direct naar inhoud van Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf
Plan: Buitengebied Holten, Hessenweg 3
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1742.BPB2012002-0401

Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch - Agrarisch bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarische bedrijf met daarbij behorende
gebouwen (niet zijnde rijhallen), bijbehorende bouwwerken, bouwwerken, geen gebouw zijnde, voorzieningen, beplanting, waterhuishoudkundige voorzieningen, tuinen, erven, agrarische gronden en bedrijfswoningen met dien verstande dat:

  • a. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 agrarisch bedrijf is toegestaan;
  • b. per bestemmingsvlak niet meer dan 2 bedrijfswoningen zijn toegestaan;
  • c. kleinschalige kampeerterreinen die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig waren;
  • d. boerderijkamers die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig waren;
  • e. bed & breakfast is toegestaan in de bedrijfswoning;
  • f. paardrijbakken die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig waren;
  • g. voorzieningen zoals kuilvoerplaten, sleufsilo's, mestvoorzieningen, teelondersteunende voorzieningen, groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, en voorzieningen te behoeve van de waterhuishouding;
  • h. bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerken zijnde.

4.2 Bouwregels

De voor Agrarisch - Agrarisch bedrijf aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

4.2.1 Bouwwerken

Voor alle bouwwerken geldt dat deze uitsluitend mogen worden gebouwd ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf.

4.2.2 Bedrijfswoningen

Voor bedrijfswoningen gelden bovendien de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan twee bedrijfswoningen worden gebouwd;
  • b. de goothoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte niet meer dan 10 m mag bedragen;
  • d. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m³, exclusief de inhoud van kelders, voor zover deze zijn gelegen onder een gebouw en deze van buiten niet toegankelijk zijn;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder b, c en d geldt dat afwijkingen in maten en afmetingen, zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, gehandhaafd mogen worden.
4.2.3 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in artikel 9.1  (bebouwingsgrenzen);
  • b. voor de goot- en bouwhoogte en de dakhelling gelden de volgende maten:
    maximale goothoogte   6 m  
    maximale bouwhoogte   13 m  
    minimale dakhelling   15º  
  • c. teeltondersteunende kassen met een oppervlakte van niet meer dan 500 m2 mogen worden opgericht met dien verstande dat:
    • 1. deze uitsluitend zijn toegestaan indien en voor zover het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch;
    • 2. voor de oppervlakte de teeltondersteunende voorzieningen in de bestemmingen Agrarisch  worden meegerekend;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder b geldt dat afwijkingen in maten en afmetingen, zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, gehandhaafd mogen worden.
4.2.4 Bijbehorende bouwwerken

Voor bijbehorende bouwwerken ten behoeve van bedrijfswoningen gelden bovendien de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen per bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 100 m2, waarvan niet meer dan 75 m2 aangebouwd;
  • b. de bouwhoogte van een bijbehorende bouwwerk gebouw mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b geldt dat de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer dan 8 m mag bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet minder dan 15% lager dient te zijn dan de woning, met een minimum van 1 m;
  • d. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met d geldt dat afwijkingen in maten en afmetingen, zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, gehandhaafd mogen worden, met dien verstande dat dit niet geldt voor vervangende nieuwbouw.
4.2.5 Paardrijbak

Voor de realisering van een paardrijbak gelden de volgende regels:

  • a. uitsluitend één paardrijbak per bedrijf toegestaan;
  • b. deze gesitueerd is in het achtererfgebied;
  • c. de oppervlakte van een paardrijbak niet meer bedraagt dan 1.300 m2;
  • d. de afstand tot de perceelgrens niet minder dan 5 m bedraagt;
  • e. de omheining van paardrijbakken niet meer bedraagt dan 1,8 m;
  • f. lichtmasten niet zijn toegestaan.
4.2.6 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet zijnde perceel- en erfafscheidingen, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de volgende hoogtes:
bouwwerk   hoogte  
voedersilo's   15 m  
mestsilo's   8 m  
luchtwassers   8 m  
windmolen   10 m  
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, met dien verstande dat geen overkappingen en geen lichtmasten zijn toegestaan   3 m  

  • b. teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan tot niet meer dan 1.000 m2, met dien verstande dat:
    • 1. deze uitsluitend zijn toegestaan indien en voor zover het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch; 
    • 2. voor de oppervlakte de teeltondersteunende voorzieningen in de bestemmingen Agrarisch  worden meegerekend;
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. de milieusituatie.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend het gebruik, laten gebruiken of in gebruik geven van de gronden en bouwwerken voor:

