direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hof van Twente, Herziening Worsinkweg 2 Markelo
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1735.MKxWorsinkweg2-VS10

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het buitengebied van de gemeente Hof van Twente, aan de Worsinkweg 2 te Markelo, bevindt zich een voormalig agrarisch bedrijf met diverse landschapsontsierende bedrijfsgebouwen. De voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden niet meer gebruikt ten behoeve van agrarische doeleinden en hebben geen (agrarische) vervolgfunctie. Het is gewenst het erf met toepassing van het VAB-beleid (Vrijkomende Agrarische Bebouwing) een vervolgfunctie te geven. Initiatiefnemer wil het erf omvormen tot een locatie waar gewerkt kan worden aan ideeën en producten op het gebied van duurzaamheid, innovatie en energie. Talentvolle mensen kunnen hier werken aan haalbare business cases, waarna elders een bedrijf voor verdere ontwikkeling en productie kan worden opgericht.

Een deel van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden hergebruikt en opgeknapt. Het gaat hierbij om de boerderij, het kokhoes en de dwarsritschöppe. De te slopen bebouwing heeft in de huidige situatie geen functie en is ook niet te gebruiken voor de nieuwe functie en wordt daarom gesloopt. Ter vervanging wordt een nieuw bedrijfsgebouw opgericht, die ruimte biedt aan diverse flexibele werkruimtes. Naast een kantoorfunctie hebben de werkruimtes een functie als onderzoeks- en ontwikkelingsruimte. Het geheel wordt op een landschappelijk verantwoorde wijze ingepast in het landschap. De ontwikkeling draagt bij aan een versterking van de sociaal-economische vitaliteit van het buitengebied, in combinatie met een aanzienlijke versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Voor de realisatie van het plan is een herziening van het bestemmingsplan vereist. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. In dit bestemmingsplan zal worden aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en de ontwikkelingen in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Worsinkweg 2 te Markelo. In afbeelding 1.1 is een kaart opgenomen waarin de ligging van het plangebied ten opzichte van de kernen Markelo en Goor en de directe omgeving is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.MKxWorsinkweg2-VS10_0001.png"

Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente (Bron: ArcGIS)

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, Herziening Worsinkweg 2 Markelo" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1735.MKxWorsinkweg2-VS10) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen);
  • toelichting (met bijbehorende bijlagen).


Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en is een verplicht onderdeel van het bestemmingsplan, maar is niet juridisch bindend.

1.4 Huidig planologisch regiem

Het plangebied is gelegen binnen het plangebied van bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente", zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Hof van Twente op 18 december 2012. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch met Waarden' (grotendeels voorzien van een bouwvlak). Tevens kent het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'. Tot slot kent het plangebied de gebiedsaanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - openheid', 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied', milieuzone - intrekgebied', 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' en 'vrijwaringszone - radar'. Een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan ter hoogte van het plangebied is weergegeven in afbeelding 1.2. Overigens is voor deze begrenzing gekozen, zodat het gehele gebied waar landschapsmaatregelen plaatsvinden op deze wijze binnen de planbegrenzing valt (in verband met de zogenaamde 'voorwaardelijke verplichting', zie ook 7.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.MKxWorsinkweg2-VS10_0002.png"

Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor behoud van de aanwezige landschapswaarden zijnde: beeldbepalende landschapselementen, beslotenheid, hoogteverschillen, rustige omstandigheden, natuur en waterhuishouding. Daarnaast zijn ze bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf. De toekomstige functie van het erf staat niet ten dienste van de agrarische bedrijfsfunctie. Derhalve is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk om de gewenste VAB-ontwikkeling mogelijk te maken. De bestaande dubbelbestemming wordt daarbij overgenomen in het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Tevens worden de van toepassing zijnde gebiedsaanduidingen overgenomen daar waar noodzakelijk geacht.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van (de historische ontwikkeling van) het landschap en een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven.

Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving.

IN Hoofdstuk 4 worden de relevante ruimtelijke beleidskaders van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hof van Twente beschreven.

In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue.

Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten.

In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Landschapkarakteristiek en huidige situatie plangebied

2.1 Landschapskarakteristiek

Het plangebied is gelegen in het 'oude hoevenlandschap', ook wel het 'kampenlandschap' genomend. Dit is een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. De eerste nederzettingen, die bestonden uit groepjes kleine boerderijen, lagen op de overgangen van hoog naar laag, op of langs kleine ruggen en rond de koppen in het dekzandgebied. Om het akkerland tegen het vee te beschermen werd elke kamp omgeven door hagen of houtwallen. Deze beplantingen bepalen nog grotendeels het karakter van het gebied. De houtwallen, singels, bosjes, boomgroepen, weg- en erfbeplantingen maken het landschap aantrekkelijk. De verkaveling die mede gevormd is door de loop van de beken, de hoogteverschillen en de tracering van de wegen is de afgelopen eeuw weinig veranderd. Afbeelding 2.1 geeft een goede weergave van de ontwikkelingen die het landschap in de periode 1824 tot en met 1850 heeft doorgemaakt. Het plangebied, ook wel bekend als Erve Worsink, is op de historische kaarten duidelijk herkenbaar in het landschap. De Worsinkweg volgt als het ware de rand van de stuwwal / Zuider Esch. De ligging aan de rand van de stuwwal, tussen de hoge en droge gronden van de Zuider Esch en de lage en natte gronden ten noorden van het plangebied, maakte het gebied bijzonder aantrekkelijk voor de ontwikkeling van een landbouwcultuur. De Worsinkweg heeft zich hierdoor in de loop der tijd ontwikkelt als aantrekkelijke vestigingsplaats voor boerderijen. De Worsinkweg ontleend haar naam overigens aan onderhavig plangebied (Erve Worsink).

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.MKxWorsinkweg2-VS10_0003.png"

Afbeelding 2.1: Historische ontwikkeling landschap op kaartbeelden (Bron: Provincie Overijssel)

2.2 Het plangebied en omgeving

2.2.1 Ruimtelijk-functionele structuur omgeving

Het plangebied is gelegen aan de Worsinkweg 2 te Markelo, op circa 1.7 kilometer afstand (hemelsbreed) ten noordoosten van de bebouwde kom van Markelo. De ruimtelijke structuur wordt voornamelijk bepaald door de Zuider Esch, ten zuiden van het plangebied. De openheid van deze es is waardevol. Langs de flank van de es hebben zich door dee eeuwen heen diverse boeren gevestigd. Ten noorden van het plangebied wordt de ruimtelijke structuur voornamelijk bepaald door de Holtdijksbeek.

De functionele structuur van de omgeving bestaat uit diverse veehouderijen, agrarische cultuurgronden, verspreid liggende woonpercelen (veelal voormalige agrarische erven) en enkele bospercelen ten noorden van het plangebied.

2.2.2 Erve Worsink
2.2.2.1 Historie

De oudste vermelding van Erve Worsink dateert al uit 1475. In de Registers en Rekening van de Bisschop van Utrecht wordt gesproken over Groot en Klein Weerse. Groot Weerse / Grote Wurse is nu Erve Worsink. Het erf is tot 2012 door vele generaties Worsink bewoond geweest. De huidige boerderij dateert van 1848 (zie ook de sluitsteen boven de niendeur). De dwarsritschöppe dateert van 1933. In 1939 krijgt de wed. H.J. Worsink toestemming van de voormalige gemeente Markelo om een nieuw voorhuis te bouwen. Op het linker figuur in afbeelding 2.2. is de oorspronkelijke boerderij zonder voorhuis nog te zien. Na de ruilverkaveling van 1960 omvatte de boerderij bijna 29 hectare grond. In 1974 werd er een ligboxenstal bijgebouwd, terwijl het huis in 1976 geschikt werd gemaakt voor dubbele bewoning. De huidige personen met de naam Worsink stammen allen oorspronkelijk af van deze boerderij.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.MKxWorsinkweg2-VS10_0004.png"

Afbeelding 2.2: Historische foto's Erve Worsink (Bron: Cultuurhistorisch Netwerk Overijssel)

2.2.2.2 Het huidige erf

Het erf wordt begrensd door de Worsinkweg aan de noordzijde en agrarische cultuurgronden aan de overige zijden. De oorspronkelijke houtwal ten oosten en zuiden van het bebouwingscluster is niet meer intact. Het erf is tweezijdig ontsloten via de Worsinkweg. Het bebouwingsensemble is compact. Zoals in paragraaf 2.2.2.1 is beschreven, stamt de huidige bebouwing uit diverse bouwperiodes. Ten westen van de ligboxenstal bevinden zich kuilvoerplaten. De diverse bebouwing is genummerd en weergegeven op afbeelding 2.3. Foto's van de diverse bebouwing zijn weergegeven op afbeelding 2.4. en 2.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.MKxWorsinkweg2-VS10_0005.png"

Afbeelding 2.3: Luchtfoto huidige bebouwing plangebied (Bron: Atlas van Overijssel)

Op afbeelding 2.4. zijn foto's weergegeven van het in 1939 gebouwde voorhuis (foto linksboven), de achterzijde van de oorspronkelijke boerderij, georiënteerd op de es (rechtsboven), de sluitsteen boven de niendeur (linksonder) en het bakhuis / kokshoes (rechtsonder).

