direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied Holten, herontwikkeling, Maneschijnsweg 24-26 en 30-32
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1742.BP2021001-0401

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Buitengebied Holten, herontwikkeling, Maneschijnsweg 24-26 en 30-32 met identificatienummer NL.IMRO.1742.BP2021001-0401 van de gemeente Rijssen-Holten;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, uitgevoerd door (één van) de hoofdbewoner(s) van de woning, waarvan de voorwaarden zijn opgenomen in 5.5.3;

1.4 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen, waarbij als op een perceel meer gebouwen aanwezig zijn die noodzakelijk zijn voor het verrichten van de op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit op het perceel toegestane activiteiten of als het hoofdgebouw geen woning is, maar op het perceel wel een of meer op de grond staande woningen aanwezig zijn, voor het leggen van deze lijn bepalend is het hoofdgebouw, de woning of een van de andere hiervoor bedoelde gebouwen, waarvan de voorkant het dichtst is gelegen bij openbaar toegankelijk gebied;

1.5 agrarisch bedrijf

een volwaardige onderneming die is gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren. Mest wordt niet tot voortgebrachte agrarische producten gerekend;

1.6 archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bed & breakfast

het binnen de (bedrijfs)woning bieden van, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, een mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt;

1.9 beginsel van bebouwingsconcentratie

het beginsel dat bebouwing in een logische samenhang op een erf wordt gebouwd. Daarbij zijn de volgende aspecten van belang:

  • onderlinge stedenbouwkundige samenhang;
  • ruimtelijke samenhang van bouwwerken;
  • inpassing in het landschap;
  • de onderlinge afstand tussen bouwwerken mag geen afbreuk doen aan de erfopzet.
1.10 bestaand gebruik

het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan aanwezig is binnen het betreffende perceel en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning. Dit geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische toestemming;

1.11 bestaande
  • 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan binnen het betreffende perceel aanwezig is, dan wel krachtens een bestemmingsplanherziening mogelijk is;
  • 2. bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  • 3. het onder 1 en 2 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische toestemming;
1.12 bevoegd gezag

het college van burgemeester en wethouders, tenzij in dit plan of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald;

1.13 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar wel of niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.14 bijbehorende bouwwerken

uitbreidingen van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar wel of niet tegen aangebouwde gebouwen, of andere bouwwerken, met een dak;

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of het vergroten van een bouwwerk;

1.16 bouwlaag

een verdieping van zodanige afmeting en vorm dat de daardoor ontstane ruimte zonder ingrijpende voorzieningen geschikt kan worden gemaakt voor de betreffende functie;

1.17 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die direct of indirect met de grond is verbonden, en direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.18 bouwwerken

constructies van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die direct of indirect met de grond zijn verbonden, en direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 chalet

een plaatsgebonden gebouw, niet voor permanente bewoning geschikt, bestaande uit een lichte constructie, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief nachtverblijf, dat geen vaste verankering in de grond heeft en binnen 24 uur demontabel is;

1.20 crossterrein

terrein gebruikt voor een wedstrijd of training met motorfietsen of een daarmee gelijk te stellen voertuig. Op het terrein is een parcours uitgezet met natuurlijke hindernissen;

1.21 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik van de mens door de jaren heen;

1.22 dagrecreatie

ondergeschikt medegebruik van gronden voor niet-gemotoriseerde recreatieve of sportieve activiteiten, zoals wandelen, hardlopen, nordic-walken, fietsen, mountainbiken, racefietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie of een naar de aard daarmee gelijk te stellen (mede)gebruik. De activiteiten dienen plaats te vinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht te zijn op het verstrekken van nachtverblijf;

1.23 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.24 de digitale plankaart

de digitale plankaart van het bestemmingsplan Buitengebied Holten, herontwikkeling, Maneschijnsweg 24-26 en 30-32 met identificatie NL.IMRO.1742.BP2021001-0401 van de gemeente Rijssen-Holten;

1.25 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die de goederen kopen voor eigen gebruik, niet zijnde afhaalzaken, maaltijdbezorgdiensten en erotisch getinte vermaaksfuncties;

1.26 drinkwatervoorziening

het geheel van activiteiten dat er op gericht is te voorzien in drinkwater;

1.27 dunning

het kappen van houtopstanden als onderhoudsmaatregel die erop gericht is de resterende houtopstanden een (betere) overlevingskans te bieden.

1.28 emissiepunt

de plek waar geur naar buiten gaat. Bij een overdekt dierenverblijf of bouwwerk is dit de plek waar de natuurlijke of mechanische ventilatie zich bevind. Bij een gedeeltelijk overdekt dierenverblijf of bouwwerk is dat de plek waar het overdekte deel eindigt. Bij een geheel onoverdekt dierenverblijf of bouwwerk is dit de gevel van het dierenverblijf of bouwwerk.

1.29 erf

bebouwd of onbebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij het omgevingsplan die inrichting niet verbiedt. Deze definitie is van invloed op de mogelijkheden om een bouwwerk zonder omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en/of handelen in strijd met de regels ruimtelijke ordening te kunnen bouwen (het zogenoemde vergunningsvrij bouwen);

1.30 erfinrichtingsplan

plan dat aangeeft op welke wijze de inpassing van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in het desbetreffende gebied plaatsvindt; tot deze inpassing behoren de situering van opstallen en de inrichting van het perceel, waaronder de erfbeplanting ten opzichte van het landschap; het gaat om bestaande en gewenste karakteristieken en kwaliteiten van het landschap;

1.31 functie

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden of bouwwerken zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik van bouwwerken en/of het gebruik en/of het bebouwen van gronden;

1.32 functieverandering of functietoevoeging

het wijzigen, toevoegen of afwijken van een functie onder voorwaarden zoals genoemd in dit omgevingsplan;

1.33 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte. geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.34 gebouwen

alle bouwwerken, die voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.35 geluidsgevoelig object

gebouw, dat legaal gebruikt wordt voor wonen of permanent - of daarmee vergelijkbaar - menselijk verblijf. Voorbeelden zijn in elk geval woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven.