  • a. opslag-, stort- of bergplaats, stalling en achterlating van voer- en vaartuigen en andere al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
  • b. het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie;
  • c. detailhandel;
  • d. bedrijfsactiviteiten die niet gerelateerd zijn aan de uitoefening van het agrarische bedrijf;
  • e. seksinrichting of prostitutiebedrijf;
  • f. kampeerterrein en/of dagrecreatie;
  • g. boerderijkamers;
  • h. plattelandskamers;
  • i. plattelandsappartementen;
  • j. meer dan één, al dan niet afhankelijk, huishouden.
4.4.2 Toegestaan gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval niet gerekend:

  • a. het gebruik van bestaande gebouwen voor de volgende nevenactiviteiten:
Nevenfunctie   Maximaal aantal m2  
  Gronden in gebruik voor de nevenfunctie   Bestaande bebouwing in gebruik voor nevenfunctie  
Verkoop-aan-huis van streekeigen agrarische producten   -   100  
Inpandige opslag en stalling   -   500  
Ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, ijsmakerij)   -   200  
Kano-, boot- of fietsenverhuur, huifkartochten   -   100  
Rondleidingen op het agrarische bedrijf (voorzieningen hiervoor zoals ontvangstruimte)   Gehele bedrijf   100  

De onder a genoemde nevenactiviteiten zijn toegestaan, met dien verstande dat:

    • 1. er geen vergunningplichtige, bouwkundige aanpassingen in- dan wel uitpandig aan het gebouw plaatsvinden;
    • 2. de activiteiten plaatsvinden op de in de tabel genoemde gronden dan wel in de tabel genoemde maximale oppervlakte van de bestaande bebouwing;
    • 3. er geen sprake is van opslag van gevaarlijke stoffen;
    • 4. de agrarische bedrijfsfunctie primair is en blijft;
    • 5. er geen sprake is van detailhandel met uitzondering van ambachtelijke en agrarische producten;
    • 6. er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
    • 7. er geen vergunningplichtige activiteiten in het kader van milieu plaatsvinden;
    • 8. er geen sprake is van geluidhinder zoals bedoeld in het geldende geluidbeleid van de gemeente;
    • 9. de nevenactiviteit wordt uitgevoerd door één van de hoofdbewoners van het agrarische bedrijf;
    • 10. parkeren plaatsvindt op eigen terrein;
    • 11. geen sprake is van reclame-uitingen;
  • b. het gebruik van ruimten binnen de woning of in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. niet meer dan 75 m² van de oppervlakte van de woning en bijgebouwen ten behoeve van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit mag worden gebruikt, dan wel, indien de bestaande oppervlakte groter is, de oppervlakte zoals die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan;'
    • 2. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, tevens de bewoner van de woning is;
    • 3. de ruimtelijke uitstraling in overeenstemming is met de woonfunctie en de woonomgeving;
    • 4. detailhandel en horeca-gerelateerde activiteiten niet zijn toegestaan;
    • 5. de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit mag niet uitsluitend plaatsvinden in een bijbehorend bouwwerk;
  • c. het gebruik van een deel van de bedrijfsgebouwen tot een kantoor ten behoeve van het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 20 m2;
  • d. bed & breakfast is toegestaan in de bedrijfswoning, met dien verstande dat:
    • 1. niet meer dan 4 kamers mogen worden verhuurd;
    • 2. bed & breakfast ondergeschikt is aan de woonfunctie;
  • e. het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie is toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. sprake is van een duurzaam, volwaardig agrarisch bedrijf;
    • 2. de biomassavergisting milieuhygiënisch aanvaardbaar is;
    • 3. de capaciteit van de installatie minder dan 100.000 kg per dag bedraagt.

4.4.3 Voorwaardelijke verplichting

Teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing gelden de volgende regels:

  • a. de landschappelijke inpassingen moeten overeenkomstig het erfinrichtingsplan worden aangelegd en vervolgens in stand worden gehouden;
  • b. de landschappelijke inpassingen moeten worden aangelegd conform de in het erfinrichtingsplan opgenomen fasering;
  • c. onder erfinrichtingsplan zoals genoemd onder a wordt verstaan het erfinrichtingsplan 'Erfinrichtingsplan, Hessenweg 3 te Holten', gedateerd laatste wijziging 5 november 2012 en opgesteld door Erfinrichting.nl en als Bijlage 1 opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Holten, Hessenweg 3'.

