Plan: | Bosche Dreef 2 in Kesteren |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1740.wpKEboschedreef2-vst1 |
Aan de Bosche Dreef 2 in Kesteren stopt een agrarisch bedrijf met zijn bedrijfsactiviteiten. De bedrijfsbebouwing (schuur) op het perceel wordt gesloopt. In het kader van het gemeentelijke VAB-beleid wordt een nieuwe woning op het perceel gerealiseerd. De bestaande bedrijfswoning met bijgebouwen wordt omgezet naar burgerwoning. Binnen de huidige bestemming zijn een burgerwoning en het realiseren van een woning niet toegestaan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een wijziging van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Bosche Dreef 2 te Kesteren in het buitengebied van de gemeente Neder-Betuwe. Aan de noordzijde van het plangebied ligt de Hogeweg, die een grens vormt tussen de gemeente Neder-Betuwe en de gemeente Buren. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied in de omgeving (bron: Openstreetmap.org)
Het plangebied kent 2 vigerende bestemmingsplannen, namelijk het bestemmingsplan 'Buitengebied Kesteren' en het bestemmingsplan 'VAB-beleid'. Beide bestemmingsplannen worden in deze paragraaf toegelicht.
Vigerend bestemmingsplan
Het bestemmingsplan 'Buitengebied Kesteren' is door gemeente Neder-Betuwe vastgesteld op24 mei 2012. Bijgevoegd een uitsnede van het plangebied.
Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Kesteren' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - I' met bouwvlak. Het geldend bestemmingsplan biedt geen mogelijkheid om de bestaande bedrijfswoning om te zetten naar een burgerwoning en een extra woning op het perceel te realiseren.
Voor het gehele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied'. Deze gronden zijn mede bestemd voor behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden.
Aan de noordzijde van het plangebied ligt een A-watergang. Voor deze watergang geldt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Beheerszone watergang'. Deze gronden zijn mede bestemd voor de bescherming, het beheer en verbetering van de watergang.
In het noordoosten van het plangebied ligt een strook met de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie'. Deze bestemming is bedoeld voor het betreffende ecologische lint. Zowel op de locatie van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Beheerszone watergang' als de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' is bouwen juridisch niet toegestaan.
Bestemmingsplan VAB-beleid
Voor het plangebied geldt ook het bestemmingsplan VAB-beleid, vastgesteld op 9 maart 2017. Het VAB-beleid is gericht op functieverandering van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing. Op basis van artikel 3.5 van het bestemmingsplan VAB-beleid kan het college van Burgemeester en wethouders een functiewijziging naar wonen doorvoeren na sloop van voormalige bedrijfsgebouwen. De voorwaarden van dit artikel zijn nader toegelicht in paragraaf 3.3.
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en hoofdstuk 3 van de planbeschrijving. Daarna wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 5 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 7 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 8 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
Het plangebied is gelegen ten noordwesten van de kern Kesteren, in het buitengebied aan de Bosche Dreef 2. Rondom het plangebied liggen weilanden en fruitkwekerijen. Aan de noordzijde van het plangebied ligt de Hogeweg en een A-watergang van het waterschap Rivierenland. De Hogeweg vormt de grens tussen de gemeente Neder-Betuwe en de gemeente Buren.. In de omgeving zijn veel weilanden met solitair gelegen erven. De Bosche Dreef is een straat met lintbebouwing. Het plangebied ligt nabij de N233.
Aan de Bosche Dreef 2 staat een voormalig agrarisch bedrijf met een karakteristieke bedrijfswoning. Op bijgevoegde luchtfoto is de huidige situatie van het plangebied weergegeven.
Luchtfoto met begrenzing plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied bestaat uit een tweetal kadastrale percelen. Op deze percelen zijn momenteel een bedrijfswoning en twee schuren aanwezig. Het erf tussen de bestaande gebouwen is verhard. Het oostelijke deel van het plangebied wordt gebruikt als weiland. De weg die door het plangebied ligt is in eigendom van de eigenaar en is dus geen openbare weg. Bijgevoegd een foto van de voormalige schuur in het plangebied.