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.MKxWorsinkweg2-VS10_0006.png"

Afbeelding 2.4: Foto's boerderij en bakhuis (kokshoes) erve Worsink (Bron: Stichting Heemkunde Markelo)

Op afbeelding 2.5 zijn op de bovenste foto's de dwarsritschöppe en Bentheimer waterput te zien. Op de onderste foto's zijn de varkensschuur, garage en ligboxenstal weergegeven. Hier is te zien dat de te slopen bebouwing in vervallen staat verkeert.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.MKxWorsinkweg2-VS10_0007.png"

Afbeelding 2.5: Foto's overige bebouwing erve Worsink (Bron: Stichting Heemkunde Markelo & Natuurbank Overijssel)

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In hoofdstuk 2 is al ingegaan op de historische en huidige situatie in het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de ontwikkeling zelf ingegaan.

3.1 Inleiding

De terugloop in de landbouw maakt het voor de leefbaarheid en de economische vitaliteit van het landelijk gebied wenselijk dat vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (VAB) worden hergebruikt ten behoeve van andere, niet agrarische, functies. Het hoofddoel van het Vab-beleid is sociaal-economisch van aard, met andere woorden:

  • het leveren van een bijdrage aan de versterking van de vitaliteit van het platteland;
  • het behouden van de sociale structuren;
  • het realiseren van nieuwe economische dragers in het landelijk gebied;
  • het benutten van de resterende economische waarde van agrarische bedrijfsgebouwen voor andere bedrijvigheid.


Een blijvende landelijke uitstraling van de gebouwen en omgeving is gewenst, door hergebruik kan de omgevingkwaliteit worden verbeterd. Hergebruik voorkomt kapitaalsvernietiging en startende bedrijven worden gestimuleerd. Het buitengebied blijft daardoor een streekgebonden werkgebied in plaats van woongebied voor niet streekgebonden forensen. Belangrijk is dat er een evenredige investering in de ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt. Onderhavig initiatief sluit hier uitstekend op aan. In paragraaf 3.2 wordt de ontwikkeling nader beschreven.

3.2 Ontwikkeling

3.2.1 Doel

Doel van de ontwikkeling is om in het kader van de VAB-regeling een erftransformatie door te voeren, zodat een 'broedplaats' gerealiseerd wordt waarin jonge mensen kunnen werken aan een duurzame toekomst. De focus is daarbij gericht op gebruik en doorontwikkeling van mogelijkheden voor kleinschalige duurzame energieopwekking, innovaties in energiegebruik en slimme toepassingen van elektronische voorzieningen in huis. Doel is om te komen tot haalbare business cases, waarna elders een bedrijf voor verdere ontwikkeling en productie kan worden opgericht. De ontwikkeling zorgt voor een versterking van de ruimtelijke kwaliteit, door het slopen van landschapontsierende bebouwing, het versterken van de landschappelijke kwaliteit, het inpassen van nieuwe, streekeigen bebouwing en het versterken van de sociaal-economische functie van het buitengebied (broedplaatsfunctie).

3.2.2 Te slopen bebouwing

In totaal wordt circa 791 m2 bebouwing gesloopt. De te slopen bebouwing is niet monumentaal, heeft geen cultuurhistorische betekenis en is aan te merken als landschapontsierend. Op afbeelding 3.1. is te zien welke bebouwing gesloopt wordt. De te behouden bebouwing wordt opgeknapt / gerestaureerd. De kuilvoerplaten blijven behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.MKxWorsinkweg2-VS10_0008.png"

Afbeelding 3.1: Te slopen en te behouden bebouwing

3.2.3 Nieuwe bebouwing en erfensemble

Het nieuwe gebouw is noord-zuid geprojecteerd en wordt grotendeel gerealiseerd ter plaatse van de huidige ligboxenstal, evenwijdig aan de kuilvoerplaat. Het nieuwe gebouw is circa 12 meter breed en 22 meter lang. Het gebouw heeft een totale (bebouwde) oppervlakte van 270,8 m2 met een inhoudsmaat van 1454,2 m3. De voorzijde van het gebouw is gericht op de Worsinkweg. Onder het gebouw wordt een kelder gerealiseerd ten behoeve van opslag. In het gebouw worden flexibele werkruimtes gerealiseerd. Naast een kantoorfunctie hebben de werkruimtes een functie als onderzoeks- en ontwikkelingsruimte.

De entree bevindt zich aan de westzijde van het gebouw. Naast de verblijfsruimtes ten behoeve van activiteiten zoals vergaderen, presenteren en werken, zijn er ook sanitaire voorzieningen en een verblijfsruimte aanwezig. De goothoogte bedraagt iets meer dan 2,5 meter. De bouwhoogte bedraagt ongeveer 7 meter. Er wordt gebruik gemaakt van natuurlijke materialen. Er wordt veel gebruik gemaakt van glas. De maat en schaal van de nieuwe bebouwing sluit goed aan bij de andere bouwvolumes op het erf.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.MKxWorsinkweg2-VS10_0009.png"

Afbeelding 3.2: Plattegrond, doorsnede en situatietekening gewenst plan (Bron: Atelier 007)

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.MKxWorsinkweg2-VS10_0010.png"

Afbeelding 3.3: 3D beelden gewenst plan (Bron: Atelier 007)

3.2.4 Landschappelijke inpassing

De initiatiefnemer heeft de ervenconsulent van Het Oversticht gevraagd advies uit te brengen over de erfinrichting. Hiertoe heeft een erfbezoek plaatsgevonden op 21 mei 2013. Het volledige advies met inrichtingsplanvoorstel is bijgevoegd in Bijlage 1. Voor het volledige advies wordt verwezen naar deze bijlage. De conclusie van het advies luidt:

de nieuwe invulling van het erf heeft een positieve uitwerking op de ruimtelijke inrichting van het erf zelf en daardoor op de omgeving. Het onderscheid tussen voor en achter blijft duidelijk, de compactheid wordt hersteld en door aanplant van streekeigen bomen en struiken sluit het erf nog beter aan op de omgeving.

Een weergave van de beoogde erfinrichting wordt hierna weergegeven. De landschappelijke inpassing bestaat uit de aanplant van diverse eiken (langs de oostzijde met ondergroei van meidoorn en wilde roos), de aanplant van meidoornhagen, gemengde heg en hoogstam boomgaard. Tevens wordt de stijlrand aan de zuidzijde hersteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.MKxWorsinkweg2-VS10_0011.png"

Afbeelding 3.4: Landschappelijke inpassing (Bron:Het Oversticht)

3.3 Verkeer en parkeren

3.3.1 Verkeer

Het erf blijft in de toekomstige situatie tweezijdig ontsloten op de Worsinkweg. Gebruikers van het nieuwe bedrijfsgebouw zullen gebruik maken van de meest westelijke in- en uitrit. Bewoners van de boerderij maken gebruik van de meest oostelijke in- en uitrit. Deze in- en uitritten zijn reeds overzichtelijk en verkeersveilig. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling zorgt niet voor een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen, die de capaciteit van de weg en de verkeersveiligheid op onevenredige wijze aantasten. Het bedrijfsgebouw en de aard van de activiteiten is kleinschalig van opzet. De nieuwe functie leidt niet tot zware verkeersbewegingen. In vergelijking met de huidige planologische situatie kan zelfs gesteld worden dat er sprake is van een afname van verkeersbewegingen (verdwijnen van zwaar landbouwverkeer, rijden van mest- en melkwagens etcetera). Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.

3.3.2 Parkeren

De gemeente Hof van Twente kent haar eigen parkeernormen. De beoogde functie van het nieuwe bedrijfsgebouw kan onderscheiden / vergeleken worden met een bedrijfsverzamelgebouw, waarvoor een parkeernorm van 1,25 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo geldt. Gezien de oppervlakte van het nieuwe bedrijfsgebouw (271 m2) , zijn in totaal 3,3 parkeerplaatsen benodigd. Gezien de omvang van de kuilvoerplaat (30 meter bij 10 meter), die wordt ingericht als parkeervoorziening, is er meer dan voldoende ruimte om te voorzien in het benodigde aantal parkeerplaatsen. Het parkeeraspect vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.1.2 Toetsing aan het rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel.

4.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2009 is de Omgevingsvisie en -verordening 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en is op 1 september 2013 in werking getreden. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.2.3 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving: een ontwikkelingsgerichte aanpak
4.2.3.1 Algemeen

De provincie wil ontwikkelingen in de Groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. Daarom is de ‘Kwaliteitsimpuls Groene omgeving’ ontwikkelt als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als rood voor rood, rood voor groen, vab’s, landgoederen etc. Deze regelingen blijven daarin overigens wel herkenbaar.

