Plan: | Partiële herziening Bonegraafseweg 59 Fruitpark Ochten |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1740.bpOCbonegraafse59-ont1 |
Het Nationaal Fruitpark trekt bezoekers en cursisten uit alle delen van het land en daarbuiten. Het park in combinatie met het informatiecentrum wordt gebruikt voor recreatieve en educatieve activiteiten en voor zakelijke bijeenkomsten. Sinds een paar jaar is hier een B&B - Hotel aan toegevoegd om zo de mogelijkheid tot overnachten te bieden aan de bezoekers. In het B&B - Hotel zijn naast de 30 hotelkamers een ontvangsthal, kleine keuken (max. 30 m2), opslag, vergader/kantoorruimte, ontbijtruimte, lounge-, wellness en ruimtes voor het personeel aanwezig. De voorzieningen zijn uitsluitend te gebruiken door de gasten van het hotel.
De eigenaar wil de recreatieve voorzieningen op het park versterken door meer service te bieden aan potentiele bezoekers in de vorm van een zelfstandige restaurantfunctie en het zelfstandig uitbaten van de wellness en schoonheidssalon. De faciliteiten voor beide functies zijn reeds aanwezig in de bestaande gebouwen op het park en worden niet vergroot in oppervlak. Het verruimen van het gebruik van deze functies zorgt voor een hogere levensvatbaarheid van het bedrijf en maakt het toekomstbestendig.
Omdat het initiatief passend wordt geacht wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen tussen de kernen Ochten en Dodewaard aan de Bonegraafseweg 59. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Ligging plangebied (rood omcirkeld). Bron: openstreetmap.org
Ter plaatse van het plangebied gelden het bestemmingsplan 'Bonegraafseweg 59', vastgesteld op 20 december 2012, en het bestemmingsplan 'B&B - Hotel Bonegraafseweg 59 Ochten', vastgesteld op 9 maart 2017, beiden door de raad van de gemeente Neder-Betuwe. Daarnaast gelden ter plaatse de Parapluregeling Archeologie en de Parapluregeling Parkeren, beiden uit 2018. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de geldende bestemmingsplannen weergegeven.
Uitsnede geldende bestemmingsplannen
Bestemmingsplan 'Bonegraafseweg 59'
In dit bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming 'Recreatie - Dag', waarin is bepaald dat het perceel gebruikt mag worden voor een educatie- en informatiecentrum op het gebied van de fruitteelt, agrarische productie ten behoeve van de fruitteelt, met daarbij ondergeschikt: detailhandel in streekeigen agrarische producten, horeca conform horecacategorie 1 en 2, kleinschalige evenementen en het aanbieden van vergaderruimtes. Daarnaast voor een bedrijfswoning op de plek waar deze is aangeduid.
Voor een deel van het perceel geldt tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Binnen deze waarde zijn aanvullende regels opgenomen met betrekking tot bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden in de bodem. Tenslotte loopt er door het gebied een vrijwaringszone - weg. Deze zone kan niet zonder meer bebouwd worden.
Bestemmingsplan 'B&B - Hotel Bonegraafseweg 59 Ochten'
De gronden binnen dit bestemmingsplan hebben de bestemming 'Recreatie' en is geheel voorzien van een bouwvlak. Dit deel van het perceel is bestemd voor het uitoefenen van een hotel met maximaal 30 kamers met, in dit hotel en ondergeschikt aan de hotelfunctie een keuken ten behoeve van het bereiden van maaltijden (ontbijt en lunch) met een maximale oppervlakte van 30 m2 en daarbij ruimte(n) voor het bereiden van dranken, wellness en kantoor-/vergaderruimte waarbij geldt dat deze ruimte(n) niet meer dan 15 % van het bruto-vloer-oppervlakte van het hotel mogen beslaan. Daarbij is aangegeven dat het hotel als ondergeschikte functie van de dagrecreatieve functie van het naastgelegen Fruitpark moet functioneren.
Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan
Momenteel kan je als gast van het B&B - Hotel ontbijten en lunchen op deze locatie maar niet dineren. Het zelfstandig uitbaten van een restaurantfunctie is daarmee evenmin niet toegestaan. Daarnaast is het zelfstandig uitbaten van de reeds aanwezige wellness en schoonheidssalon eveneens niet toegestaan. In voorliggend document is uiteengezet dat de uitbreiding van het fruitpark met deze twee functies passend is.