Plangebied gezien vanaf de Hogeweg (bron: Google Maps)
De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning, waardoor de karakteristieke bebouwing behouden wordt. De nieuwe woning wordt in het oosten van het plangebied gerealiseerd. De nieuw te realiseren woning zal samen met de bestaande woning een solitair erf vormen. Het erf wordt gesplitst door een (eigen) weg. De schuur in het noorden van het plangebied wordt gesloopt, waardoor de karakteristieke bestaande woning zichtbaar wordt vanaf de Hogeweg. De bestaande schuur naast de bedrijfswoning blijft behouden. Deze schuur zal door de bewoners in gebruik worden genomen als bijgebouw.
Voor de ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, dat is opgenomen in bijlage 1 bij de regels. Boerderij het Bosch is een oud en waardevol erf. Om dit karakter te behouden zal het nieuwe erf ten oosten van de Bosche Dreef gerealiseerd worden. Hierdoor ontstaat er hierarchisch onderverdeling in de erven en wordt de bestaande boerderij ook zichtbaar vanaf de Hogeweg. De nieuwe bebouwing is ondergeschikt zijn aan de boerderij, maar vormt wel een eenheid met de boerderij. Deze eenheid wordt gevormd door de kap van de nieuwe bebouwing in dezelfde richting te situeren als de boerderij. Door de beperkte omvang en sombere detaillering is het erf ondergeschikt aan de grote hoofdboerderij. Het nieuwe erf heeft de structuur van een achtererf doordat een struweelhaag als perceelbegrenzing wordt toegepast, terwijl bij de oude boerderij een geschoren beukenhaag aanwezig is en wordt verlengd. De struweelhaag heeft een minder formele uitstraling en zorgt voor begrenzing van het erf en landschappelijke inpassing van de nieuwe bebouwing. Rondom het voorerf staat een beukenhaag. Deze wordt deels ten westen van de boerderij doorgetrokken naar het noorden tot aan het nieuw aangelegde weiland, waar de te slopen schuur staat.
De waardevolle en karakteristieke erfbeplanting op het voorerf van de boerderij blijft behouden. De entree van het voorerf wordt benadrukt door de waardevolle treurbeuk. Om gelaagdheid in de beplanting te creëren op het nieuwe erf worden er twee gewone essen aangeplant. Hier is niet gekozen voor een solitaire boom omdat dit een kenmerk van een voorerf is en er geen concurrentie wordt aangegaan met de treurbeuk van het hoofderf.
De boerderij wordt ontsloten via de zuidzijde van de Bosche Dreef. Aan deze zijde wordt de weg benadrukt door aan weerszijden een bomenrij van eiken. Langs de noordzijde van de Bosche Dreef, vanaf de Hogeweg over het water, staan in de huidige situatie eenzijdig lindebomen. De nieuwe woning wordt ontsloten via deze zijde. Om deze entree en daarmee het erf aan de Bosche Dreef te benadrukken, komt er een nieuwe rij van lindebomen. Deze komen aan de andere zijnde van de toegangsweg, tegenover de bestaande bomenrij.
Verder wordt de erfinrichting sober en doelmatig gehouden.
In de regels is het realiseren en instandhouden van het landschappelijk inpassingsplan als voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Op de weilanden in de omgeving van het plangebied vindt voornamelijk fruitteelt plaats. Op de solitaire erven worden de woonbestemmingen afgewisseld met agrarische bestemmingen. Ten zuiden van het plangebied zijn langs de lintbebouwing burgerwoningen en niet-agrarische bedrijven gevestigd. Door de afwisselende functies in de omgeving is de functie wonen passend in het plangebied.