1.36 geurgevoelig object

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt. Voorbeelden zijn in elk geval woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven;

1.37 gevoelig object

een bouwwerk dat bestemd is voor het meer dan incidenteel verblijven van mensen dat beschermd wordt tegen emissies van geluid, geur, ammoniak en/of fijnstof, niet zijnde de eigen bedrijfswoning of plattelandswoning;

1.38 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voorbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven. Ook melkrundveebedrijven zijn doorgaans grondgebonden;

1.39 het plan

het bestemmingsplan Buitengebied Holten, herontwikkeling, Maneschijnsweg 24-26 en 30-32 met identificatie NL.IMRO.1742.BP2021001-0401 van de gemeente Rijssen-Holten;

1.40 hoofdgebouw

gebouw, of bouwkundig en functioneel te onderscheiden gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor het verrichten van andere activiteiten dan bouwactiviteiten die op grond van het van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit op het perceel zijn toegestaan en, als meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die toegestane activiteiten het belangrijkst is;

1.41 huishouden

samenlevingsvorm van één gezin of met een gezin gelijk te stellen samenlevingsverband;

1.42 inwoning

een in eenzelfde woning huisvesten van één ander huishouden met eigen voorzieningen;

1.43 kampeermiddelen

een tent, vouwwagen, caravan, kampeerauto of een daarmee vergelijkbaar object, niet zijnde een stacaravan of een chalet;

1.44 kappen

het rooien, verplanten of verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van een houtopstand ten gevolge (kunnen) hebben;

1.45 kortdurende recreatieve activiteiten

activiteiten die gericht zijn op vrijetijdsbesteding zoals een sauna, wellness, museum of tentoonstellingen;

1.46 kwekerij

bedrijf waar siergewassen, fruitbomen, struiken en vaste planten, onder meer bestemd voor tuinen en parken, één en ander in de vorm van vollegrondsteelt dan wel pot- of containerteelt worden voortgebracht of daarmee vergelijkbaar van aard;

1.47 landschappelijke inpassing

een plan waarmee inzichtelijk wordt gemaakt hoe een nieuwe ontwikkeling zich verhoudt tot de bestaande bebouwing en bestaande omgeving. In het plan moet in elk geval de erfinrichting en (erf)beplanting worden opgenomen en hoe deze zich verhouden tot de omgeving;

1.48 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende landschappelijke waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van (niet levende en levende) natuur;

1.49 lichtmast

een vrijstaande constructie waaraan één of meerdere lampen zijn opgehangen;

1.50 locatie

plaats, plek of ligging;

1.51 lokale weg - onverhard

een weg, bestaande uit zand, die niet als rijksweg of provinciale weg is aangemerkt maar wel op de wegenlegger staat. Ook een half verharde weg, bestaande uit menggranulaat of grind, wordt aangemerkt als een onverharde weg;

1.52 lokale weg - verhard

een weg, bestaande uit klinkers/tegels (open) of asfalt (gesloten), die niet als een rijksweg of provinciale weg is aangemerkt maar wel op de wegenlegger staat;

1.53 maaiveld

de gemiddelde bestaande hoogte van het (aangrenzende) terrein;

1.54 mantelzorg

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, maar ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.55 melding

een schriftelijke voorafgaande mededeling aan burgemeester en wethouders om een activiteit, zoals aangewezen in dit plan, te mogen verrichten. Voor een melding gelden de in dit plan opgenomen indieningsvereisten;

1.56 natuurlijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde die samenhangt met de geologische, bodemkundige en biologische elementen;

1.57 nieuwe ontwikkeling

elke activiteit in het plangebied. Voorbeelden zijn het bouwen van bouwwerken, het uitvoeren van grondwerkzaamheden, het slopen van bestaande bouwwerken, het in gebruik nemen van bouwwerken voor (agrarische) bedrijvigheid en daarmee gelijk te stellen ontwikkelingen;

1.58 normaal onderhoud, beheer of exploitatie

werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de instandhouding dan wel de realisering van de functie;

1.59 omgevingsplan

het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte als bedoeld in artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet bestaande uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1742.BPB2016007-0301 met bijbehorende regels en eventuele bijlagen;

1.60 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden, geen bouwwerk zijnde

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder b onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.61 openbare nutsvoorzieningen

gebouwen of bouwwerken die ten dienste staan van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie, zoals een schakelkast, een elektriciteithuisje en een verdeelstation;

1.62 overkapping

een bouwwerk bestaande uit maximaal 3 wanden waarvan maximaal 2 wanden tot de constructie zelf behoren;

1.63 paardrijbak

buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;

1.64 perceel

een perceel is een onroerend goed (al dan niet met bebouwing) met dezelfde eigenaar en hetzelfde eigendomsrecht, dat is ingeschreven bij het Kadaster;

1.65 perceelgrens

de scheiding tussen percelen, die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan wel niet door één gebruiker worden benut;

1.66 permanente bewoning

er is sprake van permanente bewoning als een recreatiewoning, een stacaravan of ander kampeermiddel het hoofdverblijf voor de gebruiker is en/of voor bewoning anders dan in het kader van recreatief verblijf wordt gebruikt;

1.67 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.68 recreatief verblijf

verblijf dat plaatsvindt in het kader van weekend- en/of verblijfsrecreatie en dat enkel gericht is op ontspanning of vrijetijdsbesteding, niet zijnde kortdurende recreatieve activiteiten;

1.69 recreatiewoning

een verblijfsobject bestemd voor het recreatieve verblijf van recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.70 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.71 stacaravans

een kampeermiddel, voorzien van een as-/wielstelsel, bestaande uit één bouwlaag met een breedte van niet meer dan 4,50 m, dat dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben. De stacaravan is niet plaatsgebonden en per direct (zonder dat daarvoor ingrijpende maatregelen getroffen hoeven worden) van zijn standplaats verrijdbaar;

1.72 streekeigen producten

producten die zijn voortgebracht in dezelfde streek waar ook de grondstoffen vandaan komen en (alleen) in de streek worden aangeboden;

1.73 tuin

begrensd stuk grond, met verharding, bloemen, bomen en andere gewassen beplant. Onderscheid kan worden gemaakt tussen siertuinen en moestuinen;

1.74 volledige herbouw

het herbouwen van een bestaand bouwwerk waarbij een nieuw bouwwerk ontstaat;

1.75 vrije veldopstelling zonnepanelen

het op of in de grond zetten van een constructie met zonnepanelen;

1.76 vrijstaande lichtmasten

een vrijstaande mast of paal waar één of meerdere lichtarmaturen aan zijn bevestigd;

1.77 vrijstaande overkappingen

een vrijstaand bouwwerk in de vorm van een constructie bestaande uit maximaal 3 wanden, waarvan maximaal 2 wanden tot de constructie behoren;

1.78 weg

voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande weg;

1.79 wegbeheerder

bevoegd gezag welke de wettelijke onderhoudsplicht van een weg heeft;

1.80 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.81 woonhuis

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 bepalen maten, maatvoering

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  • a. peil:
    • 1. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    • 2. voor gebouwen waarvan de toegang niet onmiddellijk aan de weg grenst en waar direct in de omgeving is gelegen: de gemiddelde hoogtemaat ten opzichte van NAP;
    • 3. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het terrein;
  • b. dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
  • c. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  • d. de inhoud van een bouwwerk: bovenkant afgewerkte vloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Bij balkons, luifels en overstekende daken die geen ondergeschikte bouwdelen zijn wordt een fictieve gevel neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  • e. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, liftschachten, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  • f. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Bij balkons, luifels en overstekende daken die geen ondergeschikte bouwdelen zijn wordt een fictieve gevel neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  • g. afstand tot de zijdelingse perceelgrens: tussen de zijdelingse grens van het perceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
  • h. maaiveld: de gemiddelde bestaande hoogte van het (aangrenzend) terrein.
2.2 ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,75 m bedraagt tot een maximum van 4 m² per bouwdeel.