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.
Het Fruitpark ligt binnen een uitgestrekt landelijk gebied tussen de Waal en de Rijn, waar diverse agrarische en niet agrarische bedrijvigheid te vinden is. Veel bedrijven zijn gericht op het kweken van bomen, fruitteelt en/of veeteelt. De Bonegraafseweg verbindt de kernen Ochten en Dodewaard. Deze weg is een regionale verbindingsweg met een landelijke uitstraling.
Nationaal Fruitpark
Het Nationaal Fruitpark is momenteel in gebruik als recreatief en educatief park waar verschillende soorten fruitbomen te vinden zijn en verschillende teelttechnieken worden getoond. Deze functie wordt ondersteund met een informatiecentrum waar bedrijven, scholen en particulieren iets kunnen leren over de geschiedenis en het heden van de fruitteelt in de regio. In de afgelopen jaren zijn de recreatieve en educatieve waarden versterkt en is het terrein voor een breder publiek toegankelijk gemaakt. Passend bij de dagrecreatieve en educatieve functie is er een terras en horecagelegenheid gerealiseerd. Er worden veel bijeenkomsten verzorgd voor bedrijven, scholen en particulieren zoals vergaderingen, cursussen en andere bijeenkomsten die zich hoofdzakelijk richten op de plattelandssector.
faciliteiten faciliteiten
Het Fruitpark heeft zicht ontwikkeld tot een plek voor de regio waar mensen kunnen recreëren, kennis opdoen, zakelijk ontmoeten, overnachten en ontspannen. Het park is gericht op zowel de toeristische als de zakelijke markt en heeft daarbij een belangrijk educatief component door het organiseren van periodieke (meerdaagse) themabijeenkomsten. In de praktijk is zowel vanuit de toeristische als vanuit de zakelijke markt de vraag ontstaan naar overnachtingsmogelijkheden en is het park om die reden enkele jaren geleden uitgebreid met een B&B-hotel.
B&B - Hotel
Het B&B - Hotel heeft 30 hotelkamers waardoor het beoogde huiselijke en kleinschalige karakter behouden blijft. Daarnaast bevinden zich in het pand een ontvangsthal, kleine keuken (max. 30 m2), opslag, vergader/kantoorruimte, ontbijtruimte, lounge- en wellness.
Alle specifieke functies binnen het B&B - Hotel zijn ondergeschikt aan, ten dienste van en onlosmakelijk verbonden met de hotelfunctie. Dit betekent dat het restaurantgedeelte niet als 'a la carte' restaurant mag functioneren maar alleen voor de gasten. Dit betekent ook dat het wellness gedeelte niet als saunafunctie voor passanten mag worden gebruikt. In navolgende afbeelding is de huidige situatie van het perceel en de directe omgeving weergegeven.
Luchtfoto van het plangebied (rood omkaderd) met het B&B - Hotel geel omkaderd (bron: Google maps)
Het B&B - Hotel wordt uitgebreid met een zelfstandige restaurantfunctie, door in de avonduren de bestaande ontbijt/lunchruimte en de bestaande keuken in te zetten voor diners. Hier kunnen zowel bezoekers van het park en B&B - Hotel als mensen van buitenaf gebruik van gaan maken. Daarnaast mogen straks zowel gasten van het B&B - Hotel als mensen van buitenaf gebruik maken van de (reeds aanwezige) wellness en schoonheidssalon.
Voor het mogelijk maken van deze zelfstandige functies zijn geen fysieke ingrepen benodigd, er zal gebruik worden gemaakt van de bestaande faciliteiten en de bestaande bestemde oppervlakten daarvan.
Het perceel is in de huidige situatie door middel van een inrit ontsloten op de Bonegraafseweg. Deze inrit blijft in de toekomstige situatie op dezelfde plek behouden. Op het terrein is voldoende ruimte voor parkeren op eigen terrein. Zie voor een nadere uitleg paragraaf 4.1.