De huidige bestemming biedt ruimte voor agrarische bedrijven. Burgerwoningen passen niet binnen het huidige bestemmingsplan. Het bestemmingsplan VAB-beleid bevat een wijzigingsbevoegdheid om de bestemming van het plangebied te wijzigen naar 'wonen'. De voorwaarden van artikel 3.5 uit het bestemmingsplan VAB-beleid die voor de functiewijziging gelden zijn hieronder toegelicht.
Bestemmingsplan VAB-Beleid artikel 3.5
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor de bouw van een woning of woningen in geval van sloop van alle voormalige bedrijfsbebouwing van een agrarisch bedrijf, agrarisch verwant bedrijf, buitengebied gebonden bedrijf, niet-grondgebonden agrarisch bedrijf of niet-agrarisch bedrijf, in het geval sprake is van de aanwezigheid van (voormalige) bedrijfsgebouwen, indien en voor zover:
bij sloop van | toegestane aantal woningen |
1.000 - 2.500 m2 bedrijfsgebouwen | 1 vrijstaande woning van ten hoogste 750 m3 |
2.500-5.000 m2 bedrijfsgebouwen | 2 vrijstaande woningen van ten hoogste 750 m3 of 1 woning van ten hoogste 1.500 m3 |
>5.000 m2 bedrijfsgebouwen | 3 vrijstaande woningen van ten hoogste 750 m3 of 2 vrijstaande woningen van ten hoogste 1.500 m3 |
3.500 - 20.000 m2 glasopstallen | 1 vrijstaande woning van ten hoogste 750 m3 |
20.000 - 40.000 m2 glasopstallen | 2 vrijstaande woningen van ten hoogste 750 m3 of 1 woning van ten hoogste 1.500 m3 |
>40.000 m2 glasopstallen | 3 vrijstaande woningen van ten hoogste 750 m3 of 2 vrijstaande woningen van ten hoogste 1.500 m3 |
Ad.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'acute regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van het SVIR en het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
Het realiseren van een woning volgens het VAB-beleid is volgens de 'handleiding ladder voor duurzame verstedelijking' geen stedelijke ontwikkeling die aan de ladder voor duurzame verstedelijking moet worden getoetst.
Algemeen
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van Gelderland. Deze zijn in 2014 vastgesteld en sindsdien een aantal keren geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe wetgeving of nieuwe initiatieven. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gelderland
De Omgevingsvisie heeft een tweetal doelen geformuleerd, te weten:
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. Ter versterking van de kansen voor bedrijvigheid zet de provincie gericht stappen om ruimte te bieden aan initiatiefnemers en om hen te faciliteren. Dat betekent vooral:
De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
Het plangebied ligt in de regio Rivierenland. Het gebied kenmerkt zich door groen open gebied, omzoomd door rivieren, ruimte voor dynamiek en ontwikkeling, agribusiness en logistiek. Met de ontwikkelingen in het gebied wordt de balans gezocht tussen koesteren, vernieuwen en benutten. Eén van de uitgangspunten van het beleid van deze regio is het stimuleren van functieverandering van agrarische bebouwing. Het initiatief sluit aan op dit beleidsaspect.
Voor het plan is de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik niet van toepassing. Dit aspect is reeds behandeld in paragraaf 4.1.
Handreiking hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied (VAB)
In ruil voor de sanering van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied worden verruimde mogelijkheden geboden voor de bouw van nieuwe woningen. Door de opbrengsten van een extra bouwkavel in te zetten voor de sloop van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing en landschappelijke inpassing van de nieuwe bebouwing denken de samenwerkende gemeenten de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van het buitengebied per saldo te kunnen vergroten. Afhankelijk van de hoeveelheid te slopen bedrijfsgebouwen mag/mogen:
In dit beleidskader worden verruimde mogelijkheden geboden voor de bouw van woningen of bijgebouwen, het uitbreiden van de bestaande woning of nieuwbouw voor werkfuncties, op voorwaarde dat alle (agrarische) bedrijfsgebouwen, bouwwerken en bijbehorende voorzieningen op het bouwperceel worden gesloopt/verwijderd. Hieronder worden verstaan:
Planspecifiek
Met het plan wordt de voormalige schuur aan de noordzijde van het plangebied gesloopt. Door de sloop van deze schuur wordt de karakteristieke bedrijfswoning op het perceel zichtbaar vanaf de Hogeweg. De kleinere schuur naast de bedrijfswoning blijft behouden en wordt in gebruik genomen als bijgebouw. Het plan voldoet aan de voorwaarden uit de handreiking.
