direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Plattelandswoningen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1740.bpBGplattelandA-vst1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

De gemeente Neder-Betuwe heeft recentelijk een tweetal plannen voor het buitengebied vastgesteld. Het betreft de bestemmingsplannen “Buitengebied Kesteren” en “Buitengebied Dodewaard-Echteld”. Per 1 januari 2013 is de wet Plattelandswoningen in werking getreden. De beide plannen voor het buitengebied konden daarom niet inspelen op mogelijkheden die deze wet biedt. Het is wel de wens hier op in te spelen. Via voorliggend bestemmingsplan wordt dat gedaan.

1.2 Plangebied en de vigerende bestemmingsplannen

Het plangebied betreft de plangrens van zowel het “Buitengebied Kesteren” als het “Buitengebied Dodewaard-Echteld”. Op de verbeelding bij dit bestemmingsplan is de plangrens exact te zien.

Voorliggend bestemmingsplan is een partiële herziening van alle geldende plannen in dat plangebied. Een partiële herziening wordt vaak ook wel 'parapluplan' genoemd. Een partiële herziening herziet de onderliggende plannen op een onderdeel (en soms op meer). Voorliggend bestemmingsplan Plattelandswoningen voegt aan de onderliggende plannen alleen een gebruiksregeling toe. Voor al het overige blijft het bepaalde in de onderliggende, de geldende, bestemmingsplannen onverminderd van kracht (tot het moment dat de onderliggende plannen geheel herzien worden en daarmee vervallen).

Hoofdstuk 2 Het initiatief, implementatie wet Plattelandswoningen

Het initiatief behelst het gebruik maken van de 'wet Plattelandswoningen' om de feitelijke gebruikssituatie van bewoning van de bedrijfswoning door derden formeel te bekrachtigen.

Inleiding en achtergrond bij de wet Plattelandswoningen

In veel gemeenten, en zo ook in de gemeente Neder-Betuwe, doen zich situaties voor waarbij een (in het meer of minder recente verleden gebouwde) agrarische bedrijfswoning wordt bewoond door iemand die niet (of niet meer) functioneel is verbonden met het bijbehorende agrarische bedrijf. Hieraan liggen doorgaans twee oorzaken ten grondslag:

  • 1. doorgaande automatisering maakt agrarische bedrijfswoningen (en dan met name de tweede bedrijfswoning) in toenemende mate overbodig. De overbodige woningen worden dan ook vaak verkocht aan derden en daardoor afgesplitst van het agrarische bedrijf;
  • 2. daarnaast worden bedrijfswoningen vaak bewoond door de zogenaamde 'rustende boer'. Na overdracht van het bedrijf aan een derde, blijft de voormalige agrariër in de bedrijfswoning wonen.

In beginsel rust op gemeenten de taak om strijdig gebruik te handhaven; in principe zal het gebruik als burgerwoning derhalve moeten worden beëindigd. Indien de gemeente niet handhavend optreedt, heeft het illegale gebruik negatieve effecten voor de ontwikkelingsmogelijkheden van het agrarische bedrijf. De huidige milieuwetgeving bepaalt namelijk dat het feitelijk gebruik bepalend is voor de mate van bescherming. Legalisatie is in die gevallen dan ook niet opportuun. Ook zij gewezen op het provinciaal beleid dat een toename van burgerwoningen in het buitengebied niet toestaat.

wet Plattelandswoningen

De ‘wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en enkele andere wetten om de planologische status van gronden en opstallen bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming, alsmede om de positie van agrarische bedrijfswoningen aan te passen’ (verder te noemen ‘wet Plattelandswoningen’) beoogt een oplossing te bieden voor het hiervoor beschreven probleem. In 2009 werd daartoe door het CDA Tweede Kamerlid Van Heugten de initiatiefnota ‘Beter wonen op het platteland’ ingediend. In de daaropvolgende jaren werd het wetsvoorstel nader uitgewerkt en fijn geslepen. Op 1 januari 2013 trad de wet Plattelandswoningen in werking.

Kern van de wet Plattelandswoningen is dat gemeenten het mogelijk kunnen maken dat agrarische bedrijfswoningen worden bewoond door personen die niet functioneel zijn verbonden met het bijbehorende bedrijf. Bewoning is bovendien mogelijk zonder dat zij voor milieugevolgen van dat (voormalig bijhorende) bedrijf worden beschermd. Andersom geformuleerd: het bijbehorende bedrijf ondervindt wat betreft de uitbreidingsmogelijkheden geen beperkingen van de voormalige bedrijfswoning.

En wat bij méér bedrijfswoningen

In Neder-Betuwe is als algemeen beleid geformuleerd dat bij een agrarisch bouwperceel een bedrijfswoning is toegestaan. Zie hiervoor ook de beleidsnotitie “Criteria nieuwe agrarische bouwpercelen”. Normaliter heeft ook ieder agrarisch bouwperceel minstens 1 bedrijfswoning en wordt dit functioneel als één geheel beschouwd. De bedrijfswoning is gerealiseerd vanuit de gedachte dat deze noodzakelijk is voor toezicht bij het bedrijf en niet om als burgerwoning te worden gebruikt. Beleidsmatig is het daarom ongewenst dat afsplitsing/verkoop plaatsvindt. Daar komt bij dat bij afsplitsing (op termijn) waarschijnlijk een nieuwe vraag voor een bedrijfswoning kan/zal volgen. Weliswaar kan dit formeel worden geweigerd op grond van de planologische situatie, maar de discussie daaromtrent zal veel nodeloos werk opleveren.