2.3 maten
  • a. voor lengten in meters (m);
  • b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  • c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  • d. voor verhoudingen in procenten (%);
  • e. voor hoeken/hellingen in graden (º).
2.4 indieningsvereisten

Voor het indienen van een landschaps- en/of erfinrichtingsplan gelden de volgende eisen:

  • a. het plan moet een geschaalde plattegrond bevatten;
  • b. de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) dient als ondergrond voor het plan gebruikt te worden;
  • c. het plan moet noord-gericht zijn getekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch landschap - gemengde functies

3.1 Bestemmingsomschrijving

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:

  • a. tuin, erf, erfontsluiting en parkeervoorzieningen;
  • b. het aanleggen van kabels en leidingen ten behoeve van nutsvoorzieningen, met uitzondering van:
    • 1. aardgastransportleidingen met een diameter van meer dan 4" en/of een druk van meer dan 40 bar;
    • 2. transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2-, en K3-categorie met een diameter van meer dan 4";
    • 3. hoogspanningsleidingen;
    • 4. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 m of meer en een lengte van 10 km of meer;
  • c. hobbymatig agrarisch grondgebruik, waaronder mede begrepen het hobbymatig houden van dieren, anders dan ten behoeve van een agrarisch bedrijf en ondergeschikt aan de onderliggende bestemming;
  • d. het weiden van vee;
  • e. landschappelijke inpassing.
3.2 Bouwregels

Uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn toegestaan met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van perceel- en erfafscheidingen voor het weiden van vee mag maximaal 1,5 m zijn;
  • b. overige perceels- en erfafscheidingen zijn alleen toegestaan als deze onderdeel uitmaken van de landschappelijke inpassing;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde anders dan voor perceel- en erfafscheidingen, mag maximaal 3 m zijn.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met dit plan wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en gebouwen voor:

  • a. het vestigen van een (intensief) agrarisch bedrijf;
  • b. (boom)kwekerijen;
  • c. het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie, tenzij vergund met een omgevingsvergunning;
  • d. opslag ten dienste van de bedrijfsvoering op onbebouwde grond;
  • e. het gebruik van onbebouwde grond als stort- en/of opslagplaats voor aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud of tijdelijke bouwwerkzaamheden;
  • f. het buiten stallen, opslaan of plaatsen van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de functie gerichte gebruik;
  • g. de opslag van gevaarlijke stoffen;
  • h. een crossterrein, het beproeven van motorvoertuigen, het beoefenen van de modelvliegsport of andere geluidsoverlast veroorzakende activiteiten;
  • i. het gebruik van onbebouwde grond voor dagrecreatie of het plaatsen van kampeermiddelen, tenzij dit plaatsvindt op de daarvoor bewegwijzerde routes of aangewezen locaties;
  • j. detailhandel;
  • k. een seksinrichting, (straat)prostitutie of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • l. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf, voor zover daarvoor door de burgemeester geen (gedoog)toestemming is verleend;
  • m. een paardrijbak, tenzij vergund met een omgevingsvergunning;
  • n. andere functies of activiteiten die afwijken van de regels voor het toegelaten gebruik of regels voor bouw, milieu of ruimtelijke ordening zoals opgenomen in dit omgevingsplan.

Artikel 4 Wonen - Compensatiewoningen Maneschijnsweg 24-32

4.1 Bestemmingsomschrijving

Op deze locatie is het volgende gebruik en zijn de volgende functies toegestaan:

  • a. wonen, met daarbij behorende:
    • 1. gebouwen
    • 2. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
    • 3. werken, geen bouwwerk zijnde;
  • b. voorzieningen zoals:
    • 1. in- en uitritten, parkeerplaatsen, paden en wegen;
    • 2. groen, landschappelijke inpassing zoals tuinen en/of erfbeplanting;
    • 3. speelvoorzieningen;
    • 4. water;
  • c. bed & breakfast in de woning, mits:
    • 1. niet meer dan drie kamers worden verhuurd;
    • 2. de bed & breakfast ondergeschikt is aan de woonfunctie;
  • d. de mogelijkheid tot het opwekken van duurzame energie:
    • 1. met gebruik van zonnepanelen in veldopstelling met de daarbij behorende voorzieningen en/of;
    • 2. met gebruik van windturbines op het dak van de woning met de daarbij behorende voorzieningen;
  • e. met dien verstande dat de gronden niet mogen worden beschouwd als erf.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Afstand tot de weg

Bij iedere nieuwe ontwikkeling moet rekening gehouden worden met de afstand tot een weg, met dien verstande dat er voor verblijfsobjecten ook afstandsnormen gelden in het kader van geluid.

  • a. Wanneer gebouwen worden gebouwd op gronden aangrenzend aan wegen welke vallen onder de basisfunctie infrastructuur, moeten de volgende afstanden tot de as van de weg in acht worden genomen:
    Type weg   Afstand  
    lokale weg - verhard   20 m  
  • b. Een kortere afstand kan alleen wanneer dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is en de wegbeheerder vanuit wegbeheer en verkeersveiligheid geen bezwaar heeft.
4.2.2 Gebouwen

Bij een nieuwe ontwikkeling ten behoeve van de bouw of verbouw van een woning of bijbehorend bouwwerk, gelden de onderstaande bouwregels:

  • a. per bestemmingsvlak is maximaal één woning, met inpandig bijbehorend bouwwerk, toegestaan;
  • b. de maximale oppervlakte is 300 m², met dien verstande dat dit de oppervlakte van het hoofdgebouw en het bijbehorend bouwwerk gezamenlijk betreft;
  • c. de maximale bouwhoogte is 8 m;
  • d. de maximale goothoogte is 3,5 m;
  • e. in aanvulling op het bepaalde onder c en d geldt dat de goothoogte en bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken niet lager mag zijn de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • f. de minimale dakhelling is 30º;
  • g. bij volledige nieuwbouw vindt toetsing aan de ruimtelijke, stedenbouwkundige en landschappelijke structuur plaats;
  • h. een nieuwe ontwikkeling moet voldoen aan het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • i. een nieuwe ontwikkeling moet voldoen aan de redelijke eisen van welstand, zoals opgenomen in de gemeentelijke welstandsnota;

4.2.3 Vrijstaande bijbehorende bouwwerken

Het bouwen van vrijstaande bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan.