Voorliggende partiële herziening voorziet in de uitbreiding van het fruitpark en bijbehorende B&B - Hotel met een zelfstandige restaurantfunctie en het zelfstandig uitbaten van de wellness en schoonheidssalon. De faciliteiten zijn reeds aanwezig in de bebouwing en worden reeds gebruikt door de bezoekers van het park en de B&B -Hotel. Het plan is daarmee van een dusdanig klein schaalniveau en heeft een dusdanig klein ruimtelijk effect, dat er geen rijks- of provinciale belangen in het geding zijn. Nadere toetsing aan het rijks- en provinciaal beleid is om die reden niet nodig.
Ter zekerstelling wordt hierna de 'ladder voor duurzame verstedelijking', als een van de onderdelen van het Rijksbeleid, benoemd. Deze ladder is een instrument dat als procesvereiste is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur." Volgens de nota van toelichting bij artikel 3.1.6, lid 2, aanhef en onder b, van het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen naar het oordeel van de Raad van State planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied. Voorliggend plan is, daar het slechts al aanwezige functies in een bestaand bedrijf ook zelfstandig mogelijk laat worden, niet te zien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Verder toetsing aan de ladder is daarom niet nodig.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
Voorliggend initiatief is gezien de beperkte aard en schaal alleen getoetst aan de vigerende bestemmingsplannen. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 1.3.
Het bestemmingsplan is passend binnen de beleidskaders van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Neder-Betuwe.
De gemeenteraad stelde op 15 december 2011 het Neder-Betuws Verkeer- en Vervoerplan (NBVVP) vast. Dit geeft de visie tot 2020 weer hoe de gemeente Neder-Betuwe nu en in de toekomst om gaat met vraagstukken op het gebied van verkeer en vervoer dan wel de mobiliteit. Het plan bestaat uit twee onderdelen:
Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling, is de verkeersaantrekkende werking bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van een gemiddelde weekdag.
Door naast de recreatieve, educatieve en hotelfunctie ook de al aanwezige functie van een restaurant, wellness en schoonheidssalon zelfstandig te laten functioneren kan het aantal verkeersbewegingen toenemen. Door uit te gaan van een worst-case-benadering ontstaat inzicht in de vraag hoe groot de toename kan zijn. De worst-case-benadering bestaat er uit aan te nemen dat het alle bezoekers die er al zijn geen gebruik maken van het restaurant (en wellness / schoonheidssalon) zodat alle bezoekers die zouden willen komen voor het zelfstandige gebruik van voornoemde functies ook kunnen komen en gaan. Voornoemde CROW-publicatie geeft geen verkeerkencijfers. Daarom wordt een houvast gezocht bij de parkeernorm (zie de volgende paragraaf). Door er van uit te gaan dat alle parkeerplaatsen bezet zijn in de ochtend, de middag en de avond (ontbijt, lunch en diner) betreft dit 6 verkeersbewegingen maal 39 = 234 verkeersbewegingen (hierop valt nog aan toe te voegen dat een tafeltje tweemaal gebruikt wordt en zo dus ook per moment twee maal zoveel verkeersbewegingen komen (de turnover). Dat wordt hier niet gedaan, op dit manier zou een te theoretisch betoog ontstaan. Sommige tafeltjes zullen tijdens een eetmoment zeker tweemaal gebruikt worden, maar een restaurant als hier op deze plek zal ook heus niet elk moment van de dag helemaal vol zitten terwijl ondertussen de overige reguliere gasten elders in het pand zijn)). Vanuit gegeven worst-case aantal aan extra verkeersbewegingen van 234 dient de dagelijkse praktijk waarbij het restaurant al 2 jaar mede zelfstandig functioneert in ogenschouw te worden genomen. En, zie de volgende paragraaf, daar de parkeerplaats zoals ie al was nimmer te klein was is de conclusie dat dientengevolge ook het aantal extra verkeersbewegingen in de praktijk veel minder is dan deze 234. De toename in verkeersbewegingen zal er zeker zijn, maar deze is beperkt en gaat op in het algemene beeld.
De wijze van ontsluiten behoeft niet aangepast te worden en er is geen reden aan te nemen dat deze door voorliggend plan niet meer zou voldoen.
