Plan: | Buitengebied Holten, Beumersteeg 1 en Maneschijnsweg ong |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1742.BPB2013006-0401 |
De familie Noteboom heeft momenteel een gemengd agrarisch bedrijf aan de Beumersteeg 1 nabij het dorp Dijkerhoek. Op dit bedrijf worden vleesvarkens en melkrundvee gehouden. Hierna is een luchtfoto van het bedrijf opgenomen.
Afbeelding 1: Luchtfoto huidige bedrijfssituatie (bron: Google Earth)
De gemeente Rijssen-Holten heeft al langere tijd plannen om het dorp Dijkerhoek uit te breiden in de richting van het bedrijf van initiatiefnemers (plan Essensteeg). Dit is nu slechts beperkt mogelijk vanweg de geurcontour veroorzaakt door de varkenstak van het bedrijf. Andersom is ook een verdere uitbreiding van de varkenstak niet eenvoudig. Met de verplaatsing van de varkenstak ontstaat een 'win-win-win' situatie voor gemeente, initiatiefnemers en (toekomstige) de bewoners van het dorp Dijkerhoek.
De initiatiefnemer is voornemens om de varkenstak te verplaatsen naar een perceel aan de Maneschijnsweg ongenummerd. Zij willen daar een nieuw vleesvarkensbedrijf oprichten. Voor de locatie Maneschijnsweg ong. zal een agrarisch bouwperceel moeten worden opgenomen in het bestemmingsplan. Het bouwperceel heeft een oppervlakte van circa 0,71 hectare en biedt de mogelijkheid om een varkensschuur, bedrijfswoning en een mestopslag te realiseren. Als randvoorwaarde voor de realisatie is het aantal vierkante meters staloppervlak (waarbij het bouwen van een stal met tweede bouwlaag is uitgesloten) tot 3090 vierkantemeter beperkt wordt, het aantal dieren mag maximaal 2688 vleesvarkens bedragen en de emissiefactor mag maximaal 0,18 kilogram ammoniak per dierplaats zijn. Deze ontwikkeling valt buiten de reikwijdte van dit bestemmingsplan.
Voor het perceel Beumersteeg 1 zal het agrarische bouwblok vergroot worden naar 1,5 hectare dit om het bedrijf klaar te maken voor toekomstige uitbreidingen. Inmiddels is voor deze locatie een natuurbeschermingswetvergunning verleend voor het houden van 162 melkkoeien met een emissiefactor van 11 kilogram ammoniak per koeplaats en 85 stuks jongvee met een emissiefactor van 3,9 kilogram per koeplaats. Deze aantallen en de emissiefactor per dierplaats worden als maximum opgenomen in de regels van het bestemmingsplan.
Voor de ontwikkeling aan de Beumersteeg is een vormvrije m.e.r.- beoordeling gemaakt. Ook de vormvrije m.e.r.- beoordeling is opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan. Een beknopte samenvatting van het oordeel is eveneens opgenomen in de toelichting.
In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met onder meer:
Het bedrijf van de familie Noteboom is gelegen aan de Beumersteeg 1 in Dijkerhoek. Op deze locatie zal de varkenshouderijtak (IV) worden beëindigd en het melkveehouderijbedrijf worden voortgezet en uitgebreid.
Figuur 1.1. Ligging van beide locaties (Bron: Google Maps)
Het bestemmingsplan 'Buitengebied Holten, Beumersteeg 1 en Maneschijnsweg ong' bestaat uit de volgende stukken:
1 verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1742.BPB2013006-0401, schaal 1:1.000) en een renvooi;
2 regels.
Op de verbeelding is de bestemming van het betreffende perceel aangegeven. Hier wordt met dit bestemmingsplan de intensieve veehouderij volledig uitgesloten. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende overwegingen, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan.
De huidige locatie ligt aan de Beumersteeg 1 in het bestemmingsplan 'Buitengebied Rijssen - Holten' van de voormalige gemeente Holten. De locatie heeft momenteel de bestemming 'Agrarisch- Agrarisch bedrijf' met de aanduiding intensieve veehouderij.
Figuur 1.3. Fragmenten plankaart bestemmingsplan 'Buitengebied Rijssen - Holten'
(Bron: Gemeente Rijssen-Holten)
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie gegeven. Er wordt ingegaan op de ligging en de huidige kenmerken van het gebied.
In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie en de gemeente Rijssen-Holten beschreven.
In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue.
Hoofdstuk 5 gaat in op de flora & fauna, archeologie en de watertoets.
In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de landschappelijke inpassing In de hoofdstukken 7, 8 en 9 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten en planverantwoording, de economische uitvoerbaarheid van het project en de inspraak en het vooroverleg.
In dit hoofdstuk wordt het plangebied beschreven. Er wordt ingegaan op de landschappelijke aspecten van het plangebied en haar omgeving.
In figuur 2.1. is de uchtfoto op het landschap ingezoomd opgenomen.