4.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Bij een nieuwe ontwikkeling ten behoeve van het bouwen of verbouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden onderstaande bouwregels:

  • a. de bouwhoogte van perceel- en erfafscheidingen voor het weiden van vee mag maximaal 1,5 m zijn;
  • b. overige perceels- en erfafscheidingen zijn alleen toegestaan als deze onderdeel uitmaken van de landschappelijke inpassing
  • c. grondgebonden zonnepanelen moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de maximale bouwhoogte is 2,5 m;
    • 2. de maximale oppervlakte is 50 m²;
    • 3. een nieuwe ontwikkeling moet voldoen aan het beginsel van bebouwingsconcentratie;
    • 4. landschappelijke inpassing is vereist;
  • d. de bouwhoogte van windturbines op het dak mag niet hoger zijn dan 2 m boven de nokhoogte van de woning;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde is maximaal 3 m;
  • f. vrijstaande lichtmasten zijn niet toegestaan.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met dit plan wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en gebouwen voor:

  • a. het gebruik van onbebouwde grond als stort- en/of opslagplaats voor aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud of tijdelijke bouwwerkzaamheden;
  • b. het buiten stallen, opslaan of plaatsen van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de functie gerichte gebruik;
  • c. de opslag van gevaarlijke stoffen, anders dan ten behoeve van de bedrijfsvoering;
  • d. een crossterrein, het beproeven van motorvoertuigen, het beoefenen van de modelvliegsport of andere geluidsoverlast veroorzakende activiteiten;
  • e. het gebruik van onbebouwde grond voor dagrecreatie of het plaatsen van kampeermiddelen, tenzij dit plaatsvindt op de daarvoor bewegwijzerde routes of aangewezen locaties;
  • f. detailhandel;
  • g. een seksinrichting, (straat)prostitutie of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • h. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf, voor zover daarvoor door de burgemeester geen (gedoog)toestemming is verleend;
  • i. bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning;
  • j. het splitsen van woningen, het toevoegen van woningen of het samenvoegen van woningen;
  • k. recreatief verblijf in vrijstaande bijbehorende bouwwerken, tenzij vergund met een omgevingsvergunning;
  • l. bewoning van een woning door meer dan één huishouden, tenzij dit op basis van een melding/omgevingsvergunning is toegestaan;
  • m. een paardrijbak;
  • n. vrijstaande lichtmasten;
  • o. andere functies of activiteiten die afwijken van de regels voor het toegelaten gebruik of regels voor bouw, milieu of ruimtelijke ordening zoals opgenomen in dit bestemmingsplan.
4.3.2 milieuregels
  • a. Een nieuwe ontwikkeling voldoet verder aan de volgende normen:
      Milieunormering  
    Donkerte   Er geen sprake is van onevenredige aantasting van de aanwezige donkerte conform de ambitie op basis van het gemeentelijke lichtdonkerbeleid.  
    Geur   a. De minimale afstand tussen een geurgevoelig object en een emissiepunt van een grondgebonden agrarisch bedrijf is 50 m;
    b. Voor geurgevoelige objecten geldt dat deze niet gelegen mogen zijn binnen een contour van een intensief agrarisch bedrijf met een hogere geurbelasting dan 14 ou/m3.  
    Geluid   De minimale afstand tussen enig gebouw van een (agrarisch) bedrijf en de dichtstbijgelegen gevel van een geluidsgevoelig object bedraagt 50 m.  
    Fijnstof (PM 10)   De achtergrondbelasting, inclusief de bijdrage van de nieuwe ontwikkeling, op gevoelige objecten van maximaal 20 µg/m3 jaargemiddelde grenswaarde per jaar, wordt niet overschreden.  
  • b. Er kan afgeweken worden van de milieuregels mits er aangetoond kan worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.3.3 Voorwaardelijke verplichting - landschappelijke inpassing

Tot een met de bestemmingen strijdig gebruik wordt verstaan:

  • a. het bouwen en in gebruik nemen van nieuwe bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting', zonder uitvoering te geven aan het in Bijlage 1 opgenomen Erfinrichtingsplan, met dien verstande dat de uitvoering uiterlijk 2 jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan dient te zijn afgerond en vervolgens aldus in stand wordt gehouden;

4.3.4 Voorwaardelijke verplichting - Beeldkwaliteitsplan

Gebouwen dienen te voldoen aan de beeldkwaliteitscriteria zoals opgenomen in het in Bijlage 2 van de regels opgenomen Beeldkwaliteitsplan.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels
4.4.1 Afwijken ten behoeve van een paardrijbak

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.3.1 onder m voor het realiseren van een paardrijbak bij een woning, onder voorwaarde dat:

  • a. een paardrijbak uitsluitend is toegestaan in het achtererfgebied;
  • b. er maximaal 1 paardrijbak per woning is toegestaan;
  • c. de paardrijbak aansluitend aan het bestaande erf gerealiseerd dient te worden, volgens het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • d. de oppervlakte van een paardrijbak bedraagt maximaal 1.300 m²;
  • e. de afstand tot de perceelgrens bedraagt minimaal 5 m;
  • f. de omheiningen hebben een maximale hoogte van 1,8 m;
  • g. lichtmasten zijn niet toegestaan.
4.4.2 Afwijken ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.3.1 onder i, j, en l voor het realiseren van een mantelzorgruimte bij een woning, onder voorwaarde dat:

  • a. Bij het bevoegd gezag een situatieschets op schaal van de gewenste mantelzorgruimte en een foto van de bestaande situatie is ingediend, tenzij het bevoegd gezag realisatie van de mantelzorgruimte heeft verboden.
  • b. Het bevoegd gezag verbiedt de mantelzorgruimte indien:
    • 1. deze door meer dan twee personen gebruikt gaat worden;
    • 2. de situering van de mantelzorgsituatie niet voldoet aan het beginsel van bebouwingsconcentratie;
    • 3. de afstand van de bijbehorende woning tot de mantelzorgsituatie meer dan 25 meter bedraagt;
    • 4. de oppervlakte van de mantelzorgruimte groter is dan 75 m²;
    • 5. de mantelzorgruimte over meer dan één bouwlaag verdeeld is;
    • 6. er geen zorgindicatie kan worden overlegd waaruit blijkt dat de mantelzorg tijdelijk is en zal worden beëindigd als de mantelzorg niet meer benodigd is.
4.4.3 Afwijken ten behoeve van een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1 en 4.3.1 en een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit bij een woning toestaan, onder voorwaarde dat:

  • a. Bij het bevoegd gezag een situatieschets op schaal is ingediend, tenzij het bevoegd gezag realisatie van het beroep aan huis heeft verboden.
  • b. Het bevoegd gezag verbiedt de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit indien:
    • 1. de beroeps- of bedrijfsfunctie niet ondergeschikt is aan de woonfunctie;
    • 2. meer dan 35% van het vloeroppervlak van de woning en de bijbehorende bouwwerken wordt gebruikt voor een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit tot een maximale oppervlakte van:
      • 75 m², dan wel;
      • indien de bestaande oppervlakte groter is, de oppervlakte zoals die bestond op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan;
    • 3. degene die de beroeps- of bedrijfsactiviteiten uitvoert, niet de bewoner van de woning is;
    • 4. de ruimtelijke uitstraling niet in overeenstemming is met de woonfunctie en woonomgeving;
    • 5. er detailhandel en horeca-gerelateerde activiteiten plaatsvinden;
    • 6. de uitoefening van een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit uitsluitend plaatsvindt in een bijbehorend bouwwerk.
4.4.4 Afwijken ten behoeve van inwoning

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.3.1 onder l voor het toestaan van een inwoningssituatie bij een woning, onder voorwaarde dat:

  • a. Bij het bevoegd gezag een situatieschets op schaal van de gewenste inwoonsituatie is ingediend, tenzij het bevoegd gezag realisatie van de inwoonsituatie heeft verboden.
  • b. Het bevoegd gezag verbiedt de inwoonsituatie indien:
    • 1. de twee huishoudens niet onder één dak worden gehuisvest;
    • 2. het uiterlijk van de woning niet één woning, één bouwmassa is;
    • 3. er geen sprake is van één centrale toegang tot de woning, van waaruit beide woonvertrekken direct toegankelijk/bereikbaar zijn;
    • 4. er geen sprake is van een woning scheidende wand;
    • 5. er vergunningplichtige, bouwkundige aanpassingen in- dan wel uitpandig aan het gebouw plaatsvinden.

Artikel 5 Wonen - Maneschijnsweg 24-32

5.1 Bestemmingsomschrijving

Op deze locatie is het volgende gebruik en zijn de volgende functies toegestaan:

  • a. wonen, met daarbij behorende:
    • 1. gebouwen;
    • 2. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
    • 3. werken, geen bouwwerk zijnde;
  • b. voorzieningen zoals:
    • 1. in- en uitritten, parkeerplaatsen, paden en wegen;
    • 2. groen, landschappelijke inpassing zoals tuinen en/of erfbeplanting;
    • 3. speelvoorzieningen;
    • 4. water;
  • c. bed & breakfast in de woning, mits:
    • 1. niet meer dan drie kamers worden verhuurd;
    • 2. de bed & breakfast ondergeschikt is aan de woonfunctie;
  • d. de mogelijkheid tot het opwekken van duurzame energie:
    • 1. met gebruik van zonnepanelen in veldopstelling met de daarbij behorende voorzieningen en/of;
    • 2. met gebruik van windturbines op het dak van de woning met de daarbij behorende voorzieningen;
  • e. met dien verstande dat de gronden niet mogen worden beschouwd als erf.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Afstand tot de weg

Bij iedere nieuwe ontwikkeling moet rekening gehouden worden met de afstand tot een weg, met dien verstande dat er voor verblijfsobjecten ook afstandsnormen gelden in het kader van geluid.

  • a. Wanneer gebouwen worden gebouwd op gronden aangrenzend aan wegen welke vallen onder de basisfunctie infrastructuur, moeten de volgende afstanden tot de as van de weg in acht worden genomen:
    Type weg   Afstand  
    lokale weg - verhard   15 m  
  • b. Een kortere afstand kan alleen wanneer dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is en de wegbeheerder vanuit wegbeheer en verkeersveiligheid geen bezwaar heeft.
5.2.2 Woning

Bij een nieuwe ontwikkeling ten behoeve van de bouw of verbouw van een woning, gelden de onderstaande bouwregels:

  • a. per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan;
  • b. de maximale oppervlakte is 150 m²;
  • c. de maximale bouwhoogte is 10 m;
  • d. de maximale goothoogte is 3,5 m;
  • e. de minimale dakhelling is 30º;
  • f. bij volledige nieuwbouw vindt toetsing aan de ruimtelijke, stedenbouwkundige en landschappelijke structuur plaats;
  • g. een nieuwe ontwikkeling moet voldoen aan het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • h. een nieuwe ontwikkeling moet voldoen aan de redelijke eisen van welstand, zoals opgenomen in de gemeentelijke welstandsnota;
  • i. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met e geldt dat afwijkingen in maten en afmetingen, zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan en het voorkomende geval van herbouw, gehandhaafd mogen worden.
5.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Bij een nieuwe ontwikkeling ten behoeve van het bouwen of verbouwen van een bijbehorend bouwwerk gelden onderstaande bouwregels:

  • a. de maximale oppervlakte is 150 m², waarvan er maximaal 30 m² aangebouwd mag worden aan de woning;
  • b. het aantal vrijstaande bijbehorende bouwwerken per woning mag niet meer bedragen dan twee;
  • c. de maximale bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is 6 m;
  • d. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is tenminste 1 m lager dan de vergunde bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • e. de maximale goothoogte van een aangebouwd of vrijstaand bijbehorend bouwwerk is 3,5 m;
  • f. de minimale dakhelling is 30°;
  • g. een nieuwe ontwikkeling moet voldoen aan het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • h. een nieuwe ontwikkeling moet voldoen aan de redelijke eisen van welstand, zoals opgenomen in de gemeentelijke welstandsnota;
  • i. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met f geldt dat afwijkingen in aantallen, maten en afmetingen, zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan en het voorkomende geval van herbouw, gehandhaafd mogen worden.
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Bij een nieuwe ontwikkeling ten behoeve van het bouwen of verbouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden onderstaande bouwregels:

  • a. de bouwhoogte van perceel- en erfafscheidingen voor het weiden van vee mag maximaal 1,5 m zijn;
  • b. overige perceels- en erfafscheidingen zijn alleen toegestaan als deze onderdeel uitmaken van de landschappelijke inpassing;
  • c. grondgebonden zonnepanelen moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de maximale bouwhoogte is 2,5 m;
    • 2. de maximale oppervlakte is 50 m²;
    • 3. een nieuwe ontwikkeling moet voldoen aan het beginsel van bebouwingsconcentratie;
    • 4. landschappelijke inpassing is vereist;
  • d. de bouwhoogte van windturbines op het dak mag niet hoger zijn dan 2 m boven de nokhoogte van de woning;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde is maximaal 3 m;
  • f. vrijstaande lichtmasten zijn niet toegestaan.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijken van de dakhelling van bijbehorende bouwwerken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.3 onder f ten behoeve van een andere dakhelling van bijbehorende bouwwerken bij de woning onder voorwaarden dat:

  • a. het bijbehorende bouwwerk gerealiseerd wordt in het achtererfgebied;
  • b. het bijbehorende bouwwerk kwalitatief passend is bij de uitstraling en opzet van het erf en de woning;
  • c. het bijbehorende bouwwerk moet voldoen aan redelijke eisen van welstand, zoals opgenomen in de gemeentelijke welstandsnota.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met dit plan wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en gebouwen voor:

  • a. het gebruik van onbebouwde grond als stort- en/of opslagplaats voor aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud of tijdelijke bouwwerkzaamheden;
  • b. het buiten stallen, opslaan of plaatsen van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de functie gerichte gebruik;
  • c. de opslag van gevaarlijke stoffen, anders dan ten behoeve van de bedrijfsvoering;
  • d. een crossterrein, het beproeven van motorvoertuigen, het beoefenen van de modelvliegsport of andere geluidsoverlast veroorzakende activiteiten;
  • e. het gebruik van onbebouwde grond voor dagrecreatie of het plaatsen van kampeermiddelen, tenzij dit plaatsvindt op de daarvoor bewegwijzerde routes of aangewezen locaties;
  • f. detailhandel;
  • g. een seksinrichting, (straat)prostitutie of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • h. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf, voor zover daarvoor door de burgemeester geen (gedoog)toestemming is verleend;
  • i. bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning;
  • j. het splitsen van woningen, het toevoegen van woningen of het samenvoegen van woningen;
  • k. recreatief verblijf in vrijstaande bijbehorende bouwwerken, tenzij vergund met een omgevingsvergunning;
  • l. bewoning van een woning door meer dan één huishouden, tenzij dit op basis van een melding/omgevingsvergunning is toegestaan;
  • m. een paardrijbak;
  • n. vrijstaande lichtmasten;
  • o. andere functies of activiteiten die afwijken van de regels voor het toegelaten gebruik of regels voor bouw, milieu of ruimtelijke ordening zoals opgenomen in dit bestemmingsplan.
5.4.2 milieuregels
  • a. Een nieuwe ontwikkeling voldoet verder aan de volgende normen:
      Milieunormering  
    Donkerte   Er geen sprake is van onevenredige aantasting van de aanwezige donkerte conform de ambitie op basis van het gemeentelijke lichtdonkerbeleid.  
    Geur   a. De minimale afstand tussen een geurgevoelig object en een emissiepunt van een grondgebonden agrarisch bedrijf is 50 m;
    b. Voor geurgevoelige objecten geldt dat deze niet gelegen mogen zijn binnen een contour van een intensief agrarisch bedrijf met een hogere geurbelasting dan 14 ou/m3.  
    Geluid   De minimale afstand tussen enig gebouw van een (agrarisch) bedrijf en de dichtstbijgelegen gevel van een geluidsgevoelig object bedraagt 50 m.  
    Fijnstof (PM 10)   De achtergrondbelasting, inclusief de bijdrage van de nieuwe ontwikkeling, op gevoelige objecten van maximaal 20 µg/m3 jaargemiddelde grenswaarde per jaar, wordt niet overschreden.  
  • b. Er kan afgeweken worden van de milieuregels mits er aangetoond kan worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.4.3 Voorwaardelijke verplichting - landschappelijke inpassing

Tot een met de bestemmingen strijdig gebruik wordt verstaan:

  • a. het bouwen en in gebruik nemen van nieuwe bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting', zonder uitvoering te geven aan het in Bijlage 1 opgenomen Erfinrichtingsplan, met dien verstande dat de uitvoering uiterlijk 2 jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan dient te zijn afgerond en vervolgens aldus in stand wordt gehouden;

5.4.4 Voorwaardelijke verplichting - beeldkwaliteitsplan

Gebouwen dienen te voldoen aan de beeldkwaliteitscriteria zoals opgenomen in het in Bijlage 2 van de regels opgenomen Beeldkwaliteitsplan.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Afwijken ten behoeve van een paardrijbak

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.4.1 onder m voor het realiseren van een paardrijbak bij een woning, onder voorwaarde dat:

  • a. een paardrijbak uitsluitend is toegestaan in het achtererfgebied;
  • b. er maximaal 1 paardrijbak per woning is toegestaan;
  • c. de paardrijbak aansluitend aan het bestaande erf gerealiseerd dient te worden, volgens het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • d. de oppervlakte van een paardrijbak bedraagt maximaal 1.300 m²;
  • e. de afstand tot de perceelgrens bedraagt minimaal 5 m;
  • f. de omheiningen hebben een maximale hoogte van 1,8 m;
  • g. lichtmasten zijn niet toegestaan.
5.5.2 Afwijken ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.4.1 onder i, j, en l voor het realiseren van een mantelzorgruimte bij een woning, onder voorwaarde dat:

  • a. Bij het bevoegd gezag een situatieschets op schaal van de gewenste mantelzorgruimte en een foto van de bestaande situatie is ingediend, tenzij het bevoegd gezag realisatie van de mantelzorgruimte heeft verboden.
  • b. Het bevoegd gezag verbiedt de mantelzorgruimte indien:
    • 1. deze door meer dan twee personen gebruikt gaat worden;
    • 2. de situering van de mantelzorgsituatie niet voldoet aan het beginsel van bebouwingsconcentratie;
    • 3. de afstand van de bijbehorende woning tot de mantelzorgsituatie meer dan 25 meter bedraagt;
    • 4. de oppervlakte van de mantelzorgruimte groter is dan 75 m²;
    • 5. de mantelzorgruimte over meer dan één bouwlaag verdeeld is;
    • 6. er geen zorgindicatie kan worden overlegd waaruit blijkt dat de mantelzorg tijdelijk is en zal worden beëindigd als de mantelzorg niet meer benodigd is.
5.5.3 Afwijken ten behoeve van een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1 en 5.4.1 en een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit bij een woning toestaan, onder voorwaarde dat:

  • a. Bij het bevoegd gezag een situatieschets op schaal is ingediend, tenzij het bevoegd gezag realisatie van het beroep aan huis heeft verboden.
  • b. Het bevoegd gezag verbiedt de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit indien:
    • 1. de beroeps- of bedrijfsfunctie niet ondergeschikt is aan de woonfunctie;
    • 2. meer dan 35% van het vloeroppervlak van de woning en de bijbehorende bouwwerken wordt gebruikt voor een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit tot een maximale oppervlakte van:
      • 75 m², dan wel;
      • indien de bestaande oppervlakte groter is, de oppervlakte zoals die bestond op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan;
    • 3. degene die de beroeps- of bedrijfsactiviteiten uitvoert, niet de bewoner van de woning is;
    • 4. de ruimtelijke uitstraling niet in overeenstemming is met de woonfunctie en woonomgeving;
    • 5. er detailhandel en horeca-gerelateerde activiteiten plaatsvinden;
    • 6. de uitoefening van een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit uitsluitend plaatsvindt in een bijbehorend bouwwerk.
5.5.4 Afwijken ten behoeve van inwoning

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.4.1 onder l voor het toestaan van een inwoningssituatie bij een woning, onder voorwaarde dat:

  • a. Bij het bevoegd gezag een situatieschets op schaal van de gewenste inwoonsituatie is ingediend, tenzij het bevoegd gezag realisatie van de inwoonsituatie heeft verboden.
  • b. Het bevoegd gezag verbiedt de inwoonsituatie indien:
    • 1. de twee huishoudens niet onder één dak worden gehuisvest;
    • 2. het uiterlijk van de woning niet één woning, één bouwmassa is;
    • 3. er geen sprake is van één centrale toegang tot de woning, van waaruit beide woonvertrekken direct toegankelijk/bereikbaar zijn;
    • 4. er geen sprake is van een woning scheidende wand;
    • 5. er vergunningplichtige, bouwkundige aanpassingen in- dan wel uitpandig aan het gebouw plaatsvinden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren auto's en fietsen, laden en lossen
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden, zoals toegestaan op grond van dit bestemmingsplan, waarbij sprake is van een parkeerbehoefte, wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, overeenkomstig de geldende parkeernormen. Voor de geldende parkeernormen zie Bijlage 3 Parkeernormen Rijssen-Holten dan wel de op dat moment geldende Nota parkeernormen;
  • b. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden, zoals toegestaan op grond van dit bestemmingsplan, waarbij sprake is van een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in ruimte voor het laden en lossen van goederen, overeenkomstig de nota Parkeernormen Rijssen-Holten dan wel de op dat moment geldende Nota parkeernormen.
7.2 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning en overeenkomstig de nota Parkeernormen Rijssen-Holten dan wel de op dat moment geldende Nota parkeernormen, afwijken van het bepaalde in artikel 7.1 onder a en b inzake de eis dat in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen en ruimte voor laden en lossen moet worden voorzien, mits in dat geval sprake is van een integrale afweging en daarmee een ander, zwaarder wegend belang wordt gediend en dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de kwaliteit van de openbare ruimte.

7.3 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken met een parkeerbehoefte dan wel een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen zonder dat hierin in voldoende mate is voorzien overeenkomstig de geldende parkeernormen. Voor de geldende parkeernormen zie Bijlage 3 Parkeernormen Rijssen-Holten dan wel de op dat moment geldende Nota parkeernormen.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

8.1 Overige zone - Archeologische verwachtingswaarde
8.1.1 Functieomschrijving

In het plangebied zijn gebieden aangewezen waar voor archeologie een verwachtingswaarde geldt. Om de mogelijke archeologische waarden in deze gebieden te beschermen gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden.

8.1.2 Toegestaan gebruik en/of functies

Ter plaatse van de zonering archeologische verwachtingswaarde zijn de gronden behalve voor de daar al toegelaten functies, mede aangewezen voor:

  • a. het behoud, de bescherming en/of het herstel van de archeologische waarden.

8.1.3 Omgevingsvergunning in verband met archeologie
  • a. Bij een nieuwe ontwikkeling binnen de zonering archeologische verwachtingswaarde is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheid vereist. Aan de omgevingsvergunningen kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij de vergunning vast te stellen kwalificaties;
  • b. In afwijking van sub a is geen omgevingsvergunning vereist voor:
    • 1. bouwwerken of projecten waarbij de bodem niet op een grotere diepte dan 0,5 m en een oppervlakte groter dan 2.500 m2 van wordt verstoord;
    • 2. activiteiten waarvoor geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen vereist is;
    • 3. bouwwerken of projecten waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend en waarbij een rapport is overlegd waarin de archeologische waarde van de gronden in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport mag niet ouder dan 5 jaar zijn;
    • 4. bouwwerken of projecten waarbij vervangende nieuwbouw op de bestaande fundering plaatsvindt.
8.2 Overige zone - Grondwaterbeschermingsgebied
8.2.1 Functieomschrijving

Het gehele plangebied is aangewezen ter bescherming van de voorziening. Deze contour geeft de grens aan waar het grondwater minimaal een periode van 25 jaar nodig heeft om de waterwinputten te bereiken. De aanwijzing en begrenzing van de grondwaterbeschermingsgebieden is een bevoegdheid van de Provincie Overijssel. Deze gebieden zijn naast de andere aangewezen functies tevens bestemd voor het behoud van de kwaliteit van het grondwater als onderdeel van de drinkwatervoorziening en voor de waterhuishouding.

8.2.2 Toegestaan gebruik en/of functies

Ter plaatse van de zonering grondwaterbeschermingsgebied zijn de gronden behalve voor de daar al toegelaten functies, mede aangewezen voor:

  • a. functies die harmoniëren met de functie drinkwatervoorziening.
8.2.3 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met de zonering grondwaterbeschermingsgebied wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden voor:

  • a. het telen van bolgewassen, zoals tulpen en lelies;
  • b. (glas)tuinbouw;
  • c. fruit- en boomteelt;
  • d. andere activiteiten die een negatief effect hebben op de grondwaterkwaliteit.