Er is een eenvoudige werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaal-economische ontwikkelingen in de Groene omgeving. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en 'Catalogus Gebiedskenmerken'. Ontwikkelingen in de Groene omgeving worden als volgt benaderd:

Er wordt ruimte voor sociaal-economische ontwikkeling geboden als deze ontwikkeling vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is en in het ontwikkelingsperspectief ter plekke past en volgens de 'Catalogus Gebiedskenmerken' wordt uitgevoerd.

Aan de geboden ontwikkelruimte worden dus voorwaarden verbonden om ruimtelijke kwaliteit te handhaven danwel in voorkomende gevallen de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. Het gaat hierbij in alle gevallen in ieder geval om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling. Een en ander moet nader worden onderbouwd in een bij het ruimtelijk plan behorende toelichting.

4.2.3.2 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving: Vrijkomende Agrarische Bedrijfslocaties (VAB)

Het doel van de VAB-regeling is het versterken van sociale en economische vitaliteit van het landelijk gebied, alsmede behoud en versterking van waardevolle boerenerven. Meestal volstaat een ruimtelijke inpassing van het erf afhankelijk van de schaal en de gebiedskenmerken. Aanvullende kwaliteitsprestaties worden gevraagd bij een ingrijpende aanpassing en uitbreiding van de bestaande bebouwing en erfinrichting en/of bij vestiging van een nieuwe gebiedsvreemde functie. Kwaliteitsprestaties zijn bijvoorbeeld sanering van landschapsontsierende gebouwen op het erf en prestaties in de omgeving (landschap, natuur, water e.a.). Indien een nieuwe functie een maatschappelijke meerwaarde heeft kan dit ook meewegen (bijvoorbeeld: zorg).

4.2.4 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Ontwikkelperspectieven

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Het uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel is hieronder schematisch weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.MKxWorsinkweg2-VS10_0012.png"

Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

4.2.5 Toetsing aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijsselontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.5.1 Generieke beleidskeuzes

In voorliggend geval zijn artikel 2.1.4. (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.1.6. (Kwaliteeitsimpuls Groene Omgeving) en artikel 2.13.3. (Grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden) van belang. Op de hiervoor genoemde artikelen wordt hierna nader ingegaan.

Artikel 2.1.4: Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in andere dan stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande bebouwing in de groene omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.4 van de Omgevingsverordening Overijssel

In voorliggend geval vinden er geen fysieke ontwikkelingen plaats die ruimtebeslag op de groene omgeving met zich meebrengen. De ontwikkeling vindt plaats op een bestaand erf. Voor een deel wordt gebruik gemaakt van bestaande bebouwing. Deels wordt vervangende nieuwbouw gepleegd, waarbij er sprake is van een reductie voor wat betreft bouwvolume, waardoor van extra ruimtebeslag op de groene omgeving geen sprake is. Het voornemen wordt in overeenstemming geacht met de principes van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik'.

Artikel 2.1.6, lid 1: Kwaliteitsimpuls Groene omgeving

Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen - met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5. - voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.6, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel
Het voorliggende project leidt tot een versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied van de gemeente Hof van Twente. Deze meerwaarde vertaalt zich in:

  • het slopen van landschapontsierende bebouwing;
  • het opknappen / restaureren van bestaande bebouwing;
  • het versterken van de landschappelijke kwaliteit (zie ook hoofdstuk 3);
  • de beeldkwaliteit van de nieuwe bebouwing (streekeigen);
  • de sociaal-economische bijdrage van het plan (broedplaatsfunctie).

Artikel 2.13.3: Grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden

Bestemmingsplannen voorzien in een aanduiding voor grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.13.3. van de Omgevingsverordening Overijssel

Gelet op de Omgevingsverordening dient het initiatief te voldoen aan de definitie van nieuwe niet-risicovollefuncties en dient onderbouwd te worden of wordt voldaan aan het stand-stillprincipe via de methodiek gebiedsgerichte grondwaterbescherming.

  • Niet-risicovolle functies: alle functies behalve harmoniërende functies en grotere of grootschalige risicovolle functies.
  • stand-stillprincipe: beginsel dat erop gericht is verslechtering van de grondwaterkwaliteit tegen te gaan en het vergroten van risico's op verontreiniging van het grondwater te voorkomen.


In voorliggend geval is sprake van een functiewijziging van het erf in het kader van de VAB-regeling. Gesteld wordt dat de ontwikkeling geen verslechtering van de grondwaterkwaliteit met zich meebrengt. Planologisch gezien is er zelfs sprake van een verbetering (verdwijnen bedrijfsmatige agrarische functie met daarbijbehorende effecten). Geconcludeerd wordt dat het initiatief niet strijdig is met de ligging in een grondwaterbeschermingsgebied en intrekgebied in relatie tot de Omgevingsverordening. De gebiedsaanduidingen ten aanzien van de ligging in het intrekgebied en grondwaterbeschermingsgebied zijn overeenkomstig het moederplan overgenomen.

4.2.5.2 Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied behoort grotendeels tot het ontwikkelingsperspectief ‘Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte – Mixlandschap met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren’. Voor een klein deel is het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied accent productie - schoonheid van de moderne landbouw'. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.MKxWorsinkweg2-VS10_0013.png"

Afbeelding 4.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel(Bron: Provincie Overijssel)

'Buitengebied accent productie - schoonheid van de moderne landbouw'

Dit betreffen gebieden die bijdragen aan de kwaliteit van de grote open cultuurlandschappen waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw royaal de ruimte krijgt. Dit ontwikkelingsperspectief omvat de gebieden waar het ruimtelijk raamwerk van lanen, waterlopen, lintbebouwingen en bosstroken optimaal in harmonie zijn met deze schaalvergroting. De kwaliteitsambitie is om de diverse landschappen herkenbaar te houden ten opzichte van elkaar en verschillen en contrasten binnen deze landschappen te accentueren.

‘Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap)’

Gebieden, aangewezen als 'Buitengebied - accent veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap)' zijn bedoeld voor gespecialiseerde landbouw, mengvormen van landbouw-recreatie-zorg, landbouw-natuur en landbouwwater, bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus, die de karakteristieke gevarieerde opbouw van het cultuurlandschappen in deze gebieden versterken. Naast de bescherming van kwaliteiten wil de provincie vooral ontwikkeling en dynamiek benutten voor duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'

In de geldende ontwikkelingsperspectieven wordt ruimte geboden aan een mix/verweving van verschillende functies. De onderhavige maatwerktoepassing van de VAB-regeling, waarbij ruimte wordt gebonden aan bedrijvigheid in een lage milieucategorie in combinatie met investering in de ruimtelijke kwaliteit , sluiten hier uitstekend op aan. Met de ontwikkeling wordt ruimte geboden voor een ontwikkeling die past in haar omgeving en bijdraagt aan verbetering van ruimtelijke kwaliteit en sociale en economische vitaliteit van het buitengebied.

4.2.5.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (Natuurlijke laag, Laag van het agrarisch-cultuurlandschap, Stedelijke laag en Lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

1. De ‘Natuurlijke laag’
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de ‘Natuurlijke laag’ aangeduid met de gebiedstypen 'Stuwwallen' en ‘Dekzandvlakte en ruggen’ . In afbeelding 4.3 is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.MKxWorsinkweg2-VS10_0014.png"

Afbeelding 4.3: Natuurlijke laag: ‘'Stuwwallen' en 'Dekzandvlakte en ruggen’ (Bron: Provincie Overijssel)

'Stuwwallen'

De stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog steeds goed zichtbaar. De ambitie is het eigen karaker van de afzonderlijke stuwwalen te behouden en versterken. De inzet is het reliëf daarbij ruimtelijk beeldbepalend te laten zijn. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en van de overgang tussen stuwwal en omgeving.

‘Dekzandvlakte en ruggen’
In deze gebieden is er afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen. De daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. In het geval dat er ontwikkelingen plaats vinden, dan moeten deze bijdragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem.

Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'
Het plangebied bev indt zich aan de rand van een stuwwal. Onderdeel van de ontwikkeling zijn de investeringen in het landschap. Door het herstellen van de stijlrand worden de hoogteverschillen weer zichtbaar en beleefbaar gemaakt. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling bijdraagt aan het versterken van de 'Natuurlijke laag'.

2. De ‘Laag van het agrarische cultuurlandschap’

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de ‘Laag van het agrarisch cultuurlandschap’ aangeduid met het gebiedstype ‘Oude Hoevenlandschap’. In afbeelding 4.4. wordt dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.MKxWorsinkweg2-VS10_0015.png"

Afbeelding 4.4: Laag van het agrarisch cultuurlandschap: 'Oude Hoevenlandschap' (Bron: Provincie Overijssel)


‘Oude hoevenlandschap’
Het Oude Hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand. Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.