Figuur 2.1. Luchtfoto bestaande locatie (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
De bestaande locatie is gelegen in de gemeente Rijssen-Holten aan de Beumersteeg 1. De locatie is kadastraal bekend als gemeente Holten, sectie G, nummer 424. Momenteel is het een gemengd agrarisch bedrijf. Het huidige bestemmingsplan laat intensieve veehouderij toe. Dit beperkt de plannen voor uitbreiding van het dorp Dijkerhoek. Daarnaast is de intensieve veehouderij gelegen in het verwevingsgebied, waarmee de ontwikkelingsruimte beperkt is. De intensieve veehouderijtak wordt daarom verplaatst naar de Maneschijnsweg ong. In het bestemmingsplan voor de locatie Beumersteeg 1 wordt intensieve veehouderij uitgesloten.
Het plangebied van de Maneschijnsweg ongenummerd maakt geen deel uit van het voorliggende bestemmingsplan. Vaststelling voor het gedeelte Maneschijnsweg ongenummerd zal op een later tijdstip plaatsvinden.
De gemeente heeft een landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. In dat plan staat wat de gewenste ontwikkelingen van het landschap in de gemeente Rijssen-Holten zijn. Het buitengebied van de gemeente Rijssen-Holten wordt in het LOP onderscheiden in deelgebieden.
Analyse Landschap:
Beumersteeg 1
De Beumersteeg wordt gerekend tot het deelgebied 1, Espelo, Dijkermaten en Dijkerhoek. De Beumersteeg ligt in het kampenlandschap. Kenmerkend voor dat gebied is het onregelmatig patroon van verkaveling en wegen waarlangs verspreid agrarische bebouwingen liggen met groene erven. De landbouw is sterk vertegenwoordigd in het landschap en de gronden zijn overwegend in gebruik als graslanden.
De opgave vanuit het LOP voor dat deelgebied is het optimaliseren van de agrarische bedrijfsvoering, rekening houdende met de beplantingsstructuur van de ruilverkaveling van de 80-er jaren. Beplantingsstructuren op de hogere delen van het gebied zijn gewenst als contrast met het open stroomgebied van de Soestwetering. Het LOP is sturende geweest bij de inpassing van de nieuwe locatie.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Conclusie toetsing aan de uitgangspunten van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Onderhavige ruimtelijke ontwikkeling die de aanleiding is voor het voorliggende bestemmingsplan, de ontmenging aan de Beumersteeg 1, draagt bij aan de ontwikkeling van het dorp Dijkerhoek. De ontwikkeling op zich heeft geen raakvlak met het bovenstaand beleid.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel 2009.
Op 3 juli 2013 heeft PS een actualisatie van de Omgevingsvisie vastgesteld. Deze actualisatie is uitgevoerd naar aanleiding van het gesloten hoofdlijnenakkoord Kracht van Overijssel. Er zijn aanpassingen uitgevoerd voor de onderwerpen EHS en zone Ondernemen met Natuur en Water, de nieuwvestiging van bedrijven in Landbouwontwikkelingsgebieden, onze rol in de kansrijke zoekgebieden voor Windenergie, de wegencategorisering en het beleid rondom kantoren en lokaal gewortelde bedrijvigheid.
Ook is het reconstructieplan Salland-Twente van toepassing op de bewuste locatie. In deze paragraaf worden deze nader toegelicht en wordt het onderhavige plan getoetst aan de Omgevingsvisie en het reconstructieplan.
De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie voor de streek, verkeer, vervoer, water en milieu binnen de provincie Overijssel. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.
Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:
1 duurzaamheid;
2 ruimtelijke kwaliteit.
De definitie van duurzaamheid luidt: "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.
De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: "het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
3 door meer aandacht voor herstructurering in te zetten op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
4 investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
5 zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
6 ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
De provincie wil ontwikkelingen in de Groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. Daarom is de 'Kwaliteitsimpuls Groene omgeving' ontwikkeld als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als rood voor rood, rood voor groen, vab's, landgoederen etc. Deze regelingen blijven daarin overigens wel herkenbaar.
Er is een eenvoudige werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaal-economische ontwikkelingen in de Groene omgeving. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en 'Catalogus Gebiedskenmerken'.
Ontwikkelingen in de Groene omgeving worden als volgt benaderd:
Er wordt ruimte voor sociaal-economische ontwikkeling geboden als deze ontwikkeling vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is en in het ontwikkelingsperspectief ter plekke past en volgens de 'Catalogus Gebiedskenmerken' wordt uitgevoerd.
Aan de geboden ontwikkelruimte worden dus voorwaarden verbonden om ruimtelijke kwaliteit te handhaven dan wel in voorkomende gevallen de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. Het gaat hierbij in alle gevallen in ieder geval om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling. Op deze manier wordt aantasting van de omgevingskwaliteit en een verlies aan ecologisch en landschappelijk kapitaal als gevolg van de nieuwe ontwikkeling voorkomen dan wel in voldoende mate gecompenseerd. Een en ander moet nader worden onderbouwd in een bij het ruimtelijk plan behorende toelichting.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
1. generieke beleidskeuzes;
2. ontwikkelperspectieven;
3. gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Ad 1. Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Ad 2. Ontwikkelperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar zou kunnen worden ontwikkeld. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelperspectieven. De ontwikkelperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Ad 3. Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1. geeft dit schematisch weer.
