direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ochten, Prunusstraat Ong.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1740.bpOCprunusstraaton-vst1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van het plan

Voorliggend initiatief betreft een woningontwikkeling van 15 woningen in de kern van Ochten. Het plan maakt onderdeel uit van het project Appelhof uit de Structuurvisie van de gemeente Neder-Betuwe. Met het initiatief worden de gronden van een voormalige boomkwekerij aan de Liniestraat 19 in Ochten herontwikkeld tot een woonlocatie met 10 twee-onder-een-kap-woningen en 5 vrijstaande woningen. Het perceel met de bedrijfswoning is bestemd met eveneens een woonfunctie met een burgerwoning gezien er geen agrarisch bedrijf meer kan worden uitgeoefend. De bestaande bouw en gebruik van deze woning wordt in voorliggend bestemmingsplan ontboden.

Omdat de beoogde ontwikkeling op grond van het vigerende bestemmingsplan ‘Kernen Neder-Betuwe’ niet is toegestaan, wordt het voorliggende bestemmingsplan in procedure gebracht.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Prunusstraat, ten noordoosten van het centrum van Ochten. De locatie betreft een van de laatste agrarische percelen in de kern. De directe omgeving betreft een woongebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpOCprunusstraaton-vst1_0002.png"

Afbeelding 1.1: globale ligging en begrenzing plangebied (bron: openstreetmap.nl)

1.3 Geldende plannen

Voor de in het bestemmingsplan begrepen gronden vigeert thans het bestemmingsplan 'Kernen Neder-Betuwe', dat op 14 mei 2020 door de gemeenteraad van Neder-Betuwe is vastgesteld. In navolgende afbeelding is een uitsnede opgenomen van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpOCprunusstraaton-vst1_0003.png"

Afbeelding 1.2: uitsnede www.ruimtelijkeplannen.nl

Ter plaatse van de gronden geldt de enkelbestemming 'Agrarisch'. Een gedeelte van het perceel heeft de bouwaanduiding 'bijgebouwen' en het bouwvlak van de woning van Liniestraat 19.

Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan

Het realiseren van de woningen is niet toegestaan binnen de bestemming Agrarisch. Met voorliggend bestemmingsplan is aangesloten op de regels uit het voorontwerp 'Kernen Neder-Betuwe'

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

De heer Tijssen is eigenaar van een voormalige boomkwekerij aan de Liniestraat 19 in Ochten. Op dit perceel is een woonboerderij aanwezig omringt door een tuin. De gronden waar voorheen de bomen werden gekweekt zijn afgesplitst van het perceel van de Liniestraat 19 in Ochten. Dit ongenummerde perceel is ontdaan van alle agrarische bijgebouwen en gewassen en bestaat hoofdzakelijk uit grasland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpOCprunusstraaton-vst1_0004.png"

Afbeelding 2.1 Luchtfoto en begrenzing plangebied

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Programma

In totaal worden er 15 woningen gerealiseerd, waarvan 10 twee-onder-een-kapwoningen en 5 vrijstaande woningen.

De bestaande woning aan de Liniestraat 19 wordt gerenoveerd en zal gebruikt worden voor wonen. Daarnaast heeft de toekomstige eigenaar een roboticabedrijf. De activiteiten die dit bedrijf uitoefent is de ontwikkeling, productie, assemblage, reparatie en vermarkten van robotica-systemen en - componenten. Aangezien dit iets meer is dan een bedrijf aan huis en omdat de locatie zich hiervoor leent is specifiek dit type bedrijf toegestaan tot een maximaal 125 m² bvo.

2.2.2 Ruimtelijke ontwikkeling

De nieuwe zuidelijke gelegen vrijstaande woning oriënteert zich op de Liniestraat en sluit aan op het bestaande dorpslint. Het bebouwingslint bestaat voornamelijk uit vrijstaande woningen met een diepe voortuin welke trapsgewijs verspringt. Ten oosten van de nieuwe woning blijft de bestaande boerderij behouden.

Navolgende afbeelding betreft het schetsontwerp van de toekomstige situatie en is tevens opgenomen in bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpOCprunusstraaton-vst1_0005.png"

Afbeelding 2.2: Schetsontwerp toekomstige situatie. Bron: Buro SRO Oost B.V.

Aan de Prunusstraat worden geschakelde twee-onder-een-kapwoningen gerealiseerd en/of vrijstaande woningen. In het schetsontwerp is uitgegaan van 1 vrijstaande woning aan de zuidzijde en de rest twee-onder-een-kapwoningen. Maar dit is uitwisselbaar. De woningen zijn georiënteerd op de Prunusstraat en staan in nagenoeg dezelfde rooilijn om een rustig en helder straatbeeld te creëren. Een enkele kleine verspringing in de rooilijn is wel mogelijk om aan te sluiten bij een dorpse opzet. Aan de voorzijde van deze woningen worden parkeerstroken ingericht. Hiermee ontstaat een eenduidig straatprofiel met laanbomen.

De parkeervakken worden onderbroken door een groenstrook en inritten om de woningen te ontsluiten. Aan de oostzijde van het plangebied ligt een bestaande watergang. Deze zal worden omgevormd tot een wadi en een deels wordt de wadi verbreed in verband met de benodigde waterberging. Op de perceelsgrens van de kavels zal een groene afscheiding geplaatst worden.

Aan de noordzijde van het plangebied zijn drie vrijstaande woningen gesitueerd. Deze woningen zijn georiënteerd richting De Hoef en sluiten aan op de bestaande bebouwing aan de oostzijde. De woningen zijn volledig vrijstaand of eventueel met de garages gekoppeld. De aan de voorzijde gelegen watergang zal gedempt worden, zodat de woningen bereikbaar zijn. Met de watercompensatie is hiermee rekening gehouden.

In een vervolgfase zal de openbare ruimte nader uitgewerkt worden in een inrichtingsplan. Dit inrichtingsplan zal nog aan het college worden voorgelegd en is ook als zodanig als voorwaardelijke verplichting in voorliggend bestemmingsplan opgenomen. Hierdoor is bovendien enige uitvoeringsvrijheid gewenst bij het bepalen van de exacte bestemmingsgrenzen.

2.2.3 Beeldkwaliteit

Om inzicht te krijgen in de beeldkwaliteit heeft Huibers: bureau voor architectuur schetsen gemaakt. De volgende uitgangspunten zijn voor de architectuur van belang:

  • De woningen zijn in samenhang ontworpen
  • Traditionele bouwmassa opbouw: maximaal 2 bouwlagen met een kap (max. goothoogte 6m en bouwhoogte 9 m).
  • Kapvorm schilddak of zadeldak. De woning aan de Liniestraat mag ook een samengestelde kapvorm zijn.
  • Traditionele jaren '30 dorpse uitstraling
  • De vrijstaande woning naast nummer 19 sluit ook qua uitstraling aan op de nieuwbouw woningen aan de Prunusstraat.
  • Bruin/rode baksteen en pannendak
  • Qua detaillering ondergeschikt aan de voormalige boerderij.

Het volledige beeldkwaliteitsplan is opgenomen in bijlage 2. Navolgende afbeeldingen geven een indruk van de toekomstige uitstraling van de bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpOCprunusstraaton-vst1_0006.png"

Architectonisch schetsontwerp m.b.t. de toekomstige bebouwing. Bron. Bureau Huibers

2.2.4 Ontsluiting en parkeren

Ontsluiting

De woningen zijn gelegen op een perceel dat is ingeklemd tussen de Liniestraat in het zuiden, de Prunusstraat in het westen en De Hoef in het noorden. De vrijstaande woning in het zuiden van het plangebied kan een inrit op zowel de Liniestraat als de Prunusstraat krijgen, de drie vrijstaande woningen krijgen een inrit op De Hoef en de overige 11 woningen krijgen een inrit op de Prunusstraat. De Liniestraat is een doorgaande weg door Ochten waar de Prunusstraat op uitkomt. De wegen zijn zodanig geprofileerd dat de nieuwe woningen hier goed op kunnen worden ontsloten.