Op 30 mei 2013 heeft de gemeenteraad de beleidsnota Nota Parkeernormen vastgesteld. Deze nota beoogt het vastleggen van de parkeernormen in de gemeente Neder-Betuwe en het bepalen van een transparant en eenduidig toepassingskader. Aan de hand van de parkeernormen kan de parkeerbehoefte van toekomstige ruimtelijke plannen en -ontwikkelingen berekend worden. Het parkeerbeleid heeft tot doel de bereikbaarheid en leefbaarheid in de gemeente Neder-Betuwe te waarborgen.
Op 29 november 2014 zijn de Woningwet en het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waardoor parkeernormen voortaan in bestemmingsplannen dienen te worden verankerd. Het opnemen van een verwijzing naar de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening is niet langer mogelijk. Voorgenoemde regeling is van kracht verklaard voor bestemmingsplannen die na 29 november 2014 in werking treden. De bestaande bestemmingsplannen dienen uiterlijk 1 juli 2018 te zijn aangepast aan de gewijzigde regelgeving. Indien dit niet tijdig gebeurt, kunnen geen eisen ten aanzien van parkeren worden gesteld.
Met het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' is voor het gehele plangebied van de gemeente Neder-Betuwe het aspect 'parkeren' ten aanzien van bouwen en gebruik geregeld. Dit bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' met de daarin opgenomen parkeerregeling is van kracht voor het plangebied.
Voor de recreatieve en educatieve functies van het Fruitpark zelf zijn destijds 48 parkeerplaatsen aangelegd. Bij de realisatie van de B&B - Hotel waren er 29 parkeerplaatsen extra nodig (er zijn er 30 aangelegd). Deze zijn aan de voorzijde van het perceel toegevoegd (30 parkeerplaatsen zijn toegevoegd). Ten behoeve van voornoemde functies is ook een restaurant aanwezig van 200 m2 met daarbij een keuken t.b.v. het bereiden van maaltijden. In totaal zijn er op dit moment 78 parkeerplaatsen voor deze functies.
Het plan is de restaurantfunctie om te zetten naar een volledig restaurantfunctie, dus ook voor andere gasten dan voor de recreatieve, educatieve en B&B/hotel-functies. De Nota Parkeernormen gaat er vanuit dat er geen restaurant buiten de bebouwde kom zijn, maar geeft voor restaurants binnen de bebouwde kom een parkeernorm van 16 plaatsen per 100 m2 bvo. Daarbij wordt aangegeven: “van deze functie kunnen alleen globale parkeernormen gegeven worden. Bij het toepassen van deze cijfers moet een forse marge in acht worden genomen”. Dat betekent dat in deze casus maatwerk geleverd moet worden op basis van de feitelijke situatie. De volledige restaurantfunctie is met name bedoeld voor de al aanwezige gasten (hotel/recreatieve en educatieve functies) die ook gebruik maken van het ontbijt en/of de lunch.
Gegeven de bezettingsgraad van het hotel (en de gasten die gebruik moeten maken van het restaurant) is het onmogelijk dat het restaurant louter gebruikt wordt door gasten van buitenaf die niet al op het terrein aanwezig zijn. Op basis van de inschatting is dat er maximaal zes tafeltjes nog bezet kunnen worden door mensen die alléén komen dineren van buitenaf zijn er ca zes tot tien extra parkeerplaatsen nodig en daarvoor is op het terrein meer dan genoeg ruimte.
Voorliggend bestemmingsplan is dientengevolge uitvoerbaar op het aspect parkeren.
Het aspect 'verkeer & parkeren' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
Voorliggende partiële herziening voorziet in de uitbreiding van het fruitpark en bijbehorende B&B - Hotel met een zelfstandige restaurantfunctie en het zelfstandig uitbaten van de wellness en schoonheidssalon. De faciliteiten zijn reeds aanwezig in de bebouwing en er is dan ook geen sprake van bodemingrepen of een functiewijziging van het perceel. Met het oog hierop is het uitvoeren van een bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.
De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde "dove" gevel heeft. Een "dove gevel" is een bouwkundige constructie:
Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel dient voor nieuwbouw zodanig te zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.
Regelgeving
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek te worden verricht (art.76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.