8.2.4 Bouwregels
  • a. In het grondwaterbeschermingsgebied mogen alleen bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de functie drinkwatervoorziening worden gebouwd, met een maximale bouwhoogte van 2,50 m;
  • b. Bij een nieuwe ontwikkeling binnen de zonering grondwaterbeschermingsgebied is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheid vereist. Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, zodat de kwaliteit en de kwantiteit van het grondwater minimaal gelijk blijft;
    • 2. alvorens te beslissen over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de grondwater- en leidingbeheerder, alsmede het waterschap en de Provincie Overijssel.
  • c. In afwijking van sub b is geen omgevingsvergunning vereist voor:
    • 1. werkzaamheden die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende omgevingsvergunning.
8.3 Overige zone - Landschap Espelo, Dijkermaten en Dijkerhoek (deelgebied 1)

Dit landschap wordt gevormd door kleinschalige akker- en graslanden, met beplante steilranden, houtwallen, gegroepeerde boerderijen en behoort tot het kampenlandschap.

Dit gebied ligt relatief laag. Door de ruilverkaveling van de 80-er jaren is een tamelijk rationeel landschap ontstaan met robuuste beplantingen en wegen waarlangs verspreid agrarische bebouwing ligt met groene erven. De landbouw is sterk vertegenwoordigd en de gronden zijn overwegend in gebruik als graslanden.

Opgaven voor het landschap

  • a. optimaliseren van de agrarische bedrijfsvoering;
  • b. behoud en versterken van beplantingsstructuur ruilverkaveling jaren 80 (rationeel landschap met robuuste beplantingen);
  • c. openheid in het stroomgebied van de Soestwetering ter bevordering van het contrast met de omgeving;
  • d. versterken beplantingsstructuur op de hogere delen van het gebied zijn gewenst als contrast met het open stroomgebied van de Soestwetering;
  • e. verzachten overgang dorpsrand Dijkerhoek (beperkte groei) en buitengebied;
  • f. vergroten van de herkenbaarheid van het grondwaterbeschermingsgebied en het waterwingebied.
8.4 Overige zone - Milieuzonering bedrijven niet-agrarisch

Gronden met de milieuzonering bedrijven niet-agrarisch vallen binnen de invloedsfeer van niet-agrarische bedrijven. Er kunnen restricties gelden voor nieuwe ontwikkelingen.

8.5 Overige zone - Waterintrekgebied
8.5.1 Functieomschrijving

In het plangebied zijn gebieden aangewezen ter bescherming van de drinkwatervoorziening. Dit gebied is opgedeeld in drie contouren. Het waterintrekgebied is de buitenste contour van deze bescherming. Deze contour geeft de grens aan waar het grondwater minimaal een periode van 100 jaar nodig heeft om de waterwinputten te bereiken.

8.5.2 Toegestaan gebruik en/of functies

Ter plaatse van de zonering waterintrekgebied zijn de gronden behalve voor de daar al toegelaten functies, mede aangewezen voor:

  • a. functies die harmoniëren met de functie drinkwatervoorziening.

8.5.3 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met de zonering waterintrekgebied wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en gebouwen voor:

het telen van bolgewassen, zoals tulpen en lelies;

(glas)tuinbouw;

fruit- en boomteelt;

  • b. andere activiteiten die een negatief effect hebben op de grondwaterkwaliteit.

8.5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Bij een nieuwe ontwikkeling binnen de zonering waterintrekgebied is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheid vereist. Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, zodat de kwaliteit en de kwantiteit van het grondwater minimaal gelijk blijft;
    • 2. alvorens te beslissen over een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de grondwater- en leidingbeheerder, alsmede het waterschap en de Provincie Overijssel.

  • b. In afwijking van sub a is geen omgevingsvergunning vereist voor:
    • 1. werkzaamheden die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
    • 2. werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende omgevingsvergunning.

Artikel 9 Overige regels

9.1 Omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstanden
9.1.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning hakhout, een houtopstand of 1 of meer bomen te kappen of te laten kappen. De omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstanden geldt voor 12 maanden vanaf de datum van inwerkingtreding van de vergunning tenzij in de vergunning anders is bepaald.

9.1.2 Toetsingsgronden omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstanden kan worden geweigerd op grond van:

  • a. de natuurwaarde van de houtopstand;
  • b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
  • c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
  • d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
  • e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
  • f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
9.1.3 Uitzondering omgevingsvergunningsplicht

In afwijking van de Omgevingsvergunningsplicht is geen omgevingsvergunning vereist voor het kappen van:

  • a. wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen;
  • b. vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;
  • c. fijnsparren, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;
  • d. kweekgoed;
  • e. houtopstand die bij wijze van dunning wordt gekapt;
  • f. houtopstand waarvoor het kappen onder bevoegd gezag van de Provincie geldt;
  • g. houtopstand die moet worden gekapt krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving op last van het college.
  • h. houtopstanden die worden gekapt in het kader van de uitvoering van een door het bevoegd gezag vastgesteld Erfinrichtingsplan.

9.1.4 (Zelfstandige) herplantplicht

Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften. Deze herplantplicht kan zelfstandig worden opgelegd.

9.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van diverse werken
9.2.1 Omgevingsvergunningsplicht

Bij een nieuwe ontwikkeling is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheid vereist voorzover het betreft:

  • a. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een minimale oppervlakte van 100 m2;
  • b. het egaliseren, diepploegen, diepwoelen op een diepte van meer dan 0,5 m onder maaiveld;
  • c. het ophogen van gronden met meer dan 0,2 m ten opzichte van het oorspronkelijke maaiveld;
  • d. het aanleggen of veranderen van waterlopen, sloten en greppels en het vergraven, verruimen en dempen van waterlopen en kolken en het draineren van gronden;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
  • f. het beplanten van gronden met diepwortelende bomen en struiken.

9.2.2 Toetsingsgronden omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning kan worden verleend, mits er geen aantasting plaatsvindt van:

  • a. de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de externe veiligheid.
9.2.3 Uitzonderingen omgevingsvergunningsplicht

In afwijking van Omgevingsvergunningsplicht is geen vergunning vereist voor werken of werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • c. waarvoor een Omgevingsvergunning in verband met archeologie is vereist;
  • d. het aanleggen en verharden van wegen en/of paden ter directe ontsluiting van agrarische (bouw)percelen;
  • e. het aanleggen van koe- of kavelpaden.
  • f. die worden uitgevoerd in het kader van een door het bevoegd gezag vastgesteld Erfinrichtingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht bouwwerken

10.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
10.2 Uitzondering

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 11 Overgangsrecht gebruik

11.1 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan gebruik.

11.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in 11.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat bestemmingsplan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

11.3 Verbod

Indien het gebruik, bedoeld in 11.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

11.4 Uitzondering

11.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan Buitengebied Rijssen-Holten 2012, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Holten, herontwikkeling, Maneschijnsweg 24-26 en 30-32