geen sprake is van reclame-uitingen.

4.7.1 Afwegingskader

De wijzigingsbevoegdheid kan slechts worden toegepast indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid;

en geen sprake is van significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van gebieden die in het kader van de Natuurbeschermingswet als beschermd gebied worden aangemerkt.

Artikel 5 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en) (basisbestemming), mede bestemd voor:

  • a. het behoud, de bescherming en/of het herstel van de archeologische waarden;

met daarbij behorende:

  • b. bouwwerken;
  • c. voorzieningen.
5.2 Bouwregels

Op de voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog' aangewezen gronden mag, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, niet worden gebouwd.

5.2.1 Uitzondering

Het bepaalde in 5.2 is niet van toepassing op:

  • a. bouwwerken en -projecten met een oppervlakte van niet meer dan 2.500 m2, en waarbij de bodem niet op een grotere diepte dan 0,5 m zal kunnen worden verstoord;
  • b. activiteiten waarvoor geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is vereist;
  • c. bouwprojecten waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend en waarbij een rapport is overlegd waarin de archeologische waarde van de gronden in voldoende mate is vastgesteld.
5.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning van het bepaalde in 5.2 en kan worden toegestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de (basis)bestemming.

5.3.1 Afwegingskader

Een in 5.3 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. daartegen uit hoofde van de bescherming van de archeologische waarde geen bezwaar bestaat, hetgeen kan blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van de gronden, die blijkens de aanvraag (zullen) worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het toestaan van de afwijking zullen worden verstoord, waarbij een of meerdere van de volgende voorwaarden kunnen worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.3.2 Vergunning niet vereist

Een in 5.3 genoemde vergunning is niet vereist indien:

  • a. op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op wijziging of vervanging van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt gebruikt;
5.3.3 Verplichtingen

Aan een in 5.3 genoemde vergunning kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Verbod

Het is in onderstaande gevallen verboden om zonder een omgevingsvergunning een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid op gronden over een oppervlakte van 2.500 m² of meer uit te voeren of te laten uitvoeren die kan leiden tot het verstoren van de bodem tot een diepte van 0,5 m:

  • a. het verzetten van grond (afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen, diepwoelen) op een diepte van meer dan 0,5 m onder maaiveld;
  • b. de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van reeds bestaande drainage;
  • c. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • d. het aanbrengen van verhardingen en/of verharde oppervlakten anders dan een bouwwerk;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het beplanten van gronden met diepwortelende bomen en struiken.
5.4.2 Uitzondering op verbod

Het in 5.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde:

  • a. ten dienste van het onderzoek naar het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden;
  • b. die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • c. die reeds legaal in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. waarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet;
  • e. die de archeologische waarde niet onevenredig aantasten, hetgeen kan blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van de gronden, die blijkens de aanvraag (zullen) worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
  • f. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden ten behoeve van de uitvoering van de landschapsmaatregelen conform in het in Bijlage 1 en Bijlage 2 opgenomen inrichtingsplan.
5.4.3 Strijd met bestemming
  • a. De werken of werkzaamheden, zoals in 5.4.1 , zijn in strijd met de bestemming, indien daardoor de waarden, zoals bedoeld in 5.1 , onevenredig worden aangetast, hetgeen dient te blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van de gronden in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. een rapport als bedoeld onder a is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van de gronden middels andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan ook als een rapport beschouwd.

Artikel 6 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde middelhoog

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde middelhoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. het behoud, de bescherming en/of het herstel van de (verwachte) archeologische waarden;

met daarbij behorende:

  • b. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
  • c. voorzieningen.
6.2 Bouwregels

Op de voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde middelhoog' aangewezen gronden mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd.

6.2.1 Uitzonderingen

Het bepaalde in 6.2 is niet van toepassing op:

  • a. bouwwerken en -projecten met een oppervlakte van niet meer dan 5.000 m2, en waarbij de bodem niet op een grotere diepte dan 0,5 m zal kunnen worden verstoord;
  • b. activiteiten waarvoor geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is vereist;
  • c. bouwprojecten waarvoor een omgevingsvergunning is verleend en waarbij een rapport is overlegd waarin de archeologische waarde van de gronden in voldoende mate is vastgesteld.
6.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.2 en kan worden toegestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de (basis)bestemming.