 

Parkeren

De woningen hebben ieder een eigen oprit en garage op eigen terrein. Om geheel aan de parkeerbehoefte te voldoen wordt tevens haaksparkeren langs de Prunusstraat gerealiseerd. Een voordeel van de openbare parkeerplaatsen aan de Prunusstraat is dat de ook de bestaande bewoners hier gebruik van kunnen maken. Meer hierover in paragraaf 4.1.2.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 3.1.2.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren. Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur." Volgens de nota van toelichting bij artikel 3.1.6, lid 2, aanhef en onder b, van het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen naar het oordeel van de Raad van State planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.

Met voorliggend plan worden 15 woningen gerealiseerd. Uit jurisprudentie blijkt dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. Met het toevoegen van 15 extra dient voor de woningen de ladder voor duurzame verstedelijking te worden doorlopen. In de volgende alinea wordt hierop ingegaan.

Uit het onderzoek van Stec (Update Thermometer woningmarkt, 5 februari 2018) wordt op grond van de bevolkingsprognose Primos 2017 aangegeven dat er ruimte is voor toevoeging van 970 woningen in de periode 2017 - 2027 binnen de gemeente Neder-Betuwe. Recent vervolgonderzoek uit 2019 heeft duidelijk gemaakt dat er grote druk bestaat op de woningmarkt en de vraag naar (vrijstaande) koopwoningen nog groter is dan voorheen gedacht. Het bouwen in de grotere kernen zoals Ochten heeft daarbij de voorkeur. De plancapaciteit in Neder-Betuwe in harde plannen tot 2027 bedraagt op dit moment 427 woningen. Het realiseren van 15 woningen in het plangebied levert een bijdrage aan de invulling van deze kwantitatieve behoefte aan woningen.

Wat betreft de kwalitatieve opgave blijkt uit de Woonvisie en het Regionaal woningbouwprogramma Rivierenland dat er in de gemeente Neder-Betuwe behoefte is aan woningen voor senioren en starters. De gemeente wil voor senioren inzetten op flexibele woonconcepten die ten minste voldoen aan de kwaliteitseisen die (zorgvragende) senioren stellen, maar ook aantrekkelijk zijn voor vitale senioren. De woonomgeving moet zodanig zijn ingericht, dat deze voldoende inspeelt op de wensen van ouderen: voorzieningen, sociaal veilig en toegankelijk. Daarnaast moet in elk project 20% aan sociale woningbouw worden gerealiseerd. Deze verplichte 20% van het programma wat als sociale woningbouw gerealiseerd dient te worden is verschoven naar plan Oranjehof. Deze verschuiving is vastgelegd in een intentieovereenkomst waarmee wordt voldaan aan deze voorwaarde.

Voorliggend plan speelt in op de behoefte van (vitale) senioren en doorstromers. Er is daarmee zowel kwantitatief als kwalitatief behoefte aan de toe te voegen woningen.

De locatie is binnenstedelijk gelegen. De boomkweekgronden maken plaats voor de beoogde woningen midden in het dorp. Hierdoor is er sprake van 'inbreiding' voor 'uitbreiding'. Ook is de locatie reeds in de structuurvisie van de gemeente aangewezen en afgewogen als inbreidingslocatie.

Hiermee voldoet het plan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.4 Conclusie

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

3.2.2 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.


Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

De in voorliggend plan opgenomen woningen voldoen aan de ladder voor duurzame verstedelijking, zie paragraaf 3.1.3.

3.2.3 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening Gelderland stelt regels aan de inhoud van ruimtelijke plannen voor die aspecten waar provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening dat noodzakelijk maken.

Planspecifiek

Nieuwe woonlocaties

In artikel 2.2.1.1 van de omgevingsverordening is opgenomen dat: "nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts [worden] toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave voor wonen voor de betreffende regio". In navolgende paragraaf 3.3.1 is opgenomen dat voorliggend initiatief zowel kwantitatief en kwalitatief past binnen het regionale woningbouwprogramma.

3.2.4 Conclusie

Het bestemmingsplan is passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie Gelderland.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionaal woningbouwprogramma Rivierenland

De gemeenten van de regio Rivierenland hebben afspraken gemaakt voor het opstellen en monitoren/actueel houden van een regionaal woningbouwprogramma. Het regionale woningbouwprogramma is een dynamische lijst die jaarlijks wordt geactualiseerd.


Toetsing van projecten

Alle projecten worden getoetst op drie punten:

  • I. Planstatus

Van alle projecten is de planstatus geïnventariseerd. Vanuit de provincie wordt mede gestuurd op planologische hardheid. Het is van belang om te monitoren of kansrijke plannen opgenomen zijn/worden in harde bestemmingsplancapaciteit. Voorkomen moet worden dat plancapaciteit gebruikt wordt voor niet-kansrijke plannen of projecten die pas op zeer lange termijn ontwikkeld worden. Plannen met harde plancapaciteit worden 'groen' gemarkeerd. Plannen met zachte plancapaciteit zijn 'rood'.

Voorliggende ontwikkeling scoort op dit punt nog 'rood'. Onderliggend bestemmingsplan en voorliggend plan leidt tot een omslag naar 'groen'.

  • II. Urgentie

Onder deze noemer vallen in ieder geval de plannen waar sprake is van een verbetering van locatie en omgeving zoals bij herstructurering en bedrijfssanering. Daarnaast kan een bepaald woningbouwprogramma aanleiding zijn om prioriteit te geven aan een project. Voorliggende ontwikkeling betreft een herstructuring van een voormalig agrarisch perceel binnen de kern Ochten. Het realiseren van woningen binnen het bestaand stedelijk gebied betreft een verbetering van locatie en omgeving.

Hiermee scoort de ontwikkeling 'groen'.

  • III. Woonmilieu, prijs en woningtype

In het WBO is aangegeven waar de belangrijkste tekorten en overschotten zijn. Het regionale woningbouwprogramma wordt hieraan getoetst. Dit kan aanleiding zijn om een aantal projecten opnieuw te bezien en mogelijk meer af te stemmen op de actuele vraag. Projecten worden gespiegeld aan de geschetste behoefte uit het WBO waarbij maatwerk per gemeente en kern mogelijk is. Een groot deel van de projecten bedient immers een specifieke, lokale vraag.

Wanneer gekeken wordt naar de woningbehoefte als gevolg van huishoudenstoename in de periode 2015 -2025 en vraag als gevolg van veranderingen in huishoudtypen (samenstelling, leeftijd; met als gevolg andere woonvoorkeur) dan is er vooral vraag naar woningen voor kleine huishoudens en huishoudens met lagere inkomens. In het nabijgelegen plan Oranjehof zal aan deze woningbehoefte worden voldaan door middel van de hiervoor genoemde gesloten intentieovereenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente.

Hiermee scoort de ontwikkeling ´groen`.

Conclusie

Voorliggende ontwikkeling is opgenomen in het regionale woningbouwprogramma en past hiermee in regionale afspraken.

3.3.2 Conclusie

Het bestemmingsplan is passend binnen het regionale beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Neder-Betuwe 2018

Op 31 mei 2018 heeft de gemeente Neder-Betuwe de structuurvisie Neder-Betuwe 2018 vastgesteld. Doel van deze structuurvisie is het bieden van een actueel en integraal ruimtelijk kader, dat voor de langere termijn als toetsingskader op hoofdlijnen dient voor alle ruimtelijke ontwikkelingen. De structuurvisie is het strategisch document in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van een gebied waardoor voor een ieder in algemene zin duidelijk is of bepaalde initiatieven daarbinnen passen. Voor andere overheden kan de structuurvisie duidelijk maken hoe de gemeente het beleid van Rijk en provincie uitwerkt op gemeentelijk schaalniveau. Voor het gemeentebestuur is de structuurvisie een belangrijk kader voor de afweging van concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet daartoe van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten, zoals het vaststellen van bestemmingsplannen, het beschikbaar stellen van financiële middelen en het sluiten van bestuursovereenkomsten. Tevens is de visie leidraad bij de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven.

Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de structuurvisiekaart ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpOCprunusstraaton-vst1_0007.jpg"

Afbeelding 3.2.: Structuurvisiekaart

Het plangebied betreft de inbreidingslocatie 'Appelhof 2e fase' en is op de structuurvisie kaart aangemerkt als een gebied waar de 'ontwikkelingsrichting wonen tot 2020' is opgenomen. De gemeente streeft naar het zoveel mogelijk benutten van inbreidingslocaties en daarmee een efficiënt gebruik van de (open) ruimte in de kernen. Op deze locatie is de ontwikkeling van woningbouw gewenst. Vanwege de ligging van de locatie aan de rand van de kern gaat de voorkeur uit naar vrijstaande woningen in een landelijke woonomgeving en biedt de locatie ruimte voor circa 12 woningen. Daarnaast is het perceel Liniestraat 19 tevens aangemerkt als een gebied waar 'ontwikkelingsrichting werken tot 2020' is opgenomen. De realisatie van het kleinschalige bedrijf aan huis in robotica past hier goed bij.

Voorliggend initiatief vervuld de ontwikkelrichting van voorliggend perceel met het realiseren van 15 woningen en sluit daarmee aan op de structuurvisie Neder-Betuwe 2018. Aangezien er ook een aantal twee-onder-één-kapwoningen zijn opgenomen ten behoeve van een gevarieerd woonaanbod. Hierdoor is het aantal woningen net hoger.

3.4.2 Woonvisie 2016-2021 'Vitale kernen in een sterke gemeente'

Op 1 februari 2016 is de woonvisie vastgesteld door de gemeenteraad van Neder-Betuwe. Hierin is het beleid met betrekking tot de woningmarkt, kansen, aanbod en behoefte opgenomen. Om richting te geven aan de ontwikkeling van de gemeente, biedt deze visie belangrijke handvatten voor de gemeente zelf, maar ook de partners met wie zij op het brede speelveld van het wonen samenwerkt. Het geeft een kwalitatieve inkleuring aan de woningbouwontwikkeling van zowel nieuwbouw als bestaande bouw in de gemeente en alle facetten die hiermee samenhangen. Binnen het Regionale Woningmarktonderzoek en de Regionale Woonagenda worden de kaders van de nieuwbouwopgave met de regiogemeenten afgestemd. Hiermee wordt gezorgd dat de nieuwbouwproductie past binnen de regionale behoefte.

De gemeente wil het woonklimaat de komende jaren verder versterken en verbeteren zodat Neder-Betuwe een sterke gemeente met vitale kernen blijft. Dit wil de gemeente bereiken door actief woonbeleid te voeren op de volgende aandachtspunten:

1. Toevoegen van duurzaam aantrekkelijke woningen

De vergrijzing van Neder-Betuwe zet zich voort, maar zit rond 2035 op haar hoogtepunt. De veranderende bevolkingssamenstelling vraagt om een aanpassing van de woningvoorraad. Levensloopgeschiktheid is daarin een belangrijk criterium. Binnen de ambitie om tot een gevarieerde, levensloopgeschikte woningvoorraad te komen, worden enkele doelgroepen iets meer ondersteund: starters en senioren. Naast de bovengenoemde grote doelgroep zijn er een aantal kleine doelgroepen die ook aandacht vragen: mensen in scheiding, statushouders/vluchtelingen en mensen met een lichte zorgvraag.

2. Inzetten op een realistische nieuwbouwambitie

Het hanteren van een realistische woningbouwambitie is belangrijk om ervoor te waken dat het woningaanbod goed aansluit bij de woningbehoefte. Op basis van het regionale woningbehoefteonderzoek wordt tot 2025 uitgegaan van een jaarlijkse productie van 60 tot 80 woningen voor de gemeente Neder-Betuwe.

3. Woningbouw in elke kern, volwaardige afronding van huidige plannen

Om de kernen vitaal te houden is het belangrijk dat elke kern de mogelijkheid behoudt om nieuwe woningen aan de voorraad toe te voegen, als hier voldoende behoefte aan is. Het is belangrijk dat de plannen die in de afgelopen jaren zijn voorbereid -en waarvan de behoefte is bewezen- nu ook daadwerkelijk worden gerealiseerd. In Kesteren betekent dit een grotere woningbouwprogramma om de uitleglocatie Casterhoven goed te kunnen afronden. Binnen de woonvisie is het geplande woningbouwprogramma van de verschillende kernen gecategoriseerd in plannen die goed aansluiten bij de marktvraag voor de korte/middellange termijn (tot 2020) en plannen die minder goed aansluiten of op een langere termijn spelen. Deze zijn afgewogen tegenover de ontwikkeling van afgelopen jaren en de wensen van de gemeente. Hiermee is gekomen tot een 'streefprogramma 2015-2025' per kern.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpOCprunusstraaton-vst1_0008.png"

Voor de gemeente Neder-Betuwe zijn de volgende segmenten als kansrijk benoemd: grondgebonden sociale huurwoning, tweekamer huurappartement in de vrije sector, goedkope grondgebonden koopwoning, rij-/hoekwoning in het middensegment (levensloopbestendig) en luxe grondgebonden koopwoning in dure segment.

4. Verder verduurzamen van de woningvoorraad

De komende jaren wil de gemeente verder met het energiezuiniger en levensloopgeschikter maken van de bestaande woningvoorraad. In de nieuwbouw houden we vast aan de energieprestatienorm uit het Bouwbesluit. De belangrijkste opgave ligt in de bestaande voorraad. Daar wil de gemeente eigenaar-bewoners stimuleren om hun woning te verduurzamen. Om ervoor te zorgen dat mensen met een zorgvraag zolang mogelijk zelfstandig kunnen wonen, is het belangrijk dat alle nieuwbouw 'maximaal aanpasbaar te ontwikkelen.

5. Betaalbare woningen voor kwetsbare doelgroepen

Er zal voldoende betaalbare woningen voor kwetsbare doelgroepen moeten worden gerealiseerd. Kwetsbare doelgroepen zijn doelgroepen die niet zonder extra maatregelen aan passende woonruimte kunnen komen. Hierbij richt men op huishoudens met lage inkomens en lage middeninkomens (sociale huur). Om de voorraad de komende jaren te consolideren moeten er minimaal 75 woningen in de periode 2015-2020 gebouwd worden om aan de verwachte vraag te voldoen (ter compensatie van sloop en verkoop).

Planspecifiek

Het initiatief betreft het realiseren van 15 woningen, te weten 10 twee-onder-een-kap-woningen en 5 vrijstaande woningen. Voor de kern Ochten is m.b.t. het streefwoningbouwprogramma een kwantitatieve woningvoorraad van 55 woningen opgenomen tot aan 2025. Hier past het geplande aantal woningen binnen. De ontwikkeling van grondgebonden koopwoning in dure segment past eveneens binnen de visie. Daarnaast heeft de initiatiefnemer een overeenkomst met de gemeente gesloten dat de verplichte 20% van het programma als sociale woningbouw te realiseren, wordt verschoven van voorliggend plan naar het plan Oranjehof. Daarmee is het initiatief passend in de structuurvisie.

3.5 Conclusie

Het bestemmingsplan is passend binnen de beleidskaders van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Neder-Betuwe.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Verkeer & parkeren

4.1.1 Verkeer
4.1.1.1 Regelgeving

De gemeenteraad stelde op 15 december 2011 het Neder-Betuws Verkeer- en Vervoerplan (NBVVP) vast. Dit geeft de visie tot 2020 weer hoe de gemeente Neder-Betuwe nu en in de toekomst om gaat met vraagstukken op het gebied van verkeer en vervoer dan wel de mobiliteit. Het plan bestaat uit twee onderdelen:

  • Beleidsrapportage met daarin de visie van de gemeente tot 2020. Belangrijk onderdeel hierin is ook het Uitvoeringsprogramma, waarin staat welke projecten de gemeente de komende jaren wil uitvoeren en voor welke projecten geld beschikbaar is.
  • Achtergrondrapportage met daarin achtergrondinformatie bij de beleidsrapportage. In de achtergrondrapportage zijn de resultaten van de inventarisatie en (knelpunt)analyse opgenomen.