Tabel 4.1: overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)
De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt.
Doorvertaling bestemmingsplan
De beoogde ontwikkeling maakt geen nieuwe geluidgevoelige bestemming zoals bedoeld in de Wet geluidhinder mogelijk. In het kader van de beoogde ontwikkeling wordt bovendien geen nieuwe weginfrastructuur aangelegd, en wordt de bestaande weginfrastructuur niet gewijzigd. Een akoestisch onderzoek is daarom niet benodigd. Vanuit de Wet geluidhinder gelden geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
Regelgeving
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.
Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.
Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Naast de omgevingstypen 'rustige woonomgeving' en 'gemengd gebied' kent de VNG-publicatie ook het type 'gebied met functiemenging'. Het begrip 'gebied met functiemenging' heeft geen betrekking op de typering van een gebied maar op de toelaatbaarheid van hinderveroorzakende functies, zoals stadscentra, dorpskernen, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en (delen van) woongebieden met kleinschalige dan wel ambachtelijke bedrijvigheid.
Tabel 4.2: richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig. Hiertoe wordt ten aanzien van het geluidsaspect gebruik gemaakt van de beoordelingssystematiek uit de VNG-publicatie. Tijdens het inwerking zijn van inrichtingen zullen deze worden getoetst aan het Activiteitenbesluit.
De uitbreiding van het fruitpark met een zelfstandige restaurantfunctie en het zelfstandig uitbaten van de wellness en schoonheidssalon is niet gevoelig voor milieuhinder van bedrijven in de omgeving. Voor voorliggend plan dient beoordeeld te worden of de uitbreiding van de functies invloed heeft op het woon- en leefklimaat van bestaande gevoelige functies in de buurt.
Het restaurant wordt uitgebaat in het reeds bestaande restaurant. Hierin verandert derhalve niets.
De voornoemde functies zijn reeds aanwezig in de bestaande bebouwing. Het zelfstandig uitbaten van deze functies veranderd vrijwel niets aan de invloed op het woon- en leefklimaat van bestaande gevoelige functies in de buurt. Het enige dat verandert is dat de keuken iets meer gebruikt wordt en dat er iets meer verkeersbewegingen zullen plaatsvinden. De eerste, het gebruik van de keuken, zal gelet op de afstanden tot woningen in de buurt niet merkbaar zijn voor anderen. Het tweede, iets meer verkeersbewegingen, zal vermoedelijk ook niet echt merkbaar zijn maar wel meetbaar. Zie daartoe paragraaf 4.1 waar dat benoemd is.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bedrijven en milieuzonering.
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
Projecten dienen te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Een project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. De toename aan verkeersbewegingen als gevolg van het initiatief zijn zeer beperkt. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.
Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool)
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het meest nabij gelegen rekenpunt (695873, gelegen aan de A15 ter hoogte van het plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (Fijn stof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 24,4 µg/m3 | 20,1 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie onderstaande tabel.
Concentratiegebied | Niet-concentratiegebied | ||
Binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 3 ouE/m³ | max. 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
Buiten bebouwde kom |
diercategorieën Rgv | max. 14 ouE/m³ | max. 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Geurnormen Wgv
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Geurgebiedsvisie gemeente Neder-Betuwe
Op 15 september 2011 heeft de gemeenteraad de geurverordening en bijbehorende geurgebiedsvisie vastgesteld. Doelstelling van deze visie is het opstellen van een gemeentedekkend gebiedsgericht geurbeleid voor de gemeente Neder-Betuwe gebaseerd op de Wet geurhinder en veehouderij, waarin een afweging is gemaakt tussen geurbelasting en geurbeleving. De gebiedsvisie brengt de geurknelpunten in beeld en geeft de mogelijkheid om maatwerk te leveren in de (nog te bepalen) deelgebieden. Met geurknelpunten worden situaties bedoeld waarbij de geurcontouren van agrarische bedrijven rond een bouwblok over geurgevoelige objecten reiken als zijnde voor grondwaarde, of een situatie waarbij verschillende agrarische bedrijven gezamenlijk een niet acceptabel hinderpercentage leveren als zijnde achtergrondwaarde.