6.3.1 Afwegingskader

Een in 6.3 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. daartegen uit hoofde van de bescherming van de archeologische waarde geen bezwaar bestaat, hetgeen kan blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van de gronden, die blijkens de aanvraag (zullen) worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het toestaan van de afwijking zullen worden verstoord, waarbij een of meerdere van de volgende voorwaarden kunnen worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.3.2 Vergunning niet vereist

Een in 6.3 genoemde vergunning is niet vereist indien:

  • a. op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op wijziging of vervanging van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt gebruikt;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden ten behoeve van de uitvoering van de landschapsmaatregelen conform in het in Bijlage 1 en Bijlage 2 opgenomen inrichtingsplan.
6.3.3 Verplichtingen

Aan een in 6.3 genoemde vergunning kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Verbod

Het is in onderstaande gevallen verboden om zonder een omgevingsvergunning een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid op gronden over een oppervlakte van 5.000 m² of meer uit te voeren of te laten uitvoeren die kan leiden tot het verstoren van de bodem tot een diepte van 0,5 m:

  • a. Het is in onderstaande gevallen verboden om zonder een omgevingsvergunning een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid op gronden over een oppervlakte van 5.000 m² of meer uit te voeren of te laten uitvoeren die kan leiden tot het verstoren van de bodem tot een diepte van 0,5 m:
  • b. het verzetten van grond (afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen, diepwoelen) op een diepte van meer dan 0,5 m onder maaiveld;
  • c. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • d. het aanbrengen van verhardingen en/of verharde oppervlakten anders dan een bouwwerk;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het beplanten van gronden met diepwortelende bomen en struiken.
6.4.2 Uitzondering op verbod

Het in 6.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde:

  • a. ten dienste van het onderzoek naar het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden;
  • b. die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • c. die reeds legaal in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. waarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet;
  • e. die de archeologische waarde niet onevenredig aantasten, hetgeen kan blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van de gronden, die blijkens de aanvraag (zullen) worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
6.4.3 Strijd met de bestemming
  • a. De werken of werkzaamheden, zoals in 6.4.1 , zijn in strijd met de bestemming, indien daardoor de waarden, zoals bedoeld in 6.1 , onevenredig worden aangetast, hetgeen dient te blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van de gronden in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Een rapport als bedoeld onder a is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van de gronden middels andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan ook als een rapport beschouwd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Bebouwingsgrenzen

Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen dienen, wanneer gebouwen worden gebouwd op gronden grenzend aan een verkeersbestemming de volgende afstanden uit de as van de meest nabijgelegen rijbaan van de op de kaart nader onderscheiden wegen in acht genomen:

bestemming   afstand  
Verkeer - 1   100 m  
Verkeer - 2   50 m  
Verkeer - 3   20 m  
Verkeer - onverhard   10 m  

8.1.1 Afwijken bebouwingsgrenzen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 8.1 ten behoeve van een kleinere afstand tot de as van de weg, indien dat uit stedenbouwkundig oogpunt ter plaatse aanvaardbaar is en uit overleg met de wegbeheerder blijkt dat daar uit oogpunt van het wegbeheer en de verkeersveiligheid geen bezwaar tegen bestaat.

8.1.2 Geluidszones langs wegen

Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van:

  • a. 250 meter ter weerszijden van een weg met een of twee rijstroken;
  • b. 400 meter ter weerszijde van een weg met drie of vier rijstroken;

mogen toegelaten geluidgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik
9.1.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo wordt in ieder geval begrepen; het gebruiken, te doen of laten gebruiken of in gebruik te geven van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van:

  • a. op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemmingen, tenzij voor dit afwijkende gebruik op grond van de regels in dit plan een omgevingsvergunning is verleend.
  • b. een paardrijbak;
  • c. een seksinrichting;
  • d. bewoning van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk.
9.1.2 Toegestaan gebruik

Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt niet verstaan:

  • a. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daardoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, afwijking of vrijstelling vereist is en deze is verleend, dan wel een melding is gedaan;
  • b. de opslag van materiaal en het stallen van caravans in (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen;
  • c. het aanleggen of het laten aanleggen van kabels en leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
    • 1. aardgastransportleidingen met een diameter van meer dan 4" en/of een druk van meer dan 40 bar;
    • 2. transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie met een diameter van meer dan 4";
    • 3. hoogspanningsleidingen;
    • 4. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer.
9.1.3 Voorwaardelijke verplichting

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de landschappelijke inpassing moet uiterlijk 2 jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan zijn aangelegd overeenkomstig een erfinrichtingsplan en dient vervolgens aldus in stand te worden gehouden;
  • b. Onder erfinrichtingsplan zoals genoemd in sub a wordt verstaan het erfinrichtingsplan, als bijlage opgenomen, voor:

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
10.1.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' geldt dat die gronden - naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) en aanduidingen - tevens bestemd zijn voor het behoud van de kwaliteit van het grondwater als onderdeel van de drinkwatervoorziening en voor de waterhuishouding, met daarbij behorende bouwwerken.

10.1.2 Bouwregels

Er mag uitsluitend ten dienste van de onderliggende bestemming(en) en ten dienste van het waterwingebied worden gebouwd, mits de kwaliteit van het grondwater daardoor niet wordt geschaad.

10.1.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Ter plaatse van deze aanduiding mogen worden gebouwd:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de drinkwatervoorziening en de bescherming daarvan, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 2,50 m mag bedragen.
10.1.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde uit te voeren:

  • a. het egaliseren, afgraven en ophogen van gronden, anders dan ten behoeve van de bouw van nieuwe gebouwen noodzakelijk is;
  • b. het diepploegen;
  • c. het aanleggen of verharden van wegen, voet-, fiets- en/of ruiterpaden of parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m², met uitzondering van:
    • 1. het aanleggen en verharden van wegen en/of paden ter directe ontsluiting van agrarische bouwpercelen;
    • 2. het aanleggen van koe- of kavelpaden;
  • d. het aanleggen van een drainagestelsel;
  • e. het dempen van sloten, greppels en kleine geïsoleerde watergangen;
  • f. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • g. het aanbrengen van ondergrondse transport- en energieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, aan te leggen. Dit geldt niet op andere werken of werkzaamheden tendienste van de waterwinning of het aanbrengen van leidingen uitsluitend ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet;
  • h. het uitvoeren van mechanische ingrepen dieper dan 2 m.
10.1.5 Uitzonderingen op verbod

Het in 10.1.4 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden ten behoeve van de uitvoering van de landschapsmaatregelen conform in het in Bijlage 1 en Bijlage 2 opgenomen inrichtingsplan.
10.1.6 Strijd met bestemming

Uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde is in strijd met de bestemming indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen een onevenredige aantasting van de kwaliteit van het water kan plaatsvinden.

10.1.7 Procedure

Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden worden de grondwater- en leidingbeheerder gehoord, alsmede het waterschap.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Afwijkingsbevoegdheid
11.1.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • b. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde en toestaan dat de bouwhoogte wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  • c. de bestemmingsregels en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, lifschachten;
    • 2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken;
    • 3. (hoek)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;

mits de bouwvlakgrens met niet meer dan 1,5 m wordt overschreden;

  • d. het bepaalde over de afstand van uitbouwen tot aan de voorgevel en het verlengde daarvan voor het bouwen van (hoek)erkers, mits de diepte van de (hoek)erker, gemeten uit de zijgevel, niet meer bedraagt dan 1,5 m;
  • e. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen.
11.1.2 Afwegingskader

Een in 11.1.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.

Artikel 12 Algemene procedureregels

12.1 Nadere eis

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  • a. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  • b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
  • c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
  • d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
14.1.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
14.1.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste sublid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste sublid met maximaal 10%.

14.1.3 Uitzondering

Het eerste sublid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik
14.2.1 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.

14.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste sublid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

14.2.3 Verbod

Indien het gebruik, bedoeld in eerste sublid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

14.2.4 Uitzondering

Het eerste sublid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Holten, rood voor rood, Pasmansweg 8.