Figuur 3.1. Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
Het iniatief aan de Beumersteeg 1 wordt getoets aan de Omgevingsvisie Overijssel, vergroten bouwblok en ontmenging (verwijderen van de IV aanduiding) ontstaat het volgende beeld.
3.2.1.4.1 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving
De provincie wil ontwikkelingen in de Groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. Daarom is de "Kwaliteitsimpuls Groene omgeving" ontwikkeld als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als rood voor rood, rood voor groen, vab's, landgoederen, etc. Deze regelingen blijven daarin overigens wel herkenbaar.
Er is een eenvoudige werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaal-economische ontwikkelingen in de Groene omgeving. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelperspectieven en "Catalogus Gebiedskenmerken".
3.2.1.4.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel.
In de omgevingsvisie is een uitvoeringsmodel opgenomen om sturing te kunnen geven aan nieuwe ontwikkelingen en activiteiten. Generieke beleidskeuzes zijn het eerste onderdeel van het sturingsmodel. Dit houdt in dat eerst moet worden gekeken OF de ontwikkeling wenselijk is. In de volgende stappen wordt bekeken WAAR de ontwikkeling plaats moet vinden en HOE deze moet worden ingepast in het landschap.
De generieke beleidskeuze die hier van toepassing is, is het zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Dit wordt uitgelegd in artikel 2.1.4 van de Omgevingsverordening: bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in andere dan stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Natuurlijke laag: Beekdalen en natte laagtes
De ambitie is de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water, continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie om afwenteling van wateroverlast op stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Daarnaast zijn beekdalen belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier.
Er wordt op de volgende manier sturing gegeven. De norm voor het waterpeil is niet lager dan voor graslandgebruik noodzakelijk is. Uitgangspunten bij herinrichting zijn dat de beekdalen en laagtes een beschermende bestemmingsregeling krijgen, gericht op instandhouding van het watersysteem, de waterkwaliteit en voldoende ruimte voor water en indien het bestaande (agrarische) gebruik dat toelaat natuurlijke dynamiek. Als ontwikkelingen plaatsvinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang met het beekdalsysteem en vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap: oude hoevenlandschap
De ambitie is dit landschapstype is het kleinschalige, afwisselendeoude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. Binnen deze structuren zijn er vol op mogelijkheden om een functioneel grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap te ontwikkelen.
De provincie Overijssel geefft op de volgende manier sturing. De essen en esjes dienen een beschermende bestemming te krijgen, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de huidige bodemkwaliteit en het huidige reliëf. De dragende structuren van het oude hoevenlandschap, waaronder de groenstructuur en routes, dienen een beschermende bestemming te krijgen, gericht op instandhouding van de schaalverschillen tussen erf met erfbeplanting, open es(je), beekdal en voormalige heidevelden en de toegankelijkheid.
Als ontwikkelingen plaatsvinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan accentuering van de samenhang van en de karakteristieke verschillen tussen de erven met erfbeplanting, open es(je), beekdal en voormalige heidevelden, waaronder de mate van openheid en kleinschaligheid. En bij te dragen aan instandhouding en vergroting van de toegankelijkheid over de erf tot erfroutes.
Omgevingsverordening Overijssel
De Omgevingsverordening is gekoppeld aan de Omgevingsvisie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen moet worden ingegaan op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de Catalogus gebiedskenmerken. Hierbij moet worden onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. De lagen met de relevante gebiedstypen in het plangebied zijn hieronder beschreven:
De beoogde activiteit voldoet op de volgende punten:
• er is sprake van ontmenging: de (melk)rundveetak blijft bestaan op de huidige locatie aan de Beumersteeg 1 en de varkenstak wordt verplaatst naar de beoogde projectlocatie Maneschijnsweg ongenummerd, die geen onderdeel uitmaakt van dit bestemmingsplan.Er wordt voldaan aan de randvoorwaarden uit de kwaliteitsimpuls en dat het project passend is binnen het ontwikkelingsperspectief.
• de normerende en richtinggevende uitspraken uit de 'Catalogus Gebiedskenmerken' worden meegenomen in de landschappelijke inpassing van het bedrijf.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie en omgevingsverordening Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Voor de gebieden Salland en Twente heeft Provinciale Staten van Overijssel op 15 september 2004 een reconstructieplan vastgesteld, het 'Reconstructieplan Salland-Twente'. Het plan is op 2 november 2004 goedgekeurd door de minister van LNV en de staatssecretaris van VROM. In mei 2009 is het reconstrucieplan geactualiseerd middels een partiele herziening. Op kaart 1 bij het reconstructieplan is de reconstructiezonering nauwkeurig weergegeven. Deze kaart is bepalend voor de bestuurlijke en juridische doorwerking naar andere plannen en besluiten.
De is gelegen in het verwevingsgebied. De hoofdlijn van het beleid in het verwevingsgebied is erop gericht beperkte ontwikkelingsruimte te bieden aan intensieve veehouderijen en sterlocaties. Ten aanzien van extensieve veehouderijen zijn geen beperkingen opgenomen. Dit betekend dat uitbreiding van het bouwblok ten behoeve van de (melk) rundveetak past binnen het beleid van het verwevingsgebied.