Toetsing van het initiatief aan de ‘Laag van het agrarisch cultuurlandschap’
Bij de uitwerking van de toekomstige landschappelijke inpassing zijn de gebiedskenmerken van de ‘Laag van het agrarisch cultuurlandschap’ als uitgangspunt genomen. Met de investeringen zoals de aanplant van streekeigen beplanting wordt bijgedragen aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap. Voor een nadere toelichting op de landschappelijke inpassingen wordt verwezen naar paragraaf 3.2.4. Tevens wordt landschapontsierende bebouwing gesloopt, waarbij het ontwerp vande nieuwe bebouwing voorziet in een streekeigen karakter. Hier wordt geconcludeerd dat het voornemen een aanzienlijke impuls van de ruimtelijke kwaliteit met zich meebrengt en in overeenstemming is met de gebiedskenmerken van de ‘Laag van het agrarisch cultuurlandschap’.

3. De ’Stedelijke laag’

Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart de ‘Stedelijke laag' geen bijzondere eigenschappen. Het gebiedskenmerk kan buiten beschouwing worden gelaten.

4. De ‘Lust- en leisurelaag’
Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart de ‘Lust- en leisurelaag' geen bijzondere eigenschappen. Het gebiedskenmerk kan buiten beschouwing worden gelaten.

4.2.6 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de gewenste ontwikkeling worden hieronder in willekeurige volgorde behandeld.

4.3.1 Strategische Visie
4.3.1.1 Algemeen

In "Hof van Twente, zicht op 2030" is het beleid van de gemeente voor de komende twintig jaar in hoofdlijnen vastgesteld. De gemeenteraad heeft de strategische visie op 1 juni 2010 definitief  vastgesteld. De visie bevat naast een overzicht van te verwachten trends en ontwikkelingen voor de komende jaren ook informatie over de gewenste identiteit voor Hof van Twente. Over deze gewenste identiteit is in januari 2009 meegedacht door ruim 60 inwoners uit allerlei geledingen van de gemeente en daarbuiten. In 20 streefbeelden geeft het gemeentebestuur aan in welke richting het beleid voor de komende jaren moet worden ontwikkeld. Streefbeeld 10 en 16 zijn in het voorliggende geval voornamelijk van belang. Deze worden hierna behandeld.

4.3.1.2 Streefbeeld 10: Unieke landschappelijke en cultuurlandschappelijke kwaliteiten verder ontwikkeld

Het landschap, de parel van Hof van Twente, heeft in 2030 nog altijd een belangrijke plaats. De structuur van het landschap, met deelgebieden stuwwal/verzamelgebied (westelijk), dekzandgebied (midden) en plateau (oostelijk), maar ook het reliëf en het watersysteem zijn leidend. In de waardevolle ensembles (landschap met natuur- en cultuurhistorische waarden) wordt behoud, onderhoud en herstel van cultuurhistorische en ecologische waarden in praktijk gebracht. Voltooiing van de ecologische hoofdstructuur is eveneens een herkenbaar resultaat. In 2030 is deze een feit. Bestaande natuurgebieden zijn binnen de gemeente en daarbuiten verbonden met elkaar, waardoor duurzame instandhouding van flora en fauna mogelijk is geworden. Voor nieuwe inrichting van het landschap door functiewijziging zijn oorspronkelijke landschapstypen richtinggevend.

4.3.1.3 Streefbeeld 16: Economische impuls door innovatieve duurzame ontwikkeling

In 2030 zijn energieconsumenten steeds vaker energieproducenten geworden. Voortbouwend op het politieke initiatief 'Naar een duurzame Hof van Twente' zijn agrariërs in de gemeente tot energieleveranciers geworden. Wat ooit begon als Millennium-gemeente is uitgegroeid tot een praktijk waarin uitsluitend nog duurzaam wordt gewerkt. Overheidsgebouwen (waaronder scholen) zijn voorzien van duurzame energievoorzieningen. Braakliggende gronden worden gebruikt voor het telen van energiegewassen die worden vergist in bio-energieinstallaties.

4.3.1.4 Toetsing van het initiatief aan de Strategische Visie

De gewenste ontwikkeling sluit goed aan bij de strategische beleidskeuzes van de gemeente Hof van Twente zoals verwoord in de 'Strategische Visie'. Er is sprake van een versterking van de sociaal-economische vitaliteit van het buitengebied, waarbij de toekomstige werkzaamheden en activiteiten aansluiten bij de duurzame beleidsambities die de gemeente nastreeft (streefbeeld 16). De ontwikkeling gaat samen met een versterking van de ruimtelijke kwaliteit, wat aansluit bij streefbeeld 10.

4.3.2 Structuurvisie Landelijk Gebied
4.3.2.1 Algemeen

In 'Structuurvisie Landelijk gebied' van de gemeente Hof van Twente staat de ontwikkeling van het landelijk gebied voor de komende 10 jaar centraal. Een visie op de ontwikkeling van de gemeente als geheel en op de langere termijn is ontwikkeld in de Strategische visie Hof van Twente.

De structuurvisie vormt vooral een integratiekader voor het bestaande beleid van de gemeente ten aanzien van de verschillende functies en waarden in het gebied. Een dergelijk 'integratiekader' schetst de bredere achtergrond van beleid dat voor specifieke thema's (bijvoorbeeld recreatie, rood-voor-rood en vrijkomende agrarische bebouwing) is uitgewerkt. In voorliggend geval is het thema 'Hergebruik vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (VAB) door bedrijvigheid' met name van belang.

4.3.2.2 Hergebruik vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (VAB) door bedrijvigheid

Kansen voor nieuwe bedrijvigheid in het landelijk gebied doen zich voor door de mogelijkheid om vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen voor nieuwe bedrijvigheid te benutten. In de gemeentelijke beleidsregel 'vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing' is hiervoor het beleid uitgewerkt. Belangrijk uitgangspunt is een evenredige investering in de ruimtelijke kwaliteit.

4.3.2.3 Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie Landelijk Gebied

De 'Structuurvisie Landelijk gebied' heeft het VAB-beleid integraal overgenomen zoals vastgelegd in de 'Beleidsregel 'Vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing'. Verwezen wordt naar paragraaf 4.3.3 waarin dit beleid nader beschreven en getoetst wordt.

4.3.3 Beleidsregel 'Vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing'
4.3.3.1 Algemeen

Het hoofddoel van het hergebruik van VAB is sociaal-economisch van aard. Hergebruik kan een bijdrage leveren aan de versterking van de vitaliteit van het landelijk gebied, het behouden van de sociale structuren, het realiseren van nieuwe economische dragers in het landelijk gebied en het benutten van de resterende economische waarde van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen voor andere bedrijvigheid.

Het buitengebied kan hierdoor een streekgebonden werkgebied worden. De terugloop van het aantal bedrijven in de landbouw maakt het voor de leefbaarheid en de economische vitaliteit van het landelijk gebied wenselijk dat er zich andere functies kunnen vestigen. Een bijkomende doelstelling is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Bij de afweging om nieuwe bedrijvigheid toe te staan wordt betrokken in hoeverre de nieuwe bedrijvigheid aanvullende werkgelegenheid biedt en of er een risico bestaat op ongewenste concurrentie met voorzieningen die in de kernen worden geboden.

4.3.3.2 Randvoorwaarden toepassing VAB

De aard en omvang van het nieuwe bedrijf is vooral afhankelijk van de reeds aanwezige bebouwing, de ontsluiting van de locatie en de aard van de bedrijvigheid. In principe is een aanzienlijke aantrekking van verkeer onacceptabel, tenzij de locatie bijzonder goed is ontsloten via regionale wegen. Op grond van het geldende beleid kunnen de bestaande gebouwen voor de nieuwe bedrijvigheid worden benut. Een uitbreiding van bebouwing is echter niet mogelijk. Ook op lange termijn zal geen medewerking worden verleend aan de uitbreiding van bedrijven die in vrijgekomen agrarische bebouwing zijn gevestigd.

Het beleid is gericht op een combinatie van nieuwe bedrijvigheid en het versterken van landschappelijke kwaliteit. Om de landschappelijke kwaliteit te waarborgen dienen alle bedrijfsactiviteiten waaronder de opslag van materialen binnen de bestaande panden plaats te vinden. Gebouwen die niet worden benut voor de bedrijvigheid dienen te worden gesloopt. Ook is een zorgvuldige landschappelijke inpassing van het terrein vereist. Het gaat daarbij om de aanwezigheid van streekeigen erfbeplanting, maar ook om het bevorderen van bebouwing met een goede beeldkwaliteit en het behoud van de landelijke uitstraling van het terrein als geheel. De versterking van de ruimtelijke kwaliteit dient bij ieder initiatief te worden beschreven in een beeldkwaliteitsplan. De activiteiten mogen geen milieukundige beperkingen opleveren voor de (agrarische) omgeving. De milieuhinder in zijn algemeenheid dient beperkt te zijn. Om de toekomstige agrarische ontwikkeling in de landbouwontwikkelingsgebieden veilig te stellen wordt in deze gebieden terughoudend omgegaan met de mogelijk VAB voor bedrijvigheid her te gebruiken. De nieuwe functie mag binnen dit gebied niet ten koste gaan van de ontwikkelingsmogelijkheden van bestaande intensieve veehouderij en de mogelijkheid om binnen de daarvoor aangewezen gebieden een nieuwe intensieve veehouderij op te richten (nee, tenzij benadering).