4.5 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in:

  • a. 4.1 en toestaan dat een rijhal wordt gerealiseerd, met dien verstande dat:
    • 1. voor wat betreft de paardenhouderij-activiteiten er sprake is van een volwaardig bedrijf, wat blijkt uit een bedrijfsplan;
    • 2. niet meer dan 1 binnenrijhal per bedrijf aanwezig mag zijn;
    • 3. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.300 m2;
    • 4. de bouwhoogte niet meer dan 13 m bedraagt;
    • 5. de afstand tot de perceelgrens niet minder dan 5 m bedraagt;
    • 6. de rijhal landschappelijk wordt ingepast;
  • b. 4.2.2 onder b en toestaan dat de goothoogte van de bedrijfswoning wordt verhoogd tot 6 m;
  • c. 4.2.2 onder d ten behoeve van het uitsluitend binnen de aaneengesloten bebouwing van een boerderij, te weten de bedrijfswoning met aangrenzende deel of soortgelijke inpandige ruimte, vergroten van de inhoud van de bedrijfswoning tot de totale inhoud van die aaneengesloten bebouwing, met dien verstande dat:
    • 1. de uitwendige hoofdvorm van de woning gehandhaafd blijft;
    • 2. de totale inhoud ervan niet wordt vergroot, dan wel met niet meer dan 10% van de inhoud wordt vergroot of verkleind;
    • 3. geen ander afwijkingen van het bestemmingsplan ontstaan;
    • 4. bij vergroting, het bouwwerk niet hoger wordt dan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
    • 5. de woning niet zodanig van karakter verandert, dat het niet of minder in de omgeving past;
    • 6. vooraf vaststaat dat daardoor het aantal woningen niet toeneemt;
  • d. 4.2.2 onder d ten behoeve van de vergroting van de bedrijfswoning tot niet meer dan 1.000 m3, met dien verstande dat de gebouwen landschappelijk worden ingepast, wat blijkt uit een in te dienen en door het bevoegd gezag goed te keuren beplantingsplan/inrichtingsplan;
  • e. 4.2.3 onder b en toestaan dat de hoogte wordt verhoogd tot 14 m, met dien verstande dat dit niet geldt voor bedrijfswoningen;
  • f. 4.2.3 onder b ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • g. 4.2.4 onder c en toestaan dat de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer mag bedragen dan 6 m;
  • h. 4.2.6 onder a en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde niet meer mag bedragen dan 6 m;
  • i. 4.2.6 onder a en toestaan dat lichtmasten tot een bouwhoogte van niet meer dan 8 m worden gebouwd.

4.5.1 Afwegingskader

Een in 4.5 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid;

en geen sprake is van significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van gebieden die in het kader van de Natuurbeschermingswet als beschermd gebied worden aangemerkt.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in:

  • a. 4.1 juncto artikel 1.86 (begripsomschrijving woning) en 4.4.1 onder j voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat:
    • 1. er sprake is van alles onder één dak;
    • 2. het uiterlijk één woning, één bouwmassa dient te zijn;
    • 3. er sprake is van één centrale toegang tot de woning, van waaruit beide woonvertrekken direct toegankelijk/bereikbaar zijn;
    • 4. er geen sprake is van een woningscheidende wand;
  • b. 4.1 ten behoeve van een landschappelijk ingepast, kleinschalig kampeerterrein met dien verstande dat:
    • 1. de arbeidsbehoefte van het agrarisch bedrijf ten minste 0,25 volwaardige arbeidskracht dient te bedragen;
    • 2. het aantal kampeerplaatsen niet meer dan 25 mag bedragen, met dien verstande dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan landschappelijke en natuurwaarden;
    • 3. het kleinschalig kampeerterrein landschappelijk wordt ingepast met gebiedseigen beplanting, zodat het een passend element vormt in de omgeving en dat aan een doelmatige inrichting wordt bijgedragen;
    • 4. het kleinschalig kampeerterrein wordt in ruimtelijke samenhang met de gebouwen gerealiseerd;
    • 5. toilet- en wasvoorzieningen worden binnen bestaande bebouwing gerealiseerd, met dien verstande dat:
      • indien dat niet mogelijk is de haalbaarheid van herbouw op dezelfde plaats onderzocht kan worden;
      • het maximale toegestane percentage aan bebouwing niet wordt overschreden;
    • 6. parkeren plaatsvindt op het eigen terrein en dat de parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast met gebiedseigen beplanting;
    • 7. het kampeerseizoen is van 15 maart tot en met 31 oktober, met dien verstande dat voor de periode van 1 november tot en met 14 maart geldt dat alle kampeermiddelen met toebehoren worden verwijderd uit het landschap;
    • 8. een kleinschalig kampeerterrein is uitsluitend toegestaan indien de belangen en de ontwikkeling van de agrarische bedrijvigheid hierdoor niet onevenredig worden geschaad;
    • 9. trekkershutten, stacaravans en chalets niet zijn toegestaan;
  • c. 4.4.1 onder g voor het toestaan van boerderijkamers bij agrarische bedrijven, met dien verstande dat:
    • 1. boerderijkamers zijn uitsluitend toegestaan indien zij de landbouw niet frustreren;
    • 2. boerderijkamers in bestaande bebouwing worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
      • indien dat niet mogelijk is de haalbaarheid van herbouw op dezelfde plaats onderzocht kan worden;
      • het maximale toegestane percentage aan bebouwing niet wordt overschreden;
    • 3. de oppervlakte van één boerderijkamer is niet meer dan 50 m2, met dien verstande dat de totale oppervlakte van boerderijkamers niet meer dan 300 m2 bedraagt;
    • 4. verhuur van boerderijkamers het gehele jaar mogelijk is, met dien verstande dat er geen sprake mag zijn van permanente bewoning;
    • 5. het kamercomplex ruimtelijk, functioneel-technisch één geheel vormt met de overige bebouwing en dat wordt voldaan aan redelijke eisen van welstand;
    • 6. de boerderijkamers geen belemmering opleveren voor de omliggende agrarische bedrijven;
    • 7. er geen sprake is van aantasting van de cultuurhistorische, landschappelijke en/of monumentale waarde, en daar waar mogelijk herstel van deze waarden;
    • 8. de boerderijkamers geen beperkingen opleveren voor ontwikkelingen in de omgeving;
    • 9. parkeren plaatsvindt op het eigen terrein en dat de parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast met gebiedseigen beplanting;
    • 10. boerderijkamers worden gerealiseerd conform het gestelde in de Wabo en het Bouwbesluit;
  • d. 4.4.1 onder j ten behoeve van het gebruik voor afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:
    • 1. de afstand van de afhankelijke woonruimte tot de woning niet meer dan 25 m mag bedragen;
    • 2. aantoonbaar aannemelijk is dat sprake is van een tijdelijke situatie (zorgindicatie) die zal worden beëindigd en wordt teruggebracht naar het oorspronkelijke gebruik nadat de mantelzorg is vervallen.
4.6.1 Afwegingskader
  • a. landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid;

