direct naar inhoud van Regels
Plan: Meezendreef 5, Kesteren
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1740.bpKEmeezendreef5-vst1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

het bestemmingsplan Meezendreef 5, Kesteren met identificatienummer NL.IMRO.1740.bpKEmeezendreef5-vst1 van de gemeente Neder-Betuwe;

1.2 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.3 De verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;

1.4 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 Afwijken van de bouwregels en/of van de gebruiksregels

een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.7 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 Bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.9 Bedrijfsbouwwerk

een bouwwerk, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.10 Bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.11 Beperkt kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde van het risico dan wel een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.12 Bestaand
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.13 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 Bijgebouw

een vrijstaand dan wel aangebouwd gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen niet als hoofdgebouw kan worden aangemerkt en dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.16 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.18 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 Bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.20 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.22 Bruto vloeroppervlak

Oppervlakte van het gebied dat wordt begrensd door de buitenomtrek van de omringende opgaande scheidingsconstructies, gemeten op vloerniveau(s);

1.23 Gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 Gebruiken

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.25 Kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico dan wel een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in achtgenomen moet worden;

1.26 Nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.27 Omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.28 Peil
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
1.29 Uitvoeren

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Algemeen

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1.1 De afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.1.2 De bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.1.3 De goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.1.4 De inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.1.5 De oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.1.6 De lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.

2.2 Ondergeschikte bouwonderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, bedrijfsinstallaties, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt, met dien verstande dat de overschrijding op bedrijfsgebouwen niet meer dan 3 m mag bedragen.

2.3 Meten

Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de verbeelding en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een groenteverwerkingsbedrijf;
  • b. bijbehorende voorzieningen en uitsluitend inpandige opslag;
  • c. bijbehorende bewoning;
  • d. silo's, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'silo';
  • e. landschappelijke beplanting;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken ten behoeve van de bestemming;
  • b. één woning per bestemmingsvlak dan wel, in geval reeds meerdere woningen aanwezig zijn, het bestaande aantal woningen;
  • c. bijgebouwen ten behoeve van de woning;
  • d. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. bedrijfsgebouwen worden gebouwd ter plaatse van het bouwvlak;
  • b. de afstand tot de perceelgrens mag niet minder bedragen dan 5 m dan wel de al bestaande, mindere afstand.
3.2.3 Bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken

Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan de ter plaatse de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • b. de bouwhoogte van bedrijfsbouwwerken mag niet meer bedragen dan 9 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van silo's en vrijstaande antennemasten ten hoogste 15 m bedraagt;
  • c. de goothoogte van bedrijfsbouwwerken mag niet meer bedragen dan 4 m.
3.2.4 Bedrijfswoningen

Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub b bedoelde woningen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m, met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte hoger is, deze hoogte maatgevend is.
3.2.5 Bijgebouwen

Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub c bedoelde bijgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. per woning mag het totale oppervlak van de bijgebouwen niet meer bedragen dan 75 m2;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
3.2.6 Overige bouwwerken

Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub d bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2,5 m.

3.3 Nadere eisen
3.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij nieuw- of verbouw nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. het realiseren van vluchtdeuren die zijn afgekeerd van een relevante risicobron;
  • b. het treffen van voorzieningen waardoor een luchtbehandelingsinstallatie centraal kan worden afgesloten;
  • c. de bevordering van de zelfredzaamheid van personen.
3.3.2 Toepassing

Nadere eisen als bedoeld in lid 3.3.1 mogen uitsluitend worden gesteld:

  • a. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  • b. ter waarborging van de externe veiligheid.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de leden 3.4.2 tot en met 3.4.3 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

3.4.2 Afwijken afstand perceelgrens

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 sub b, voor de bouw van een gebouw tot op minder dan de toegestane afstand tot de perceelgrens, indien en voor zover:

  • a. dit gebouw niet of niet doelmatig elders binnen het desbetreffende bestemmingsvlak kan worden opgericht;
  • b. de afstand tot de perceelgrens niet minder bedraagt dan 2 m.
3.4.3 Afwijken silo's

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 sub d voor de bouw van silo's op gronden anders dan ter plaatse van de aanduiding 'silo', indien en voor zover:

  • a. de silo niet of niet doelmatig elders binnen het desbetreffende bestemmingsvlak kan worden opgericht;
  • b. de afstand tot de perceelgrens niet minder bedraagt dan 2 m;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  • e. er geen bezwaren bestaan vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Als gebruik in strijd met de bestemming 'Bedrijf' wordt in ieder geval begrepen:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen binnen de bestemming 'Bedrijf' voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    • 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    • 2. scholen, of;
    • 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen binnen de bestemming 'Bedrijf':
    • 1. zonder de aanleg en instandhouding van de inrichtingsmaatregelen conform de in bijlage 1 opgenomen inrichtingsschets, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
    • 2. en het gelijktijdig opslaan van goederen en materieel in de buitenlucht;
  • c. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen ter plaatse de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag/logistiek' ten behoeve van kantoren;
  • d. het gebruiken of laten gebruiken van nieuwe gebouwen binnen de bestemming 'Bedrijf' zonder de aanleg en instandhouding van ten minste 0,25 parkeerplaatsen per 100 m2 nieuw bruto vloeroppervlak;
  • e. het gebruiken of laten gebruiken van nieuwe gebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 2.500 m2 zonder dat is aangetoond dat geen onevenredige aantasting van de verkeerssituatie plaatsvindt.
3.5.2 Voorwaardelijke verplichting

In afwijking van het bepaalde in lid 3.5.1 onder b sub 1 mogen gebouwen binnen de bestemming 'Bedrijf' overeenkomstig de bestemming worden gebruikt mits binnen 12 maanden na de ingebruikname van de gebouwen, uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de inrichtingsmaatregelen conform de in bijlage 1 opgenomen inrichtingsschets, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.