Bij hergebruik kan sloop deel uitmaken van de vereiste investering in de ruimtelijke kwaliteit. Sloop en volledige nieuwbouw bij een gelijkblijvend bouwvolume is alleen mogelijk indien dit leidt tot een versterking van de ruimtelijke kwaliteit die niet kan worden bewerkstelligd bij hergebruik van bestaande bebouwing. Het is denkbaar dat in uitzonderlijke situaties sloop en nieuwbouw gewenst is, bijvoorbeeld als de ruimtelijke kwaliteit beter gediend is met slopen en herbouwen of vanwege functionele of bouwtechnische redenen. Indien sloop en nieuwbouw aan de orde is wordt gestreefd naar een substantiële reductie van het bouwvolume en een aanzienlijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit die tot uitdrukking komt in de architectuur en de landschappelijke inpassing. De nieuwbouw mag in principe niet groter zijn dan 900 m³.

4.3.3.3 Toetsing van het initiatief aan het VAB-beleid

Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling passend is binnen de kaders van het gemeentelijke VAB-beleid. Wel wordt opgemerkt dat de nieuwbouw een grotere inhoudsmaat (1454 m3) heeft dan in principe is toegestaan op basis van het VAB-beleid (900 m3). Echter, gelet op:

  • I. de hoeveelheid landschapontsierende bebouwing die wordt gesloopt. De te slopen stallen zijn niet tot in mindere mate geschikt voor de gewenste vervolgfunctie. De te slopen agrarische bebouwing heeft een inhoud van circa 3.690 m3. De nieuwbouw heeft een inhoud van 1.454 m3. Hiermee vindt een substantiële reductie plaats van het bouwvolume;
  • II. de landschappelijke inpassing van het geheel, aansluitend bij de huidige gebiedskenmerken. Nieuwe, streekeigen beplanting wordt aangelegd, de compactheid en stijlrand wordt hersteld. Waardevolle landschapselementen blijven behouden;
  • III. de ruimtelijke kwaliteitsimpuls die wordt bereikt door minder vierkante meters aan vervangende nieuwbouw te realiseren, samen met de uitstraling van de nieuwe bebouwing die onder hoogwaardige architectuur wordt gerealiseerd. Door de sloop van landschapontsierende bebouwing komt de te behouden karakteristieke bebouwing veel beter tot zijn recht;
  • IV. de sociaal-economische bijdrage en innovatieve karakter van het plan vormen een meerwaarde voor de gemeente Hof van Twente;

wordt het aanvaardbaar geacht om een grotere inhoud dan de maximaal toegestane 900 m3 te realiseren.

4.3.4 Archeologiebeleid
4.3.4.1 Algemeen

Op 1 januari 2010 is het gemeentelijke archeologiebeleid in werking getreden. Op de bijbehorende archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart is aangegeven welke gebieden een lage, een middelhoge en een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben. Verder zijn ook de terreinen met bekende archeologische waarden in beeld gebracht (de archeologische monumenten). Afhankelijk van de verwachtingswaarde dient bij bouwplannen en ingrepen in de grond met een bepaalde omvang en diepte archeologisch vooronderzoek plaats te vinden.

  • Historische kern: bij verstoringen dieper dan 40 cm en een oppervlakte van 50 m2 of meer;
  • Hoge verwachting: bij verstoringen dieper dan 40 cm en een oppervlakte van 2500 m2 of meer;
  • Middelhoge verwachting: bij verstoringen dieper dan 40 cm en een oppervlakte van 5000 m2 of meer;
  • Lage verwachting: bij verstoringen dieper dan 40 cm en een oppervlakte van 10 ha of meer.

Dit beleid dient vertaald te worden in de planregels van de bestemmingsplannen die in procedure worden gebracht.

4.3.4.2 Toetsing van het initiaitef aan het archeologiebeleid

In paragraaf 5.8.1 wordt getoetst aan het gemeentelijke archeologiebeleid. Verwezen wordt naar deze paragraaf.

4.3.5 Bodembeleid
4.3.5.1 Algemeen

De gemeente heeft in het Bodembeleidsplan haar beleid ten aanzien van bodemverontreiniging uiteengezet. De ambitie van de gemeente is om bodemverontreinigingen te voorkomen en de bodem geschikt te houden voor toekomstige ontwikkelingen. Ten tweede heeft de gemeente de ambitie om bodemaspecten tijdig mee te nemen in planvorming.

De gemeente geeft prioriteit aan het opheffen van bodemverontreinigingen die actuele risico’s opleveren voor mensen of milieu. De gemeente besteedt in het bijzonder aandacht aan de mogelijke aanwezigheid van asbest in de bodem. Hiervoor wordt verwezen naar het asbestbeleid en de asbestsignaleringskaart.

4.3.5.2 Toetsing

In paragraaf 5.2 wordt de bodemkwaliteit beschreven. Verwezen wordt naar deze paragraaf.

4.3.6 Landschapsontwikkelingsplan Haaksbergen en Hof van Twente
4.3.6.1 Algemeen

De gemeenten Haaksbergen en Hof van Twente hebben een gezamenlijk landschapsontwikkelingsplan laten opstellen (vastgesteld mei 2005). Het landschapsontwikkelingsplan biedt een samenhangende visie op landschapskwaliteit en bouwstenen en inrichtingsprincipes voor landschapsontwikkeling. Per landschapstype is aangegeven welk kenmerken dienen te worden behouden en/of versterkt. De uitwerking is gebaseerd op vier thema's:

  • behoud en versterking van waardevolle ensembles: Behoud, herstel, aanleg en onderhoud van een samenhangend patroon van landschapselementen (beplantingen inclusief lanen, historische elementen met name in het kampenlandschap, open essen en erfbeplantingen) is het speerpunt;
  • landschappelijke versterking van het watersysteem;
  • zorg voor het agrarisch werklandschap: Dit doel uit zich met name in het behouden van relicten van het voormalige kampenlandschap, zonder de patronen te willen herstellen;
  • inpassen van kernen en routes. Nieuwe ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan deze visie. Inrichtingsvoorstellen krijgen als leidraad deze visie mee.
4.3.6.2 Uitgangspunten

In de landschapsontwikkelingsvisie is het toekomstbeeld geschetst en de ontwikkeling per legenda-eenheid aangegeven. Hoofddoel van de visie is het onderscheid en de diversiteit tussen de landschapseenheden te vergroten en de samenhang te verbeteren met gerichte investeringen voor de toekomst. De landschapsontwikkelingsvisie is vertaald in een overzichtelijk kaartbeeld. Een uitsnede van deze kaart wordt hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.MKxWorsinkweg2-VS10_0016.png"

Afbeelding 4.5: Ligging van het plangebied in het LOP (Bron: gemeente Hof van Twente)

Voor de ontwikkeling van het landschap zijn in het landschapsontwikkelingsplan vier thema's benoemd. Uit de bovenstaande uitsnede van de bij de landschapsontwikkelingsvisie behorende kaart blijkt dat de locatie is gelegen binnen het thema 'Behoud en ontwikkeling'. Binnen de diverse thema’s worden weer gebiedstypen onderscheiden. Hierna wordt nader ingegaan op de van toepassing zijnde thema’s en de daarbij behorende gebiedstypen.

4.3.6.3 Thema: Behoud en ontwikkeling

De opgave in dit gebied is vooral actief beheer en behoud en waar nodig herstel in samenwerking met de particuliere eigenaren. Het motto daarbij is ‘behoud door ontwikkeling’ met een belangrijke rol voor de verbrede landbouw en inpassing van gebruiksfuncties die het gebied laten functioneren. Hte plangebied is gelegen in een gebied aangemerkt als 'gaaf kampenlandschap':

De kwaliteit van de ensembles is hoog maar staat onder druk door veranderingen in de landbouw, verdroging, niet-agrarische bestemmingen en nieuwe recreatievoorzieningen. Waar het kampenlandschap onder deel is van het ensemble, dient het kleinschalige en onregelmatige patroon van singels, houtwallen, zandpaden en bosjes rond de omsloten kampen te worden onderhouden en waar nodig hersteld. Binnen dit verdichte landschap kunnen kleinschalige vernieuwingen worden ingepast (niet-agrarische functies).