Voor de projectlocatie geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Rijssen Holten'. Het perceel aan de Beumersteeg heeft de bestemming 'agrarisch- agrarisch bedrijf',
De gemeenteraad van de gemeente Rijssen-Holten heeft op 26 juni 2008 het Landschapsontwikkelingsplan vastgesteld. Doel hiervan is om het landschap te behouden en te versterken. Het plangebied is verdeeld in 11 deelgebieden. Voor elk deelgebied zijn de kenmerken en de doelen beschreven.
De projectlocatie is gelegen Beumersteeg 1, behorend tot het deelgebied 1, Espelo, Dijkermaten en Dijkerhoek. De Beumersteeg ligt in het kampenlandschap. Kenmerkend voor dat gebied is het onregelmatig patroon van verkaveling en wegen waarlangs verspreid agrarische bebouwingen liggen met groene erven. De landbouw is sterk vertegenwoordigd in het landschap en de gronden zijn overwegend in gebruik als graslanden.
De opgave vanuit het LOP voor dat deelgebied is het optimaliseren van de agrarische bedrijfsvoering, rekening houdende met de beplantingsstructuur van de ruilverkaveling van de 80-er jaren. Beplantingsstructuren op de hogere delen van het gebied zijn gewenst als contrast met het open stroomgebied van de Soestwetering. Het LOP is sturende geweest bij de inpassing van de nieuwe
locatie.
afb
eelding 3.6, Visiekaart LOP
Op 1 november 2012 is het bestemmingsplan Buitengebied Rijssen-Holten vastgesteld. In dit plan zijn de geldende bestemmingsplannen voor het buitengebied van Rijssen en Holten samengevoegd. Het is een consoliderend bestemmingsplan, waarin geen nieuwe ontwikkelingen zijn meegenomen. Gezien de huidige ontwikkelingen in de agrarische en recreatie en toerisme sector alsmede de veranderingen in de wet- en regelgeving is een ‘ontwikkelingsgericht’ bestemmingsplan noodzakelijk om in te kunnen spelen op eventuele vragen vanuit de markt. In de (ontwerp) nota van uitgangspunten zijn de uitgangspunten geformuleerd voor het nieuwe ontwikkelingsgerichte bestemmingsplan Buitengebied. De Nota van uitgangspunten vormt later de basis voor het nieuwe bestemmingsplan.
Het landelijk gebied is aan verandering onderhevig. Voor wat betreft de landbouw vindt binnen de agrarische sector een driedeling plaats. Een aantal agrariërs richt zich volledig op de oorspronkelijke productietak, waarbij intensivering, schaalvergroting en specialisatie sleutelbegrippen zijn. Een andere groep richt zich naast hun agrarische productietak op andere bijverdiensten, ook wel aangeduid als verbrede landbouw. Tot slot is er een groep agrariërs die, om uiteenlopende redenen, hun bedrijf beëindigen, waarbij de vrijkomende agrarische bebouwing (ook door andere gebruikers) wordt benut.
Deze trends, in combinatie met de wens om de kwaliteiten van het landelijk gebied te behouden, vragen om heldere beleidslijnen.
Landbouw is één van de belangrijkste functies in het landelijk gebied van de gemeente. De agrarische sector is mede van groot belang voor het behoud van het kenmerkende landschappelijke karakter van het gebied. Daarom is het bieden van voldoende uitbreidingsruimte van groot belang. Agrarische bedrijven moeten ook in de toekomst voldoende ruimte hebben om door te kunnen groeien, zodat ze kunnen blijven functioneren. De schaalvergroting binnen de landbouw is daarbij een gegeven. Binnen de gemeente kan deze schaalvergroting zich niet overal doorzetten. Vanuit het provinciale reconstructieplan intensieve veehouderij zijn in de gemeente drie gebieden te onderscheiden: extensiveringsgebied, verwevingsgebied en landbouwontwikkelingsgebied
In het extensiveringsgebied krijgen natuur, wonen en recreatie voorrang. In het verwevingsgebied gaan landbouw, natuur en recreatie samen. In Rijssen- Holten zijn in het landbouwontwikkelingsgebied vooral kansen voor de intensieve veehouderijen. Dit is in het westelijk deel van de gemeente, rond Dijkerhoek, Espelo, Lokerbroek en Fliermaten. De exacte ontwikkelingsmogelijkhedenworden bepaald door de mogelijkheden van inpassing in het landschap.
Conclusie toetsing aan het gemeentelijke beleid
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten van de gemeente Rijssen-Holten.
Om conflictsituaties te voorkomen, dient in het bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan de diverse omgevingsaspecten. Weliswaar is voor het merendeel van deze aspecten specifiek beleid en regelgeving opgesteld, toch is er sprake van een aanvullende werking ten opzichte van de ruimtelijke ordening. Zo kan het bestemmingsplan via de bestemmingsplankeuzen aanwijzingen geven richting het milieubeleid. Andersom kan het milieubeleid richting geven aan de functietoedeling in het bestemmingsplan.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. De functie 'wonen' is bijvoorbeeld aan te merken als een geluidsgevoelige functie.
De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan indien het een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
In voorliggend geval is railverkeerslawaai alsmede wegverkeerslawaai niet van belang, aangezien er geen geluidsgevoelige functie wordt toegevoegd. In de volgende subparagraaf wordt nader ingegaan op industrielawaai.