3.5.3 Voorwaardelijke verplichting

In afwijking van het bepaalde in lid 3.4.1 onder b sub 2 is opslag van goederen en materieel in de openlucht toegestaan mits uiterlijk 12 maanden na de oplevering van de gebouwen geen buitenopslag meer plaatsvindt.

Artikel 4 Leiding - Gas

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het transport van aardgas.

4.2 Bouwregels

Op de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in lid 4.3.2 wordt slechts overgegaan, indien:

  • a. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend worden geschaad;
  • b. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij betrokken leidingbeheerder.
4.3.2

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2, voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in lid 4.1 bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven, andere bestemmingen.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1

Het is verboden binnen de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  • a. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren alsmede het permanent opslaan van goederen;
  • b. werken en werkzaamheden welke direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van, van elders aangevoerde, grond, puin of afvalmaterialen;
  • c. het aanplanten van een houtopstand, waaronder begrepen een productieboomgaard, een zacht-fruitopstand, een (boom)kwekerij of een windsingel;
  • d. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • e. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • f. het indrijven van voorwerpen in de grond;
  • g. buis- en kabelleidingen voor riolering, nutsbedrijven en overeenkomstige doeleinden.
4.4.2

Het in lid 4.4.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;
  • b. werken en werkzaamheden binnen het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering en bodemexploitatie;
  • c. werken en werkzaamheden welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • d. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door het bevoegd gezag is medegedeeld dat deze werken of werkzaamheden, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.
4.4.3

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 4.4.1, kan alleen worden verleend indien schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

Artikel 5 Leiding - Hoogspanningsverbinding

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor hoogspanningsleidingen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming worden gebouwd.

5.2.2 Afwijken

Bij de bouw van de in lid 5.2.1 bedoelde bouwwerken dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van een 50 kV hoogspanningsleiding mag niet meer bedragen dan 30 m;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van een 150 kV hoogspanningsleiding mag niet meer bedragen dan 40 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Verlening omgevingsvergunning

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de leden 5.3.2 tot en met 5.3.4 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor:

  • a. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;
  • b. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.
5.3.2 Afwijken bouwwerken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1 voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in lid 5.1 bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven, andere bestemmingen.

5.3.3 Afwijken bouwhoogte

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.2 voor de bouw van bouwwerken tot meer dan de toegestane bouwhoogte, indien en voor zover deze noodzakelijk zijn in verband met lokale omstandigheden, waaronder begrepen kruisingen met andere hoogspanningslijnen, overspanningen die groter zijn dan voor de desbetreffende hoogspanningslijn overigens wordt toegepast en de aanwezigheid in het terrein van hoogteverschillen, bebouwing en beplanting.

5.3.4 Zend- en ontvanginstallaties

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 voor de bouw van zend- en ontvangstinstallaties ten behoeve van radio- en telefoonverkeer, indien en voor zover zij deel uitmaken van een bouwwerk ten behoeve van een hoogspanningsleiding en het woon- en leefklimaat in de omgeving niet onevenredig wordt beperkt.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.

6.2 Bouwregels

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving omschreven doeleinden, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  • a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of:
  • b. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht; of
  • c. het nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan 500 m2;

met dien verstande dat het bepaalde in a, b en c niet geldt voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.

De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Voorwaarden

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) toe te staan, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of:
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.4.2 Weigering

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

6.4.3 Archeologisch deskundige

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5.1 Werk, geen bouwwerk zijnde

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op de in deze bestemming bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;
  • b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • i. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
6.5.2 Uitzonderingen

Het onder lid 6.5.1 vervatte verbod geldt niet:

  • a. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld;
  • b. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die te maken hebben met het plant- en zaaiklaar maken en oogsten, overeenkomstig het huidig gebruik ten behoeve van de laanboomteelt;
  • c. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximum oppervlakte van 500 m2;
  • d. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • e. voor sleufloos draineren;
  • f. voor het plaatsen van palen om bomen of hagelnetten vast te zetten;
  • g. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen, het rooien van bestaande boomgaarden en vervanging door nieuwe bomen;
  • h. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • i. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen het een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in lid 6.2.
6.5.3 Verlening omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast.

Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of:
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
6.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde de bestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Afwijken

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  • b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  • d. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot maximaal 10 m.
9.2 Voorwaarden

Afwijking als bedoeld in artikel 9.1 is slechts toegestaan, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
10.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
10.1.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 10.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 10.1.1 met maximaal 10%.

10.1.3 Uitzondering

Artikel 10.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik
10.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan/inpassingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

10.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 10.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

10.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 10.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

10.2.4 Uitzondering

Artikel 10.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Meezendreef 5, Kesteren'.