4.3.6.4 Toetsing van het initiatief aan het LOP

Op de locatie wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit. Hierbij wordt nieuwe, streekeigen beplanting aangelegd, de compactheid hersteld en wordt een stijlrand hersteld. Waardevolle landschapselementen blijven behouden. Hiermee wordt bijgedragen aan de ontwikkeling van het landschapspatroon. Dit is in overeenstemming met de maatregelen zoals die genoemd worden binnen het thema 'Behoud door ontwikkeling' en de ligging in een 'gaaf kampenlandschap'.

4.3.7 Welstandsnota
4.3.7.1 Algemeen

De gemeenteraad van Hof van Twente heeft voor de hele gemeente een welstandsnota vastgesteld met criteria voor de welstandstoets. Daarbij is zowel het buitengebied als de kernen ingedeeld in verschillende gebieden aan de hand van karakteristieken van de bestaande bebouwing. Per gebied zijn criteria opgesteld die door de welstandscommissie worden gebruikt bij het beoordelen van aanvragen om vergunning. Daarbij wordt onder andere gelet op de plaats, de hoofdvorm en de detaillering. Er zijn geen welstandsvrije gebieden. Naast de gebiedscriteria zijn objectgerichte criteria opgesteld die niet voor een gebied, maar voor een bouwwerk gelden. Het gaat dan om regels voor bijvoorbeeld monumenten, landgoederen en serrestallen. Het plangebied bevindt zich in het welstandsgebied 'kampen en essen'.

4.3.7.2 Kampen en essen

In het beleid worden de kampen en essen als waardevol landschap aangeduid. Ingezet wordt op landbouw in combinatie met behoud van de onregelmatige verkaveling, de houtwallen en de boomgroepen. Ook de open essen dienen gespaard te blijven. Met het culturele erfgoed, de karakteristieke erven, dient voorzichtig te worden omgesprongen. Voor nieuwe bebouwing zijn in de welstandsnota diverse welstandscriteria opgenomen ten aanzien van plaatsing, hoofdvorm, gevel, aan-, uit- en bijgebouwen en dakkapellen en detaillering. Doel van de regels voor dit gebied is om de karakteristieke vervlechting van de bebouwingsensembles met het omliggende landschap te behouden en te versterken. In de gevelbehandeling voegt nieuwbouw zich op een aantal essentiële punten naar de bestaande kenmerken.

4.3.7.3 Toetsing van het initiatief aan de Welstandsnota

Het voorlopige ontwerp is in samenspraak samen met de rayonarchitect vormgegeven. Bij de uiteindelijke aanvraag omgevingsvergunning voor het aspect bouwen zal het bouwplan worden getoetst aan de geldende welstandscriteria.

4.3.8 Nota Externe veiligheid
4.3.8.1 Algemeen

De gemeente heeft haar beleid ten aanzien van externe veiligheid vastgelegd in de nota “Bewuste veiligheid op maat”. Binnen de gemeente zijn een aantal risicovolle inrichtingen aanwezig. Op de site www.risicokaart.nl is een actueel overzicht van de risicovolle bedrijven te vinden. Ten aanzien van nieuwvestiging van zwaardere en risicovolle bedrijvigheid stelt de gemeente zich terughoudend op. Verder moet met name bij gevoelige functies, rekening gehouden worden met het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor, het water of buisleidingen.

4.3.8.2 Toetsing van het initiatief aan de Nota Externe Veiligheid

In paragraaf 5.4 wordt het plan getoetst aan het aspect externe veiligheid. Verwezen wordt naar deze paragraaf.

Hoofdstuk 5 Milieu-aspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie en archeologie & cultuurhistorie.

5.1 Geluid

5.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden ingesteld. Het akoestisch onderzoek bepaalt de geluidsbelasting aan de gevel van de geluidsgevoelige bestemming die vanwege de weg wordt ondervonden. Het onderzoek is alleen noodzakelijk als de geluidsgevoelige bestemming binnen de wettelijke geluidszone van de weg gelegen is.

5.1.2 Situatie plangebied

De nieuwe functie (flexibele werktuimtes met kantoor-, onderzoeks- en ontwikkelingsfunctie) is niet aan te merken als een geluidsgevoelig object. De Wet geluidhinder is dan ook niet van toepassing op de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling.

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een doorgaans een bodemonderzoek conform de NEN 5740 te worden verricht.

Door Van der Poel Milieu BV uit Markelo is in 2012 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hierna zal worden ingegaan op de resultaten uit dit onderzoek. Voor een volledige weergave van het onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 2 bij deze toelichting.

5.2.2 Situatie plangebied

Uit de veld- en laboratoriumwerkzaamheden is het volgende naar voren gekomen:

  • De bodem van de onderzochte locatie is tot 3,1 m-mv opgebouwd uit zand. De bovenlaag (0-0,5 m-mv) is zwak humeus. In de ondergrond is roest aangetroffen. Tijdens de veldwerkzaamheden bevond het grondwater zich op een diepte van circa 1,6 m-mv.
  • Het opgeboorde materiaal is in het veld zintuiglijk beoordeeld. Hierbij is in de bovengrond ter plaatse van de boringen 4,6 en 13 en de gaten 20 en 22 een weinig puin waargenomen. Ter plaatse van boring 17 is een puinverharding waargenomen (0-0,5 m-mv). Ter plaatse van boring 16 is in de bovengrond matig puin waargenomen. Ter plaatse van de deellocatie waar asbestpulp zou zijn verwerkt is ook daadwerkelijk astbestpulp waargenomen. Verder zijn geen bijzonderheden waargenomen die duiden op het voorkomen van een mogelijke bodemverontreiniging. Tijdens het veldwerk is door de veldmedewerkers ter plaatse van de boringen in de bodem en op het maaiveld van de locatie zintuiglijk geen asbest verdacht materiaal waargenomen.
  • In de bovengrond (0-0,5 m-mv) overschrijdt het minerale olie en PCBgehalte de desbetreffende achtergrondwaarde. In het grondwater overschrijdt het barium en zinkgehalte de desbetreffende streefwaarde. Verder zijn in grond en grondwater geen van de onderzochte componenten gemeten in gehalten die de achterwaarden/streefwaarden en/of rapportagegrenzen overschrijden. De gemeten waarden voor de pH en de EC kunnen als normaal worden beschouwd.

De gemeten overschrijdingen zijn dusdanig dat aanvullende maatregelen en/of analyses niet noodzakelijk worden geacht.

Ten aanzien van het asbest wordt opgemerkt dat het aangeboden stukje asbestpulp inderdaad asbestpulp is. Het mengmonster dat is samengesteld uit de monsterpunten rondom het gedeelte met de pulp bevat nog asbest ruim boven de norm. De overig beide samengesteld mengmonsters bevatten geen asbest.

5.2.3 Conclusie

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn bijvoorbeeld scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.3.2 Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is van een dergelijke omvang, zodat deze ontwikkeling is aan te merken als een project welke "niet in betekenende mate bijdraagt" aan luchtverontreiniging.

Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.

Tot slot wordt geconcludeerd dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Er moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing. De gemeente Hof van Twente heeft haar beleid ten aanzien van externe veiligheid vastgelegd in de nota “Bewuste veiligheid op maat”.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Onderzoeksresultaten externe veiligheid

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.MKxWorsinkweg2-VS10_0017.png"

Afbeelding 5.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart)

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
5.5.2 Gebiedstypen

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van de geldende bestemming mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Met betrekking tot het plangebied geldt, gezien de rustige ligging in het buitengebied, het omgevingstype rustige woonwijk. De richtafstanden die gelden bij de verschillende gebiedstypes en milieucategoriën zijn hierna weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.MKxWorsinkweg2-VS10_0018.png"

5.5.3 Onderzoeksresultaten milieuzonering

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen en rol:

1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);

2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Ad 1:

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast. De nieuwe activiteiten binnen het plangebied vallen binnen categorie 1 en 2 van de VNG-brochure. Er is geen sprake van externe geluid-, geur- of andere hinder. Voor dergelijke activiteiten geldt een richtafstand van 30 meter. Het meest nabijgelegen gevoelige object betreft de bedrijfswoning aan de Worsinkweg 4. De nieuwe activiteiten vinden plaats op circa 140 meter afstand van dit object. De nieuwe bestemming 'Bedrijf - VAB' wordt op meer dan voldoende afstand (circa 100 meter) van de voorgenoemde woning geprojecteerd. Ook uitgaande van de maximale planologische invullingsmogelijkheden binnen het agrarische bouwvlak van Worsinkweg 4 (gemeten vanuit de uiterste rand van het bouwvlak tot aan het nieuwe bestemmingsvlak 'Bedrijf - VAB') wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstanden.

Ad 2:

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. In het kader van milieuzonering is er geen sprake van de toevoeging van nieuwe gevoelige objecten. Derhalve ondervindt de nieuwe functie geen hinder van bestaande functies.

5.5.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

5.6 Geur

5.6.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat binnen een concentratiegebied als bedoeld in de Meststoffenwet, de gemeente Losser is gelegen in een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven op basis van het Activiteitenbesluit gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad. Dit wordt ‘de omgekeerde werking’ genoemd.