Beumersteeg 1
In het kader van het wijzigen van het bestemmingsplan (vergroten/wijzigen agrarisch bouwblok) dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De beoogde functie kan invloed hebben op de bodemkwaliteit. Het is dus van belang om te onderzoeken of de functie in een bodembeschermingsgebied ligt en zo ja, of het gebruik een risico vormt voor de bodemkwaliteit. Dit is een vorm van ‘goede ruimtelijke ordening’ en volgt dus direct uit de Wro.
Om de actuele bodemkwaliteit in beeld te krijgen is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (kenmerk bodemonderzoek: Verkennend bodemonderzoek VBO Beumersteeg 1 te Holten, GM-0116684 d.d 6 november 2013).
Op basis van de onderzoeksresultaten van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat er geen noemenswaardige verontreinigingen aanwezig zijn binnen het plangebied. De kwaliteit van de bodem is geschikt voor het beoogd gebruik.
Het bestemmingsplan is op dit punt uitvoerbaar.
Op grond van deWetmilieubeheer (Titel 5.2) gelden er luchtkwaliteitseisen. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet aannemelijk zijn dat de daarin opgenomen activiteiten niet leiden tot een overschrijding van de in bijlage 2 van deWet milieubeheer voor een aantal stoffen opgenomen grenswaarden.
De huidige locatie is buiten beschouwing gelaten, op deze locatie zullen de intensieve agrarische activiteiten verdwijnen. Dit heeft tot gevolg dat er geen toename van fijnstof zal zijn.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Sinds 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen zijn vastgelegd. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.
Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
1 het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
2 de Regeling externe veiligheid (Revi);
3 het Registratiebesluit externe veiligheid;
4 het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo);
5 het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Structuurschema buisleidingen (SBUI) van toepassing.
Het doel van het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' is om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten, tot een aanvaardbaar minimum te beperken.
In het externe veiligheidsplan van de gemeente Rijssen-Holten is het veiligheidsbeleid van de gemeente in beeld gebracht. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een transparant toetsingskader te hebben voor het omgaan met huidige, maar ook eventuele toekomstige externe veiligheidssituaties.
Aan de hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. I
Figuur 4.1. Uitsnede Risicokaart Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
Uit figuur 4.1 blijkt dat nabij het huidige perceel aan de Beumersteeg 1 een gasleiding van de Nederlandse Gasunie B.V. loopt. De ontwikkeling op de locatie omvat het uitsluiten van de intensieve veehouderij en de uitbreiding van het agrarische bouwperceel in noordelijke richting. Het verruimen van het agrarisch perceel biedt het melkveehouderijbedrijf ruimte.
Een melkveehouderij is geen risicovolle inrichting. De uitbreiding heeft dan ook geen invloed op het groepsrisico.Bebouwing kan enkel en alleen plaatsvinden buiten de zone die is aangeduid voor “leiding-gas”.
In de Wav wordt rekening gehouden met de nadelige gevolgen die de ammoniakemissie uit de dierenverblijven kan hebben voor de zeer kwetsbare gebieden die volgen uit artikel 2 van de Wav. In en rondom (250 meter) de zeer kwetsbare gebieden mogen geen nieuwe veehouderijen worden opgericht. Bij uitbreiding van het aantal dieren op een veehouderij geheel of gedeeltelijk gelegen in een zeer kwetsbaar gebied, dan wel in een zone van 250 meter rond een zodanig gebied, moet een zogenaamd maximaal emissieplafond worden gerespecteerd. De Beumersteeg ligt buiten de zone van 250 meter van een zeer kwetsbaar gebied.
De geuremissie uit de dierenverblijven wordt berekend op basis van vastgestelde geuremissiefactoren per diercategorie, die zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderijen. De geurbelasting van gevoelige objecten in de omgeving wordt berekend met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning.
DeWgv geeft maximale waarden voor de geurbelasting die de veehouderij op een gevoelig object mag veroorzaken. Indien het gevoelig object een woning bij een (voormalige) veehouderij in het buitengebied is, geldt een minimum afstand van 50 meter tussen de gevel van de woning en het emissiepunt van een stal.
DeWgv biedt de mogelijkheid ommiddels een geurverordening tot gewijzigde normstelling te komen. De gemeente Rijssen-Holten heeft een geurverordening Dijkerhoek 2010 (vastgesteld op 10 november 2010).
Op de locatie aan de Beumersteeg 1 wordt in de nieuwe situatie enkel (melk)rundvee gehouden. Voor jongvee en melkkoeien gelden geen emissienormen,maar geldt een minimaal benodigde afstand tot aan geurgevoelige objecten. De benodigde afstand (50 meter) wordt ruimgehaald.
Voor de locatie Beumersteeg is er gekeken naar de milieueffecten. Hieronder zal voor de locatie kort worden ingegaan op de belangrijkste conclusies.
Beumersteeg 1
Voor de locatie Beumersteeg 1 geldt op basis van het Besluit milieuffectrapportage geen verplichting tot het opstellen van een plan- of besluit MER. De aantallen te houden dieren blijven onder de aantallen uit bijlage C of D van genoemd Besluit. Wel geldt er een zogenaamde vormvrije m.e.r.- beoordelingsplicht. In deze beoordeling wordt bezien of, ondanks dat de aantallen uit het Besluit m.e.r. niet overschreden worden, een nadere beoordeling toch noodzakelijk is. De vormvrije m.e.r.- beoordelingsplicht is als bijlage bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.