4.1.1.2 Doorwerking bestemmingsplan

Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling, is de verkeersaantrekkende werking bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van een gemiddelde weekdag.

Voor de berekening is uitgegaan van de ligging van 15 woningen in een weinig stedelijke omgeving binnen 'buitengebied' (dit is de norm die Neder-Betuwe hanteert). Hiervoor hanteert het CROW een norm van maximaal 8,6 bij vrijstaande woningen en 8,2 vervoersbewegingen per twee-onder-een-kapwoning. Dit resulteert in maximaal 125 verkeersbewegingen op een gemiddelde werkdag voor de gehele ontwikkeling. In de toekomstige situatie kunnen voertuigen met de planlocatie als bestemming via de inritten vanaf de Prunusstraat, Liniestraat en De Hoef de locatie bereiken. Op basis van het verkeersmodel met de prognoses tot 2030 kent de Liniestraat een intensiteit van circa 940 mvt/etmaal en de Prunusstraat een intensiteit van circa 230 mvt/etmaal. Gelet op de capaciteit van de genoemde straten kan worden gesteld dat deze straten de toename van afgerond 125 verkeersbewegingen per dag goed aan kunnen (een intensiteit tot 4000 mvt/etmaal is acceptabel). Hierbij komt dat de huidige functie verdwijnt. Dit resulteert in minder bedrijfsverkeer zoals tractoren en vrachtwagens.

4.1.2 Parkeren
4.1.2.1 Regelgeving

De Parkeernormen Neder-Betuwe (2017) is van toepassing op nieuwe ontwikkelingen in de gemeente Neder-Betuwe. Hierin worden onder andere parkeernormen gesteld op basis van de toe te voegen functies.

4.1.2.2 Doorwerking bestemmingsplan

De gemeente heeft de parkeernormen ontleend aan de landelijke kencijfers van CROW.

De nota schrijft een norm voor van 2,7 parkeerplaatsen voor een vrijstaande woning en een norm van 2,6 parkeerplaatsen voor twee-onder-een-kapwoning. Dit levert een parkeerbehoefte op van totaal 39,5 parkeerplaatsen. Zie onderstaande tabel.

  norm   aantal   benodigd  
Vrijstaande woning   2,7   5   13,5  
Twee-onder-een-kapwoning   2,6   10   26  
          Totaal parkeerplaatsen: 39,5  

Tabel 1 : Benodigde parkeerplaatsen

In het schetsontwerp in bijlage 1 zijn 20 parkeerplaatsen opgenomen in de openbare ruimte. De nota schrijft een norm voor van 1,3 bij een garage met lange oprit van minimaal 10 m diep en 2,5 m breed en een parkeernorm van 1,8 bij een garage met dubbele oprit van minimaal 4,5 m breed. Binnen het plan zijn volgens hierboven genoemde normen 41 parkeerplaatsen aanwezig. Zie onderstaande tabel.

  norm   aantal   aanwezig  
garage met dubbele oprit   1,8   3   5,4  
garage met lange oprit   1,3   12   15,6  
openbaar   1   20   20  
    totaal       Totaal aanwezige parkeerplaatsen: 41  

Tabel 2 : aanwezige parkeerplaatsen

Gezien de hiervoor beschreven aspecten is dit bestemmingsplan uitvoerbaar op het gebied van verkeer.

4.2 Bodem

4.2.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).

4.2.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In het kader van voorliggende ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 4. De belangrijkste conclusie luidt dat er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen zijn voor de bestemmingsplanherziening. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.3 Geluid

4.3.1 Regelgeving

Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.

De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde "dove" gevel heeft. Een "dove gevel" is een bouwkundige constructie:

  • waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een bepaalde geluidwering;
  • waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel dient voor nieuwbouw zodanig te zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.

4.3.2 Wegverkeerslawaai

Regelgeving

In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.

Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek te worden verricht (art.76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpOCprunusstraaton-vst1_0009.png"

Tabel 4.1: overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)

De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt.

Doorvertaling bestemmingsplan

In het kader van voorliggende ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 5. In het onderzoek is opgenomen dat het geluidsniveau door wegverkeer op één gevel van de woningen 55 dB bedraagt als gevolg van wegverkeer op de Beusichemstraat (30 km/u). Alle overige gevels zijn niet geluidbelast. Voor de geluidbelasting door 30 km wegen hoeft geen hogere waarde te worden aangevraagd. Omdat alle woningen ten minste één geluidluwe gevel hebben, zal voor het aspect geluid sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat. De benodigde karakteristieke geluidwering GA;k bedraagt

22 dB voor de woningen waarvoor de geluidbelasting meer dan 53 dB bedraagt.

4.3.3 Conclusie

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.4 Bedrijven en Milieuzonering

4.4.1 Regelgeving

Regelgeving

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.

Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.

Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

Naast de omgevingstypen 'rustige woonomgeving' en 'gemengd gebied' kent de VNG-publicatie ook het type 'gebied met functiemenging'. Het begrip 'gebied met functiemenging' heeft geen betrekking op de typering van een gebied maar op de toelaatbaarheid van hinderveroorzakende functies, zoals stadscentra, dorpskernen, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en (delen van) woongebieden met kleinschalige dan wel ambachtelijke bedrijvigheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpOCprunusstraaton-vst1_0010.jpg"

Tabel 4.2: richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'

Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig. Hiertoe wordt ten aanzien van het geluidsaspect gebruik gemaakt van de beoordelingssystematiek uit de VNG-publicatie. Tijdens het inwerking zijn van inrichtingen zullen deze worden getoetst aan het Activiteitenbesluit.

4.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In de directe omgeving van de woningbouwlocatie zijn enkele bedrijven aanwezig. In onderstaande tabel zijn de adressen en maximaal toegestane milieucategorieën van de aanwezige bedrijven en inrichtingen weergegeven. De feitelijke afstand is vanaf de bedrijfsbestemming tot aan het bouwvlak van de nieuwe woning.

Adres   Inrichting   Toelaatbare milieucategorie   Maatgevende aspect   Richtafstand (in m)   Feitelijke afstand (in m)  
Liniestraat 38   Opslagbedrijf in bouwmaterialen   2   geluid   30   25  
Liniestraat 40   Groothandel in landbouwmachines, werktuigen en tractoren   2   geluid   30   30  
Liniestraat 42   Grth in overige voedings- en genotmiddelen   2   geluid   30   41  
De Hoef 6   Agrarisch bedrijf, kleinschalige paardenhouderij   3.1   geluid en stof   30   90  
De Hoef 12   Aannemer/loodgieter   2   geluid   30   43  

Tabel 4.3: overzicht relevante bedrijvigheid

De feitelijke afstand van de bedrijven aan de Liniestraat zijn tot de nieuwe woning naast nummer 19. Het opslagbedrijf in bouwmaterialen aan de Liniestraat 38 ligt volgens de genoemde richtafstanden net te dichtbij. In de omgeving zijn echter meer bestaande woningen van derden aanwezig (Liniestraat 40 op 5 m en de Goudenregenstraat 16 op 26 m) die dichterbij zijn gelegen waar de bedrijven al rekening mee moeten houden in hun bedrijfsvoering. Daarnaast vinden de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten plaats ten zuiden van de bedrijfswoningen. Hierdoor is de afstand tot de activiteiten meer dan 50 meter. Tenslotte is bekend dat de gevestigde bedrijfsbestemmingen op termijn gaan veranderen naar woonbestemmingen met invulling van het plan Oranjehof. De andere nieuwe woningen zijn allemaal buiten de richtafstanden gelegen. Ook bij het bedrijf aan De Hoef 12 is eerst een bedrijfswoning gelegen en vervolgens pas de bedrijfsactiviteiten. Tenslotte bevindt zich aan De Hoef een kleinschalige paardenhouderij. Het aspect geur wordt behandeld in paragraaf 4.6. Ten aanzien van de overige maatgevende aspecten liggen de nieuwe woningen buiten de richtafstanden.