5.6.2 Situatie plangebied

In het kader van de toetsing aan de Wet geurhinder kunnen de volgende uitgangspunten worden gehanteerd:

  • De nieuwe functie binnen het plangebied wordt in het kader van de Wgv aangemerkt als een geurgevoelig object / functie. Er is immers sprake van een 'gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt '(artikel 1 Wgv). Het nieuwe bedrijfsgebouw met flexibele werkruimtes zal immers gedurende een aaneengesloten periode op de dag worden gebruikt.
  • Het plangebied is gelegen buiten de bebouwde kom.
  • Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf (Worsinkweg 4) is gelegen ten oosten van het plangebied.

Indien wordt uitgegaan van de maximale planologische invullingsmogelijkheden, dient de afstand gemeten te worden tussen de uiterste rand van het agrarisch bouwvlak en de rand van het bestemmingsvlak 'Bedrijf - VAB'. Deze afstand bedraagt 60 meter, waarmee voldaan wordt aan de vaste afstand van 50 meter vanuit de Wgv. De afstand tussen de buitenzijde van dierenverblijven en het nieuwe bedrijfsgebouw bedraagt 160 meter.

5.6.3 Conclusie

Op basis van de Wgv en een goede ruimtelijke ordening is er geen belemmering voor de realisatie van het plan.

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

Natuurbank Overijssel uit Haaksbergen heeft in verband met de ontwikkelingen een Quickscan Natuurwaardenonderzoek verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn in deze paragraaf verwerkt. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoekrapportage welke is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting.

5.7.2 Gebiedsbescherming
5.7.2.1 Algemeen

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

5.7.2.2 Onderzoeksresultaten gebiedsbescherming
5.7.2.2.1 Natura 2000-gebieden

Ten noordwesten van het plangebied bevindt zich het Natura 2000-gebied "Borkeld". Dit Natura 2000-gebied is gelegen op circa 1,7 kilometer afstand. De ligging van het plangebied ten opzichte van dit Natura 2000-gebied wordt weergegeven op afbeelding 5.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.MKxWorsinkweg2-VS10_0019.png"

Afbeelding 5.2: Ligging van het plangebied ten opzichte van het Natura 2000-gebied "Borkeld" (Bron: Provincie Overijssel)

Voorgenomen activiteit leidt niet tot aantasting van de kernkwaliteiten en omgevingscondities voor de duurzame instandhouding van het beschermd natuurmonument. Nader onderzoek en/of het aanvragen van een natuurbeschermingswetvergunning wordt niet noodzakelijk geacht.

5.7.2.2.2 Ecologische Hoofdstructuur

Het plangebied is niet gelegen in de EHS. Het meest nabijgelegen gebied dat is aangewezen als EHS bevindt zich ten zuidwesten van het plangebied, op een afstand van circa 400 meter. De ligging van het plangebied ten opzichte van gebieden aangewezen als EHS wordt weergegeven op afbeelding 5.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.MKxWorsinkweg2-VS10_0020.png"

Afbeelding 5.3: Ligging van het plangebied ten opzichte van de EHS (Bron: Provincie Overijssel)

Voorgenomen activiteit heeft geen nadelig effect op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing in het kader van de Omgevingsverordening Overijssel te worden aangevraagd.

5.7.3 Soortenbescherming
5.7.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

5.7.3.2 Onderzoeksresultaten soortenbescherming

De inrichting en het gevoerde beheer maken het onderzoeksgebied tot een nagenoeg ongeschikte leefomgeving voor de meeste beschermde flora- en faunasoorten. Het is niet uitgesloten dat sommige algemene- en weinig kritische amfibieën- en zoogdiersoorten incidenteel in het gebied voorkomen en dat de te slopen stallen als broedplaats voor vogels worden gebruikt.

De zoogdier- en amfibieënsoorten (uitgezonderd de steenmarter) hebben geen vaste verblijfplaats (en voortplantingslocatie) in het gebied. Deze soorten staan vermeld in tabel 1 van de Ff-wet. Voor het verstoren, verwonden en doden van deze soorten geldt een algemene vrijstelling. Specifieke maatregelen in het kader van de algemene zorgplicht zijn niet nodig omdat deze soorten incidenteel en in lage aantallen in het gebied voorkomen. Indien de loopstal buiten de voortplantingsperiode van de steenmarter wordt gesloopt en bij de sloop van de stal rekening wordt gehouden met de mogelijke aanwezigheid van deze soort, wordt voldaan aan uitgangspunten van de gedragscode voor de 'bouw en ontwikkelingssector'. Hierdoor hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en is geen ontheffing ex. art. 75c van de Ff-wet vereist.

Er nestelen ieder voortplantingsseizoen vogels in de te slopen stallen. Dit zijn soorten waarvan uitsluitend de bezette nesten beschermd zijn, niet de oude nesten of de nestplaats. Bezette nesten van vogels, evenals de vogels zelf, zijn strikt beschermd volgens de Ff-wet. Er kan geen ontheffing verkregen worden voor het verstoren van bezette nesten en het verwonden/doden van vogels omdat de voorgenomen activiteit niet wordt erkend als een in de wet genoemd 'wettelijk belang'. De stallen dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels gesloopt te worden. De meest geschikte periode om de stallen te slopen is augustus-februari.

De te slopen bebouwing wordt als een ongeschikte verblijfplaats voor vleermuizen beschouwd. De voorgenomen activiteit heeft geen negatief op beschermde soorten waarvan het onderzoeksgebied tot het functionele leefgebied behoort, maar die een vaste verblijfplaats erbuiten hebben.

5.7.3.3 Conclusie

De Flora- en faunawet, evenals beschermde gebieden, vormen geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

5.8 Archeologie & Cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie
5.8.1.1 Algemeen

Op grond van de Monumentenwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Monumentenwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.8.1.2 Onderzoeksresultaten archeologie

Op basis van de archeologische verwachtingskaart is het plangebied gelegen in een gebied met een 'hoge archeologische verwachting in zone om historisch element'. Hiervoor geldt dat bij ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 2.500 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Een uitsnede van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart wordt weergegeven op afbeelding 5.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.MKxWorsinkweg2-VS10_0021.png"

Afbeelding 5.4: Uitsnede archeologische verwachtings- en advieskaart (Bron: gemeente Hof van Twente)

Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarbij bodemingrepen worden beoogd met een diepte en oppervlakte die archeologisch onderzoek nodig maken. Nader archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Ter bescherming van de (mogelijke) archeologische waarden is de bestaande dubbelbestemming ter bescherming van de archeologische waarden overgenomen op de verbeelding.

5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

5.8.2.2 Onderzoeksresultaten cultuurhistorie

Het plangebied zelf kent, op basis van de Cultuurhistorische Atlas Overijssel, geen bijzondere cultuurhistorische waarden. In de directe omgeving van het plangebied komen eveneens geen monumenten of cultuurhistorische waarden voor. Geconcludeerd wordt dat cultuurhistorie geen belemmering vormt. Wel wordt opgemerkt dat de te behouden bebouwing wordt opgeknapt / gerestaureerd, wat een positieve uitwerking zal hebben op de cultuurhistorische waarden.

5.8.3 Conclusie

Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. Tevens bevinden er zich in het plangebied geen cultuurhistorische waarden die een belemmering vormen voor de uitvoering van het gewenste plan.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Reest en Wieden, Vechtstromen (voorheen Velt en Vecht en Regge en Dinkel), Groot Salland en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.

Waterschap Vechtstromen hanteert het waterbeheerplan, dat is opgesteld voor de periode 2010-2015. Het plan gaat over het waterbeheer in het hele stroomgebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.

Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen).

6.1.2 Waterplan Hof van Twente

Het waterplan is een overkoepelend beleidsstuk over het waterbeheer in de gemeente Hof van Twente dat ook door de waterbeheerders – de waterschappen Vechtstromen (voorheen Regge en Dinkel) en Rijn en IJssel en drinkwaterleidingbedrijf Vitens is vastgesteld. Het waterplan geeft een visie hoe het watersysteem binnen de gemeente over ongeveer 25 jaar er uit ziet en welke maatregelen er op korte en lange termijn daarvoor nodig zijn. De visie wordt op basis van drie invalshoeken beschreven, te weten:

  • Twents landschap: Water speelt een belangrijke rol in het gevarieerde en kleinschalige landschap. Het water is zo ingericht dat meerdere functies tegelijk kunnen vervullen. Het waterbeheer sluit zoveel mogelijk aan bij de natuurlijke omstandigheden, zoals hoogteligging, grondwaterstroming en bodemsoort.
  • Ruimte voor water: De visie is gericht op het ontwikkelen van een robuust en veerkrachtig watersysteem met als doel wateroverlast en verdroging zoveel mogelijk te voorkomen. Om dit te bereiken is er voldoende ruimte nodig voor het vasthouden en tijdelijk bergen van water. Voor de verbetering van de waterkwaliteit dienen de vervuilende lozingen te worden beperkt. Door het afkoppelen van schoon hemelwater van de riolering wordt de emissie door lozingen vanuit riooloverstorten en rioolwaterzuiveringen gereduceerd.
  • Beleving van water: In de woon- en werkomgeving is water zichtbaar, bereikbaar en veilig voor bijvoorbeeld vissers en wandelaars. Zichtbaar water dat beleefd wordt, is er niet alleen om van te genieten, maar ook er van bewust van te zijn. Om dit te bereiken wordt het hemelwater bij voorkeur met bovengrondse voorzieningen ingezameld en geïnfiltreerd.
6.1.3 Gemeentelijk Rioleringsplan 2008-2012 (GRP)

In de Waterwet en de Wet milieubeheer zijn de gemeentelijke watertaken geregeld. Deze taken hebben betrekking op de gemeentelijke zorgplicht voor:

  • inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • het inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater;
  • grondwater(maatregelen).