Voorliggende partiële herziening voorziet in de uitbreiding van het fruitpark en bijbehorende B&B - Hotel met een zelfstandige restaurantfunctie en het zelfstandig uitbaten van de wellness en schoonheidssalon. De faciliteiten zijn reeds aanwezig in de bebouwing waardoor geurhinder naar de omgeving dan ook niet wordt verwacht. Daarnaast wordt met het zelfstandig uitbaten van de bestaande faciliteiten geen geurgevoelig object toegevoegd waardoor de bedrijven in de omgeving ook niet belemmerd worden in eventuele verdere ontwikkeling door voorliggend initiatief.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geur' geen belemmering vormt voor de geplande ontwikkeling.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden met name bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.
Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (“Wvgs”) ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, dient de minister maatregelen te nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord dient te worden (200 meter). Buiten deze zone dient in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).
Beleidsvisie externe veiligheid 2015-2018
Neder-Betuwe wil een aantrekkelijke gemeente zijn om te wonen en te werken. Dat stelt eisen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Externe veiligheidsrisico's zijn daar een onderdeel van. Externe veiligheid gaat over het beschermen van burgers tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. De risico's - veroorzaakt door het werken met - opslaan van of vervoer van gevaarlijke stoffen, zijn niet uit te sluiten. We kunnen ze wel beheersen door een adequate uitvoering van relevante taken en vooraf afspraken te maken hoe met de huidige en toekomstige risico's wordt omgegaan.
Doel van deze beleidsvisie externe veiligheid is het bieden van een toetsingskader dat duidelijk maakt hoe om te gaan met externe veiligheidsrisico's. De ambities in deze visie zijn naast de wettelijke regels met name van toepassing bij het vaststellen van omgevingsbesluiten en de vergunningverlening voor risicobedrijven. Ook zijn in deze visie ambities met betrekking tot de organisatie van de uitvoering van de wettelijke regels opgenomen. Door toepassing van deze ambities worden ad hoc besluiten voorkomen. De gemeente past de uitgangspunten en ambities in deze visie verder toe bij andere gemeentelijke activiteiten en ontwikkelingen waarbij externe veiligheid een rol speelt.
De gemeente streeft naar een beheersbare externe veiligheidssituatie, waarbij:
Uit de provinciale risicokaart is op te maken dat er geen risicovolle inrichtingen en/of routes in de nabijheid van het plangebied zijn gelegen. Het plangebied ligt op circa 1000 meter van een hogedrukaardgastransportleiding (NEN 3650), de rijksweg A15 en de Betuweroute.
Hogedrukaardgastransportleiding (NEN 3650)
De 1%-lethaliteitsgrens van de hogedrukaardgastransportleiding ligt op 70 meter. Het plangebied ligt hier ver buiten.
Rijksweg A15
De rijksweg A15 ligt op ruim 1 km ten noorden van het plangebied. De A15 heeft een PR 10-6 contour van 30 meter (gemeten vanaf buitenste rijbaan). De relevante zone voor een verantwoording van het groepsrisico (GR) reikt tot 200 m vanaf de buitenrand van de weg. Gezien de grote afstand tussen de A15 en het plangebied kan worden geconcludeerd dat het groepsrisico relatief gering of verwaarloosbaar klein is.
Betuweroute
Het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied van 4 km van de Betuweroute, die gebruikt wordt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor. Volgens de ''Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Neder-Betuwe 2015-2018'' zijn de risico's van zowel de eerder genoemde buisleiding als het spoor beperkt. Daarnaast neemt het aantal mensen binnen het plangebied slechts beperkt toe door de zeer beperkte schaal van de uitbreiding van de voorzieningen. De doelgroep die hier zal verblijven betreft geen 'kwetsbare' groep, de zelfredzaamheid is erg goed. Op grond van artikel 7 van het Bevt moet voor de (spoor-)wegen, gezien de ligging, worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. In dit geval is sprake van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. Er zijn voldoende mogelijkheden om dit advies tijdig op te volgen.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Algemeen
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.
Uitgangspunten Waterschap Rivierenland
De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:
Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit :
Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval dient de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG te bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem dient 48 tot 96 uur te bedragen.
Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied. Als peildatum voor het eenmalig gebruik is 1 januari 2010 aangehouden, Dit betekent dat alleen aanspraak gemaakt kan worden op de vrijstelling als hier in het verleden (na 1 januari 2010) nog geen gebruik van is gemaakt.
Gemeentelijke rioleringsplan 2019-2023
De gemeente Neder-Betuwe heeft voor de periode 2019-2023 een Gemeente RioleringsPlan (GRP) vastgesteld waarin ook het voormalige Waterplan is opgenomen. Het plan bestaat daarmee uit twee delen en is opgezet volgens een regionaal format. Samenwerking op het gebied van de waterketen in de regio rivierenland heeft in 2017 geleid tot deze gezamenlijke blauwdruk en de invulling van een eerste regiovisie GRP in een separaat hoofdstuk. Omdat de opgave in het watersysteem door uitvoering van maatregelen de afgelopen jaren aanzienlijk kleiner is, is het eerder op zichzelf staande waterplan in het GRP geïntegreerd opgenomen. In het GRP zijn de kaders van het riool en waterbeleid vastgelegd en zijn de gemeentelijke visie en ambities voor de komende jaren opgenomen.
Met betrekking tot het watersysteem en de inpassing in de ruimtelijke ordening is het volgende van belang. Water moet in een vroeg stadium van de ruimtelijke planvorming worden meegenomen. Bij nieuwe ontwikkelingen speelt water zelfs al een belangrijke rol in de locatiekeuze. Zo wordt vroegtijdig zicht gekregen op de gevolgen voor het watersysteem en op de restricties voor de voorgenomen ontwikkeling. Het realiseren van ruimte voor water is een volwaardig onderdeel van de grondexploitatie. De gekozen (hemel)waterstructuur wordt in de bestemmingsplannen planologisch veilig gesteld. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die worden gerealiseerd moeten klimaatbestendig en water robuust zijn en zullen hydrologische neutraal moeten worden aangelegd. Dat houdt in dat een plan geen negatieve effecten mag hebben op het functioneren van het watersysteem, zowel in kwantitatief als in kwalitatief opzicht. Concreet betekent dit dat:
Voorliggende partiële herziening voorziet in de uitbreiding van het fruitpark en bijbehorende B&B - Hotel met een zelfstandige restaurantfunctie en het zelfstandig uitbaten van de wellness en schoonheidssalon. De faciliteiten zijn reeds aanwezig in de bebouwing en er is dan ook geen sprake van de toevoeging van verhard oppervlak. Compensatie ten behoeve van de afkoppeling van hemelwater is daarom niet nodig. Het afvalwater zal via het bestaande rioolsysteem worden afgevoerd.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.
Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.
De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In de gemeente Neder-Betuwe is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb.
Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).
Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
Natura2000
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.
Voorliggende partiële herziening voorziet in de uitbreiding van het fruitpark en bijbehorende B&B - Hotel met een zelfstandige restaurantfunctie en het zelfstandig uitbaten van de wellness en schoonheidssalon. De faciliteiten zijn reeds aanwezig in de bebouwing en er vinden dan ook geen sloop of bouwwerkzaamheden plaats. Ook wordt er geen bomen gekapt. Het initiatief is daarmee op het gebied van soortenbescherming uitvoerbaar.
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Gelderland. Doordat de functies restaurant en wellness en schoonheidssalon straks zelfstandig worden gebruikt zal de verkeersaantrekkende werking iets toenemen. Deze toename is echter van een zodanige beperkte omvang dat effecten door een toename van depositie van stikstof niet aannemelijk zijn en is er van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake.
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden.
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bepaald dat in de toelichting ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging is de Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2021 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. Met de Erfgoedwet is sprake van een betere integratie met verschillende soorten erfgoed. Daarnaast zijn de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker geworden.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in 2021 in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2021. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2021. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die in 2021 naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening dient te worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.