De Structuurvisie Neder-Betuwe 2015 is vastgesteld door de gemeenteraad op 4 juni 2015. De Structuurvisie is voor de gemeente een belangrijk kader voor de afweging van concrete ruimtelijke beslissingen en bij de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven.
Planspecifiek
Volgens de structuurvisiekaart (zie bijgevoegde uitsnede) ligt het gebied in de oude Rijnbedding (blauwe zone op bijgevoegde afbeelding). Voor deze gebieden is het behoud van het aantrekkelijke landschap met specifieke kenmerken van het watererfgoed het belangrijkste doel, waaraan alle functies, zoals natuur, landbouw en recreatief medegebruik een bijdrage moeten leveren. Met het plan maakt een voormalig agrarisch bedrijf plaats voor een burgerwoning. Deze ontwikkeling voorkomt leegstand in het gebied. De te realiseren woning wordt landschappelijk ingepast in de omgeving. De groene strepen in de structuurvisiekaart geven aan dat ontwikkeling van laanboomteelt is toegestaan. Het initiatief sluit aan bij de Structuurvisie Neder-Betuwe 2015.
Uitsnede uit de Structuurvisiekaart Neder-Betuwe 2015, plangebied rood omcirkeld (bron: gemeente Neder-Betuwe)
In het Landschapsontwikkelingsplan (LOP, 2009) Neder-Betuwe wordt inzichtelijk gemaakt hoe de gemeente de ontwikkeling van het landschap voor de komende 10 jaar wil begeleiden. Rekening houdend met de ontwikkeling van de verschillende functies in het landelijke gebied wordt beschreven hoe de landschappelijke waarden behouden en versterkt kunnen worden. Op hoofdlijnen kent de landschappelijke visie de volgende elementen, geordend naar ontwikkelingsgerichtheid:
Planspecifiek
Volgens het landschapsontwikkelingsplan is het gebied gelegen in de oude Rijnbedding. Binnen dit gebied heeft het plangebied geen specifieke aanduiding. Zoals eerder is beschreven is het binnen de oude Rijnbedding van belang dat het aantrekkelijke landschap behouden blijft. Onderhavig plan sluit aan bij dit beleid door voormalige agrarische bedrijfsbebouwing te slopen en daar een landschappelijk ingepaste woning voor in de plaats te realiseren. Bijgevoegd een uitsnede van het landschapsontwikkelingsplan oude Rijnbedding. In het landschappelijk inpassingsplan is rekening gehouden met de uitgangspunten van het landschapsontwikkelingsplan.
Uitsnede uit delandschapsontwikkelingvisie oude Rijnbedding, plangebied rood omcirkeld (bron: gemeente Neder-Betuwe)
In de Woonvisie (vastgesteld door de gemeenteraad op 1 februari 2016) is het beleid met betrekking tot de woningmarkt, kansen, aanbod en behoefte opgenomen. De visie geeft een kwalitatieve inkleuring aan de woningbouwontwikkeling van zowel nieuwbouw als bestaande bouw in de gemeente en alle facetten die hiermee samenhangen. Doel is om het woonklimaat de komende jaren verder te versterken en te verbeteren, zodat Neder-Betuwe een sterke gemeente met vitale kernen blijft.
Planspecifiek
De woonvisie omschrijft dat de gemeente streeft om 460 woningen te realiseren in Kesterenvoor 2021. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt slechts 1 woning toegevoegd. Dit plan is daarmee dermate kleinschalig dat het geen invloed heeft op de lokale woningbehoefte.