De doelmatige uitvoering van deze zorgplichten is in het GRP vastgelegd en gaat uit van de volgende principes:

  • De trits “vasthouden – bergen – afvoeren” houdt in dat in eerste instantie getracht wordt het (gebiedseigen) water in de bodem te infiltreren. Indien dit niet mogelijk is dient het afstromend regenwater lokaal te worden geborgen in vijvers en watergangen. Pas in de laatste instantie kan overwogen worden het water (zo traag mogelijk) af te voeren naar de omgeving.
  • De trits “schoonhouden – scheiden – schoonmaken” omvat ten eerste het niet toelaten dat de kwaliteit van water verslechtert (schoon houden), vervolgens het gescheiden houden van schone en vuile waterstromen en als laatste het zuiveren (schoonmaken) van verontreinigd water. Door water schoon te houden en vuile waterstromen zoveel mogelijk gescheiden te houden kan de omvang van te zuiveren water worden beperkt en tevens het zuiveringsrendement te worden verhoogd.

In het GRP zijn de gemeentelijke zorgplichten nader gedefinieerd. Maatregelen in particulier gebied behoren tot de zorgplichten van de eigenaar.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Watertoets

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het waterschap Vechtstromen geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De watertoets is bijgevoegd in Bijlage 4. Hieronder volgt een uitwerking van de relevante wateraspecten.

Oppervlaktewater

In gebied zijn geen (hoofd)watergangen aanwezig.

Grondwater

Het plangebied bevindt zich in een intrekgebied en grondwaterbeschermingsgebied. De jurdisch-planologische doorvertaling van de ligging in deze gebieden is opgenomen in Artikel 9 van de regels (Algemene aanduidingsregels).

Hemelwater

De gemeente streeft er naar waar mogelijk de duurzaamheidprincipes voor waterbeheer toe te passen. De nadruk ligt daarbij op nieuw te ontwikkelen bebouwing, maar dit wordt tevens beoordeeld voor delen waar geen structurele ingrepen zijn voorzien. De aandacht is hierbij voornamelijk gericht op het verbeteren van de waterkwaliteit en de afkoppeling van schoon verhard oppervlak van de riolering. Dit is alleen mogelijk wanneer gelijktijdig voldoende ruimte wordt gerealiseerd ten behoeve van waterberging. In voorliggend geval is geen toename van verhard oppervlak aan de orde. Er zelfs sprake van een afname. Extra voorzieningen ten behoeve van waterberging worden niet noodzakelijk geacht.

Hoofdstuk 7 Juridische planopzet

7.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

7.2 Opbouw van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan c.q. wijzigingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
7.2.2 Inleidende regels
7.2.2.1 Begrippen

In Artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

7.2.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse meetvoorschiften wordt verstaan.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Een dubbelbestemming ten aanzien van archeologie is ook in dit hoofdstuk opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.

7.2.4 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 6): deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
  • Algemene bouwregels (Artikel 7): Dit artikel bevat diverse regels omtrent bestaande maatvoering, dakhelling van gebouwen, situering van woningen, herbouw of nieuwbouw van gebouwen in geval van calamiteit en situering van bijgebouwen en paardenbakken.
  • Algemene gebruiksregels (Artikel 8): in deze regel is aangegeven wat onder verboden gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.
  • Algemene aanduidingsregels ( Artikel 9): in de algemene aanduidingsregels zijn zones aangegeven waarvoor bijzondere regels gelden. Deze zones zijn weergegeven op de verbeelding.
  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 10): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
  • Algemene wijzigingsregels (Artikel 11): In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om het plan op de in de regels genoemde punten te wijzigen.
  • Overige regels: (Artikel 12); In dit artikel zijn regels in verband met nieuwe functies voor vrijkomende agrarische bebouwing opgenomen. Toepassing is gekoppeld aan diverse voorwaarden.
7.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel is aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Zij zijn het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

'Agrarisch met waarden' (Artikel 3)

De gronden buiten het feitelijke bebouwingsensemble zijn nu reeds agrarisch in gebruik (grasland) en zijn overeenkomstig dit gebruik bestemd tot 'Agrarisch met waarden' (zonder bouwvlak). Alle gronden waar landschappelijke inpassing plaatsvindt, zijn opgenomen binnen het plangebied. De tot 'Agrarisch met waarden' aangegeven gronden zijn bestemd voor behoud van de aanwezige landschapswaarden zijnde: beeldbepalende landschapselementen, beslotenheid, hoogteverschillen, rustige omstandigheden, natuur en waterhuishouding. Daarnaast zijn ze hoofdzakelijk bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf en hobbymatig agrarisch gebruik, water en voorzieningen voor de waterhuishouding etcetera. De bestemming kent alleen bouwmogelijkheden voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Gebouwen zijn niet toegestaan.

'Bedrijf - VAB' (Artikel 4)

Het toekomstige erf dat gebruikt gaat worden ten dienste van de bedrijfsfunctie zijn bestemd tot 'Bedrijf - VAB'. Deze gronden zijn bestemd voor de ter plaatse gevestigde bedrijven. Deze bedrijvigheid is qua functie en oppervlakte vastgelegd in de bestemmingsomschrijving en bouwregels. Tevens zijn de gronden bestemd voor het bestaande en legale aantal bedrijfswoning(en), waarbij inwoning is toegestaan, bed & breakfast, aan huis verbonden beroepen, met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven. De bouwregels maken onderscheid in woningen, overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Diverse maatvoering is gelimiteerd. Daar waar nieuwbouw plaatsvindt is qua bouwregels maatwerk geleverd.

'Waarde - Archeologische verwachting 1' (Artikel 5)
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Ter bescherming van deze gronden zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Voorwaardelijke verplichting

In voorliggend bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een zogenoemde ‘voorwaardelijke verplichting’. De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging opdat verzekerd is dat de maatregelen om te komen tot een ruimtelijke kwaliteitsimpuls in de groene omgeving verzekerd zijn. Deze maatregelen zijn (mits ruimtelijk relevant, niet geheel geborgd middels sectorale wetgeving of middels de privaatrechtelijke overeenkomst welke is gesloten) als voorwaardelijke verplichting in de regels van het plan opgenomen. Concreet betekent dit dat het gebruik van, en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken pas is toegestaan nadat de landschapsmaatregelen als opgenomen in het inrichtingsplan zijn gerealiseerd. Dit teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing van het gehele erf.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval is een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Hof van Twente. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 9 Inspraak en vooroverleg

9.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. Bij nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied/Groene Omgeving moeten deze passen in de geldende gebiedskenmerken en bijdragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken (zoals beschreven in de Catalogus Gebiedskenmerken bij de Omgevingsvisie Overijssel).

Bij ontwikkelingen genoemd onder sub 4 kan vooroverleg achterwege blijven:

Agrarische bouwblokken, Rood voor Rood en VAB’s

Plannen/projectbesluiten voor uitbreiding van agrarische bouwblokken, Rood voor Rood en Vrijkomende Agrarische Bedrijfslocaties (VAB’s), mits passend in een gemeentelijk kwaliteitskader dat in lijn is met het Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving en de Omgevingsvisie Overijssel 2009. Voor plannen en besluiten die (tevens) andere provinciale belangen raken (zoals EHS en verblijfsrecreatie) blijft vooroverleg noodzakelijk.

Geconstateerd wordt dat de ontwikkeling passend is binnen het gemeentelijk kwaliteitskader, de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving en de Omgevingsvisie Overijssel . Voor het overige worden geen provinciale belangen geraakt. Provinciaal vooroverleg is niet noodzakelijk.

9.1.3 Waterschap Vechtstromen

De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. Daarmee zijn de waterhuishoudkundige aspecten voldoende belicht. De beantwoording van de vragen heeft er niet toe geleid dat er nader overleg met het waterschap moet worden gevoerd.

9.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Bij dit plan wordt afgezien van het ter inzage leggen van een voorontwerpbestemmingsplan.