Op de huidige locatie aan de Beumersteeg worden melkkoeien en varkens gehouden. Door het voorliggende bestemmingsplan wordt de intensieve tak (varkens) op de locatie Beumersteeg beëindigd. De aanduiding 'IV' in het bestemmingsplan komt vervallen. Door het wegvallen van de intensieve tak (en aanduiding) is het slechts mogelijk een extensief (vaak grondgebonden) bedrijf te hebben op de locatie. De milieueffecten van een dusdanig bedrijf zijn minder dan die van een intensief bedrijf van gelijke omvang. Hierbij moet gedacht worden aan een afname van geur,- en stankhinder en een vermindering van fijnstof. Fijnstof speelt overigens met name bij varkens en kippen een rol. Het bedrijf aan de Beumersteeg is gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. De uitbreiding van het grondgebonden veehouderij vormt geen bedreiging voor de grondwaterkwaliteit. Daarnaast is het bedrijf gelegen in het 'verwevingsgebied'. Uitbreiding of nieuwvestiging van intensieve veehouderijen is daarmee beperkt of onmogelijk. Daarmee is de huidige omvang van het bedrijf en het toekomstperspectief beperkt.
Ook zal het aantal vervoersbewegingen niet toenemen bij de overgang naar een extensief bedrijf.
De afstand tot de woonkern Dijkerhoek blijft door de ontvlechting gelijk. De milieueffecten op deze kern worden gunstiger waarmee er een verbetering optreed van het woon,- en leefklimaat van de kern.
De afstand blijft tot eventueel gevoelige (Natura 2000) gebieden blijft gelijk. Dit samengenomen met een vastgelegd maximum aantal dieren in het bestemmingsplan, maakt dat het uitgesloten is dat er nadeliger milieueffecten te verwachten zijn door vaststelling van het bestemmingsplan conform de hierboven genoemde aanpassingen. Het opstellen van een MER is niet nodig.
Op grond van artikel 19j lid 5 Natuurbeschermingswet is, kortgezegd, geen passende beoordeling noodzakelijk als voor dit zelfde project in een ander kader al een passende beoordeling is gemaakt, tenzij er nieuwe nieuwe gegevens of inzichten zijn die bij de passende beoordeling betrokken hadden moeten worden.
Voor de locatie Beumersteeg 1 is op 27 juni 2014 een Nbw-vergunning verleend. Bij het verlenen van deze vergunning is een passende beoordeling gemaakt. Uit deze beoordeling is gebleken dat er voldoende mitigerende maatregelen genomen zijn. Daarmee heeft het voorgenomen project geen negatief effect. Het is gelet op artikel 19j lid 5 Natuurbeschermingswet voor dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk een (extra) passende beoordeling te maken. Deze vergunning is recent verleend, waarmee er geen nieuwe feiten en inzichten zijn met betrekking tot het voorgenomen project.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.
Voor de locatie Beumersteeg 1 zullen de varkenshouderijactiviteiten verdwijnen, dit heeft geen invloed op mogelijk aanwezige flora en fauna.
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura 2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ's).
Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van LNV.
De ligging van deze gebieden is aangegeven in figuur 5.1.
Figuur 5.1. Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebieden en de EHS (Bron: Ministerie van LNV)
Natura 2000
In noordoostelijke richting zijn de uitlopers van de Sallandse Heuvelrug te vinden op een afstand van circa 2.775 meter. Het betreft de bosgebieden ter hoogte van de Motieweg, beter bekend als 'Het Numendal'. De Sallandse Heuvelrug heeft de status Habitatrichtlijngebied en Vogelrichtlijngebied. Het gebied wordt gevormd door een glaciale zandrug die een totale lengte heeft van veertien en een variabele breedte van ongeveer één tot zes kilometer.
In het sterk geaccidenteerde terrein bevatten de heuveltoppen (gemiddelde hoogte tussen de 45 en 70 meter boven NAP) grote aaneengesloten struikheibegroeiingen met enkele jeneverbesstruwelen en zure vennen. In de lagere delen en op de flanken van de heuvelrug komt een vochtiger heidetype voor, waaronder ook een hellingveentje. De flanken van de stuwwal zijn grotendeels begroeid met naaldbos, loofbos en gemengd bos van verschillende leeftijden. Het gebied is tevens aangewezen als een zeer kwetsbaar gebied en maakt ook onderdeel uit van de begrensde ecologische hoofdstructuur.
Ten noordwesten van het bedrijf op een afstand van meer dan 9.000 meter, ligt het Boetelerveld (gemeente Raalte). Het Boetelerveld is een vochtige heide in Salland. In het reservaat zijn naast de uitgestrekte natte en vochtige heide en de vochtige grove dennenbossen ook kleine oppervlakten aanwezig met blauw grasland, zwak gebufferde vennen, heischraal grasland en jeneverbesstruweel. Het bos in het centrale deel verdeelt het natte heidegebied in twee stukken. Het gebied is aangemeld in het kader van de Habitatrichtlijn, een Natura 2000-gebied en tevens een zeer kwetsbaar gebied.
