Plan: | Meezendreef 5, Kesteren |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1740.bpKEmeezendreef5-vst1 |
In deze regels wordt verstaan onder:
het bestemmingsplan Meezendreef 5, Kesteren met identificatienummer NL.IMRO.1740.bpKEmeezendreef5-vst1 van de gemeente Neder-Betuwe;
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;
de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c, van de Wet ruimtelijke ordening;
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
een bouwwerk, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde van het risico dan wel een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
de grens van een bestemmingsvlak;
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
een vrijstaand dan wel aangebouwd gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen niet als hoofdgebouw kan worden aangemerkt en dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
de grens van een bouwvlak;
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
de grens van een bouwperceel;
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
Oppervlakte van het gebied dat wordt begrensd door de buitenomtrek van de omringende opgaande scheidingsconstructies, gemeten op vloerniveau(s);
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico dan wel een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in achtgenomen moet worden;
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, bedrijfsinstallaties, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt, met dien verstande dat de overschrijding op bedrijfsgebouwen niet meer dan 3 m mag bedragen.
Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de verbeelding en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:
Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:
Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub b bedoelde woningen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:
Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub c bedoelde bijgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:
Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub d bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2,5 m.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij nieuw- of verbouw nadere eisen te stellen ten aanzien van:
Nadere eisen als bedoeld in lid 3.3.1 mogen uitsluitend worden gesteld:
Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de leden 3.4.2 tot en met 3.4.3 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 sub b, voor de bouw van een gebouw tot op minder dan de toegestane afstand tot de perceelgrens, indien en voor zover:
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 sub d voor de bouw van silo's op gronden anders dan ter plaatse van de aanduiding 'silo', indien en voor zover:
Als gebruik in strijd met de bestemming 'Bedrijf' wordt in ieder geval begrepen:
In afwijking van het bepaalde in lid 3.5.1 onder b sub 1 mogen gebouwen binnen de bestemming 'Bedrijf' overeenkomstig de bestemming worden gebruikt mits binnen 12 maanden na de ingebruikname van de gebouwen, uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de inrichtingsmaatregelen conform de in bijlage 1 opgenomen inrichtingsschets, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
In afwijking van het bepaalde in lid 3.4.1 onder b sub 2 is opslag van goederen en materieel in de openlucht toegestaan mits uiterlijk 12 maanden na de oplevering van de gebouwen geen buitenopslag meer plaatsvindt.
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het transport van aardgas.
Op de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.
Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in lid 4.3.2 wordt slechts overgegaan, indien:
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2, voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in lid 4.1 bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven, andere bestemmingen.
Het is verboden binnen de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
Het in lid 4.4.1 vervatte verbod geldt niet voor:
Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 4.4.1, kan alleen worden verleend indien schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor hoogspanningsleidingen.
Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming worden gebouwd.
Bij de bouw van de in lid 5.2.1 bedoelde bouwwerken dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:
Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de leden 5.3.2 tot en met 5.3.4 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor:
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1 voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in lid 5.1 bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven, andere bestemmingen.
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.2 voor de bouw van bouwwerken tot meer dan de toegestane bouwhoogte, indien en voor zover deze noodzakelijk zijn in verband met lokale omstandigheden, waaronder begrepen kruisingen met andere hoogspanningslijnen, overspanningen die groter zijn dan voor de desbetreffende hoogspanningslijn overigens wordt toegepast en de aanwezigheid in het terrein van hoogteverschillen, bebouwing en beplanting.
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 voor de bouw van zend- en ontvangstinstallaties ten behoeve van radio- en telefoonverkeer, indien en voor zover zij deel uitmaken van een bouwwerk ten behoeve van een hoogspanningsleiding en het woon- en leefklimaat in de omgeving niet onevenredig wordt beperkt.
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.
Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving omschreven doeleinden, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:
met dien verstande dat het bepaalde in a, b en c niet geldt voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.
De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) toe te staan, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op de in deze bestemming bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
Het onder lid 6.5.1 vervatte verbod geldt niet:
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast.
Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde de bestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
Afwijking als bedoeld in artikel 9.1 is slechts toegestaan, mits:
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 10.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 10.1.1 met maximaal 10%.
Artikel 10.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan/inpassingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 10.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 10.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Artikel 10.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Meezendreef 5, Kesteren'.