4.4.3 Conclusie

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Regelgeving

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.

De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).

Projecten dienen te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

4.5.2 Onderzoek

Een project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen. In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan een ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De ontwikkeling van 15 woningen in dit bestemmingsplan valt ook binnen de NIBM-regeling zodat onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk is.

Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool)

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het plangebied. Met de NSL-monitoringstool zijn langs de belangrijkste wegen (A15, N323 en/of N233) de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald.

In afbeelding 4.2 zijn de jaargemiddelde concentraties weergegeven voor het peiljaar 2018. Uit deze afbeelding blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet worden overschreden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpOCprunusstraaton-vst1_0011.png"

Afbeelding 4.2.: NSL-monitoringstool

4.5.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

4.6 Geur

4.6.1 Regelgeving

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv))) geldt een maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie onderstaande tabel.

    Concentratiegebied   Niet-concentratiegebied  
Binnen bebouwde kom   diercategorieën Rgv   max. 3 ouE/m³   max. 2 ouE/m³  
  andere diercategorieën   min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object   min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object  
Buiten
bebouwde kom  
diercategorieën Rgv   max. 14 ouE/m³   max. 8 ouE/m³  
  andere diercategorieën   min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object   min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object  

Geurnormen Wgv

De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.

Regeling geurhinder en veehouderij

In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:

  • de geurbelasting wordt bepaald;
  • de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object) wordt gemeten.

Activiteitenbesluit

Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

Geurgebiedsvisie gemeente Neder-Betuwe

Op 15 september 2011 heeft de gemeenteraad de geurverordening en bijbehorende geurgebiedsvisie vastgesteld. Doelstelling van deze visie is het opstellen van een gemeentedekkend gebiedsgericht geurbeleid voor de gemeente Neder-Betuwe gebaseerd op de Wet geurhinder en veehouderij, waarin een afweging is gemaakt tussen geurbelasting en geurbeleving. De gebiedsvisie brengt de geurknelpunten in beeld en geeft de mogelijkheid om maatwerk te leveren in de (nog te bepalen) deelgebieden. Met geurknelpunten worden situaties bedoeld waarbij de geurcontouren van agrarische bedrijven rond een bouwblok over geurgevoelige objecten reiken als zijnde voor grondwaarde, of een situatie waarbij verschillende agrarische bedrijven gezamenlijk een niet acceptabel hinderpercentage leveren als zijnde achtergrondwaarde.

4.6.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Aan De Hoef 6 is een kleinschalige paardenhouderij gevestigd. Het agrarische bedrijf heeft een vergunning voor 10 paarden. De afstand tussen het emissiepunt van een paardenverblijf tot aan de gevel van een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom dient minimaal 100 meter te bedragen. Dit is in onderhavig plan niet overal het geval, de afstand bedraagt circa 90 m. De situatie is echter niet gewijzigd ten aanzien van de oorspronkelijke ontwikkeling Appelhof (1e fase), waarmee het woonmilieu vergelijkbaar is in de huidige situatie. Daarnaast liggen binnen er reeds verschillende geurgevoelige objecten rond het bedrijf aan De Hoef 6, waardoor het bedrijf niet extra wordt beperkt door voorliggend initiatief.

4.6.3 Conclusie

Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect geur.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden met name bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.

Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (“Wvgs”) ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, dient de minister maatregelen te nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord dient te worden (200 meter). Buiten deze zone dient in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).

Beleidsvisie externe veiligheid 2015-2018

Neder-Betuwe wil een aantrekkelijke gemeente zijn om te wonen en te werken. Dat stelt eisen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Externe veiligheidsrisico's zijn daar een onderdeel van. Externe veiligheid gaat over het beschermen van burgers tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. De risico's - veroorzaakt door het werken met - opslaan van of vervoer van gevaarlijke stoffen, zijn niet uit te sluiten. We kunnen ze wel beheersen door een adequate uitvoering van relevante taken en vooraf afspraken te maken hoe met de huidige en toekomstige risico's wordt omgegaan.

Doel van deze beleidsvisie externe veiligheid is het bieden van een toetsingskader dat duidelijk maakt hoe om te gaan met externe veiligheidsrisico's. De ambities in deze visie zijn naast de wettelijke regels met name van toepassing bij het vaststellen van omgevingsbesluiten en de vergunningverlening voor risicobedrijven. Ook zijn in deze visie ambities met betrekking tot de organisatie van de uitvoering van de wettelijke regels opgenomen. Door toepassing van deze ambities worden ad hoc besluiten voorkomen. De gemeente past de uitgangspunten en ambities in deze visie verder toe bij andere gemeentelijke activiteiten en ontwikkelingen waarbij externe veiligheid een rol speelt.

De gemeente streeft naar een beheersbare externe veiligheidssituatie, waarbij:

  • 1. de externe veiligheidsrisico's goed in beeld zijn gebracht;
  • 2. de gemeentelijke organisatie zich bewust is van de aanwezige risico's;
  • 3. een zorgvuldige afweging plaatsvindt tussen nut en noodzaak van nieuwe ontwikkelingen en hun gevolgen voor de externe veiligheid;
  • 4. beleidsuitvoering en handhaving zorgen voor de beheersbaarheid van bestaande en nieuwe EV risico's;
  • 5. communicatie met de burger plaatsvindt over de aanwezige risico's en de te volgen gedragsrichtlijn bij een calamiteit.
4.7.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Onderstaand is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen. De ligging van de planlocatie is aangegeven met de blauwe cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpOCprunusstraaton-vst1_0012.png"

Afbeelding 4.3: uitsnede provinciale risicokaart

Risicovolle inrichtingen

Het plan voorziet niet in het oprichten van risicovolle activiteiten, zoals Bevi-activiteiten binnen de bestemming “wonen”. Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege risicovolle inrichtingen.

Transport gevaarlijke stoffen

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid alleen relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute, de Waal en de A15. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroutes, namelijk binnen de 4 kilometer die volgens Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Neder-Betuwe 2015-2019 moet worden gehanteerd. Binnen deze zone kunnen personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied is op circa 920 kilometer vanaf de Betuwelijn gelegen. Het plangebied ligt hiermee wel buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones). Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute( s) en;
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 17 september 2020 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.

Buisleidingen

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebieden niet is gelegen binnen het invloedsgebied van relevante buisleidingen voor aardgas en vloeibare brandstoffen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege buisleidingen.

4.7.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute, de Waal en de A15. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voor het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroutes. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan hoeven te worden gesteld in het kader van het aspect externe veiligheid.

4.8 Waterhuishouding

4.8.1 Regelgeving

Algemeen

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:

  • Rijksbeleid: Waterwet, Nationaal Waterplan 2009 - 2015, Vierde Nota Waterhuishouding, Waterbeleid in de 21e eeuw en Nationaal Bestuursakkoord Water;
  • Provinciaal beleid: Omgevingsvisie en -Verordening Gelderland;
  • Waterschapsbeleid: Waterbeheerprogramma 2016 – 2021 'Koers houden en kansen benutten', Nota riolering 'Samen door één buis' (2012) en de Keur voor waterkeringen en wateren;

Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:

  • 1. Nieuwe plannen dienen te voldoen aan het principe van het “hydrologisch neutraal” bouwen. Hierbij moet de hydrologische situatie, voor wat betreft de afvoer van hemelwater, minimaal gelijk blijven aan de oorspronkelijke situatie. De oorspronkelijke landelijke afvoer (naar het oppervlaktewater) mag niet overschreden worden.
  • 2. In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe met het schone hemelwater omgegaan kan worden.
  • 3. Bij alle nieuwbouwplannen moet (vuil) afvalwater en (schoon) hemelwater gescheiden worden behandeld. Het schone en vuile water worden daarbij apart aangeleverd aan de riolering of, indien mogelijk, wordt het schone water aan de natuur teruggegeven. Dit is ook het geval als in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is.