Vanuit historisch perspectief kan het voorkomen dat al meer dan één bedrijfswoning aanwezig is. Voorliggend bestemmingsplan laat het vrij welke woning dan als bedrijfswoning in functie blijft en welke niet meer als zodanig in functie is. Maar bij een agrarisch bedrijf dient ten minste één woning als bedrijfswoning in gebruik te zijn. Als er bij een agrarisch bedrijf dus één woning aanwezig is moet die agrarisch in gebruik zijn en mag die woning niet door een derden bewoond worden: die ene woning is dus géén plattelandswoning. Als er meer bedrijfswoningen aanwezig zijn mogen ze allemaal feitelijk als bedrijfswoning in gebruik zijn. Maar één van de aanwezige woningen moet als zodanig in gebruik zijn. De andere mogen door derden worden bewoond.

Samenvattend

De regeling komt, in het kort, op neer dat:

  • Indien er één bedrijfswoning aanwezig is bij een bedrijf deze bedrijfsmatig in gebruik moet zijn;
  • Er meer dan één bedrijfswoning aanwezig is één van deze woningen in gebruik moet zijn als bedrijfswoning. De andere mogen door derden bewoond worden. Door 'burgers' dus. Dit zijn plattelandswoningen. Deze woningen zijn niet meer in gebruik als bedrijfswoning. De (bestemmings)functie is mede daardoor óók Wonen. Dit is mede van belang voor een uitleg van het vergunninsvrije bouwen volgens de Wabo. Een burger mag vergunningsvrij bouwen in lijn met de regels van de Wabo indien de woning een plattelandswoning is;
  • De plattelandswoningen niet beperkend werken op de milieueffecten vanuit het voormalig bijhorende agrarische bedrijf. Het voormalig bijhorende bedrijf hoeft dus voor milieuaspecten zoals geur en geluid géén rekening te houden met deze woningen. De verkoper en/of verhuurder en de koper en/of huurder moeten zich goed vergewissen van dit feit;
  • Van andere omliggende agrarische bedrijven dan het oorspronkelijke bedrijf rekenschap nodig blijft in het kader van de milieuwetgeving. Andere bedrijven moeten dus onverminderd rekening houden met deze (voormalige bedrijfs)woning.

Geen plaats voor romantiek

Voor diegene die een plattelandswoning als omschreven in dit plan (willen) bewonen is het goed te weten dat de naam 'plattelandswoning' mogelijk een romantisch beeld schetst. Een romantisch beeld wat niet in alle gevallen ingevuld zal blijken te worden in de dagelijkse praktijk: het is een voormalige bedrijfswoning (vlak) naast een agrarisch bedrijf en dat bedrijf hoeft in het kader van het milieuspoor geen rekening te houden met die woning.

Hoofdstuk 3 Randvoorwaarden

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Voor voorliggend plan geldt dat het slechts een gebruiksbepaling betreft bij bestaande woningen. Deze bestaande woningen hebben derhalve geen effect op aspecten zoals omschreven in de Wet geluidhinder, regelgeving omtrent lucht, archeologie, ecologie, bodem etc. De verharding neemt door dit bestemmingsplan niet toe waardoor ook water geen uitvoeringsvraagstukken met zich mee brengt. En door de kern van de wet Plattelandswoningen heeft deze regeling ook geen milieueffect op omliggende agrarische bedrijven en hebben omliggende agrarische bedrijf ook geen verdere beperking te duchten van de gebruiksverandering. Voorliggend bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar in de zin van de Wet ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 4 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Voorliggend plan wordt gemaakt in het kader van de actualisatie van de bestemmingsplannen. Voorliggend plan kent geen nieuwe ontwikkelingen. Voor dit plan zijn er, behalve de ambtelijke kosten en de advieskosten, verder geen kosten. Dit plan kent geen verhaalbare kosten. In het kader van de actualisatie is voorzien in deze kosten.

Hoofdstuk 5 Het juridisch plan

5.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012.

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Toelichting afzonderlijke bestemmingen

Voorliggend plan is een partiële herziening (zie ook de inleiding in 1.2). De onderliggende bestemmingsplannen blijven derhalve onverminderd van kracht. Via een algemene gebruiksbepaling in hoofdstuk 3, het artikel 'Overige regels' worden de onderliggende bestemmingsplannen 'aangevuld' met de bepaling dat de eventueel aanwezige tweede en derde bedrijfswoningen een plattelandswoning zijn. In de begripsbepaling is opgenomen wat nu precies een plattelandswoning is. Via dat begrip wordt ook expliciet opgenomen dat de functie 'wonen' is toegestaan.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Overleg, inspraak en zienswijze

6.1 Procedure bestemmingsplan

Het bestemmingsplan wordt volgens de gebruikelijke procedure voor de bestemmingsplannen ter inzage gelegd. Eenieder kan dan voor een periode van zes weken eventueel zijn zienswijze op het bestemmingsplan kenbaar maken. Naar aanleiding van deze ronde kunnen wijzigingen in het bestemmingsplan worden verwerkt.

Het plan wordt daarna vastgesteld.

6.2 Overleg

Omdat voorliggend plan weinig nieuwswaarde kent is er voor gekozen om geen vooroverleg te houden.

6.3 Inspraak

Omdat voorliggend plan geen nieuwswaarde kent is er voor gekozen om geen inspraak te houden.

6.4 Verslag zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.