Op circa 6.600 meter ten oosten van de projectlocatie ligt het Natura 2000-gebied De Borkeld. De vegetatie in het gebied bestaat aan de randen uit heide, jeneverbesstruweel en bos. In het centrale deel van het gebied ligt een voormalig hoogveen dat nu vergrast en enigszins verbost is. Het gebied valt onder de Habitatrichtlijn en is ook een zeer kwetsbaar gebied in het kader van de Wav.
De beoordeling van de effecten en te nemen maatregelen zijn inmiddels aan de orde gekomen in de aanvraag Natuurbeschermingswetvergunning. Voor de locatie Beumersteeg is een (onherroepelijke) Nbw-vergunning verleend. Uit deze vergunning blijkt dat van significante effecten geen sprake is.
Ecologische Hoofdstructuur
Het ruimtelijk beleid voor de EHS is gericht op 'behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden' van de EHS, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de andere belangen die in het gebied aanwezig zijn. De kernkwaliteiten binnen de EHS zijn natuurkwaliteit, landschappelijk kwaliteiten en beleving van rust.
Voor de EHS geldt het zogenaamde 'Nee, tenzij'-regime, wat betekent dat (nieuwe) plannen, projecten of handelingen niet zijn toegestaan indien zij de wezenlijk kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten.
In figuur 5.1 is te zien dat het dichtstbijzijnde gebied aangemerkt als EHS op circa 2 kilometer is gelegen.
Er vinden geen werkzaamheden plaats in de EHS. Zodoende zijn directe effecten, zoals areaalverlies, hier niet aan de orde. Negatieve effecten als gevolg van de beoogde plannen zijn, gezien de aard van deze plannen, niet te verwachten.
Beumersteeg 1
Het onderzoek is voor een belangrijk deel gebaseerd op een veldbezoek op 25 september 2013. Tijdens het veldonderzoek is het plangebied en directe omgeving grondig geïnspecteerd. De consequenties van de beoogde ruimtelijke ingrepen op de aanwezige natuurwaarden zijn getoetst aan de Flora- en faunawet. Ook is gekeken naar de relatie van het plangebied met de vigerende gebiedsgerichte natuurbescherming.
Op basis van de aard van de ruimtelijke ingrepen en de afstand tot beschermde natuurgebieden is verzekerd dat de beoogde plannen geen negatieve effecten hebben op de in de omgeving aanwezige Natura 2000-gebieden, Beschermde natuurmonumenten, EHS of belangrijke natuurwaarden buiten de EHS.
Cultuurhistorische waardenkaart
In Nederland bestaan er meerdere soorten monumenten: rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten, provinciale monumenten en beeldbepalende panden in beschermde stads- en dorpsgezichten. Het soort monument bepaalt welke rechten en plichten de eigenaar heeft, maar ook welke financiële mogelijkheden er zijn om onderhoud, restauratie of verbouwing te financieren. Op de cultuurhistorische waardenkaart staan de belangrijkste cultuurhistorische objecten en structuren van de provincie Overijssel.
Op of nabij de projectlocatie zijn geen monumenten gelegen.
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Nieuw in de wet is dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Uit de gemeentelijke archeologische verwachtingen- en beleidskaart blijkt dat het plangebied aan de Maneschijnsweg ligt in een gebied met een lage archeologische verwachting. Er zijn geen archeologische waarnemingen bekend van en/of uit de directe omgeving van het plangebied.
Het (concept)beleid van Rijssen-Holten voor gebieden met een lage archeologische verwachting is:
Geen archeologisch onderzoek noodzakelijk, mits:
- planlocatie geheel in een lage verwachtingszone ligt;
- grenzend aan de planlocatie geen waardevol archeologisch terrein aanwezig is.
Conclusie:
Voor de locatie Beumersteeg 1 wordt aangenomen dat de beperkte uitbreiding van het bouwvlak geen invloed heeft op de mogelijke aanwezige archeologische waarden. Maar ook hier geldt dat mochten er tijdens de civiele werkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen, er een meldingsplicht geldt.
In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater en waterbeleving zowel in de groene ruimte als in stedelijk gebied.
Watertoets Beumersteeg 1
De watertoets is het aangewezen instrument om expliciet aan te geven welke wateraspecten in het geding zijn bij een ruimtelijk plan, wat de gevolgen van het betreffende bestemmingsplan zijn voor het watersysteem en welke maatregelen worden genomen om deze gevolgen het hoofd te bieden. Hierbij gaat het niet alleen om waterveiligheid, maar ook om grondwaterbescherming en wateroverlast. In ieder geval verdienen de volgende aspecten aandacht, zowel bij de keuze als bij de inrichting van de locatie:
Het perceel ligt in het grondwaterbeschermingsgebied.
Van enige lozing van afvalwater in de bodem en/of oppervlaktewater is geen sprake. Middels het opnemen van voorschriften behorende bij de omgevingsvergunning zal dit ook worden gewaarborgd. Met het initiatief worden de intensieve veehouderij activiteiten uit het grondwaterbeschermingsgebied verplaatst, de kwaliteit van het water niet (negatief) beïnvloed.