Het VAB-beleid van de gemeente Neder-Betuwe is verwerkt in het bestemmingsplan VAB-beleid.
Dit aspect is nader toegelicht in paragraaf 3.3.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Aangezien in het plangebied sprake is van een functiewijziging, moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. Voor het uitvoeren van onderhavig plan is een bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van het uitgevoerde onderzoek staat in bijlage 1.
Ter plaatse van de bestaande bebouwing zijn in de bovengrond licht verhoogde gehalten voor zware metalen en DDE aangetoond. Ter plaatste van één boring het gehalte voor lood de indexwaarde van 0,5 overschrijdt.
Het aangetoonde gehalte voor lood ter plaatse van de betreffende boring bevindt zich inpandig onder de bestaande bebouwing. Verder onderzoek naar het verhoogde gehalte met lood is enkel noodzakelijk indien ter plaatse van het erf civieltechnische werkzaamheden en/of nieuwbouw plaatsvinden. In onderhavige situatie betreft deze locatie enkel een bestemmingswijziging. Verder onderzoek naar het loodgehalte is dus niet noodzakelijk.
De aangetroffen hoeveelheid asbest in het plangebied is dusdanig laag dat een nader onderzoek naar asbest niet noodzakelijk is.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor bodem is hiermee aangetoond.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Onderhavig plan betreft het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning en het toevoegen van 1 woning. Aangezien de ontwikkeling van één woning ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen ligt, draagt het project 'niet in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor lucht is hiermee aangetoond.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Het plangebied ligt binnen de onderzoekszones van de Hogeweg en de Victorieweg. Op deze wegen is een snelheid van 60 km per uur toegestaan. Voor deze wegen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport is opgenomen in bijlage 2. Hierin wordt geconcludeerd dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor beide wegen niet wordt overschreden. Nader onderzoek of het aanvragen van hogere waarden is daarom niet noodzakelijk.
De woning ligt ook langs de Bosche Dreef. Het plangebied ligt aan het einde van deze doodlopende onverharde weg. Het dichtstbijzijnde adres langs deze weg ligt op circa 200 m afstand van het plangebied. Vanaf deze locatie wordt de weg enkel gebruikt door de bewoners en bezoekers van het plangebied. Vanwege de beperkte verkeersintensiteit op de Bosche Dreef wordt ervan uitgegaan dat de hoogst toelaatbare geluidsbelasting niet wordt overschreden.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor geluid is hiermee aangetoond.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
In de omgeving (<1000m) van het plangebied zijn geen veehouderijen aanwezig. Vanwege deze grote afstand tot veehouderijen is voor het plan geen geurhinder van veehouderijen te verwachten.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Met voorliggend plan wordt de mogelijkheid voor het voeren van een agrarisch bedrijf verwijderd. Hierdoor verbetert het woon- en leefklimaat voor de nabij gelegen woningen. Er wordt daarnaast één nieuwe woning toegevoegd.Binnen een straal van 350 m rondom het plangebied zijn geen milieubelastende functies gevestigd. Voor de nieuwe woning is een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd. Er worden geen bedrijven in hun bedrijfsvoering belemmerd.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor milieuzonering is hiermee aangetoond.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart van de omgeving van het plangebied (bron: risicokaart.nl)
Uit de risicokaart is op te maken dat op 340 m afstand van het plangebied propaan is opgeslagen. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze tank. De tank vormt dus geen belemmering voor het plan.
Op circa 1700 m afstand van het plangebied ligt de Betuweroute. Het plangebied ligt daarmee binnen het invloedsgebied (4 km), maar ruimschoots buiten de 200 meter evacuatie zone van de Betuweroute.
Op grond van art. 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) moet worden ingegaan op de mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid, vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van de Betuweroute.
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet voor de (spoor-)wegen, gezien de ligging, worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. In dit geval is sprake van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. Er zijn voldoende mogelijkheden om dit advies tijdig op te volgen.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor externe veiligheid is hiermee aangetoond.