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.

Uitgangspunten Waterschap Rivierenland

De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:

  • a. Waterneutraal inrichten. Om te voorkomen dat door de aanleg van nieuw verhard oppervlak wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang om het verlies aan waterberging in de bodem te compenseren.
  • b. Schoon inrichten. Om te voorkomen dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater negatief wordt beïnvloed. Binnen het stedelijk gebied zal daarom schoon hemelwater van nieuwbouwprojecten gescheiden van het vuilwater dienen te worden afgevoerd: afkoppelen. Het waterschap streeft naar 100% afkoppeling van schoon hemelwater van verharde oppervlakken (gebouwen, wegen en ander terreinverharding).
  • c. Veilig inrichten. Door nieuwbouwplannen mag de veiligheid van een (primaire) waterkering, het waterkerend vermogen, niet worden aangetast. Dit geldt niet alleen voor de dijk zelf, maar tevens voor de beschermingszones ter weerszijden van de dijk.

Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit :

  • De T=10+10% neerslag. Hierbij mag het peil (van het oppervlaktewater) niet meer dan 20 of 30 cm stijgen, afhankelijk van het deelgebied waarin de ontwikkeling plaats vindt. Vuistregel hierbij is 436 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 43,6 mm.
  • De T=100+10%-neerslag. Hierbij is een peilstijging toegestaan tot laagste putdekselhoogte op wijkniveau. Vuistregel hierbij is 664 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 66,4 mm. Deze vuistregel geldt met name voor droogvallende voorzieningen.

Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval dient de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG te bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem dient 48 tot 96 uur te bedragen.

Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied. Als peildatum voor het eenmalig gebruik is 1 januari 2010 aangehouden, Dit betekent dat alleen aanspraak gemaakt kan worden op de vrijstelling als hier in het verleden (na 1 januari 2010) nog geen gebruik van is gemaakt.

Gemeentelijk Rioleringsplan

Het beleid voor de rioleringszorg in Neder-Betuwe voor komende jaren( 2014 tot en met 2018) wordt omschreven in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). In het GRP maakt de gemeente inzichtelijk op welke wijze zij binnen deze planperiode haar riolerings- en watertaken invult, welke werkzaamheden zij hiervoor doet en gaat doen, wat het kost én op welke wijze deze kosten gedekt worden. In het plan worden ook de kaders en uitgangspunten geschetst om een goed rioolbeheer te realiseren. Deze kaders en uitgangspunten komen voort uit wetten, het bestaand (gemeentelijk) beleid en ervaringen uit de voorgaande GRP's. Daarbij is tevens aangegeven wat de gemeente doet en wat van bewoners mag worden verwacht op het gebied van riool, hemel- en grondwater.

Waterplan 2014-2018 (GRP)

Water speelt een belangrijke rol in onze leefomgeving. Om veilig te kunnen wonen, werken en recreëren is een goed functionerend watersysteem noodzakelijk. Waterschappen en gemeenten werken veel samen op het gebied van waterbeheer. Water en ruimtelijke ordening hebben immers veel raakvlakken. Dit Waterplan Neder-Betuwe 2014-2018 (‘Waterplan II’) is een product van de samenwerking tussen Waterschap Rivierenland en de gemeente Neder-Betuwe en een vervolg op het eerste Waterplan (2008-2012).

Het Waterplan geeft streefbeelden voor het oppervlaktewater in de gemeente. Die kunnen dienen bij de vormgeving van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Daarbij zijn de doelstellingen:

  • Een veerkrachtig, robuust en duurzaam watersysteem.
  • Een optimaal functionerende waterketen.
  • Een effectieve en efficiënte waterorganisatie.

Vanuit het waterplan hebben beide organisaties de zorg voor waterkwantiteit (het voorkomen van overstroming, het tegengaan van watertekorten) en waterkwaliteit (schoon water en het verminderen van ‘overstort’ uit de riolering). De nadruk van het waterbeleid in de komende periode ligt op de stedelijke wateropgave. Dat kan door middel van het aanleggen van extra waterbergingen. Daarbij wordt de combinatie met ruimtelijke ontwikkeling in de gemeente gezocht. Daarnaast worden waterkwaliteitsmaatregelen getroffen in watergangen achter overstortlocaties.

4.8.2 Doorwerking plangebied

Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Prunusstraat, ten noordoosten van het centrum van Ochten. Langs de noord- en een deel van de oostrand van het perceel loopt een A-watergang. De meest zuidelijke helft van deze watergang is een B-watergang.

Ontwikkeling

Voorliggend initiatief maakt de bouw van 15 woningen mogelijk op een voormalig agrarisch perceel.

Oppervlaktewatersysteem

De A-watergang langs de noord- en oostrand van het perceel betreft het enige oppervlakte binnen het plangebied. Binnen het plangebied is aangrenzend de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterloop' opgenomen ten behoeve van de aanleg en onderhoud van deze watergang. In het plan is uitgegaan van het dempen van de noordelijke watergang en het omvormen van de oostelijke watergang naar een wadi (met uitzondering van het zuidelijke deel, dat blijft conform huidige situatie).

Veiligheid

In de omgeving van de planlocatie zijn geen waterkeringen gelegen. Ook is er geen sprake van overstromingsrisico.

Kwantitatieve wateropgave

Om eventuele compensatiemaatregelen te kunnen benoemen is een berekening gemaakt van de huidige situatie en de verwachte toekomstige situatie aan verharding. Aan de hand van het verschil in toename of afname van verharding worden compensatiemaatregelen voorgesteld. De berekening is gebaseerd op een voorlopig inrichtingsplan dat als bijlage 3 is opgenomen.


Berekening toename verharding

Om de toename van de verharding te berekenen zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd. Perceel van de vrijstaande woning aan de Liniestraat is voor 30% verhard, de percelen van de vrijstaande woningen aan de Hoef 60% en de overige percelen van de twee-onder-een-kapwoningen zijn voor 80% verhard. De parkeerplaatsen, inritten zijn 100% verhard en groen telt niet mee als verharding (0%).

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpOCprunusstraaton-vst1_0013.png"

Tabel 3 : toename verhard oppervlak en benodigde waterberging

Benodigde waterbergingscapaciteit

Daarmee komt de toename van het verhard oppervlak neer op circa 4000 m². Deze toename dient gecompenseerd te worden. Deze wordt gecompenseerd door een grote wadi aan de oostzijde van het plangebied. Om de benodigde water bergingscapaciteit te bepalen, is er gekeken naar normbuien van eens in de 10 jaar (T=10+10%) en eens in de 100 jaar (T=100=10%). Voor de berekening is gebruik gemaakt van de rekenfactoren die in algemene zin bij ruimtelijke plannen worden gehanteerd.

Compensatie te dempen watergangen

De watergang aan de Hoef zal worden gedempt en de watergang aan de oostzijde wordt voor groot deel omgevormd tot wadi. Beide watergangen hebben een beperkte waterafvoerende functie in de omgeving. Door middel van één grote wadi met een overstort aan de noordkant op de bestaande watergang kan de opvang en uiteindelijk afvoer van hemelwater goed worden opgelosd. Voor de watergangen die gedempt worden, dient de waterbergingsfunctie wel gecompenseerd te worden in de nieuwe wadi. Hiervoor is de navolgende berekening gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpOCprunusstraaton-vst1_0014.png"

Tabel 4 : compensatie te dempen watergangen

Bui eens in de 10 jaar (T=10)

Om de benodigde waterbergingscapaciteit te bepalen bij een bui met een omvang die eens in de 10 jaar voorkomt, geldt een factor van 436m³ per ha. Op basis van een toename van verharding als gevolg van voorliggend plan dient de volgende bergingscapaciteit gerealiseerd te worden: 4.012 m²x 0,0436m = 174,9m³.

Daarnaast dienen de gedempte watergangen één op één gecompenseerd te worden 97,5 m³.