In hoofdstuk 2 is al ingegaan op de huidige structuur en de kenmerken van de directe omgeving van het plangebied. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de landschappelijke inrichting van de nieuwe bouwkavel aan de Maneschijnsweg ongenummerd en op de verkeerskundige aspecten.
Beumersteeg 1
Het bouwblok wordt vergroot aan de noord- en oostzijde. Door het verlengen van de bomenrij aan de Dijkerhoekseweg met 7 essen (Fraxinus excelsior), wordt het zicht vanuit het landschap (zijde Soestwetering) op de uitbreiding van de ligboxenstal verzacht. Daarmee worden twee bestaande houtsingels aan weerszijde van de Dijkerhoekseweg met elkaar verbonden. Dat komt ten goede aan de ecologische waarde van de houtopstanden.
figuur 6.2. Landschappelijke inpassing Beumersteeg 1
Op de locatie Beumersteeg 1 nemen de vervoersbewegingen af door het verdwijnen van de varkenshouderijtak.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
• Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
• Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden. Op verbeelding zijn soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen, zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen mag worden gebouwd binnen de bouwgrenzen.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de bestemmingen die voorkomen in het plangebied. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
I. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
II. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, etc.);
III. Ontheffing van de bouwregels;
IV. Specifieke gebruiksregels.
In paragraaf 7.3 wordt de bestemming toegelicht en wordt ook aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Algemene bouwregels (Artikel 6)
In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. Deze regels gelden voor het hele plangebied.
Algemene gebruiksregels (Artikel 7)
In dit artikel worden de regels over het toegestane gebruik beschreven.
Algemene afwijkingsregels (Artiekel 9)
In dit artikel worden de ontheffingsvoorwaarden beschreven. Deze ontheffingen gelden voor het hele plangebied.
Algemene procedure regels (Artiekel 10)
In dit artikel zijn de procedureregels opgenomen voor het verlenen van een ontheffing of, indien van toepassing, het stellen van een nadere eis.
Overige regels (Artikel 11)
in dit artikel wordt verwezen naar wetgeving en strafbepalingen
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er wordt uitgegaan van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig kan worden toegestaan. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch bedrijf
De bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' is toegekend aan het bestaande bedrijf aan de Beumersteeg 1 .Deze gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf met de daarbij horende agrarische bedrijfsbebouwing. Op het huidige bouwperceel aan de Beumersteeg zijn 2 bedrijfswoningen toegestaan. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht.
Artikel 4 Agrarisch - Waarde - Archeologische verwachtingswaarde middelhoog
De voor Waarde - Archeologische verwachtingswaarde middelhoog aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de (verwachte) archeologische waarden. Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid op gronden over een oppervlakte van 5.000 m² of meer uit te voeren of te laten uitvoeren. Het verbod geldt niet voor het verzetten van grond (afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen, diepwoelen) op een diepte van meer dan 0,5 m onder maaiveld. Met een omgevingsvergunning kan in genoemde gevallen worden afgeweken van het verbod. Een vergunning is niet vereist in het geval onderzoek aantoont dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn dan wel dat deze waarden voldoende zijn vastgelegd
Artikel 5 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog
De voor Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en) (basisbestemming), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de archeologische waarden. Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid op gronden met een oppervlakte van meer dan 2.500 m2 uit te voeren of te laten uitvoeren die kan leiden tot het verstoren van de bodem tot een diepte van 0,5 m. In genoemde gevallen kan een omgevingsvergunning verleend worden. Aan de vergunning kunnen voorwaarden zijn verbonden.
Artikel 8 Algemenee aanduidingsregels
Reconstructiewetzone - verwevingsgebied
Ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied zijn specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen bij de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf.
Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
Ter plaatse van de aanduiding milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied geldt dat die gronden - naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) en aanduidingen - tevens bestemd zijn voor het behoud van de kwaliteit van het grondwater als onderdeel van de drinkwatervoorziening en voor de waterhuishouding, met daarbij behorende bouwwerken.
Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (bouwactiviteiten en gebruik van gronden en gebouwen) getoetst.
Middels het stelsel van vergunningsverlening worden de regels toegepast. Als blijkt dat zonder of in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.
Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.
De gemeente Rijssen-Holten hanteert een strikt handhavingsbeleid. In dit beleid worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
1 stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
2 géén stilzwijgend gedogen;
3 gewenste, maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf, maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
4 gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.
Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijk traject zal gelijktijdig worden ingezet.
Het project betreft een volledig particulier initiatief. Voor de uitvoering van het initiatief is een bedrijfsplan opgesteld waaruit is gebleken dat de gewenste ontwikkeling financieel haalbaar zijn. De financiele onderbouwing is als bijlage 4 aan deze toelichting toegevoegd.
Voor dit project zal een anterieure overeenkomst worden afgesloten, zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening, kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid.
Het bestemmingsplan wordt conform artikel 3.1.1. Bro in vooroverleg gebracht bij alle relevante overheidsinstanties. De reacties worden opgenomen in het ontwerpplan.
Met de provincie Overijssel heeft reeds overleg plaatsgevonden. Het project staat op de lijst met plannen waar geen nader overleg voor nodig is.