Wanneer nabij een plangebied (<50 m van de perceelsgrens) een perceel aanwezig is waar het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen is toegestaan, kunnen deze gewasbeschermingsmiddelen overwaaien naar het plangebied. Dit kan invloed hebben op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Daarnaast kan het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen nabijgelegen oppervlaktewater vervuilen. Beoogd is dat per 1 januari 2018 is de aanpassing van het Activiteitenbesluit in werking treed. Hierin is wettelijk opgenomen dat alléén spuittechnieken zijn toegestaan met een driftreductie van minimaal 75%. Deze regel gaat ook gelden voor agrarische percelen waarbij geen oppervlaktewater in de omgeving is.
Planspecifiek
Met onderhavig plan wordt een gevoelige functie (de nieuwe woning) toegevoegd. Op het naastgelegen agrarische perceel (< 50 m) is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen toegestaan. Het toepassen van deze gewasbeschermingsmiddelen kan invloed hebben op het woon- en leefklimaat van het plangebied.
Het agrarisch perceel ligt naast het plangebied zonder tussenliggende sloot. Volgens het wetenschappelijke rapport van PRI 2015 in Wageningen, 'Driftblootstelling van omstanders en omwonenden door boomgaard bespuitingen', is de benodigde afstand vanaf de eerste bomenrij tot het plangebied 35 m. Gezien de situatie, heeft het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen op het agrarische perceel invloed op het woon- en leefklimaat van het plangebied. Om deze reden wordt in de verbeelding van het plan een milieuzone van 35 m rondom het plangebied opgenomen. In de regels van het plan wordt bepaald dat in deze zone het aanleggen en het in exploitatie nemen van een productieboomgaard, zacht-fruitopstand of (boom)kwekerij, niet zijnde herplant niet is toegestaan. Deze maatregel zorgt op het gebied van gewasbeschermingsmiddelen voor een verantwoord woon- en leefklimaat in het plangebied.
De uitvoerbaarheid van het initiatief met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen is hiermee aangetoond.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Met de sloop van de schuur (1.380 m2) van het voormalige agrarische bedrijf en de bouw van een woning neemt de oppervlakte aan verharding in het plangebied af. Langs het noorden van het plangebied is een A-watergang aanwezig. Onderhavig plan ligt buiten de beheerszone van de watergang. Het hemelwater wordt op eigen terrein geïnfiltreerd. Er is geen sprake van een waterschapsbelang.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor water is hiermee aangetoond.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
De sloop van de bestaande schuur heeft mogelijk een negatief effect op beschermde flora en fauna en/of beschermde natuurgebieden. Voor dit aspect is een oriënterend flora en fauna onderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage van het onderzoek is weergegeven in bijlage 3.
De voorgenomen sloop en nieuwbouw leiden niet tot aantasting van beschermde gebieden en natuurwaarden mits maatregelen getroffen worden. De sanering van de schuur dient plaats te vinden buiten het broedseizoen om negatieve effecten op algemene broedvogels te voorkomen.
Tijdens de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van vleermuizen. Tijdens de sloopwerkzaamheden moet het terrein ongeschikt worden gehouden ten behoeve van de rugstreeppad. De mogelijke aanwezigheid van overige beschermde soorten (Wnb, overige soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde ontwikkeling.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De eigen weg die door het plangebied loopt, ontsluit het erf via de Hogeweg. Met onderhavig plan zal het aantal verkeersbewegingen niet noemenswaardig wijzigen. Het agrarisch bedrijfsverkeer wordt vervangen door personenverkeer, wat voor de omgeving minder belastend is.
Op eigen erf is voldoende ruimte aanwezig om te parkeren. Volgens de Nota parkeernormen Neder-Betuwe 2017 geldt in het buitengebied een parkeernorm van 2,8 parkeerplaatsen per vrijstaande woning in het buitengebied. In de toekomstige situatie staan er 2 woningen in het plangebied. Op het perceel moeten dus 3 parkeerplaatsen per bestemmingsvlak worden gerealiseerd en in stand worden gehouden. Het realiseren van de parkeerplaatsen is voorwaardelijk verplicht gesteld in de regels van het bestemmingsplan.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor verkeer is hiermee aangetoond
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van de Wamz zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - cultuurhistorisch waardevol gebied 1'. Gronden van deze bestemming zijn mede bestemd voor behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden.