Is totaal: 272 m3

Bui eens in de 100 jaar (T=100)

Om de benodigde waterbergingscapaciteit te bepalen bij een bui met een omvang die eens in de 100 jaar voorkomt, geldt een factor van 664m³ per ha. Op basis van een toename van verharding als gevolg van voorliggend plan dient de volgende bergingscapaciteit gerealiseerd te worden: 4.012 m2x 0,0664m = 266,4 m³.

Daarnaast dienen de gedempte watergangen één op één gecompenseerd te worden 406,3 m³ .

Is totaal: 673 m3

Gerealiseerde waterbergingscapaciteit

Door de wadi te realiseren wordt het hemelwater opgevangen, geborgen en daarna afgevoerd aan de noordoostzijde in de bestaande watergang. In navolgende tabel is de capaciteit van de nieuwe wadi berekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpOCprunusstraaton-vst1_0015.png"

Tabel 5 : Gerealiseerde waterbergingscapaciteit

Bij een bergingsdiepte van 60 cm kan er in de wadi bij T=100 afgerond: 687 m3 en bij T=10 afgerond: 425 m3  worden geborgen.

Hiermee is aangetoond dat binnen het eigen plangebied voldoende ruimte aanwezig is om de toename van het verhard oppervlak te kunnen compenseren. Bovenstaande berekening is gebaseerd op een voorlopig inrichtingsplan dat als bijlage 3 is opgenomen. De tekening en berekening zijn afgestemd met het waterschap en gemeente. Voor de aanleg zal nog een watervergunning nodig zijn, waarbij de definitieve tekeningen worden opgemaakt.

Kwalitatieve wateropgave

Bij nieuwbouw gaan het waterschap en de gemeente uit van een gescheiden rioleringsstelsel. Schoon hemelwater van daken wordt via een hemelwaterafvoerleiding rechtstreeks op het oppervlaktewater worden geloosd. Voor een goede waterkwaliteit is het van belang dat er bij de bouw geen uitlogende materialen gebruikt worden, om te voorkomen dat het hemelwater, dat wordt afgekoppeld, wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Het gebruik van (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen is niet toegestaan op delen die met hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben). Als dergelijke materialen toch gebruikt worden, dient het regenwater te worden gezuiverd alvorens het wordt afgevoerd; daarbij valt te denken aan bodempassages, lamellenfilters en bermpassages (van belang is een voldoende zuiveringsrendement). Hemelwater moet in ieder geval op deze wijze gezuiverd worden voordat het wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater.

Natte natuur / verdroging

Het plangebied is niet gelegen in of nabij een (nat) natuurgebied of (natte) ecologische verbindingszone. Doordat alleen schoon hemelwater het plangebied verlaat (met uitzondering van het vuilwater dat via het riool wordt afgevoerd), kunnen natte natuurwaarden niet via het oppervlaktewater worden aangetast. Verdroging zal niet optreden door de voorgestane ontwikkelingen, omdat het grondwaterpeil niet zal worden aangepast.

Kwel en hydrologisch neutraal bouwen

Hydrologisch neutraal bouwen is een belangrijk uitgangspunt van het waterschap. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen (extra) kwel aantrekken. Hydrologisch neutraal betekent dat de grondwateroverlast en kwel niet mogen toenemen ten opzichte van de bestaande situatie. Als het aantrekken van kwel door bouwactiviteiten onvermijdelijk is, dan zijn compenserende maatregelen nodig. De extra kwel moet dan in het plangebied worden geborgen. Voorliggend plangebied is kwetsbaar voor kwel en wateroverlast bij extreme buien. Aan deze aspecten zal bij de verdere uitwerking van het plan aandacht worden besteed.

Grondwateroverlast

Indien ondergrondse constructies worden gebouwd dient waterdicht gebouwd te worden om te voorkomen dat overlast van grondwater ontstaat. De meeste drinkwaterbedrijven stellen zich op het standpunt dat koudewarmteopslagsystemen in grondwaterbeschermingsgebieden ongewenst zijn zolang er onduidelijkheid bestaat over de effecten. Hier zal rekening mee worden gehouden.

Keur en Legger

Alle handelingen of werkzaamheden in de nabijheid van watergangen en waterschapswegen vallen onder de regels van de Keur. In deze verordening van het Waterschap zijn gebods- en verbodsbepalingen opgenomen om de waterstaatsbelangen veilig te stellen. In de meeste gevallen is een vergunning benodigd.

De Legger is een register waarin functie, afmetingen en onderhoudsplichtigen van wateren (zoals sloten en vaarten), waterbergingen en natuurvriendelijke oevers vastgelegd zijn. Ook geeft de legger de ligging van wateren, waterbergingen en natuurvriendelijke oevers aan, zodat duidelijk is waarop de Keur van toepassing is. De nieuwe woningen worden buiten de onderhoudzone van de A-watergang gerealiseerd. In de legger worden verder geen noemenswaardige aspecten benoemt die voor de uitvoering van dit plan van belang zijn.

Beheer en onderhoud

Ten behoeve van het onderhoud van de hoofdwatergangen die buiten het plangebied liggen, is bepaald dat een strook van 5 m langs de watergangen in principe onbebouwd dient te blijven. Een en ander is geregeld middels de dubbelbestemming “Waterstaat - Waterlopen”. Voor het oprichten van bouwwerken en voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, ten behoeve van de onderliggende bestemming, geldt dat in principe advies moet worden ingewonnen van de waterbeheerder. De nieuwe woningen worden buiten de onderhoudzone van de A-watergang gerealiseerd. Doordat de oostelijke en noordelijke watergang grotendeels vervalt is hier geen onderhoudsstrook meer nodig. Het onderhoudt wordt via de wadi gedaan. Ter hoogte van Liniestraat 19 zal de eigenaar het onderhoudt aan de watergang plegen en wordt 1 meter langs de sloot gebruikt voor de schouw.

Overleg Waterschap Rivierenland

Voorliggend initiatief is nader afgestemd met het Waterschap Rivierenland en de afdeling beheer van de gemeente Neder-Betuwe.

4.8.3 Conclusie

Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.9 Ecologie

4.9.1 Regelgeving

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).

4.9.1.1 Soortenbescherming

Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.

Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.

  • 1. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
  • 2. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
    • c. sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
      • de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
      • de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
  • 3. Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.

De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In de gemeente Neder-Betuwe is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb.

Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).

Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

4.9.1.2 Gebiedsbescherming

Natura2000

De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.

4.9.2 Doorvertaling bestemmingsplan
4.9.2.1 Soortenbescherming

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een flora en fauna onderzoek uitgevoerd. De belangrijkste resultaten zijn hieronder weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 6 bij de toelichting opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat er geen potentiële verblijfsplekken zijn voor de beschermde soorten. In het rapport worden verder enkele aanbevelingen gedaan met betrekking tot de bouwwerkzaamheden.

4.9.2.2 Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een gebied dat onder de Wet natuurbescherming (Wnb) valt, betreffende Natura 2000 of het Natuurnetwerk Nederland. Op een afstand van 190 m ligt het Natura 2000-gebied Rijntakken en op een afstand van circa 190 meter ten zuidoosten van het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Nederland. In paragraaf 4.1.1 is geconcludeerd dat er sprake is van een verkeerstoename van 125 vervoersbewegingen per weekdag. Hierbij is geen rekening gehouden met het verdwijnen van de huidige verkeersbewegingen ten behoeve van het kweken van bomen. Daarnaast zal de nieuwe functie gasloos worden gerealiseerd. Om de depositie van stikstof te berekenen is een voortoets stikstofdepositie gedaan. De rapportage is toegevoegd als bijlage 7.
Het toekomstig gebruik van de woningen veroorzaakt op de Natura 2000-gebieden geen bijdrage aan stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/j. De aanleg van de woningen veroorzaakt op basis van de inschatting van de werkzaamheden een bijdrage van 0,02 mol/ha/j op het Natura 2000-gebied Rijntakken gedurende een periode van 2 jaar, waarmee geen sprake is van significant negatieve effecten voor het natura 2000-gebied. Op overige Natura 2000-gebieden is geen sprake van een bijdrage aan stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/j.
Als gevolg van de ontwikkelingen in het plangebied waarvoor de berekeningen zijn uitgevoerd neemt de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden in de gebruiksfase niet toe. De tijdelijke, beperkte bijdrage aan stikstofdepositie in de aanlegfase zorgt niet voor significant negatieve effecten. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.