en geen sprake is van significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van gebieden die in het kader van de Natuurbeschermingswet als beschermd gebied worden aangemerkt.

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:

  • a. toestaan dat binnen de bestemming het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie wordt toegestaan, met dien verstande dat;
    • 1. het uitsluitend is toegestaan bij een duurzaam, volwaardig agrarisch bedrijf;
    • 2. de biomassavergisting milieuhygiënisch aanvaardbaar is;
    • 3. de capaciteit van de installatie minder dan 100.000 kg per dag bedraagt;
    • 4. de mestvergistingsinstallaties niet hoger mogen zijn dan 12 m.
  • b. aan een agrarisch bouwperceel de aanduiding intensieve veehouderij toevoegen;
  • c. de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf wijzigen in de bestemming
    met de aanduiding specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf en de aansluitende gebiedsbestemming(en), met dien verstande dat het agrarische bedrijf is of wordt beëindigd dan wel geen sprake meer is van reële agrarische bedrijfsvoering;
  • d. de bestemming van het perceel wijzigen ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van plattelandsappartementen, met dien verstande dat:
    • 1. de bestemming van het perceel wijzigen ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van plattelandsappartementen, met dien verstande dat zij de landbouw niet frustreren;
    • 2. plattelandsappartementen in bestaande bebouwing worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
      • indien dat niet mogelijk is de haalbaarheid van nieuwbouw op dezelfde plaats onderzocht kan worden;
      • het maximale toegestane percentage aan bebouwing niet wordt overschreden;
    • 3. de oppervlakte van één plattelandsappartement bedraagt meer dan 50 m2, met dien verstande dat de totale oppervlakte van de kamers meer dan 300 m2 bedraagt;
    • 4. verhuur van plattelandsappartementen het gehele jaar mogelijk is, met dien verstande dat er geen sprake mag zijn van permanente bewoning;
    • 5. het kamercomplex ruimtelijk, functioneel-technisch één geheel vormt met de overige bebouwing en dat wordt voldaan aan redelijke eisen van welstand;
    • 6. het geheel landschappelijk wordt ingepast met gebiedseigen beplanting;
    • 7. de plattelandsappartementen geen belemmering opleveren voor de omliggende agrarische bedrijven;
    • 8. er geen sprake is van aantasting van de cultuurhistorische, landschappelijke en/of monumentale waarde, en daar waar mogelijk herstel van deze waarden;
    • 9. de plattelandsappartementen geen beperkingen opleveren voor ontwikkelingen in de omgeving;
    • 10. parkeren plaatsvindt op het eigen terrein en dat de parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast met gebiedseigen beplanting;
    • 11. plattelandsappartementen worden gerealiseerd conform het gestelde in de Wabo en het Bouwbesluit.

4.7.1 Afwegingskader

De wijzigingsbevoegdheid kan slechts worden toegepast indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid;

en geen sprake is van significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van gebieden die in het kader van de Natuurbeschermingswet als beschermd gebied worden aangemerkt.