Tot de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de in deze bestemming bedoelde gronden worden gerekend:
Met het plan wordt een voormalig agrarisch bedrijf gesloopt, een bedrijfswoning omgezet naar burgerwoning en wordt een nieuwe woning gerealiseerd. De woningen worden gerealiseerd in een verschijningsvorm van één gezamenlijk erf. Dit erf wordt landschappelijk ingepast, waardoor het plan past binnen de (cultuurhistorische) ruimtelijke structuur van de omgeving. De A-watergang die ten noorden van het plangebied ligt blijft behouden.
Volgens de beleidskaart archeologische monumentenzorg zijn in de omgeving van het plangebied geen behoudenswaardige cultuurhistorisch objecten aanwezig. Bijgevoegd een uitsnede van deze beleidskaart.
Uitsnede beleidskaart archeologische monumentenzorg (bron: gemeente Neder-Betuwe)
Archeologie
Op basis van de archeologische beleidskaart van de gemeente Neder-Betuwe is geconcludeerd dat het plangebied een gematigde archeologische verwachtingswaarde (bruin) heeft. Voor deze gebieden geldt dat voor nieuw te bebouwen oppervlak niet groter dan 500 m² en 30 cm diep geen archeologisch onderzoek is vereist. De omvang van de te realiseren woning met bijgebouwen bedraagt niet meer dan deze oppervlakte.
Ter bescherming van de eventuele aanwezige archeologische waarden in het gebied blijft de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 4' behouden.
Archeologische verwachtingswaarde plangebied (bron: Gemeente Neder-Betuwe)
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor cultuurhistorie en archeologie is hiermee aangetoond.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben binnen de gemeente Neder-Betuwe diverse gevechtshandelingen plaatsgevonden waardoor hoeveelheden Conventionele Explosieven in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Door de geplande werkzaamheden kunnen deze mogelijk ter plaatse aanwezige explosieven een reëel gevaar opleveren voor betrokken medewerkers en de (directe) omgeving. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet dus worden nagegaan of explosieven aanwezig zijn.
Planspecifiek
Een oppervlaktedetectie onderzoek zal moeten uitwijzen of er daadwerkelijk explosief materiaal aanwezig is. Dit onderzoek wordt uitgevoerd bij het bouwrijp maken van de gronden. Tegelijkertijd kan, indien er materiaal wordt gedetecteerd, dit op een veilige manier worden opgeruimd. In het kader van voorliggend bestemmingsplan is het voldoende aannemelijk dat dit aspect de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat. Bij indiening van de omgevingsvergunning, dus voorafgaand aan het verrichte van bodemingrepen, zal een detectie-onderzoek worden overlegd. Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van explosieven.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het wijzigingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de provincie omdat geen sprake is van een bovenlokaal belang Het plan past binnen de kaders voor functieverandering in het buitengebied, zoals dat door de gemeenten is vastgesteld en waar de provincie mee heeft ingestemd.
Het plan is niet toegezonden aan het waterschap omdat geen sprake is waterschapsbelang. Het plangebied valt buiten de beheerszone van de noord gelegen A-watergang en de verharding in het plangebied neemt af. Het aspect water is nader toegelicht in paragraaf 5.2.
Gezien de beperkte impact van dit plan wordt geen formele inspraakprocedure gehouden. De directe buren worden door de initiatiefnemer op de hoogte gebracht van dit plan.
Het ontwerp wijzigingsplan ''Bosche Dreef 2 in Kesteren'' heeft van donderdag 29 maart 2018 t/m donderdag 10 mei ter inzage gelegen. Gedurende de inzagetermijn zijn er geen zienswijze ontvangen.