4.9.3 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.10 Archeologie & cultuurhistorie

4.10.1 Regelgeving

In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bepaald dat in de toelichting ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging is de Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2021 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. Met de Erfgoedwet is sprake van een betere integratie met verschillende soorten erfgoed. Daarnaast zijn de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker geworden.

Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in 2021 in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.

De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2021. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2021. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die in 2021 naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.

Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening dient te worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.

4.10.2 Doorvertaling bestemmingsplan
4.10.2.1 Archeologie

Voor het plangebied gelden géén verwachtingswaarden. Het aspect archeologie zorgt daardoor niet voor belemmeringen voor het voorliggend bestemmingsplan.

4.10.2.2 Cultuurhistorie

Binnen of in de directe omgeving van de planlocatie zijn geen relevante cultuurhistorische objecten aanwezig. De bouw van de woningen leidt derhalve niet tot aantasting van cultuurhistorisch waardevolle objecten.

4.10.3 Conclusie

De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.11 Leidingen

4.11.1 Regelgeving

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.
4.11.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Er zijn geen grote buisleidingen in de directe omgeving aanwezig. Voor de herontwikkeling zullen middels een Klic-melding eventueel aanwezige leidingen in beeld worden gebracht en eventueel worden verlegd. Dit heeft echter geen invloed op de uitvoerbaarheid van het plan.

4.12 Explosieven

In de tijd van de Tweede Wereldoorlog is het gebied in de gemeente Neder-Betuwe diverse malen getroffen door bombardementen. De gevechten hebben geleid tot munitieresten in de grond. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet worden nagegaan of er explosieven aanwezig zijn.

Planspecifiek

Voor de hele gemeente is een bureau onderzoek gedaan naar of er explosief materiaal in de grond te verwachten is. Het onderzoek kan niet uitwijzen of het plangebied een onverdachte of verdachte locatie betreft. Een oppervlaktedetectie onderzoek zal moeten uitwijzen of er daadwerkelijk explosief materiaal aanwezig is. Dit onderzoek wordt uitgevoerd bij het bouwrijp maken van de gronden. Tegelijkertijd kan, indien er materiaal wordt gedetecteerd, dit op een veilige manier worden opgeruimd. In het kader van voorliggend bestemmingsplan is het voldoende aannemelijk dat dit aspect de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat. Bij indiening van de omgevingsvergunning, dus voorafgaand aan het verrichte van bodemingrepen, zal een detectie-onderzoek worden overlegd. Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van explosieven.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en de standaardregels van de gemeente Neder-Betuwe. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.

In het vervolg van dit hoofdstuk wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.

5.2 Inleidende regels

Begrippen 
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. 

Wijze van meten 
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

Bij voorliggend bestemmingsplan is qua regels aangesloten bij de bestemmingsregeling van bestemmingsplan 'Kernen Neder-Betuwe', dat op 14 mei 2020 is vastgesteld. In de bestemmingsregels zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Deze zijn als volgt opgebouwd:

Bestemmingsomschrijving 
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels 
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Afwijken van de bouwregels 
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.

Specifieke gebruiksregels 
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.

Afwijken van de gebruiksregels 
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.

5.3.2 Bestemmingen

Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de verschillende bestemmingen.

  • Wonen: deze bestemming is toegekend aan het gehele plangebied. Binnen de bestemming is het realiseren van 15 woningen toegestaan. Hiertoe zijn bouwvlakken opgenomen waarbinnen de woningen zijn toegestaan. Binnen de bouwvlakken zijn bouwaanduidingen 'vrijstaand' of 'twee-aaneen', de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' en een maatvoeringsaanduiding 'maximum goothoogte (6 meter), maximum bouwhoogte (9 meter)' opgenomen. De gronden waarop bijgebouwen zijn toegestaan zijn aangeduid met de bouwaanduiding 'bijgebouwen'. Daarnaast blijft de bestaande woning Liniestraat 19 toegestaan, waar tevens een roboticabedrijf van maximaal 125 m² mag worden uitgeoefend.
  • Groen: de gronden aan de noord en oostzijde van het plangebied zijn bestemd als Groen. De waterloop aan de oostzijde dient toegankelijk te zijn vooronderhoud, dit wordt mogelijk gemaakt voor de aanleg van deze groenstrook. Binnen de bestemming is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen' opgenomen ter bescherming van deze onderhoudstrook. Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
  • Water: de meest oostelijke gronden betreft een waterloop. Deze is al zodanig bestemd.
  • Verkeer - Verblijfsgebied: de parkeerplaatsen aan de westzijde van de woningen worden gerealiseerd binnen deze bestemming. Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.

5.4 Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling 
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels 

Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen, zwembaden en ten aanzien van de bestaande situatie.

Algemene gebruiksregels 

Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn regels voor (niet-publieksgerichte) aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten opgenomen. Tenslotte is er een regeling inzake parkeren opgenomen. Indien op grond van één van de in het voorliggende plan opgenomen bestemmingen wordt gebouwd dan wel het gebruik wordt gewijzigd, dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid.

Algemene afwijkingsregels 

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. Er zijn onder meer algemene afwijkingsregels opgenomen voor publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten en bed & breakfastaccommodaties.

Overige regels

In dit artikel is opgenomen dat een omgevingsvergunning voor de werken en werkzaamheden wordt verleend na goedkeuring van een (deel)inrichtingsplan (voorwaardelijk verplicht).

5.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht 

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel

Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

6.1.1 Exploitatieverplichting

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

6.1.2 Conclusie

Omdat de gemeente de nog te ontwikkelen gronden niet in eigendom heeft, is een anterieure overeenkomst met de ontwikkelaar gesloten. Daarmee zijn de kosten voor de planontwikkeling anderszins verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde. Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De locatie is al geruime tijd in beeld als inbreidingslocatie (in ieder geval al in de structuurvisie 2010). In het najaar 2020 is de buurt op de hoogte gebracht van de planontwikkeling.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Overleg

Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg wordt het voorliggende bestemmingsplan toegezonden aan diverse overlegpartijen. De ontvangen reacties worden te zijner tijd voorzien van een gemeentelijke beantwoording.

7.2 Inspraak

De locatie is al geruime tijd in beeld als inbreidingslocatie (in ieder geval al in de structuurvisie 2010). In het najaar 2020 is de buurt op de hoogte gebracht van de planontwikkeling. Ook hebben er in december 2020 inloopavonden plaatsgevonden met de direct omwonenden. Tijdens deze avonden heeft men zeer postitief gereageerd op de voorgenomen planontwikkeling waarbij het plan geen aanpassing behoefte. Gedurende de uitwerking van het plan zullen de omwonenden op de hoogte worden gehouden. Hiermee is op een informele wijze invulling gegeven aan de inspraak. Hierdoor gaat het bestemmingsplan gelijk als ontwerp ter inzage.

7.3 Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Ook moeten de stukken met de kennisgeving aan de eerder genoemde diensten en instanties moet worden toegezonden (artikel 3:13 Awb), of er moet worden aangegeven waar de (digitale) stukken te vinden zijn (elektronische kennisgeving). Er zijn geen zienswijzen ingediend tegen het plan. Wel zijn er enkele ambtshalve wijzigingen aangebracht. Dit is met name als gevolg van de waterhuishoudkundige, verkeerstechnische en architectonische uitwerking van het plan onder andere in een inrichtingsplan. Dit inrichtingsplan is als bijlage 3 opgenomen in het bestemmingsplan.

7.4 Vaststellingsfase

Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Tegen het besluit tot vaststelling staat voor belanghebbenden direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.