Met het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie' is voor het gehele plangebied van de gemeente Neder-Betuwe de archeologische verwachtingswaarde geregeld. Voor het plangebied geldt een lage treftkans op basis van de archeologische waarden- en verwachtingskaart voor Neder-Betuwe waardoor er geen dubbelbestemming is opgenomen ter plaatse van het plangebied. In het kader van voorliggende partiële herziening vinden daarnaast geen fysieke bodemingrepen plaats, waarmee het plan geen negatief effect heeft vanuit archeologie. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Er zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen in of nabij het plangebied aanwezig. De uitbreiding van het fruitpark en bijbehorende B&B - Hotel met een zelfstandige restaurantfunctie en het zelfstandig uitbaten van de wellness en schoonheidssalon is een passende ontwikkeling in de ze omgeving en maakt het bedrijf toekomstbestendig.
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
De faciliteiten voor de zelfstandige restaurantfunctie en zelfstandige wellness en schoonheidssalon zijn reeds aanwezig in het bestaande pand van de B&B - Hotel. Dit pand is aangesloten op het bestaande rioolstelsel en leidingnet.
Er zijn geen leidingen die van invloed zijn op de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
In de tijd van de Tweede Wereldoorlog is het gebied in de gemeente Neder-Betuwe diverse malen getroffen door bombardementen. De gevechten hebben geleid tot munitieresten in de grond. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet worden nagegaan of er explosieven aanwezig zijn.
Voor de hele gemeente is een bureau onderzoek gedaan naar of er explosief materiaal in de grond te verwachten is. Het onderzoek kan niet uitwijzen of het plangebied een onverdachte of verdachte locatie betreft. Een oppervlaktedetectie onderzoek zal moeten uitwijzen of er daadwerkelijk explosief materiaal aanwezig is. Dit onderzoek wordt uitgevoerd bij het bouwrijp maken van de gronden. Tegelijkertijd kan, indien er materiaal wordt gedetecteerd, dit op een veilige manier worden opgeruimd. In het kader van voorliggende partiële herziening is het voldoende aannemelijk dat dit aspect de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat, gezien er geen fysieke bodemingrepen plaatsvinden.
Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van explosieven.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en de standaardregels van de gemeente Neder-Betuwe. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.
In het vervolg van dit hoofdstuk wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Voor de wijze van meten wordt verwezen naar de overeenkomstige bepalingen in artikel 2 van het bestemmingsplan 'Bonegraafseweg 59' en het bestemmingsplan 'B&B - Hotel Bonegraafseweg 59 Ochten'.
Voor voorliggende partiële herziening zijn de regels van de vigerende bestemmingsplannen 'Bonegraafseweg 59' en bestemmingsplan 'B&B - Hotel Bonegraafseweg 59 Ochten' van toepassing. Door deze partiële herziening wordt aan artikel 3 'Recreatie' van het bestemmingsplan 'Bonegraafseweg 59' en Artikel 3 'Recreatie - Dag' van het bestemmingsplan 'B&B - Hotel Bonegraafseweg 59 Ochten' aan de bestemmingsomschrijvingen onder 3.1. Bestemmingsomschrijving het volgende toegevoegd:
Noot: met voorliggend bestemmingsplan blijft derhalve onverminderd van toepassing de bepaling van artikel 3.1 uit het bestemmingsplan "B&B - Hotel Bonegraafseweg 59 Ochten". Die bepaling zorgt voor een beperking in de omvang van genoemde functies tot niet meer dan 15 % van het bruto-vloer-oppervlakte.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Voor de algemene regels wordt verwezen naar de overeenkomstige bepalingen in artikel 3 van het bestemmingsplan 'Bonegraafseweg 59' en het bestemmingsplan 'B&B - Hotel Bonegraafseweg 59 Ochten'.
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Het mogelijk maken van de zelfstandige restaurantfunctie en zelfstandige wellness en schoonheidssalon zijn geen ontwikkelingskosten gemoeid gezien de benodigde faciliteiten reeds aanwezig zijn, waarmee een exploitatieovereenkomst met de gemeente achterwege kan blijven. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling wordt afgezien van het houden van inspraak.
Met deze partiële herziening worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die ingrijpen op het provinciaal of waterschap belang.
Gezien de beperkte omvang van dit plan is er voor gekozen geen inspraak te houden en wordt het bestemmingsplan direct als ontwerp ter inzage gelegd.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.
Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Tegen het besluit tot vaststelling staat voor belanghebbenden direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.